1-219

1-219

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCE DU MARDI 17 NOVEMBRE 1998

VERGADERING VAN DINSDAG 17 NOVEMBER 1998

(Vervolg-Suite)

LA POLITIQUE EN MATIÈRE D'ASILE

Débat

De voorzitter. ­ Dames en heren, aan de orde is het debat over het asielbeleid.

L'ordre du jour appelle le débat sur la politique en matière d'asile.

Het woord is aan vice-eerste minister Van den Bossche.

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, uitvoerend de beslissingen die de regering heeft getroffen op 4 oktober jongstleden, heeft ze, zoals afgesproken, kennis genomen van mijn nota « Eerste voortgangsrapport van de uitvoering van de genomen beslissingen op 4 oktober ». Ze heeft deze nota ook goedgekeurd.

De voorzitter van de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden heeft deze nota gisteren aan alle leden van de commissie bezorgd. Deze nota wijzigt niets aan de politiek die op 4 oktober is uitgestippeld. Het gaat louter over een status questionis van de uitvoering van die beslissingen. In de nota wordt vermeld wat concreet is gebeurd en wat in de eerstkomende dagen mag worden verwacht. Het zou mij als inleiding te ver leiden gedetailleerd in te gaan op de inhoud van deze nota. Ik zal mij dan ook beperken tot enkele krachtlijnen.

Een eerste belangrijk element in de nota zijn de drie commissies. Een eerste commissie handelde over het gebruik van geweld bij terugdrijvingen. Ik heb daar twee opmerkingen bij. Na uitvoerige raadpleging van de rijkswacht, van de betrokken rijkswachters in Zaventem en van Sabena heb ik een voorlopige richtlijn uitgevaardigd, waarvan de krachtlijnen overigens in de regeringsnota zijn opgenomen. Bovendien is er een commissie opgericht onder het voorzitterschap van professor Vermeersch, bestaande uit mensen uit de praktijk ­ vertegenwoordigers van de rijkswacht en van Sabena ­ en uit vertegenwoordigers van verschillende disciplines van de wetenschap, om samen een mening te formuleren over wat al dan niet aanvaardbaar is inzake geweld bij terugdrijvingen. Dat bracht met zich dat ik de voorlopige richtlijn aan de commissie heb bezorgd, opdat zij zich hierover ook zou kunnen uitspreken.

Een tweede commissie die reeds volledig is samengesteld en die eerstdaags zal worden geïnstalleerd, is de commissie inzake regularisaties. Zij heeft een dubbele functie. Zij zal, indien zij daarom wordt verzocht, advies verstrekken en zij zal alle positieve en negatieve beslissingen inzake regularisatie moeten registreren. Bovendien zal zij verslag moeten uitbrengen over de gevolgde politiek. Dat verslag zal zowel voor de minister als voor het Parlement een aanleiding zijn om over de gevolgde politiek van gedachten te wisselen, om eventuele inconsequenties weg te werken en om het element « arbitrair » dat er bij humanitaire overwegingen altijd is, zo overzichtelijk mogelijk te maken en voor de buitenwereld toe te lichten.

Een derde commissie houdt zich bezig met de inspectie van de open en de gesloten centra en de controle op de voorwaarden waaronder het personeel moet werken en de manier waarop de asielzoekers worden behandeld. Deze commissie is reeds samengesteld, met uitzondering van de benoeming van magistraat-voorzitter.

Een ander punt is de verbetering van de visadienst. Enerzijds wordt in de ambassades deskundig personeel ingeschakeld, wat reeds volop in uitvoering is. Anderzijds werden maatregelen genomen om de tenlasteneming soepeler en transparanter te maken.

Wat de asielprocedure zelf betreft, blijft het aantal aanvragen per maand problematisch hoog. In oktober waren het er 2 851.

Par conséquent, le nombre de demandeurs d'asile qui se présentent à nos frontières a quasiment triplé par rapport au mois de juin. Mes prédécesseurs avaient accompli, avec une indéniable réussite, des efforts considérables pour résorber les retards. En mai, les services concernés étaient capables de répondre à toutes les demandes avec une rapidité satisfaisante. Toutefois, dès le mois de juin et, ensuite, au cours des mois de juillet, d'août, septembre et, surtout, d'octobre, l'afflux de demandeurs d'asile a repris de plus belle de sorte que nous sommes actuellement confrontés à de nouveaux retards, ce qui est contraire à l'objectif poursuivi, à savoir une célérité maximale.

Als deze evolutie voortgaat en er een strenge winter komt, dan kan ik niet uitsluiten dat er in sommige delen van Rusland hongersnood ontstaat, waardoor het aantal asielzoekers nog kan toenemen. Men kan dus niet met zekerheid zeggen dat het probleem slechts tijdelijk is.

Nu kom ik tot de acties die werden ondernomen naar aanleiding van de asielnota van 4 oktober. In de eerste plaats werd begonnen met de aanwerving en de opleiding van 48 nieuwe personeelsleden. Deze beslissing dateert nog van vóór de indiensttreding van uw dienaar. Bovendien zijn wij begonnen met de opleiding van 150 tot 160 bijkomende personeelsleden. Deze operatie zal vlot verlopen omdat wij inmiddels twee andere problemen hebben opgelost.

Ten eerste, het probleem van de infrastructuur. In Nord-Gate I en Nord-Gate II zijn de Veiligheid van de Staat, de Vaste Beroepscommissie, het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de Dienst Vreemdelingenzaken gehuisvest. Uitbreiding was daar dan ook niet meer mogelijk. Derhalve hebben wij beslist een nieuw gebouw te betrekken. Zo zullen acht verdiepingen van de WTC door de DVZ worden ingenomen.

Ten tweede, de informatica. Op het ogenblik is er een duidelijk gebrek aan hardware. Tevens is er geen echte helpdesk beschikbaar vanwege een gebrek aan gekwalificeerd personeel bij het Commissariaat-generaal, de Vaste Beroepscommissie en de DVZ. Een bijkomend probleem is dat er geen eenheidsarchitectuur is voor de informaticasystemen van deze diensten. Ik heb professor De Soete dan ook de opdracht gegeven om tegen eind december een architectuur te ontwerpen waarbij de informaticasystemen van de drie diensten worden betrokken en waarin een maximale informatiedoorstroming met de rijkswacht van Zaventem wordt gegarandeerd.

Tegelijkertijd werd beslist de asielaanvragen op een genuanceerde manier te behandelen en prioriteit te verlenen aan bepaalde landen. Voor sommige landen, zoals Tsjechië, kan de de facto-techniek van het veilig land worden gehanteerd. Op die manier kunnen zonder uitgebreid onderzoek snelle beslissingen worden genomen. Ik overweeg overigens om deze techniek te extrapoleren naar andere landen. De Raad van Europa zou zich hierbij kunnen uitspreken over een aantal andere landen van Oost-Europa, rekening houdend met hun democratisch karakter en hun respect voor de mensenrechten. De categorieën die prioritair worden behandeld, moeten ook prioritair worden verwijderd. In de toekomst moet dan ook een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de echte Kosovaren en de vluchtelingen uit Albanië en Macedonië. Deze laatste groep moet worden teruggestuurd.

Op het vlak van de politionele aanpak is er een high impact operatie gevoerd, in samenwerking met Nederland en Duitsland. Aan deze samenwerking is echter een einde gekomen, omdat de Nederlandse en Duitse diensten te kampen hadden met lekken. Deze operatie was erop gericht onze techniek voor het detecteren van de afkomst te toetsen, misbruiken tegen te gaan en een bijdrage te leveren in de strijd tegen de netwerken. De systematische bestrijding van de netwerken is een van onze essentiële doelstellingen. Deze doelstelling kan enkel worden gerealiseerd op voorwaarde dat de samenwerking binnen Europa in het kader van Europol een feit is, maar ook op voorwaarde dat een politioneel akkoord wordt gesloten met de Oost-Europese landen. Tien dagen geleden heb ik een akkoord gesloten met Hongarije en er zal binnenkort ook een akkoord komen met Roemenië. Terloops wil ik erop wijzen dat ik in dit verband de term « mensensmokkel » verkies boven « mensenhandel ». Dit laatste begrip wordt beter gereserveerd voor de gevallen waarbij achteraf sprake is van uitbuiting.

De visumplicht voor Slovakije wordt opnieuw ingevoerd, omdat er al te vaak duidelijk detecteerbare misbruiken worden geconstateerd.

Staatssecretaris Peeters heeft een nota ingediend met betrekking tot de opvang voor wie echt nood heeft aan hulp. Deze nota beschrijft in grote lijnen in hoeverre de beslissingen die werden genomen tussen juli en september, werden uitgevoerd. In Woluwe werd een centrum voor noodopvang opgericht, waaraan echt behoefte bestond. Op 3 november werden bij de DVZ 450 asielaanvragen ingediend, met als gevolg dat men er niet in slaagde dit contingent dezelfde dag te registreren en toe te wijzen. Het Klein Kasteeltje werd dus met een urgent opvangprobleem geconfronteerd. In dit verband breng ik hulde aan de directeur van het Klein Kasteeltje, die in deze moeilijke omstandigheden al het mogelijke heeft gedaan om opvang te vinden voor de asielzoekers. Wij hebben de hulp ingeroepen van organisaties die dezelfde humanitaire bekommernis hebben als de regering, teneinde opvang te verzekeren tot staatssecretaris Peeters de beslissingen van de regering heeft kunnen uitvoeren. Een privé-instelling kan een dergelijke beslissing veel gemakkelijker uitvoeren dan een openbare instelling, omdat zij veel soepeler kan werken en zich niet hoeft te houden aan strikte regels. De humanitaire organisaties kunnen ongetwijfeld een bijdrage leveren tot de oplossing van dit urgent probleem.

Sommige leden zullen misschien het woord willen nemen over het zogenaamde incident met de rijkswacht in Jabbeke. Het was geen incident, maar een menselijke ontboezeming van een bevelvoerder van de brigade, die verband hield met de geconcerteerde actie over Kosovo van de week voordien. Ik had toen gesteld dat ik niet aanvaardde dat gezinnen met kleine kinderen zonder meer met een papier de nacht werden ingestuurd, meer bepaald een gezin, waarvan een van de kleine kinderen gevaarlijk dicht bij een longontsteking was. De rijkswacht voelde zich verplicht twee uur lang te zoeken naar een opvang voor die familie. Dit behoort natuurlijk niet tot de opdracht van de rijkswacht die deze bijkomende opdracht moest uitvoeren naast haar andere taken. Ik begrijp de reactie van de commandant van de brigade ter plaatse. Het aanbod van de burgemeester van Jabbeke kan een oplossing bieden, aangezien nogal wat asielzoekers die zich Kosovaar noemen, op de parking van Jabbeke proberen een vrachtwagen te vinden, waarmee ze stiekem naar Groot-Brittannië kunnen gaan, wat de meesten onder hen absoluut willen.

Over de wijziging van de asielprocedure breng ik over drie weken verslag uit aan de regering : met een nieuw voorstel van procedure of met de mededeling dat de procedure niet fout is, maar dat andere problemen er de oorzaak van zijn dat wij de vereiste snelheid niet kunnen halen. Ik ben niet zeker dat er nood is aan een dergelijke wijziging. Op het ogenblik zit ik een werkgroep voor, bestaande uit de Raad van State, vertegenwoordigd door de eerste voorzitter, de Vaste Beroepscommissie, vertegenwoordigd door haar voorzitter; het Commissariaat-generaal, vertegenwoordigd door de commissaris-generaal en de Dienst Vreemdelingenzaken, vertegenwoordigd door de directeur-generaal. Ik heb alle betrokken organisaties gevraagd mij hun geargumenteerd voorstel van procedureverandering over te maken. Ik ben er echter niet zo van overtuigd dat veel verbeteringen te vinden zijn die zowel de snelheid verhogen als de rechten van het individu respecteren. Beide elementen zijn nochtans even belangrijk. Ik wil hier echter niet op vooruitlopen. Wij moeten alle voorstellen grondig onderzoeken op hun voor- en nadelen. Indien leden van Kamer of Senaat, om het even welke fractie, een voorstel willen formuleren, ben ik bereid de voor- en nadelen van hun voorstel te onderzoeken. Wij moeten immers met een zo ruim mogelijke consensus zoeken naar een verbetering, wat alleen maar in het voordeel kan zijn van de Staat en van de individuele asielzoeker.

In de commissie heb ik reeds gesproken over de voorlopige instructies bij uitwijzingen. Het vorige protocol met Sabena werd opgezegd, maar ik hoop in de loop van volgende week met Sabena een nieuw protocol te kunnen bereiken. Daarin moet zij haar verantwoordelijkheid opnemen en zal ik de boetes van de Conventie van Chicago van kracht verklaren.

Er is nogal wat verwarring gerezen over de inhoud van de oorspronkelijke nota van de regering. Het eerste punt over uitgeprocedeerde asielzoekers richt zich alleen tot die categorie. Punten 2, 3, 4 en 5 slaan op personen die onmogelijk konden terugkeren naar hun land, de zwaar zieken, de Bosniërs en degenen die om humanitaire redenen om regularisatie verzoeken, en gelden voor iedereen. Illegalen die nooit asiel hebben aangevraagd, kunnen zich dus ook op één van deze vier punten beroepen.

Uit verklaringen die ik links en rechts lees, blijkt dat het vierde punt van de regeringsnota, dat handelt over de regularisatie wegens humanitaire overwegingen, niet door iedereen goed is begrepen. De regularisatie wegens humanitaire overwegingen is momenteel vrij arbitrair. Dit is bijna eigen aan het concept. Het arbitraire is altijd in strijd met de rechtszekerheid en dus ook in strijd met het belang van de rechtszoekende. Een juridische formulering die het arbitraire uitsluit, is echter niet mogelijk.

Op 4 oktober heeft de regering beslist een commissie op te richten, waaraan elke beslissing zal worden meegedeeld. Zo krijgt deze commissie een zicht op het regeringsbeleid en kan ze de inconsequenties ervan in kaart brengen. Dankzij de verslagen van deze commissie zullen de bevoegde ministers en het Parlement met meer kennis van zaken kunnen debatteren, in staat zijn accenten te leggen en een eenvormiger beleid te voeren. Zo kan het arbitraire tot een minimum worden beperkt en politiek worden gecontroleerd. Meer kunnen we niet doen, maar we moeten deze inspanning leveren.

Vandaag beschikt België niet over een echt B-statuut omdat terzake nog geen internationale regeling bestaat. De laatste informele vergaderingen van de Europese ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie doen ons niet hopen dat er binnenkort een B-statuut zal bestaan, zelfs al pleit België daarvoor.

Voor de Kosovaren, bestaat er nu al wel een soort B-statuut. Een omzendbrief van oktober 1997 van mijn voorganger Vande Lanotte geeft Kosovaren het recht in ons land te verblijven, op voorwaarde dat ze een document ondertekenen waarin staat dat ze naar hun land terugkeren zodra de toestand daar is verbeterd. Het is dus een tijdelijk aanbod. Wanneer de toestand genormaliseerd wordt, verdwijnt het aanbod. Maar weinige Kosovaren tekenen deze verklaring. Sommigen tekenen niet omdat ze hier voorgoed willen blijven. Dit strookt echter niet met de politiek van de regering en met de vraag van vele collega's-politici. Andere Kosovaren tekenen niet omdat ze niet naar Kosovo willen terugkeren zo lang de Serviërs het daar voor het zeggen hebben. Eigenlijk vragen die laatsten België de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo te tekenen, hetgeen ook onmogelijk is.

Dit statuut dat nu voor de Kosovaren bestaat, is al een goede zaak. Wanneer ik parlementsleden bedenkingen hoor maken bij het huidige regeringsbeleid, denk ik dat ze niet van deze regeling op de hoogte zijn. Mijn voorganger Vande Lanotte heeft dus met zijn omzendbrief van oktober 1997 dit probleem reeds opgelost.

De bijzondere commissaris zal geen deus ex machina zijn. Hij zal dus bij zijn landing op aarde niet dadelijk alle problemen oplossen. De bijzondere commissaris zal een « manager » zijn. Hij zal zich moeten bezighouden met de coördinatie en de organisatie van het vluchtelingenbeleid. De commissaris-generaal moet weliswaar in alle onafhankelijkheid beslissingen kunnen nemen, maar de overheid ­ meer bepaald de bijzondere commissaris ­ zal wel maatregelen nemen om de organisatie van het Commissariaat-generaal te verbeteren.

De werking van de Dienst Vreemdelingenzaken wordt vaak bekritiseerd. Er is inderdaad nood aan cultuurverandering en een process reengineering bij deze dienst, maar de dienst kan verzachtende omstandigheden aanhalen, aangezien ze op korte tijd haar personeelsbestand heeft uitgebreid van 100 naar 500 personeelsleden. Dat is voor elke organisatie een moeilijke overgang. De bijzondere commissaris heeft dus geen gemakkelijke opdracht, temeer daar de personeelsleden van deze dienst een ambtenarenstatuut hebben dat niet meer van deze tijd is. Het statuut van de federale ambtenaren is volkomen uit de tijd. Het is aan een doortastend aggiornamento toe.

Ik hoop tegen het einde van de maand te kunnen overgaan tot de aanwerving van een bijzondere commissaris. Ik denk dat we aan de betrokkene een contract van 5 tot 6 jaar moeten gunnen om zijn opdracht rond te krijgen.

Mijnheer de voorzitter, tot daar de status questionis van de uitvoering die werd gegeven aan een aantal beslissingen uit de regeringsnota van 4 oktober jongstleden. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw de Bethune.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, dankzij de goede diensten van de Senaat mochten we vannacht de opvolgingsnota ontvangen die de vice-eerste minister zojuist uitgebreid heeft toegelicht. Senatoren die na middernacht werken, konden dus reeds kennis nemen van de krachtlijnen ervan. In dit minidebat moeten we een wel erg ruime materie behandelen, want in deze nota worden alle punten van de regeringsbeslissing van oktober behandeld.

Ik zou al de opmerkingen die ik gedurende de afgelopen zomer en in de voorbije weken bij dit dossier heb gemaakt, kunnen herhalen, maar dit lijkt mij niet aangewezen. Uit een korte lectuur van de stevig gedocumenteerde nota van de hand van vice-eerste minister Van den Bossche en staatssecretaris Peeters blijkt alleszins dat er grondig werk is geleverd en dat de regering zinnens is op korte termijn concreet werk te maken van de uitvoering van haar beslissingen en tevens voorziet in de gepaste opvolging ervan.

De leden van de senaatscommissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden onderschatten de inspanningen en de middelen niet die voor de uitvoering van de geplande maatregelen zijn vereist. We zijn ons ervan bewust dat er bovendien ook een flinke dosis politieke wil moet worden opgebracht. De regering kan op de steun rekenen van de CVP-fractie, en wellicht van de hele senaatscommissie, bij de uitbouw van een grondig beleid.

Zoals ik in mijn commentaar op de beleidsnota van 4 oktober reeds heb verklaard, onderscheid ik volgende verdienstelijke punten : er wordt een aanzet gegeven tot een humaner, objectiever en transparanter asielbeleid, tot een beter functioneren van de Dienst Vreemdelingenzaken en van andere bevoegde diensten, tot een dialoog met organisaties die werkzaam zijn op het terrein, in overlegcomités ­ een aantal hoorzittingen vonden reeds plaats of zijn gepland ­ en tot meer samenwerking tussen de bevoegde departementen onderling op het federale niveau en tussen het federale en de andere niveaus. Dit alles moet uitmonden in een coherenter beleid.

Tot zover de vijf positieve punten in de nota aan de Ministerraad. Ik stel met voldoening vast dat ook in de opvolgingsnota op deze vijf niveaus wordt voortgewerkt.

Ik herhaal wat naar mijn gevoel de drie minpunten of ontbrekende punten in de nota van 4 oktober zijn. Er zijn wel meer minpunten, maar deze drie zijn de belangrijkste.

Allereerst is er de vraag naar sociale hulp, een van de belangrijkste aanbevelingen van de Senaat waarop de regering niet is ingegaan. De Senaat heeft aangedrongen op een betere sociale hulp voor mensen die zijn uitgeprocedeerd. Een bestaansminimum kunnen we uiteraard niet garanderen, maar wel een aantal onvervreemdbare basisrechten. De commissie rekent daartoe niet enkel dringende medische hulp en onderwijs, want die rechten zijn nu al gegarandeerd, maar ook onderdak en voedsel hetzij rechtstreeks, hetzij via OCMW's of organisaties die de uitgeprocedeerden helpen en bijstaan. Noch de nota van 4 oktober, noch het document van vandaag gaan op deze aanbeveling in.

Het tweede punt dat mijns inziens ontbreekt en dat in de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden van de Senaat veelvuldig aan bod is gekomen, is de vraag naar een visie op langere termijn. We hebben het gehad over de verschillende materies en de samenhang ertussen en, zoals ik reeds opmerkte, is er wel een aanzet om horizontaal en verticaal op de verschillende beleidsniveaus samen te werken. Gezien de evolutie op wereldvlak is het echter meer dan ooit nodig te anticiperen op evoluties waarmee we zullen worden geconfronteerd, niet alleen over enkele maanden, maar vooral ook over vijf of tien jaar. We moeten daarom een denkopdracht toevertrouwen aan een groep van deskundigen. We moeten materiaal verzamelen en op het terrein deskundigheid vormen. Dit is een belangrijke voorbereidende activiteit voor het eigenlijke politieke werk.

Aansluitend hierbij wil ik vandaag voorstellen in de Senaat een groot debat over de migratiestromen en de migratiestop te houden. Uiteraard zal dit vooral werk zijn voor na de volgende parlementsverkiezingen. Ik ben ervan overtuigd dat de Senaat in verband met de toekomst van de samenleving op dat vlak beleidsvoorstellen kan formuleren, zoals we ook vandaag de beleidsnota bediscussiëren.

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, mag ik even op dit punt inpikken ? De regering heeft vrijdag ook beslist een en ander verder te laten onderzoeken om te komen tot een verfijning, verdieping en betere onderbouwing van het beleid dat we voeren. We kunnen dit in vijf punten samenvatten.

Allereerst gaan we nationale en internationale gegevens over migratie verzamelen. Dit wordt dus een soort van vergelijkende studie.

Ten tweede onderzoeken we de link tussen het migratiebeleid en het ontwikkelingsbeleid of het beleid van internationale samenwerking.

Ten derde zullen we de groep van personen die illegaal in ons land verblijven, in doelgroepen onderverdelen.

Ten vierde zullen we een meer algemene visie ontwikkelen op het internationaal kader met zijn mogelijkheden en begrenzingen.

Ten vijfde zal een early warning system voor conflicten en migratiestromen worden opgezet.

Deze studie moet zowel het internationale als het nationale aspect onderzoeken en moet maximaal worden ingebed in andere Europese initiatieven. België moet met andere woorden proberen andere Europese landen te overhalen mee te doen. De studie zal echter in elk geval worden uitgevoerd en moet uiteraard voor een deel verlopen in overleg met de bijzondere commissaris. Belangrijk is uiteraard ook dat het onderzoek wordt gevoerd in samenspraak met de betrokken diensten en instanties, dit wil zeggen zowel de diensten belast met de uitvoering van het beleid, als de groepen en organisaties die de problematiek op het terrein goed kennen. We passen hierbij dus een aantal zaken toe die we in het kader van het armoededebat hebben geleerd. Daarom heeft de regering aan de Koning Boudewijnstichting gevraagd dit project op zich te nemen. Ze zal die opdracht wellicht aanvaarden. Het project zal trouwens door de regering worden gecofinancierd. Op deze wijze krijgen we een wetenschappelijker onderbouwde analyse van de problematiek en kunnen de regering en de assemblees een deskundiger debat voeren en met kennis van zaken naar oplossingen zoeken.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Met dit voorstel komt de vice-eerste minister ook tegemoet aan een andere aanbeveling van de commissie. Zo'n studie maakt het mogelijk een toekomstgericht beleid te ontwerpen en het debat met het middenveld te voeren. Ik hoop in elk geval dat dit grondig werk in deze assemblee kan worden voortgezet.

Een derde minpunt is dat de nota van de Ministerraad van 4 oktober geen rekening houdt met de wens van de commissie om het debat over de regularisatie in het najaar verder te zetten. De houding van de regering inzake regularisatie wordt in de nota van vandaag wel iets specifieker toegelicht dan de voorbije weken. Er wordt op het ogenblik een openbaar debat over de regularisatie gevoerd en dat thema staat trouwens ook vandaag op de agenda. Daarom wens ik daar dieper op in te gaan. De publieke opinie wil immers weten welke politiek de overheid terzake zal voeren.

In de opvolgingsnota worden de criteria opgesomd. Begin december komt er een omzendbrief waarin de criteria en de procedure verduidelijkt worden. Is het evenwel niet beter de criteria, althans de belangrijkste, op te nemen in de vreemdelingenwet ? Dit garandeert meer rechtszekerheid. In het verleden was er immers te veel onduidelijkheid en te veel willekeur van de administratie of de bevoegde overheid.

De opvolgingsnota bevestigt ook de oprichting van een adviescommissie. De namen van de leden zijn ook reeds bekend. Die commissie moet zoveel mogelijk worden ingeschakeld, zeker voor de negatief geadviseerde dossiers. Dit dwingt de beslissende overheid tot een motiveringsplicht. De adviescommissie is in elk geval een aanvaardbaar compromis voor het voorstel van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden om de beslissing tot regularisatie niet te laten nemen door de bevoegde administratie, maar wel door een autonome commissie, een soort van administratief rechtsprekend orgaan. Nu stelt de vice-eerste minister voor de beslissing te laten nemen door een gespecialiseerde cel in de administratie, bijgestaan door een adviescommissie. Er is nu zo een cel, maar die functioneert niet. Ze zal bij gebrek aan ruimte pas begin 1999 met 22 personeelsleden worden uitgebreid. De cel is momenteel trouwens helemaal ontmanteld, want het personeel is ingezet voor het eerste verhoor van de vluchtelingen uit Kosovo. Indien de vice-eerste minister kan garanderen dat die cel over een paar weken opnieuw van start zal kunnen gaan, dan kunnen we dit compromis aanvaarden.

Als we ervoor opteren de beslissingen tot regularisatie door de administratie te laten gebeuren, bijgestaan door een adviescommissie, dan moet er elke keer een advies worden geformuleerd en niet alleen op vraag van de bevoegde minister of de administratie.

De vice-eerste minister heeft laten verstaan dat ook mensen die illegaal het land zijn binnengekomen, die geen asielaanvraag hebben ingediend en bijgevolg geen procedure hebben lopen, toch in aanmerking komen voor regularisatie wegens humanitaire redenen. Ze moeten uiteraard aan een aantal criteria voldoen en elk geval moet apart worden onderzocht. Dit is, voor mij alleszins, een belangrijke nieuwigheid, die ik de voorbije weken nog niet eerder heb gehoord. Hierbij wil ik voor alle duidelijkheid even aanstippen dat wij, alleszins voorlopig, geen voorstander zijn van een lineaire maatregel waardoor iedereen die om welke reden ook vijf jaar in het land verblijft, wordt geregulariseerd. Wel ben ik van mening dat iedereen, inclusief wie illegaal in het land is, toegang moet hebben tot de procedure van artikel 9.3 inzake de regularisatie wegens humanitaire redenen. Dat houdt in dat geen enkele aanvraag onmiddellijk onontvankelijk wordt verklaard, zoals het vandaag vaak gebeurt, en dat elke aanvraag wordt getoetst aan een aantal objectieve criteria. Op die manier moet een vrij grote groep mensen aanspraak kunnen maken op regularisatie wegens humanitaire redenen.

Een belangrijk discussiepunt betreft de termijnen. De vice-eerste minister vermeldt in zijn nota een termijn van vier of vijf jaar procedure. Hij is het ermee eens dat de overheid haar verantwoordelijkheid moet opnemen en ambtshalve iedereen moet regulariseren wiens procedure al te lang heeft aangesleept. Ik ben van mening dat we het ons ook niet te gemakkelijk moeten maken en dat een termijn van drie jaar moet volstaan. Dit lijkt mij ruim voldoende voor de bevoegde diensten. De termijn die de vice-eerste minister verdedigt, acht hij blijkbaar ook aanvaardbaar als norm voor een behoorlijke afhandeling van een dossier. Dit lijkt mij al te ruim.

Tot slot wil ik het hebben over de kwestie van het B-statuut. De regering en de vice-eerste minister beloven dit punt op de agenda van de Europese Unie te plaatsen. Het ligt inderdaad voor de hand dat deze kwestie op Europees niveau wordt geregeld. We rekenen erop dat de vice-eerste minister ook daar zijn overtuigingskracht laat gelden en dat hij nog vóór de echte Europese onderhandelingen de nodige inspanningen levert om andere lidstaten alsnog over de brug te krijgen. Ook in deze kwestie kunnen wij als klein land op de Europese besluitvorming wegen.

Een Europese oplossing ligt wel in het verschiet, maar biedt alleen voor de vluchtelingen uit Kosovo een oplossing. Er zal dus moeten worden verdergewerkt voor alle mensen die voor een dergelijk B-statuut in aanmerking kunnen komen. We kunnen dit ten dele oplossen door ons eigen Belgische systeem performanter te maken.

De vice-eerste minister stelt terzake voor aan de omzendbrief te sleutelen. Mij lijkt het veel nuttiger het concept van de niet-terugleidingsclausule verder uit te werken. Ook vandaag kan de commissaris-generaal adviseren bepaalde personen wier asielaanvraag hij heeft afgewezen, toch niet uit te wijzen. Een gelijkaardige bevoegdheid kunnen we ook aan de vaste beroepscommissie geven. We zouden ook kunnen bepalen dat de niet-terugleidingsclausule leidt tot een de facto, maar wettelijk geregeld tijdelijk beschermingsstatuut. Een persoon aan wiens dossier een dergelijke clausule is vastgehecht, krijgt dan een beschermd statuut, bijvoorbeeld, voor één jaar, dat telkens met één jaar kan worden verlengd. Ik hoop dat we in de commissie zowel de algemene principes als de technische details van zo'n statuut verder kunnen uitwerken.

Ik lees dat de vice-eerste minister op 20 november met de gemeenschappen bijeenkomt voor een discussie over de voogdij over minderjarigen. 20 november is de dag van de rechten van het kind. Het zou mooi zijn indien hij op die dag zou kunnen uitpakken met de aankondiging van zo'n nieuw statuut. (Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à M. Mahoux.

M. Mahoux (PS). ­ Monsieur le président, nous entamons aujourd'hui un débat que l'on a qualifié de « mini-débat ». Celui-ci survient peut-être un peu tard ou un peu tôt : un peu tard, car il aurait pu être tenu voici quelques semaines en réaction aux événements que nous avons connus ; un peu tôt, car si nos informations sont exactes, le gouvernement a débattu de ce problème ce matin ; or, ce type de réunion gouvernementale aboutit on le sait à de nouvelles décisions auxquelles nous sommes donc confrontés sans recul possible.

À l'occasion des débats qui se sont tenus en juin 1996, au moment de la réforme de la loi de 1980, personne n'a dissimulé les profondes inquiétudes qui saisissaient tant les citoyens que leurs représentants, au vu du texte qui allait devenir loi.

Il faut répéter que le dépassement des problèmes liés aux flux migratoires ne peut pas trouver de réponse au seul échelon d'un pays comme le nôtre. La réponse devra à tout le moins être européenne. Bien entendu, je sais que je n'étais pas le seul à l'époque à le souligner, la politique dans laquelle nous nous sommes engagés depuis plusieurs années et qui doit être ­ c'est très important ­, rediscutée sur le plan international, doit s'appuyer corollairement sur une intense politique d'intégration à l'égard des immigrés, une politique de défense de leurs droits fondamentaux et d'intégration également à l'égard de notre population marginalisée.

Mais personne n'avait nié non plus que le vote d'un texte accroissant la puissance de l'autorité sur la personne de l'étranger rendait essentielle la confiance dans une politique d'application des mesures. La responsabilité que le gouvernement allait prendre et a prise dans l'exécution de la loi de 1996, responsabilité qu'il a publiquement assumée devant nous tous, est tout à fait fondamentale. Les textes de loi de ce type ne prennent véritablement de sens que par l'exécution que l'on fait d'eux.

Les faits dépassent parfois les intentions, fusent-elles les meilleures.

Une série de prévisions fournies à l'époque par le ministre de l'Intérieur ne se sont pas avérées exactes. Le vice-premier ministre rappelait tout à l'heure que l'objectif de réduction de retard dans le traitement des dossiers a bien connu un début de concrétisation mais il a ensuite été mis en pièces, non pas du fait d'une volonté belge, mais surtout en raison de l'augmentation du nombre de demandes liée à la situation internationale, particulièrement au Kosovo.

Il faut rappeler encore une fois que la Belgique, à travers la politique d'asile qu'elle mène, ne représente pas un cas isolé. Au début de cette année, le service des affaires européennes du Sénat français s'est livré à une étude de législation comparée sur l'immigration et le droit d'asile. Cette étude française a été réalisée pour six pays : l'Allemagne, la Belgique, l'Espagne, l'Italie, les Pays-Bas et le Royaume-Uni. Cette étude présente l'intérêt d'étudier les politiques semblables menées dans des pays que nous pouvons considérer comme nos voisins directs. J'y reviendrai d'ailleurs par la suite.

Nous savons nous-mêmes, depuis nos travaux parlementaires de 1996, que ce sont bien tous les pays concernés qui ont mis un terme à l'immigration d'origine extracommunautaire au milieu des années 70. Partout autour de nous, l'immigration légale ne concerne plus que quelques catégories de personnes : étudiantes, stagiaires, personnes dotées de qualifications professionnelles exceptionnelles ­ dans la pratique, il s'agit principalement du secteur sportif ­ et, surtout, dans le cadre de ce que l'on a appelé communément le regroupement familial, les membres de la famille d'un étranger, régulièrement installés.

La Convention de Genève n'a pas été modifiée non plus. Dans ces conditions, pour celui qui ne relève pas de ces catégories particulières, la procédure d'asile est devenue la dernière voie légale d'accès. C'est également la raison pour laquelle presque tous les pays européens l'ont modifiée au cours des dernières années, dans le but de diminuer le nombre de demandes et d'empêcher d'éventuels détournements.

De fait, exception faite des dispositions applicables aux ressortissants des États membres de l'Union européenne, l'immigration en Europe est donc essentiellement due au regroupement familial, aux demandes d'asile et à l'entrée de clandestins.

L'étude française a abordé trois aspects : la définition du regroupement familial, les récentes modifications portées aux législations relatives au droit d'asile, et la lutte contre l'immigration clandestine.

Il n'est pas question d'évoquer ici l'ensemble de cette très intéressante étude. Il faut toutefois y pointer les remarques sur les différences qui subsistent au sein de politiques convergentes et qui portent sur des points que l'on ne peut vraiment pas qualifier de secondaires. Ainsi, on relève notamment qu'en matière de regroupement familial, si de nombreuses similitudes existent entre les différents régimes nationaux, les pays les plus sévères, notamment en matière de mariages blancs, sont l'Allemagne, la Belgique et le Royaume-Uni.

Dans tous les pays, les règles de regroupement familial se sont compliquées et se sont durcies avec le temps. La Belgique est, à cet égard, considérée par l'étude française comme « un bon exemple » de durcissement. On y cite deux exemples de règles particulièrement restrictives : l'interdiction des regroupements familiaux en cascades et l'interdiction des regroupements familiaux répétés.

En matière de droit d'asile, confrontés aux flux croissants des demandeurs, tous les pays européens ont eu, depuis cinq ans, le souci de réformer leurs lois sur le droit d'asile dans l'espoir de limiter le nombre des demandes et d'accélérer le regroupement.

De même, toutes les réformes visent à simplifier et à accélérer l'examen des demandes et à empêcher les détournements du droit d'asile. Toutes ces réformes ont présenté de nombreux points communs, parmi lesquels on trouve pourtant : la multiplication des procédures préalables d'examen de la recevabilité permettant de rejeter une partie des demandes avant l'examen au fond, les obstacles mis à l'entrée rapide des postulants dans le pays dans lequel ils demandent l'asile, afin de limiter les détournements, et l'expulsion sans délais des demandeurs déboutés dans le même but.

Par parenthèse, je voudrais souligner ici tout le paradoxe qu'il y a à vouloir accélérer l'examen des demandes tout en multipliant les degrés dans la procédure. Il m'est revenu que la Ligue des droits de l'Homme préconisait l'adoption d'un système composé d'une instance administrative et d'une instance judiciaire. Je crois que le débat sur cette question doit avancer.

Enfin, en matière de lutte contre l'immigration clandestine, l'étude relève que celle-ci constitue une priorité dans tous les pays étudiés. Les mesures communes aux six pays sont la création de nouvelles infractions relatives aux entrées irrégulières, l'aggravation d'infractions existant déjà, le renforcement de la lutte contre le travail clandestin et la multiplication des obligations imposées aux transporteurs.

Le bref examen qui précède met en évidence la convergence de toutes ces politiques d'immigration et d'asile. Le résultat en a été récemment dégagé par un institut d'études français, l'INED ­ Institut national d'études démographiques, organe gouvernemental ­ dans une livraison de décembre 1997 de son bulletin Populations et sociétés . On peut y lire une observation tout à fait intéressante : « Alors que le solde migratoire pour l 'ensemble de l'Union européenne avait été inférieur à 500 000 personnes par an durant les années 1985-1989, il dépasse le million par an au cours des années 1990-1994. Même si ces chiffres sont importants, ils ne correspondent pas au raz-de-marée redouté en 1990 : le renforcement de l'appareil législatif et réglementaire destiné à limiter l'immigration, la multiplication des contrôles de la part des pays d'accueil ont sensiblement limité l'afflux d 'immigrants, en provenance notamment d'Europe de l'Est. »

C'est là une première constatation importante; si l'augmentation est réelle, je l'ai évoqué plus tôt, il ne s'agit bel et bien pas de l'explosion que certains redoutaient.

Il faut donc combattre les discours alarmistes qui visent, en général à défendre autre chose que la seule affectivité d'une politique.

Dès le mois d'octobre dernier, le parti socialiste a rappelé quelles étaient ses positions en matière d'immigration. Il a rappelé que la Belgique se devait de mener une politique d'asile responsable, à la fois soucieuse du droit fondamental d'asile politique, tel que consacré dans la Convention de Genève, et respectueuse des engagements pris par la Belgique à l'égard de ses partenaires européens. En tout état de cause, cette politique devrait être appliquée dans le respect de la dignité humaine et des droits fondamentaux des individus. On ne peut transiger sur ces valeurs fondamentales. Ce respect doit être particulièrement contrôlé à l'occasion des rapatriements dans la mesure où ils se révèlent inéluctables.

Le parti socialiste a posé un certain nombre de mesures qui, selon ses propres termes, « devraient s'imposer à l'esprit et au coeur de tous les progressistes attachés à la défense des droits imprescriptibles de toute personne humaine ».

Il s'agit en fait de garantir, d'un bout à l'autre de toute la procédure, de l'accueil à l'éventuel rapatriement, le respect de la dignité des hommes, des femmes et des enfants qui se présentent comme réfugiés.

À cette fin, le parti socialiste, après un débat intense et important, a demandé que diverses mesures soient adoptées dans les plus brefs délais ­ c'était le 1er octobre dernier. D'abord, certaines catégories d'étrangers en attente d'une décision ou en situation irrégulière doivent faire l'objet d'une régularisation en fonction de critères objectifs et de procédures transparentes. Doivent être visés les étrangers qui séjournent en Belgique depuis un certain nombre d'années. Doivent être également prises en compte un certain nombre de raisons humanitaires à déterminer et qui imposent de permettre aux intéressés de rester sur leur territoire.

Ensuite, un contrôle effectif du respect de la dignité humaine à tous les stades de la procédure d'asile s'impose. Cela implique la mise en place d'un organe de contrôle externe, public, sur les agents de la force publique et sur les centres de détention, organe qui puisse exercer régulièrement et efficacement un contrôle des conditions de détention et de rapatriement forcé. Le renforcement de ce contrôle démocratique nécessite également une réforme des procédures disciplinaires applicables aux agents chargés de ces missions.

Enfin, une formation mieux adaptée des agents de force de l'ordre impliqués dans la procédure d'asile doit être prévue. Certains droits fondamentaux, tel le droit à l'aide médicale urgente, doivent être garantis à toute personne se trouvant sur le territoire. Le parti socialiste a également demandé que soit assuré le droit à l'aide sociale aux candidats réfugiés déboutés jusqu'à ce que le Conseil d'État ait pu statuer sur leur dossier, et ce à charge de l'État fédéral.

Le parti socialiste a aussi demandé que le gouvernement donne suite aux recommandations qui ont été adoptées à une large majorité par le Sénat après l'évaluation menée par notre commission de l'Intérieur, et plus particulièrement, un statut temporaire octroyé au cas par cas par le gouvernement à des groupes de personnes faisant l'objet de menace pour leur intégrité physique dans leur pays d'origine, sans pouvoir être reconnus formellement en tant que réfugiés politiques. C'est le statut B. Je rappelle qu'un statut similaire a été accordé aux Bosniaques en Belgique. Notre pays a joué un rôle de pionnier en la matière.

M. Van den Bossche, vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur. ­ À l'époque, d'autres pays nous avaient emboîté le pas. Une partie des pays de l'Union s'était accordée sur la politique à mener. À Vienne, tant le ministère de la Justice que mon département ont proposé aux pays de l'Union d'arrêter ensemble une réglementation semblable pour le Kosovo.

M. Mahoux (PS). ­ J'entends bien, monsieur le vice-premier ministre, des mesures de cette nature avaient été prises en matière d'accueil dans d'autres pays. Mais je reconnais que cela avait été fait en concertation sur le plan européen.

M. Van den Bossche, vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur. ­ Le système belge organisé par la circulaire d'octobre 1997 est pratiquement le plus évolué de toute l'Europe. Donc, selon moi, nous avons pris l'initiative et nous demandons aux autres pays d'appliquer les mêmes mesures que pour les Bosniaques.

M. Mahoux (PS). ­ Je poursuis. Toujours en matière de recommandations de la commission de l'Intérieur, il y a aussi la situation spécifique des femmes menacées et des mineurs non accompagnés; les visas qui doivent être octroyés avec plus de transparence; la portée de l'article 77 de la loi de 1980 qui doit être revu afin de ne pas sanctionner l'aide apportée aux étrangers pour des raisons humanitaires par des associations ou des particuliers à des étrangers en situation irrégulière; la durée maximale de la détention administrative; l'aide médicale urgente qui pose évidemment aussi un certain nombre de questions. Qui peut décider, en effet, qu'un cas est urgent ou non, sinon celui qui est consulté par le malade ?

Toutes ces mesures ne doivent évidemment pas mettre fin au débat. Elles méritent des applications. En vérité, il est apparu dès 1996 que ce débat devait devenir permanent, et l'obtention, en 1996, d'une structure d'évaluation en est la conséquence. Cette structure fonctionne. Mais il faut aussi tenir compte du fait que les modifications successives de la loi de 1980 l'ont rendue illisible. Les procédures sont trop longues, complexes et coûteuses, tant pour le candidat réfugié que pour l'État. Il est utile de s'interroger sur l'opportunité de maintenir l'intervention dans la procédure, de trois institutions ­ Office des étrangers, Commissariat général aux réfugiés et aux apatrides, Commission permanente de recours ­ indépendamment des possibilités de recours devant le Conseil d'État. Une adaptation de la procédure est donc nécessaire afin de la rendre à la fois plus accessible, plus transparente et plus efficace, en particulier à l'encontre des filières de trafics d'êtres humains.

Le lien fondamental entre politique de l'immigration et coopération au développement doit également être réaffirmé.

Il est parfois difficile d'évoquer les projets d'aide au retour, car on pourrait imaginer que l'on développe ce thème par rapport aux procédures d'éloignement. Je pense cependant qu'il faut en parler et même insister sur ce point.

Les projets d'aide au retour pourraient être élaborés sur la base d'une coopération entre les ministères de l'Intérieur, de l'Intégration sociale et de la Coopération au Développement.

Des liens fonctionnels entre les institutions compétentes en matière d'accès au territoire et l'administration de la Coopération au Développement pourraient être établis.

Il est d'ailleurs frappant, et cela nous interpelle, qu'une personnalité morale comme Yehudi Menuhin se soit exprimé, dimanche, sur les ondes de la RTBF pour déclarer lui-même que l'on rendrait un très grand service aux populations immigrées ou aux personnes déplacées en les aidant à se sentir bien au sein même des pays dont elles sont issues. Ce grand artiste ne parlait évidemment pas des immigrés à renvoyer chez eux, mais d'une politique de coopération qui rendrait la situation, dans leur pays, de ces candidats involontaires à l'immigration acceptable ou plus acceptable.

Il faut d'ailleurs dire qu'à l'heure de la construction européenne, une politique de l'immigration exclusivement nationale ne se conçoit plus. Une politique européenne de l'immigration doit être définie en tenant compte des préoccupations que je viens d'énumérer.

Il serait malvenu de considérer que le gouvernement n'a accompli aucun effort significatif depuis l'adoption de la loi du 15 juillet 1996.

Vous avez eu l'occasion, monsieur le vice-premier ministre, dans votre exposé liminaire, de résumer les mesures qui ont été prises, dont certaines sont très récentes. Les deux dernières notes du gouvernement témoignent d'ailleurs de ce qui a été entrepris, notamment en matière de moyens humains et financiers complémentaires, mais également pour ce qui concerne les nouvelles mesures qui viennent d'être décidées. On peut régulariser des étrangers qui remplissent des conditions comme l'attente d'une décision depuis cinq ans ­ quatre pour les familles avec enfants scolarisés ­, l'intégration dans la vie sociale, l'impossibilité de retour, l'état de maladie de la personne ou bien d'autres circonstances humanitaires particulières.

De même, la création de la Commission des régularisations composée, je le rappelle, du ministre de l'Intérieur, d'un représentant du Centre pour l'égalité des chances et présidée par un magistrat, permettra de recevoir des avis indépendants sur la demande de régularisation ainsi d'ailleurs que sur les critères à prendre en compte pour les régularisations pour raisons humanitaires; enfin, il faut retenir qu'un tel organisme permettra de dégager, pour la pratique administrative, des critères qui sont difficiles à élaborer, si l'on considère l'ensemble des cas parfois fort complexes qui se posent à l'administration ou à ses agents.

On retiendra aussi la possibilité d'accès illimité du Centre pour l'égalité des chances au centre INAD de l'aéroport. La commission de contrôle des centres fermés a d'ailleurs été mise sur pied. Une autorisation de visite a été octroyée aux institutions humanitaires.

De même, le contrôle sur les gendarmes est renforcé et l'inspection générale de la gendarmerie fournira un rapport mensuel à cet effet. La Commission d'évaluation des méthodes et des techniques d'éloignement est également constituée. Vous nous l'avez confirmé, monsieur le vice-premier ministre.

Il est donc tout à fait nécessaire que ces trois nouvelles commissions ­ les deux précédentes et la Commission des régularisations ­ puissent fournir rapidement, dans les délais prévus, les résultats attendus et, donc, des rapports circonstanciés.

Un autre point tout à fait fondamental qui avait d'ailleurs été évoqué par le parti socialiste, est le fait que l'aide sociale sera assurée conformément à l'avis de la Cour d'arbitrage jusqu'au terme du recours au Conseil d'État. Une circulaire a été ou sera envoyée à cette fin aux CPAS en vue d'assurer le remboursement par l'État de l'aide en question.

Le gouvernement s'est également engagé à intervenir sur le plan européen chaque fois qu'un progrès sera possible en matière de politique d'asile. Il faut se réjouir de cette importante et indispensable décision car il est temps que l'Europe tout entière prenne conscience du problème posé par les flux migratoires, quelle que soit leur ampleur, et des dangers humanitaires qui guettent les requérants éventuels.

L'encadrement des mineurs non accompagnés sera réalisé, ainsi que le traitement adapté à leur dossier. Des mesures spécifiques aux femmes seront intensifiées. Des initiatives seront prises au niveau international afin d'inscrire dans la Convention de Genève l'appartenance sexuelle comme cause de persécution.

La procédure d'octroi des visas sera également accélérée. Des garanties vont être apportées quant à la motivation des refus.

Une clarification sur le champ d'application de l'article 77 était absolument nécessaire. Le gouvernement affirme clairement que l'article 77 ne peut être appliqué aux personnes qui aident des illégaux pour des raisons humanitaires. Il faut cependant préciser que les propositions de loi interprétatives de l'article 77 sont toujours à l'examen en commission de l'Intérieur. Elles doivent permettre de lever toute équivoque en la matière.

La durée maximale de détention sera également raccourcie. Je rappelle d'ailleurs que la proposition de loi de Mme Lizin doit être mise à l'examen, le plus vite possible, en commission de l'Intérieur.

Des propositions de rationalisation de la procédure sont nécessaires. Le rapport du commissaire du gouvernement désigné à cette fin doit permettre de déterminer les délais de procédure compatibles avec un traitement humain des dossiers de demande. À cet effet, l'augmentation des effectifs des instances intervenant dans la procédure est importante.

Il nous paraît essentiel que le gouvernement suive attentivement les projets pilotes de préparation au retour, engagés en collaboration avec le département de la Coopération au Développement. Une évaluation de ces projets, cogérés, développés dans les centres d'accueil à l'heure actuelle, sera certainement nécessaire.

Enfin, il est important de souligner la décision du gouvernement d'entamer des négociations au niveau européen en vue de la création du fameux statut B.

L'Europe humaniste doit donc nécessairement se doter d'un instrument qui comble cette lacune des conventions de Genève. Personne n'ignore le contexte dans lequel celles-ci sont apparues, à savoir un contexte de guerre froide et d'individus en rupture avec le régime politique qui était pour eux un oppresseur.

On ne peut pas omettre non plus le problème des filières organisées, qui précarisent davantage encore la situation dans laquelle une personne en fuite, ou à la recherche d'une situation meilleure, se retrouve lorsqu'elle est sans ressources à l'étranger. Les pressions exercées sur ces personnes par les responsables des filières rendent toute mesure d'expulsion totalement inapplicable.

Le problème de la gestion des flux migratoires n'est pas seulement complexe. Il est également très vaste. Il touche en vérité à de nombreux domaines du droit comme le droit international, le droit social, le droit administratif mais également le droit civil, le droit pénal...

En raison même de cette complexité, on peut donc se réjouir de constater que d'importantes mesures sont en voie d'adoption en ce qui concerne la citoyenneté des étrangers en Belgique de même que celle des Belges à l'étranger.

La révision de l'article 8 de la Constitution permettra à terme l'octroi du droit de vote et d'éligibilité à tous les étrangers sans discrimination. Dans un premier temps, nous savons que les ressortissants européens pourront participer aux prochains scrutins communaux. Nous étions partisans d'un traitement égal des étrangers, quelle que soit leur origine, mais cette modification de l'article 8 représente un progrès fondamental.

La notion même de ressortissant intègre désormais la dimension de citoyenneté. Il faut y voir un encouragement à projeter dans l'avenir la vision d'un monde beaucoup plus ouvert, car il est intolérable que la circulation des biens matériels et des capitaux puisse prendre le pas ou se trouver en position privilégiée par rapport à la circulation des individus.

Je voudrais revenir à l'approche comparée opérée par le Sénat français, car un élément devrait retenir notre attention. Il avait d'ailleurs déjà été évoqué en 1996 au moment de nos propres travaux. Il s'agit des opérations de régularisation menées aux Pays-Bas dans les années 70 et, plus près de nous, de ce qui a été effectué par le gouvernement français à l'été 1997 au moyen de la circulaire dite « circulaire Chevènement « . Il s'agit d'un élément tout à fait important car il concerne des politiques menées par nos voisins immédiats.

L'originalité de la mesure française consiste à se présenter comme exceptionnelle, et principalement fondée sur le droit des étrangers de vivre en famille.

La circulaire est en effet motivée par la nécessité de mieux garantir les droits fondamentaux des personnes, en particulier le droit de mener une vie familiale normale conformément à l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme; elle prétend également apporter des solutions à des situations humanitaires particulièrement pénibles pour les étrangers, à favoriser l'insertion d'étrangers qui ne peuvent être éloignés pour des raisons indépendantes de leur volonté, et à réduire la charge de travail des administrations et l'arriéré des dossiers.

Le programme est ambitieux. Mais il ne faut pas, en fait, se méprendre sur l'exacte portée du terme « régularisation » en France. Il s'agit en fait d'attribuer une autorisation de séjour limitée et renouvelable, ouvrant à terme un droit à l'établissement. En France comme en Belgique, l'invocation d'un droit au séjour requiert une autorisation préalable d'entrée sur le territoire ­ un visa ­ délivrée par la représentation diplomatique à l'étranger d'un État partie à la Convention de Schengen. La régularisation exonère alors l'étranger de produire un visa en cours de validité et se fonde sur l'examen des motifs de fond de la demande.

La circulaire française ne rompt donc pas avec la pratique d'un examen individuel des demandes de régularisation. Par contre, elle encadre le pouvoir d'appréciation de l'administration et indique les situations humaines et familiales pour lesquelles une autorisation de séjour doit être octroyée. Elle favorise ainsi la clarté et la cohérence en la matière.

En Belgique, la circulaire du 9 octobre 1997 relative à l'application de l'article 9 alinéa 3 de la loi de 1980 rappelle le caractère exceptionnel de l'attribution sur le territoire d'une autorisation de séjour à un étranger illégal. Il est ainsi prévu que seules des circonstances exceptionnelles peuvent donner lieu à l'octroi d'une autorisation sans visa. La circulaire organise la procédure en deux phases et définit les critères selon lesquels l'administration rejette la demande. Le principe essentiel qui prévaut est l'existence de circonstances exceptionnelles qui empêchent l'intéressé d'introduire la demande selon la procédure ordinaire.

Chez nous aussi, il a été exprimé à suffisance que des problèmes naissaient à partir du moment où les motifs susceptibles de fonder une décision positive n'étaient examinés que si l'administration considérait qu'il était pratiquement impossible à l'étranger de retourner dans son pays d'origine demander un visa auprès du poste diplomatique compétent.

La circulaire belge ne règle donc pas le problème des étrangers en séjour irrégulier.

Cependant, la circulaire française affirme quant à elle que la régularisation vise les étrangers entrés irrégulièrement en France. Elle demande aux préfets de ne pas prendre en considération ce qu'elle regarde comme une faute administrative de l'étranger et rend ainsi possible la régularisation d'un nombre important d'étrangers en voie d'intégration, sans pour autant prendre un caractère général ou linéaire (c'est-à-dire sans examen individuel au fond).

Parmi les catégories envisagées dans le texte français, j'ai été frappé par celle des familles étrangères constituées de longue date en France. C'est une catégorie que le droit belge ne connaît pas. La circulaire précise que l'administration française peut apprécier la situation en prenant en considération les éléments comme la constitution stable de la famille, l'ancienneté du séjour, les ressources issues d'une activité régulière, l'existence d'un domicile, le respect des obligations fiscales ou la scolarisation des enfants. On voit qu'il s'agit d'un dispositif à nombreuses composantes mais relativement souple et qui permet de prendre en considération tout le caractère humain de certaines situations.

Pour ce qui concerne la deuxième catégorie d'étrangers, les étrangers sans charge de famille régularisables, la circulaire française prévoit que l'examen des personnes dont la durée de séjour est supérieure à sept ans s'effectue avec beaucoup de souplesse. Cette condition se combine avec d'autres éléments démontrant l'insertion de l'étranger, parmi lesquels l'existence de ressources issues d'une activité régulière et d'un domicile, ainsi que le respect des obligations fiscales.

Mais ce point a été particulièrement contesté, et c'est très significatif, car il était considéré comme trop restrictif. Le gouvernement français a donc été amené à revoir, en juillet dernier, l'application de cette disposition dans le sens d'un assouplissement.

Pour ce qui concerne la troisième catégorie, les étrangers malades, contrairement à ce qui se passe en Belgique, la circulaire française ne retient pas l'impossibilité de l'étranger d'obtenir des soins dans son pays d'origine, mais seulement la nécessité d'un traitement de longue durée dans le pays d'accueil. L'avis d'un médecin conseil est bien entendu requis.

Cependant, pour la dernière catégorie, il faut reconnaître que la pratique belge en matière d'asile est plus favorable que la pratique française, notamment parce qu'elle n'exclut pas du champ d'application de la Convention de Genève les personnes qui craignent des persécutions commises par des agences non étatiques. Encore faut-il que l'interprétation de la Convention de Genève par les structures décisionnelles intègre de tels éléments.

Quoi qu'il en soit la protection demeure insuffisante : une autorisation de séjour ou un statut particulier de protection temporaire pourrait être accordé aux personnes dont l'éloignement entraînerait des traitements inhumains ou dégradants, ainsi qu'aux personnes fuyant un contexte de guerre civile ou de violence. Toutes ces personnes sont actuellement déclarées « inéloignables, inexpulsables » mais aucun droit au séjour ne leur est reconnu, ce qui ne fait que cristalliser l'insécurité juridique dans laquelle elles se trouvent plongées.

On remarquera enfin que le pouvoir d'appréciation, aussi bien des motifs évoqués par les demandeurs que des éléments de preuve fournis à l'appui de leur demande, a fait l'objet de nombreuses contestations en France, au point que le ministre de l'Intérieur français a pris, encore au mois d'août dernier, une circulaire complémentaire portant certaines précisions aux notions du texte de base. Il a été également établi une commission présidée par un magistrat et chargée de trancher certains dossiers litigieux.

On constatera, à l'évocation de ce qui s'est fait en France, que le gouvernement français a décidé de considérer que l'ampleur du phénomène méritait une attention et une réponse particulières.

Que le délai accordé pour demander la régularisation soit d'un trimestre, de quatre mois, de six mois ou davantage encore, on comprendra qu'une mesure prise en la matière puisse être qualifiée d'historique. Elle reflète la volonté politique d'un État d'inscrire non pas dans sa pratique mais dans toute sa population citoyenne la marque de certains engagements ou de certains devoirs.

L'État qui intègre les ressortissants étrangers au moyen d'une mesure générale de régularisation, même accordée cas par cas, se donne ainsi un nouveau visage en enrichissant les formes de citoyenneté qu'il comprend.

Une mesure de régularisation à caractère général est un acte important. Elle honore l'État qui assume la totalité de ses responsabilités morales, politiques ou historiques ou encore sociales et économiques, car elle constitue le plus parfait témoignage de ce que l'État agit conformément aux valeurs qu'il défend.

A fortiori, un tel acte engage également cet État pour l'avenir même, car il fonde sa volonté future pour la politique qu'il mènera. Il est incontestable que l'État qui agit ainsi, le fait dans la droiture et dans la rectitude de ses principes constitutifs et fondateurs. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw Leduc.

Mevrouw Leduc (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, van in het begin der tijden trokken mensen van de ene streek naar de andere. Eerst gingen ze in het spoor van de dieren op zoek naar voeding en kleding. Vervolgens verhuisden ze in hun speurtocht naar vruchtbare landbouwgrond om zich op een vaste plaats te vestigen. Nadien was er de zoektocht naar die plaatsen waar bruikbare en vooral kostbare grondstoffen konden worden gedolven. Ook nu nog zijn mensen op zoek naar vrede en veiligheid en een betere toekomst voor zichzelf en hun kinderen. Migratie is zo oud als de mensheid zelf. In het verre verleden veroverden migrerende volkeren een nieuwe vestigingsplaats gewapenderhand. Zij werden zelden met open armen ontvangen. Alleen beleidsvoerders van dunbevolkte en niet zo aantrekkelijke streken openden hun grenzen. Ook nu nog zijn er landen zoals Canada die migratie van « bruikbare » mensen stimuleren.

Overal in de wereld, ook in de West-Europese landen, probeert men ondertussen krampachtig de vluchtelingenstroom te beheersen. De Nederlandse verantwoordelijke voor het vluchtelingenbeleid kondigde aan « dat het asielbeleid in de toekomst strikt, streng en beperkend zal zijn en dat niet-erkende asielzoekers ook effectief uit het land zullen worden gezet ». Deze woorden van de socialistische minister van Justitie las ik in de Volkskrant van 1 oktober 1998.

Michel Rocard, de gewezen socialistische Franse eerste minister, verklaarde reeds in 1990 La France ne peut pas accueillir la misère du monde entier , omdat het land volgens hem volledig ontwricht dreigde te worden als gevolg van de toenemende vluchtelingenstroom. Zwitserland heeft heel onlangs zijn wetgeving aangepast zodat het asielrecht bijna volledig wordt afgeschaft. De Labourregering van Tony Blair heeft in juli laatstleden maatregelen afgekondigd die het asielrecht drastisch uithollen. Ook in Duitsland en Oostenrijk wil men de toestroom van vluchtelingen stoppen, onder meer door een inperking van het asielrecht.

Volgens de cijfers verstrekt door de Europese Commissie zijn er in Oost-Europa alleen al meer dan 20 miljoen mensen die bij de zogenaamde opening van de grenzen onmiddellijk met hebben en houden naar landen van de Europese Unie zullen trekken. In Noord- en Centraal-Afrika zullen zo mogelijk nog meer mensen hetzelfde doen.

Sommige mensen stellen genereus voor dat een welvarend land zijn grenzen voor iedereen opent. Indien het dit doet, dan zal het land binnen de kortste tijd worden geconfronteerd met een niet meer te bedwingen toeloop van vluchtelingen en, als gevolg daarvan, met een « niet te overziene rassenhaat », zoals de gewezen minister van Binnenlandse Zaken Vande Lanotte stelde in Het Laatste Nieuws van 30 september 1998.

Het is niet realistisch dat wij Belgen, inwoners van een klein land, tegen de stroom ingaan. Op het ogenblik is onze wetgeving vaag en ondoorzichtig. Al dan niet bonafide hulporganisaties en advocaten op zoek naar een broodwinning maken alle soorten vluchtelingen en asielzoekers wijs dat er wel een manier te vinden is om zich uiteindelijk in België te vestigen of om België te gebruiken als een gemakkelijk doorgangsland naar Groot-Brittannië of Canada. De ondoorzichtigheid en de vele achterpoortjes hebben een aanzuigeffect op de kandidaat-vluchtelingen.

Wij moeten ons dan ook afvragen wat we moeten doen om deze toestroom te verhinderen. Onze wetgeving moet worden aangepast. Zij moet zo snel mogelijk duidelijk, doorzichtig en dus eenvoudig en efficiënt worden. Tevens moet zij consequent en naar behoren worden toegepast. Dat houdt onder meer in dat de procedures van onderzoek drastisch moeten worden ingekort. Binnen de maand moet er een uitspraak zijn over de al dan niet ontvankelijkheid van een dossier en binnen het jaar moet een dossier op zijn gegrondheid worden afgehandeld.

De wetgeving moet duidelijk en overzichtelijk worden, in de eerste plaats voor de vluchtelingen zelf, daarnaast ook voor de instanties, die de wetgeving moeten toepassen en controleren en voor alle soorten hulpverleners, zowel degenen die het goed menen als degenen die er profijt uit willen halen en tenslotte ook voor de bevolking, die met de wetgeving en haar toepassing moet kunnen instemmen.

Daarom moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende soorten vluchtelingen.

Ten eerste zijn er de echte asielzoekers in het kader van de Conventie van Genève, de politieke vluchtelingen. Voor de VLD kan geen enkele persoon worden teruggebracht of teruggewezen naar het land dat hij ontvluchtte omwille van een gegronde vrees voor vervolging, omwille van zijn politieke of godsdienstige overtuiging, of ethnische afkomst. Asielrecht is een individueel recht en moet onaangetast blijven bestaan voor de echte politieke vluchtelingen.

Een tweede categorie wordt gevormd door de mensen die op de vlucht zijn omdat er in hun land oorlog heerst en hun leven in gevaar is.

Ten derde is er de grote groep van economische vluchtelingen, die op zoek zijn naar een land waar het beter is om te leven en te wonen omdat de toestand in eigen land weinig toekomstperspectieven biedt. Daarnaast zijn er nog de illegalen, die in de drie vorige categorieën zijn terug te vinden. In deze laatste groep onderscheiden we : zij die niet werden erkend als asielzoeker en ons land niet verlaten en in de illegaliteit leven; zij die nooit een aanvraag deden, omdat zij op voorhand wisten dat zij geen kans maakten op erkenning; studenten die in ons land zijn blijven hangen, hier wonen en een gezin hebben, maar beter hun opleiding ten dienste zouden stellen van hun land van herkomst; zij die zich om duistere, vaak misdadige redenen, illegaal in ons land nestelden.

Voor de echte asielvragers moet het dossier op een snelle, correcte en efficiënte wijze worden afgehandeld. Dat komt zowel de asielaanvrager als het land waar asiel wordt gevraagd, ten goede. Binnen de kortste keren kunnen deze echte asielaanvragers een arbeidskaart krijgen en werk zoeken, zodat zij niet ten laste blijven van onze samenleving. De onechte asielaanvragers moeten onmiddellijk uit het land worden gewezen, op een beschaafde manier, zoals het een beschaafd land past. Ons land kan geen opvang bieden aan economische vluchtelingen en illegalen.

Voor de vluchtelingen die een oorlogssituatie ontvluchten, stellen we een speciaal statuut van tijdelijke aard voor, dat hernieuwbaar is zolang er in hun land oorlog is. Dat statuut houdt duidelijk een terugkeer in, zodra de oorlogssituatie ophoudt te bestaan.

Een echt humaan beleid geeft vluchtelingen geen valse hoop op legalisering van verblijf. Het voorkomt dat organisaties en individuen vluchtelingen misleiden en misbruik maken van de noodtoestand waarin deze mensen verkeren. Een echt humaan beleid moet daarom duidelijk, strak, streng en efficiënt zijn en de wetgeving toepassen en opvolgen. Het moet met name humaan en sociaal zijn voor de echte asielaanvragers, met een speciaal tijdelijk statuut voor mensen uit landen waar oorlog en onveiligheid heerst, de zogenaamde displaced persons . Het moet echter streng en afwijzend zijn voor economische vluchtelingen en illegalen, met uitzondering van personen, die in de onmogelijkheid verkeren onafhankelijk van hun wil terug te keren naar hun land van herkomst, voor ernstig zieke personen en voor personen in welbepaalde problematische humanitaire omstandigheden. De dossiers van deze mensen moeten door een autonome instelling geval per geval grondig, accuraat en op een humane wijze worden onderzocht.

Een echt humaan beleid is onverbiddelijk voor alle misdadige elementen die asielzoekers, economische vluchtelingen en illegalen misbruiken.

Internationale en nationale beleidsverantwoordelijken moeten hun krachten bundelen om een einde te maken aan de omstandigheden die ertoe leiden dat mensen op de vlucht slaan. In de eerste plaats moet er worden gewerkt aan de verbetering van de economische toestand in de landen waar het moeilijk overleven is. Voorts moeten alle inspanningen worden gebundeld om oorlog en repressie te verhinderen. Zo zou België onmiddellijk alle wapenleveringen ­ zowel de officiële als de omfloerste ­ moeten stopzetten. Volgens de VLD is dit de echte weg om te komen tot een realistisch en humaan vreemdelingenbeleid waarin ook onze bevolking zich kan terugvinden. (Applaus.)

De voorzitter . ­ Het woord is aan mevrouw Cantillon.

Mevrouw Cantillon (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, twee jaar geleden heb ik harde taal gesproken bij de bespreking van de asielwet. Ik heb toen mijn ontgoocheling en verontwaardiging uitgesproken omdat ik van oordeel was dat deze wet een gebrek aan sociale en humane visie vertoonde.

Ik betreur deze harde woorden niet. De spijtige gebeurtenissen uit het recente verleden hebben ons helaas gelijk gegeven.

Zoals blijkt uit de uitgebreide regeringsnota, heeft ook de regering ons gelijk moeten geven. Deze nota bevat elementen die nauwelijks twee jaar geleden onbespreekbaar waren. Ik haal enkele voorbeelden aan. Er wordt een commissie belast met het toezicht op de kwaliteit van de verblijfsomstandigheden in de gesloten centra; er wordt een koninklijk besluit in het vooruitzicht gesteld betreffende de waarborgen van de rechten van personen die in deze centra verblijven; er zijn maatregelen genomen om de kwaliteit van de centra effectief te verbeteren; er werd een commissie belast met de evaluatie van de uitwijzingspraktijk; het recht op dringende medische hulp ­ iedereen herinnert zich de heroïsche discussies daarover ­ en op preventieve hulp lijkt verworven; en de criteria voor regularisatie zullen eindelijk op papier worden gezet. Voor zover zij uitvoerbaar zijn, lijken deze criteria mij ook verdedigbaar. De toestand van mensen die door de Belgische Staat te lang aan het lijntje werden gehouden, kan worden geregulariseerd, ook indien zij als illegaal in ons land verblijven.

De regeringsnota heeft het ook over het actualiseren van de Conventie van Genève. De regering belooft een voortrekkersrol te zullen spelen op de Europese Raad van december om op Europees vlak tot een besluit te komen omtrent een ad hoc-regeling voor ontheemden uit Kosovo en omtrent de invoering van een uniform bijkomend statuut voor mensen die in hun land collectief worden bedreigd.

Ziedaar slechts een greep uit de vele maatregelen die de regering heeft genomen om de asielwet te verbeteren en te humaniseren. Ik zal vandaag dus niet meer dezelfde scherpe taal gebruiken als in juni 1996.

Voorlopig kan ik leven met de beleidsnota van de regering. Ik leg echter duidelijk de nadruk op het woord « voorlopig ».

Ik kom thans tot het tweede deel van mijn overwegingen. Hoewel de regering ongetwijfeld de beste bedoelingen heeft, heb ik mij bij de lezing van de nota meermaals afgevraagd of de voorstellen en de maatregelen wel uitvoerbaar zijn. Ik geef slechts één ­ zij het heel belangrijk ­ voorbeeld. Hoe denkt de regering om te gaan met de grote aantallen regularisatieaanvragen van de vele honderden die wegens de tergend langzame procedure recht zullen doen gelden op een regularisatie ?

Ik hoop dat ik mij vergis, maar ik heb de indruk dat de vele maatregelen zoals de personeelsuitbreiding, de reorganisatie van de betrokken diensten, de verbetering van de informatica en de verhuizing van de Dienst Vreemdelingenzaken ontoereikend zullen zijn om de asielzoekers datgene te geven waarop zij in een rechtsstaat aanspraak moeten kunnen maken. Indien dit alles inderdaad ontoereikend blijkt, wordt een eenmalige regularisatie onvermijdelijk. Afspraak dus over een paar maanden!

Het staat in de sterren geschreven : de migratiedruk zal in de nabije toekomst sterk toenemen. Degenen die denken dat de huidige stijging van het aantal asielaanvragen slechts een conjunctureel verschijnsel is, dwalen.

Bijgevolg zullen we nog lang worstelen met de vraag hoe humaan om te gaan met migratie, ook de illegale migratie om economische redenen inbegrepen, met de vraag hoe minimale rechten gewaarborgd kunnen worden in een staat die beschaafd heet te zijn.

Ik dank de regering dat zij ­ geconfronteerd met deze heel moeilijke vraag ­ de Koning Boudewijnstichting de opdracht gaf tot een onderzoek terzake. Dat onderzoek moet meer zijn dan een louter demografisch, juridisch en sociologisch wetenschappelijk onderzoek, al heb ik veel waardering voor wetenschappelijk onderzoek. In samenspraak met de talrijke NGO's moet in dat onderzoek de realiteit worden blootgelegd. Wie zijn die illegalen ? Hoe overleven zij ? Wat zijn hun vooruitzichten ? Er moet tevens een democratisch proces op gang worden gebracht waarin samen met de betrokkenen naar oplossingen wordt gezocht.

Alleen zo'n samenspraak kan leiden tot een beleid dat het evenwicht houdt tussen een ontradingsbeleid en een humane aanpak. De geschiedenis van de welvaartsstaat en vooral die van de sociale zekerheid heeft mij alvast geleerd dat die samenspraak essentieel is om tot een meer beschaafde samenleving te komen.

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw Merchiers.

Mevrouw Merchiers (SP). ­ Mijnheer de voorzitter, België voert reeds tientallen jaren een migratie- en een asielbeleid. De twee verschillen duidelijk, maar hebben beide tot gevolg dat heel wat buitenlanders in ons land kunnen komen leven.

Migratie zal er altijd zijn en dat is positief. Migratie heeft vooral economische oorzaken terwijl asielaanvragen vooral te maken hebben met de overtredingen van de mensenrechten in het land van oorsprong. De duizenden buitenlanders die elk jaar op legale wijze België binnenkomen moeten met het oog op een snelle integratie, worden gesteund. Het onthaalbeleid van de gemeenschappen kan zeker nog worden verbeterd.

Ook de buitenlanders die in ons land op rechtmatige wijze asiel aanvragen en bekomen, hebben volgens de SP recht op steun bij hun integratie. Deze erkende asielzoekers zijn talrijk. Uit officiële cijfers blijkt dat in 1997 de aanvragen van 1 730 asielzoekers werden erkend.

De dood van de jonge Nigeriaanse Sémira Adamu heeft mij, net als vele anderen erg geschokt. Ook de dood van de jonge Nigeriaan in het station van Luik beroert ons. We vragen de vice-eerste minister uitdrukkelijk een onderzoek in te stellen naar de verantwoordelijkheid van de betrokken ziekenhuizen terzake.

Er is echter een groot verschil tussen emotioneel reageren en naar duurzame oplossingen zoeken. Daarom pleit de SP voor een duidelijk en realistisch asielbeleid. Wie het recht op verblijf verwerft, moet maximale kansen tot integratie krijgen. Wie dat recht niet verwerft en hier illegaal verblijft, moet het land verlaten. Een regeringsbeleid gestoeld op dit principe kunnen we onderschrijven.

Voor het beoordelen van elke individuele asielaanvraag in ons land, wordt de Conventie van Genève al jarenlang ruim en menselijk geïnterpreteerd. Zo maakt het Negende Jaarverslag van de commissaris-generaal voor de Vluchtelingen, betreffende het werkingsjaar 1996, melding van de erkenning als vluchteling van verschillende vrouwen op grond van hun verzet tegen een gedwongen huwelijk in hun land van herkomst of tegen een clitoridectomie op hun dochters. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de aanbeveling inzake genderproblematiek van de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden.

Uit het laatste verslag van de vice-eerste minister blijkt trouwens dat een werkgroep wordt opgericht om een sensibiliseringscampagne te organiseren en duidelijke richtlijnen op te stellen voor deze specifieke doelgroep van de vrouwen. De nota maakt verder melding van een basisvoorstel voor de voogdij over de niet-begeleide minderjarigen dat door een werkgroep « voogdijregeling » verder moet worden uitgewerkt. Ook dat is positief nieuws. Van de vice-eerste minister hadden we graag vernomen in welke richting het basisvoorstel gaat en welke de stand van zaken is in het overleg met de gemeenschappen over een betere opvang van de niet-begeleide minderjarigen.

In haar aanbevelingen drong de commissie ook aan op een beter functioneren van de Dienst Vreemdelingenzaken. Volgens de nota van de vice-eerste minister is de versterking van de dienst met 95 contractuelen verworven.

Voor het verbeteren van het management zal een bijzondere commissaris worden aangetrokken. Deze moet op korte termijn een betere en klantvriendelijke dienstverlening verzekeren.

Een van de knelpunten is de opgelopen achterstand. De beleidsnota van september 1996 maakte reeds melding van het regulariseren van asielzoekers die te lang moeten wachten op een definitief uitsluitsel over hun asielaanvraag. Alle aanvragers die hun aanvraag meer dan vijf of vier jaar geleden indienden en nog geen definitief uitsluitsel kregen, zullen zonder verder onderzoek van hun asielaanvraag op basis van de Conventie van Genève worden toegelaten, behalve als er tegenindicaties zijn, zoals de veroordeling voor in België gepleegde misdrijven.

Om tegen het einde van het jaar 2000 alle aanvragen van twee of meer jaar oud weg te werken, wordt er sinds 1996 een geprogrammeerde inhaalbeweging uitgevoerd. De systematische toepassing van deze maatregel brengt het aantal regularisaties op een duizendtal per jaar.

Verder onthouden we dat er inmiddels een bijzondere cel voor de behandeling van de regularisatiedossiers werd opgericht en dat bijkomend personeel zal worden ingezet van zodra er bijkomende ruimte beschikbaar is. Als alles volgens plan verloopt, komt dit tegen het begin van 1999 voor mekaar. Wij hopen dat de planning realistisch is.

Een gebruiksvriendelijke handleiding met de procedure en de criteria voor wie in aanmerking komt voor regularisatie wordt opgesteld en een adviescommissie voorgezeten door een magistraat wordt eerstdaags geïnstalleerd. Belangrijk hierbij is dat het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding zijn deskundigheid inbrengt. In het algemeen wensen wij er onze tevredenheid over uit te drukken dat organisaties die actief zijn op het terrein en van wie de deskundigheid door iedereen wordt erkend, zoals het CGKR, het OCIV en de CIRE, bij de uitvoering van het beleid worden betrokken.

Inzake de regularisaties heeft de SP een duidelijk standpunt ingenomen. Door eenieder die vijf jaar in ons land verblijft zonder meer te regulariseren zou een verkeerd signaal worden gegeven. In de sociaal-democratische visie heeft een samenleving de plicht in een minimum aan sociale bescherming te voorzien voor alle mensen die op haar grondgebied verblijven. De consequentie hiervan is dat strikt moet worden afgelijnd wie legaal en wie illegaal op het grondgebied verblijft. Een enkele overheid kan onmogelijk verantwoordelijk worden gesteld voor alle vreemdelingen over de hele wereld.

We mogen filières en mensenhandelaren zeker niet het signaal geven dat we iedereen willen toelaten. Precies daarom wijzen we de regularisatie van illegalen resoluut af. Ook een langdurig illegaal verblijf kan geen criterium voor regularisatie zijn, omdat dit neerkomt op het belonen van handige illegalen die erin slagen jarenlang aan controles te ontsnappen.

Daarom is een uitwijzingsbeleid een noodzakelijk instrument in het algemeen asielbeleid. Dit noodzakelijk uitwijzingsbeleid moet echter zo humaan mogelijk zijn. De laatste regeringsnota heeft verscheidene aanbevelingen van de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden verder uitgewerkt. Zo zal er bijvoorbeeld begin december een commissie voor de gesloten centra worden geïnstalleerd en werd er eveneens werk gemaakt van een grondige evaluatie van de methoden en technieken die door de rijkswacht bij gedwongen repatriëring worden gebruikt.

Ook al is een uitwijzingsbeleid noodzakelijk, om humanitaire redenen moeten uitzonderingen mogelijk blijven. Ik denk hierbij specifiek aan minderjarigen, zwangere vrouwen, zieken en anderen die op humanitair vlak in zeer beklemmende omstandigheden verkeren.

In het regularisatiebeleid moet voor de SP de regel blijven bestaan dat elk dossier individueel wordt behandeld. Wij kunnen hierbij akkoord gaan met de basiscriteria van de regering, namelijk dat regularisatie mogelijk wordt indien men na vijf jaar in de asielprocedure geen uitvoerbare beslissing heeft ontvangen en men is geïntegreerd. Voor gezinnen met schoolgaande kinderen geldt een termijn van vier jaar. Ook mogen er geen ernstige tegenindicaties zijn zoals gevaar voor de openbare orde of manifeste fraude.

Voor de SP moet het mogelijk blijven een tijdelijke verblijfsvergunning toe te kennen aan vluchtelingen die buiten hun wil om niet kunnen terugkeren, bijvoorbeeld door oorlogsomstandigheden, en vluchtelingen die in beklemmende humanitaire omstandigheden verkeren. We moeten echter vaststellen dat pogingen om het systeem van tijdelijke verblijfsvergunningen in een Europese context aan te pakken, tot nu toe weinig resultaat hebben opgeleverd. We kunnen de vice-eerste minister enkel vragen zijn inspanningen op dit punt voort te zetten tot er een positieve kentering komt en er werk kan worden gemaakt van een soort « B-statuut » op Europees niveau. Zeker als er sprake is van oorlogsomstandigheden moet er zo een tijdelijk beschermingsstatuut er komen. Sinds de omzendbrief van oktober 1997 past België het zogenaamd « ontheemdenstatuut » toe. Van de Bosniërs die van dit voorlopig statuut gebruik konden maken, zijn er inmiddels 594 definitief geregulariseerd en werd van 237 de verblijfsvergunning voorlopig verlengd. Voor de Kosovaren is een dergelijke regeling eveneens een oplossing. Wie dit voorlopig statuut vraagt, moet wel een verklaring ondertekenen dat hij terug wil als het gevaar in zijn land geweken is. Daarom wordt op dit statuut weinig een beroep gedaan. Deze verklaring blijft echter wel belangrijk omdat zij een drempel vormt voor hen die het statuut willen misbruiken. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan Albanezen die zich als Kosovaren voordoen. Zij moeten snel kunnen worden teruggestuurd.

Een andere bijzondere categorie zijn de studenten. Zij komen in België studeren, ofwel op kosten van hun eigen land, ofwel via ontwikkelingssamenwerking, maar velen van hen willen na hun studies niet meer naar hun land terugkeren. Dit is een vorm van braindrain die voor ons ontoelaatbaar is en het doel van de ontwikkelingssamenwerking ondergraaft. Deze ex-studenten vormen een aparte groep sans-papiers . Zij kunnen immers geen aanspraak maken op asiel, omdat ze in eigen land niet werden vervolgd, maar met steun van dat land mochten komen studeren. Ons standpunt is duidelijk : deze mensen hebben geen recht op asiel, hoe pijnlijk dit misschien ook is. Hen asiel verlenen is misbruik maken van de asielprocedure.

Ten slotte, willen wij het probleem van de opvangmogelijkheden aankaarten omdat daarop vandaag zoveel kritiek is. De verdubbeling van het aantal asielaanvragen het afgelopen jaar versterkt het probleem. Om de nood te lenigen moeten veel meer opvangplaatsen worden gecreëerd. De doorstroming naar gemeenten en OCMW's moet vlotter kunnen.

De waarheid heeft echter ook haar rechten. In De Haan zwijgt de CVP-fractie over het standpunt van de burgemeester aangaande de inrichting van een opvangcentrum van het Rode Kruis en de Volksunie steunt de burgemeester. Misschien kunnen zij zich informeren in Kapellen, waar wordt toegegeven dat de overlast van zo een centrum zeer beperkt is.

In Rendeux, waar de PSC nagenoeg de absolute meerderheid heeft, heeft men zich tot het uiterste verzet tegen de komst van een nieuw Rode Kruis-opvangcentrum. Bovendien protesteren de meeste OCMW's, vooral in kleine gemeenten systematisch tegen het aantal asielzoekers dat hen wordt toegewezen.

Ondanks deze hinderpalen lezen wij in de nota van de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie dat er op vrij korte termijn meer dan duizend nieuwe opvangplaatsen zullen worden gerealiseerd. Hopelijk zal die verhoging aan de daadwerkelijke nood beantwoorden. Als dat niet het geval is, moeten er nog meer opvangplaatsen worden gevonden. Wij kunnen alleen hopen dat de zoektocht vlotter zal verlopen en dat het onthaal op plaatselijk niveau warmer zal zijn.

Wij besluiten met de vaststelling dat de evaluatie van het asielbeleid resultaten heeft gehad. Vele aanbevelingen van de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden werden vertolkt of kregen reeds gedeeltelijk uitvoering in de nota van de regering. (Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à M. Foret.

M. Foret (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, qu'est-ce qu'un immigré ? Au premier abord, c'est simplement une personne qui s'est établie dans un pays dont elle n'a pas la nationalité. C'est aussi malheureusement, la plupart du temps, un être humain que les circonstances économiques, sociales, philosophiques ou politiques ont fragilisé.

Face à ces vicissitudes de leur destinée, leur seul et dernier espoir réside bien souvent dans la tradition d'hospitalité de pays aux structures démocratiques comme le sont nos États occidentaux. Cela se traduit, en Belgique, par 3 000 demandes d'accueil introduites chaque mois, uniquement au titre d'asile politique. Cela se traduit également, après examen administratif de ces demandes, et à cause des lenteurs administratives, par la présence actuelle de plusieurs dizaines de milliers d'étrangers qualifiés de « clandestins » ou « d'illégaux ».

Je serai clair. Ces illégaux, ces clandestins, ces demandeurs d'asile, tous ces étrangers sont des êtres humains à part entière et notre vocation humaniste nous impose de les traiter dans le strict respect de la dignité humaine et des droits fondamentaux que peut revendiquer tout individu. Hélas, certains événements dramatiques nous rappellent cruellement que tel n'est pas toujours le cas dans ce pays.

Le PRL-FDF ne peut accepter que l'actuelle politique d'immigration et d'accueil des étrangers en Belgique se confonde avec des soubresauts cahoteux. Les comportements individuels erratiques de l'un ou l'autre mandataire politique ne peuvent, même s'ils sont largement médiatisés, tenir lieu de seule politique en la matière.

Je me réjouis donc qu'un débat parlementaire public sorte cette énorme problématique humaine de l'enlisement en associant à la recherche des solutions l'ensemble des forces démocratiques du paysage politique belge.

Les libéraux ont déjà, à diverses reprises dans le passé, donné des gages suffisants de leur aptitude et de leur détermination à transcender les habituels et stériles clivages majorité/opposition. Ils ont suffisamment montré, par leur attitude responsable et constructive dans maints domaines essentiels, que les réflexes partisans ne pouvaient être de mise lorsque des valeurs essentielles de la démocratie sont en jeu.

Quant il s'est agi de réformer la justice et les polices, quand il s'est agi aussi de rendre l'exercice de la politique plus transparent pour répondre aux aspirations populaires tendant à davantage de citoyenneté, à chaque fois, l'opposition libérale s'est associée à la recherche d'un large consensus au sein des partis démocratiques.

Le débat d'aujourd'hui relatif à l'accueil des étrangers n'est pas moins essentiel que ne le furent ces précédentes discussions. Il est à nouveau l'occasion, pour le PRL-FDF et le VLD, de montrer l'exemple d'une réflexion menée en commun. Ce matin même, nous avons tenu ensemble une conférence de presse pour expliciter notre point de vue en la matière. Nous avons tenté de dégager ensemble une solution et de présenter une alternative crédible et valable face à la relative impuissance du gouvernement à maîtriser le problème, à tout le moins et dans l'état actuel des choses, à exprimer un point de vue unanime. C'est ce que disait encore ce matin même M. Erdman, évoquant le conflit qui pourrait apparaître entre certains ministres de la majorité.

Les solutions dégagées par l'opposition libérale reposent sur une analyse approfondie des différentes situations humaines dans lesquelles peuvent se trouver tous les candidats à l'immigration.

Je n'entrerai pas dans le détail concret des solutions préconisées. D'autres intervenants libéraux s'en chargeront, M. Coveliers et Mme Cornet d'Elzius notamment.

L'important, me semble-t-il, est que notre approche de la question ait été menée selon deux axes fondamentaux : il faut faire preuve de réalisme et ne pas se voiler la face. Cessons de nous draper d'une naïveté feinte qui consiste à croire que tous les demandeurs d'asile le sont pour des motifs uniquement politiques et dégagés de toute contingence économique. Oui, l'immigration économique est une réalité et elle constitue même l'immense majorité des cas. Il faut donc la traiter comme telle et la dégager nettement du concept de réfugié politique en dégageant, conjointement avec nos principaux partenaires européens, le statut le mieux approprié pour cette catégorie. Nous sommes également d'avis qu'il est nécessaire de renforcer l'aide aux pays en voie de développement de telle manière à aider au maximum tous ces réfugiés dans leur pays d'origine afin d'essayer de limiter autant que possible ce type d'immigration.

Il faut également s'efforcer d'englober, dans les solutions retenues, le plus large éventail possible de situations humaines susceptibles d'être rencontrées sur le terrain. Dans le cadre d'une régularisation qui doit s'envisager au cas par cas et non de manière globale, cet éventail de situations est nécessaire pour permettre à une autorité juridictionnelle la plus autonome possible d'aborder chaque cas sur la base de critères objectifs appropriés à la situation. Il faudra tenir compte également de ce que la résurgence de certains conflits armés au cour même du continent européen contribue à créer une nouvelle catégorie de réfugiés, à savoir les victimes de conflit qui, elles aussi, devront faire l'objet d'un statut spécifique.

Telles sont les considérations de principe que j'entendais émettre au nom du PRL-FDF dans le cadre de ce débat fondamental. La discussion d'aujourd'hui constitue un défi majeur pour tous les démocrates de ce pays. La passion parfois exacerbée avec laquelle la condition de l'étranger est perçue par certains de nos concitoyens est savamment entretenue et attisée par les ennemis de la démocratie. Ne permettons pas au feu antidémocratique de s'étendre. Dégageons, dès aujourd'hui, les bases d'une politique d'asile responsable et cohérente, je dirais humaine et réaliste. Saisissons l'occasion que nous offre ce débat pour rassembler définitivement nationaux et étrangers dans une même vision humaniste, nous faisant accepter et comprendre que la différence représentée par « l'autre » est source d'enrichissement bien plus que prétexte à hostilité.

J'attends que tout à l'heure Mme Cornet d'Elzius puisse préciser les solutions concrètes préconisées par le PRL-FDF, conjointement ­ j'insiste sur ce point ­ avec le VLD. (Applaudissements.)

M. le président. ­ La parole est à Mme Delcourt.

Mme Delcourt-Pêtre (PSC). ­ Monsieur le président, nous nous sommes partagé le travail, ma collègue Mme Jeanmoye et moi-même. J'aborderai plus spécialement les questions relatives à une vision à long terme en matière de politique d'immigration. Mme Jeanmoye envisagera, quant à elle, les problèmes liés à la régularisation des sans-papiers.

Mme de Bethune a déjà évoqué le caractère essentiel de cette vision à long terme en matière de politique d'immigration.

Le Sénat est le lieu tout indiqué pour s'interroger sur la manière dont notre pays à vocation démocratique accueille les demandeurs d'asile et, plus généralement, les étrangers.

L'immigration est une problématique qui n'est ni réellement neuve ni spécifique à nos pays européens. À toutes les époques, sur les quatre continents, se sont produites des migrations massives. En quelque sorte, la mobilité fait partie de la nature humaine.

Par contraste avec les nombreux mouvements de populations qui contribuèrent à façonner les nations européennes telles que nous les connaissons actuellement, la spécificité de l'immigration que nous vivons aujourd'hui en Belgique est son caractère pacifique. Gérer l'immigration de façon réaliste, en prévenant les replis identitaires, est sans doute le seul moyen d'éviter qu'à moyen ou long terme, elle ne se réalise dans la violence.

Dans un débat comme celui-ci, le recul et le souci du long terme sont particulièrement indispensables si l'on veut éviter les effets pervers des politiques mises en oeuvre.

La loi de 1980 a été modifiée sept fois, dans un sens toujours plus restrictif. Or, si l'on ne connaît pas exactement le nombre d'étrangers actuellement en séjour illégal dans notre pays, il n'est toutefois pas irréaliste d'affirmer qu'ils sont aujourd'hui plus nombreux qu'il y a dix ans. Il est erroné de croire qu'une politique restrictive seule puisse atténuer le phénomène de l'immigration.

Cette illégalité peut avoir des répercussions sociales et humanitaires pour le moins inacceptables. La clandestinité condamne certains illégaux à une délinquance de survie, laquelle suscite dans la population locale un sentiment d'insécurité qui, à son tour produit des sentiments xénophobes. Par ailleurs, les clandestins constituent, pour nombre d'employeurs, une main-d'oeuvre au noir corvéable à merci, parce qu'irrégulière. Les migrants concernés sont livrés pieds et poings liés à des employeurs qui savent tirer avantage de leur fragilité juridique et qui ont tout intérêt à la perpétuation d'une législation formellement restrictive et répressive pour réduire, dans certains cas, les migrants à un état de quasi-esclavage.

À cet égard, ne serait-il pas honnête et responsable de poursuivre en premier lieu les employeurs de clandestins ? Faute de réaction suffisamment tranchée par rapport à ce phénomène, l'on assiste à de véritables délocalisations inversées : ce sont les travailleurs des pays en développement qui sont déplacés et non plus les moyens de production... Il va sans dire que les résultats sont les mêmes tant pour ces travailleurs illégaux que pour la population belge : précarisation de l'emploi, détérioration des conditions de travail... Au fur et à mesure que les frontières nationales se ferment dans différents pays d'Europe, les frontières de la légalité reculent.

Une partie des immigrants remplissent les conditions énoncées par la Convention de Genève et peuvent, à ce titre, prétendre au statut de réfugié pour réclamer le droit d'asile. Toutefois, ce sont les déséquilibres économiques et sociaux existant sur la planète, au détriment principalement des pays du Sud, mais également d'une partie des pays de l'Est, qui incitent les personnes ressortissantes de ces pays à frapper aux portes de l'Europe. « Si les richesses ne vont pas où sont les hommes, ceux-ci iront là où sont les richesses », déclarait Bichar Kahder dans un article intitulé « Le Partenariat européen après la Conférence de Barcelone ».

Il est dès lors impossible à l'Europe de se comporter comme un « centre fermé ». Chaque année, environ 1,2 milliard de personnes entrent et sortent des pays de l'espace Schengen. Il serait illusoire et irréaliste de vouloir opérer un contrôle draconien sur de telles masses de population, à moins de mettre en place un système policier de surveillance de tous en tous lieux, disproportionné et ruineux, dont l'efficacité ne sera garantie qu'au préjudice des libertés publiques et, finalement, au préjudice de la philosophie commune des droits de l'homme.

Nous avons donc la responsabilité de prendre en compte le caractère inévitable et incontournable de l'immigration. Les flux migratoires devraient même, logiquement, s'accentuer au cours des prochaines années si rien n'est entrepris, à court et à long termes pour corriger les déséquilibres géo-économiques existant sur la planète.

Une certaine presse tente de répandre la crainte de nous voir submergés par un afflux incontrôlable d'étrangers et s'appuie sur cette peur pour justifier une politique extrêmement restrictive en matière d'immigration. Il est important, à cet égard, de constater la relativité particulière de cette assertion : la Belgique avoisine la centième place dans le classement des pays en fonction du nombre d'étrangers accueillis sur son territoire proportionnellement à son chiffre de population. Bien d'autres pays, dont la situation économique est pourtant bien moins enviable que la nôtre, se montrent bien plus accueillants que nous à cet égard.

La solution est à rechercher non dans la construction d'une forteresse, mais plutôt dans une politique de codéveloppement durable entre le Nord et le Sud, l'Est et l'Ouest. Car le problème de la Belgique et de l'Europe n'est pas d'abord l'immigration, qui reste plus une chance qu'une menace, mais bien la montée du chômage, de la pauvreté et des inégalités.

La ratification du Traité d'Amsterdam implique qu'à terme, les politiques d'immigration et d'asile seront communautarisées à l'échelon européen. Cette communautarisation sonnera le glas des politiques nationales en la matière. Le concept de souveraineté européenne supplante progressivement celui de la souveraineté nationale.

Saisissons donc cette occasion pour aménager une politique transparente, respectueuse des droits des personnes d'où qu'elles viennent. Par ailleurs, l'on peut se réjouir de ce que le gouvernement belge ait insisté sur une ratification, avant la fin de l'année, de la proposition de la Commission européenne en matière de protection temporaire. Toutefois, ces perspectives européennes ne peuvent en aucun cas nous dispenser, en Belgique, de revoir et d'améliorer notre politique d'accueil des étrangers.

« Entre deux candeurs, la fermeture des frontières et l'ouverture de celles-ci, il faut mettre en place une politique plus respectueuse de la dignité humaine. » La mise en oeuvre de cette politique peut néanmoins aboutir, dans un certain nombre de cas ­ contrôles d'identité, détentions administratives, expulsions... ­ à porter atteinte aux droits fondamentaux des personnes concernées.

L'atteinte portée à ces droits fondamentaux ne peut être légitime dans un État de droit que dans la mesure où elle est strictement proportionnée par rapport aux objectifs poursuivis par la mesure coercitive, à savoir, généralement en cette matière, la nécessité d'une maîtrise du flux migratoire. La situation individuelle et familiale des personnes concernées, quelle que soit leur situation administrative, devrait toujours pouvoir être prise en compte pour juger de la légitimité et de la proportionnalité d'une détention administrative, d'une expulsion ou de toute autre mesure coercitive.

À cet égard, nous demandons notamment que les délais de détention administrative soient réduits au minimum strictement nécessaire à l'éloignement des étrangers ayant reçu un ordre de quitter le territoire, que les procédures d'examen des demandes de séjour soient accélérées, que les techniques de contrainte utilisées par la gendarmerie soient très strictement évaluées et redéfinies, que l'aide sociale, telle que définie par la commission de l'Intérieur du Sénat, soit attribuée, que des mesures spécifiques à caractère législatif en faveur des femmes puissent être prévues.

Permettez-moi aussi de regretter que, dans des matières qui relèvent en fin de compte à la fois de la souveraineté nationale et des droits fondamentaux de l'homme, trop de décisions dépendent encore du pouvoir discrétionnaire de l'administration. Trop de choses sont réglées par circulaires. Nous estimons, par exemple, qu'il convient de définir de façon objective dans la loi les critères à respecter.

« La volonté de fermeture du territoire engendre une fermeture des esprits. (...) », « Une société libre est une société aux mentalités ouvertes, aux identités plurielles... » Telle est la position que veut défendre le PSC, laquelle se fonde sur la ferme intention de replacer la personne au centre de la démarche politique. La personne, c'est bien évidemment tout être humain ­ quelle que soit son origine ­ qui a droit au respect de sa dignité et de ses droits fondamentaux. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Vandenberghe.

De heer Vandenberghe (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, onder de belangrijkste mensenrechten die de leden van de Europese Unie hebben onderschreven, bevinden zich ook deze die voortvloeien uit de Conventie van Genève van 1951 betreffende het statuut van de vluchtelingen en de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

De Conventie van Genève onderstreept de verplichting van non-refoulement en het Europees Verdrag verzet zich tegen iedere foltering of onmenselijke behandeling. Het vraagt ook dat er voldoende respect wordt getoond voor het gezinsleven.

Het belang van deze verplichtingen groeide samen met het aantal vluchtelingen dat zich op het asielrecht beriep. Het asiel- of emigratieprobleem werd acuut midden van de jaren 80 en werd nog veel scherper na de ineenstorting van de Sovjetunie en de ontbinding van het Oostblok. De recente politieke gebeurtenissen in het vroegere Joegoeslavië plaatsen ons voor nog grotere uitdagingen.

In september 1997 werd één van de belangrijkste antwoorden van de Europese Unie op deze crisis, meer bepaald de Conventie van Dublin, van toepassing. De centrale gedachte in deze conventie is dat een persoon die als vluchteling erkend wil worden, in slechts één lidstaat een procedure kan inleiden. Dit veronderstelt dat de lidstaten dezelfde definities hanteren bij het bepalen wie als vluchteling kan worden aangezien en welke procedure moet worden gevolgd. De grote vraag vandaag is of de normen van de Europese landen reeds voldoende zijn geharmoniseerd, zodat zij allen hun verplichtingen naleven en tegelijk ook doelmatig tegen misbruiken kunnen optreden. Het antwoord op deze vraag is in de huidige omstandigheden nog steeds negatief. Dit is des te ontstellender daar er geen twijfel over kan bestaan dat alleen een Europese aanpak het probleem van de asielzoekers kan omvatten.

Doordat de Europese uitgangspunten in de verschillende landen niet even snel en bovendien erg verschillend werden geïntroduceerd, is er nog een grotere ongelijkheid ontstaan in de behandeling van de asielzoekers in de Europese Unie. Landen die een zeer grote toevloed kenden, zoals Duitsland en Frankrijk, hebben vergaande restrictieve maatregelen genomen. Dit heeft dan weer geleid tot een verandering van bestemming van de asielzoekers. Nog eergisteren verklaarde de minister van Binnenlandse Zaken, niet van een christendemocratisch-liberale, maar van een rood-groene Duitse regering dat er in Duitsland geen plaats meer is voor één extra asielzoeker.

Wat de Europese politiek betreft kan verwezen worden naar een studie van Steve Peers, « Mind the gap » van mei 1998, die duidelijk aantoont dat de asielmaatregelen die in de Europese Unie werden uitgevaardigd totaal ineffectief worden toegepast. Deze vergelijkende studie leert verder ook dat soms een erg eenzijdig beeld wordt opgehangen van de Belgische asielpolitiek. Zij toont onder meer aan dat België in Europa qua procedurale bescherming voor de asielzoeker aan de top staat, onder meer wegens het opschortend karakter van de beroepsprocedure, waardoor een uitwijzing onmogelijk wordt.

Bovendien mag toch ook worden onderstreept dat de maatregelen die de regering heeft genomen in verband met het eventueel regulariseren van de vluchtelingen die proceduraal geen wettige erkenning hebben gekregen, veel verder gaan dan de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens te Straatsburg, gelezen in het licht van de artikelen 3 en 8 van de Europese Conventie voor de rechten van de mens, die in de jaren 80 de idee van de regularisatie heeft ingezet. De nota's van de Ministerraad drijven die rechtsbescherming nog verder op.

Men zal hoe dan ook op het Europese vlak verplicht zijn zowel de voorwaarden waaronder de asielzoeker wordt toegelaten als de voorwaarden voor de regularisering te harmoniseren. Anders beslissen, leidt er onvermijdelijk toe dat vluchtelingen van het ene land naar het andere worden gekaatst ­ Europa, de grote flipperkast ­ en dat er een opbod ontstaat tussen de diverse landen. Dit verhoogt de druk op landen zoals België die voorstander zijn van een draagbare, maar humane aanpak van het vluchtelingenprobleem.

Het toegenomen aantal vluchtelingen in de afgelopen maanden doet ons besluiten dat er in ons land een crisis-situatie heerst. Van 1985 tot 1994 kregen wij 118 826 asielaanvragen binnen. Een bestendiging van het actuele ritme van bijna 3 000 asielaanvragen per maand leidt tot meer dan 30 000 asielaanvragen per jaar. Vergeleken met de periode 1984-1994 betekent dit een verhoging met meer dan 200 %.

Ik wijs erop dat België in de Europese Unie wat betreft het aantal asielaanvragen, verrekend naar het aantal inwoners op de vierde plaats komt en op de vijfde plaats verrekend naar het bruto binnenlands product per burger. Er dienen humane en sociale oplossingen te worden gevonden voor noodsituaties. We wensen niet te vervallen in een systeem van straatasielzoekers, maar er moeten voorzieningen worden uitgewerkt om een plotse opvang van vluchtelingen aan te kunnen. Daartoe moet er een permanente reserve van opvangplaatsen zijn zodat snel kan worden opgetreden, rekening houdende met de hachelijke situatie van de asielzoeker.

De vergelijking met andere landen toont aan dat er ook nood is aan een kortere procedure. Een erkenningsprocedure die jarenlang kan aanslepen zonder dat uitwijzing mogelijk is, werkt mee aan de bestendiging van de illegaliteit. Een kortere procedure, natuurlijk met respect voor de verdediging, is een belangrijk element in een rechtszeker uitwijzingsbeleid, gebaseerd op de ontrading van definitieve vestiging indien aan de voorwaarden niet wordt voldaan en op aanmoediging van een vrijwillig vertrek. Indien nodig moet er een resolute, maar humane, gedwongen verwijdering plaatsvinden. Indien men niet opnieuw met omvangrijke donkere cijfers wil worden geconfronteerd moet het uitwijzingsbeleid concreet in kaart worden gebracht en worden gecontroleerd op zijn uitvoering.

Ten slotte moet er ruimte zijn voor een regularisatiebeleid waarbij geval tot geval wordt beoordeeld. De criteria daarvoor, die de regering in de diverse nota's voorstelt, krijgen onze goedkeuring. Zij laten een soepele toepassing toe en zijn voldoende algemeen geformuleerd om aan humane bekommernissen tegemoet te komen.

De CVP-fractie pleit voor een humaan asielbeleid dat echter met de noodzakelijke strengheid wordt gevoerd. Zij vindt deze beginselen terug in het regeringsbeleid waarover enkele weken geleden nog een belangrijk parlementair debat werd gevoerd.

De nota van de Ministerraad van 4 oktober 1998 en de bijkomende nota van 13 november 1998 pogen aan deze dubbele bezorgdheid tegemoet te komen. De regering heeft de plicht om de situatie met aangepaste middelen te beheersen. Zo niet dreigen ongewenste neveneffecten te ontstaan die ertoe leiden dat het maatschappelijk draagvlak niet langer groot genoeg is om de huidige, naar Europese normen edelmoedige regeringsproblematiek te ondersteunen.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Buelens.

De heer Buelens (Vl. Bl.). ­ Mijnheer de voorzitter, volgens van Dale staat illegaal voor : onwettig, onrechtmatig, verboden. Ik heb de vice-eerste minister horen verkondigen dat er illegale illegalen zijn. Ik veronderstel dat er dan ook legale illegalen en gewone illegalen zullen komen. Ik hoop dat dit kan worden doorgetrokken naar mijn partij die als ondemocratisch wordt bestempeld. Als er dan ook ondemocratische ondemocraten en democratische ondemocraten zijn, dan zouden wij graag tot de laatsten behoren.

Illegalen zijn dus mensen die hier op een onwettige, onrechtmatige en verboden wijze leven. Een rechtgeaard burger kan en mag dergelijke mensen niet helpen, wat niet wil zeggen dat men ze moet laten verhongeren of laten creperen door ziekte. Uiteraard komen de uitzonderlijke en mediatieke gebeurtenissen uitvoerig in het nieuws en ze worden door de politiek correcte partijen misbruikt. Dit minidebat bijvoorbeeld is er gekomen op aandringen van de vrouwelijke senatoren van de CVP en de PSC die zich met de verkiezingen in aantocht in de media als de behoeders van de illegalen willen profileren.

Ik heb dan ook niet deelgenomen aan het bezoek aan de illegalen die zogezegd asiel hebben gevonden in de Begijnenkerk in Brussel en in de kapel van de UFSIA dankzij het theatraal, en vooral politiek correct, gebaar van een mediageile rector. Mijn vader is indertijd voor minder tot een gevangenisstraf veroordeeld, namelijk voor het zich aansluiten bij een foute politieke partij. Ik verzoek degenen die aan de pers hebben verteld dat de commissie voor de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden van de Senaat op bezoek was, dan ook eveneens te verklaren dat het Vlaams Blok thuis bleef. Het Vlaams Blok wil in de legaliteit blijven, hoe graag men dat anders ook zou willen.

De pro-illegalen weten ook wat mag en niet mag. Zij noemen deze wetsovertreders dan met een niet al te beste vertaling « mensen zonder papieren ». Dit klinkt veel beter. Er worden dan liefst enkele moeders met kinderen getoond en ons goedaardig volk is dan vertederd en bereid om steun, hulp en wellicht ook zijn stem te verlenen aan die altruïstische politici die voor die sukkelaars instaan. Het feit dat mensenhandelaars hierdoor worden beloond en het aspect van misdadigheid die voor het merendeel van de illegalen de enige manier om te overleven is, worden met de spons van een wollig taalmisbruik en een geselecteerd beeldgebruik weggeveegd.

Wat moet worden gedacht van asielzoekers die hier meer dan vijf jaar illegaal verblijven en die men wil regulariseren als ze vrij goed zijn geïntegreerd, wat dat ook mag betekenen, of die geen manifeste fraude hebben gepleegd ? Een beetje fraude mag dan weer wel. De waarheid over zwartwerk en over de criminele activiteiten zoals drugshandel, die hoofdzakelijk door illegalen wordt gevoerd, komen we alleen te weten via een ondertussen buitengebonjourde hoofdcommissaris van politie.

Het volstaat dus om jaar na jaar de wet te ontduiken en te overtreden om te worden geregulariseerd. De CVP doet in dit verband aan opbod en maakt er drie jaar van. Dit klinkt waarschijnlijk als muziek in de oren van de, naar het schijnt talrijke, belastingontduikers in dit land. Het hectische gedoe van mijn collega's doet me denken aan de wielrenner die op het TV-scherm fier verkondigt dat hij weliswaar niet heeft gewonnen, maar dat hij wel in beeld is geweest. Deze strijd is inderdaad nog niet gewonnen.

Men komt in beeld door het uiten van opportunistische aanbevelingen aan het adres van de regering. Zo gaat het er alleszins in de Senaat aan toe. Deze aanbevelingen zijn grotendeels afzwakkingen van het huidige, alles behalve strenge asielbeleid.

Het geval Sémira Adamu was de aanleiding en aanloop tot deze hetze. De dood van een jonge vrouw is droevig en ergerlijk, vooral de manier waarop zij aan haar einde is gekomen, is betreurenswaardig. De echte verantwoordelijkheid ligt echter wellicht elders. Het Kollektief tegen Uitzettingen gaat zeker niet vrijuit. Deze bende chaoten hitst immers uitgewezenen op en raadt hen aan te trachten de publieke opinie te beïnvloeden door kabaal, gekrijs, stampen en bijten, waardoor hun rechtmatige uitwijzing omzeggens onmogelijk wordt gemaakt. Voor een keer is dit geen praat van het Vlaams Blok, maar de getuigenis van een onverdachte priester met kennis van zaken die de ellende van zeer nabij volgt. Of is men van plan uit te vissen of hij jaren geleden misschien lid was van een of andere niet politiek correcte vereniging om hieruit te besluiten dat hij geen recht tot spreken heeft ? Ook ex-minister Tobback ­ wie zou er aan dat monument van politieke correctheid durven raken ­ prikte herhaalde malen door de hypocrisie van zijn Franstalige regeringspartners heen en betitelde de werkzaamheden van de commissie in verband met de aanbevelingen als bezigheidstherapie.

Het uitbuiten van een dergelijk droevig en ergerlijk werkongeval was koren op de molen van de onverantwoordelijke promotoren van een laks en uitzichtloos asielbeleid. Een minister vond dit voorval zelfs een reden om ontslag te nemen. Waarschijnlijk is het de geschikte periode om ontslag te nemen. Voor feiten die zeker erger kunnen worden genoemd, zoals de folterdood van tien para-commando's, voelde en voelt nog altijd niemand zich geroepen om zijn verantwoordelijkheid op te nemen. Kortom, met de ellebogen kan worden gevoeld dat heel deze bedoening die asielbeleid wordt genoemd, hoofdzakelijk wordt bedoeld en misbruikt als stemmenjagerij.

Wij spelen al jaren OCMW voor Wallonië. Volgens het Vlaams Blok is dit een zeer betwistbare last. Wij blijven ons dan ook verzetten tegen het lakse beleid dat van België, en zelfs van Europa, het OCMW van de wereld wenst te maken. Wie niet inziet dat het onmogelijk is alle miserie van de wereld hier te lande op te vangen en op te lossen, is blind voor de harde waarheid. In de ons omliggende landen durft men het gedoogbeleid aanklagen en worden er maatregelen genomen om een einde te maken aan de toevloed van vreemdelingen. Ik citeer slechts enkele voorbeelden. Professor Schnabel, de directeur van het Nederlands Sociaal en Cultureel Planbureau, verklaart : « Als je open grenzen hebt, dan word je internationaal aantrekkelijk als vestingplaats voor misdadigers. » Reeds in 1990 merkte de socialistische Franse eerste minister op : « La France ne peut pas accueillir toute la misère du monde. » Over de uitlatingen van Giscard d'Estaing wil ik het dan nog niet hebben. Ex-vice-eerste minister Vande Lanotte verklaarde in Het Laatste Nieuws van 30 september 1998 : « Gesteld dat één welvarend land » ­ zo wordt België door de heer Dehaene toch verkocht ­ « zijn grenzen openzet voor iedereen, dan krijgt het binnen de korste keren een niet te bedwingen toeloop van mensen uit de hele wereld en bovendien een niet te voorziene rassenhaat. »

De Belgische Staat draagt door haar kortzichtige immigratiepolitiek en haar hypocriet asielbeleid een zeer grote verantwoordelijkheid. Er wordt regelrecht op eerdergenoemde onmogelijke situaties afgestevend indien het zogezegde inhumane asielbeleid nog meer wordt afgezwakt. Er moet mij eens worden uitgelegd hoe het komt dat dit zogezegd inhumane beleid nog steeds een stijgend aantal grotendeels economische avonturiers blijft aantrekken. Vooral nu de illegaliteit op een hallucinant dwaze manier zal worden beloond, zal ons land door mensenhandelaars, of zijn het slavendrijvers, nog meer dan voorheen als sociaal paradijs worden beschouwd.

Het multiculturele waanbeeld blijkt onmogelijk te realiseren en belast ons volk met een niet te dragen en onbetaalbare last. Wij blijven herhalen dat echte « asilanten » de dupe zijn van het beleid. Het overgrote deel van deze niet-misdadige hulpbehoevenden moet in eigen land, of desnoods in een buurland met dezelfde cultuur en levenswijze, worden geholpen. Wij blijven getuigen dat het islamitische gedragspatroon en ons Westers ideeëngoed nooit kunnen worden verzoend. Wij zullen de eigenheid van ons volk met alle democratische middelen blijven verdedigen tegen de multiculturele waan.

Het asielbeleid in ons land is niet onmenselijk. Had men het zo verguisde voorstel aangenomen om de terugkeer van de uitgeprocedeerden en illegalen in groep te laten gebeuren met C130's, dan had het geen zin gehad te krijsen, te stampen en te bijten en was de opgehitste jonge vrouw beland waar ze thuishoorde.

Aangaande de nota van 13 november jongstleden van de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken met betrekking tot het asielbeleid, is het Vlaams Blok verbijsterd over de luchthartigheid waarmee men probeert het niet al te streng asielbeleid af te zwakken. In paragraaf 1.2 dringt men in het algemeen aan op een soepele regeling zonder meer.

Er is het telkens weerkerend punt van de inmenging van het goed gesubsidieerd, multicultureel clubje van pater Leman, in de paragrafen 1.3, 4.1 en 4.2. Deze pater verkeert met zijn multiculturele, gelijkschakelende droom in eigenaardig gezelschap. Meer dan een halve eeuw geleden was er een man die schreef dat « de volkeren en naties moesten vermengen en versmelten tot een grote natie van hogere orde ». Dat is zowat het taalgebruik van de pater, maar de man die dit citaat ondertekende, droeg de naam Adolf Hitler.

Wat moet men aanvangen met een terminologie als in paragraaf 4.2, namelijk « het volstaat dat de integratie wordt vermoed »? Van dergelijke toegevingen hebben wij onze buik vol, want er bestaat ook zoiets als het vermoeden van de kennis van de tweede taal, waarmee men de vlaamsonkundige en minachtende franskiljons heeft willen tegemoetkomen.

Ik besluit met een andere volzin, waarbij men gaat steigeren. Men dringt erop aan een noodzakelijke integratie van de immigranten na te streven, maar zegt gelijktijdig een onvoorwaardelijke en versoepelde naturalisatie te beogen. Enkel het streng toepassen van de bestaande wetten, zal een teken aan de wand zijn voor de profiteurs en de illegalen om op te houden ons land als OCMW van de wereld te laten doorgaan. (Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à M. Happart.

M. Happart (PS). ­ Monsieur le président, je vous avouerai d'emblée que l'exposé du vice-premier ministre me laisse sur ma faim. Le système actuel a fait la démonstration de son efficience toute relative. Il convient donc d'envisager sans tarder une autre approche, notamment à la lumière des réformes mises en oeuvre par d'autres pays confrontés à des situations identiques.

Deux grands problèmes se posent : d'une part, le traitement de la charge héritée du passé et, d'autre part, la recherche de solutions efficaces en ce qui concerne l'avenir.

Il me semble qu'une structure à trois niveaux s'impose.

Tout d'abord, nous devrions disposer d'un service d'accueil compétent, composé de juristes, d'assistants sociaux et de médecins, service qui pourrait constituer des dossiers complets.

Ensuite, nous devrions nous efforcer de mettre en place un service de justice chargé de l'examen des dossiers et qui, dans la mesure du possible, prononcerait un jugement à la fin de l'audience. Les recours seraient dorénavant introduits auprès du ministre de l'Intérieur et non plus devant le Conseil d'État.

Enfin, il faudrait organiser les contrôles en collaboration avec le département des Affaires étrangères dans les pays d'origine des demandeurs. Il est évident que le problème restera insoluble aussi longtemps qu'il ne sera pas procédé à des contrôles efficaces dans les pays dont proviennent les réfugiés. En effet, les contrôles effectués lors de l'arrivée des intéressés sur notre territoire ne permettent pas de maîtriser la situation de manière satisfaisante.

Cette nouvelle structure devrait être placée sous la responsabilité et le contrôle du Parlement afin de décharger le gouvernement, lequel deviendrait ­ en la personne du ministre de l'Intérieur ­ la chambre de recours. Nous serions ainsi dotés d'une administration « indépendante » placée sous la tutelle du Parlement.

Cette réforme me paraît souhaitable car les difficultés en matière de demandes d'asile relèvent davantage d'un problème de société que d'un problème politique.

La structure proposée serait installée pour une durée de sept ans, renouvelable une fois. Ce dispositif présenterait l'avantage que les fonctionnaires désignés s'attacheraient vraiment à résoudre une situation momentanée au lieu de songer à faire carrière.

Sur le plan budgétaire, je relève un sentiment humaniste, actuellement grandissant. C'est normal et heureux : les demandeurs d'asile étant des êtres humains, ils méritent d'être traités comme tels.

Cela étant, personne n'est en mesure d'évaluer le nombre de demandeurs à régulariser. La question préalable à toute discussion en la matière est la suivante : pouvons-nous accepter de fixer un budget qui serait destiné à l'accueil et à la régularisation des sans-papiers et autres demandeurs d'asile ? Dans l'affirmative, la régularisation se fera de manière automatique. Dans la négative, il conviendra de définir une position claire et de se donner les moyens de traiter rapidement les dossiers, au cas par cas, d'où la proposition alternative que j'ai développée précédemment.

Enfin, j'en viens brièvement à la problématique des centres fermés. Il semblerait que les « illégaux », sans-papiers et autres demandeurs se comptent par milliers. Selon moi, il conviendrait tout d'abord de définir ce que recouvre la notion d'« illégaux ». Ensuite, si la plupart de ces personnes se trouvent dans la nature, il serait insensé d'en placer mille en centres fermés.

À mon avis, la politique des centres fermés est aléatoire et se fonde sur des critères vagues. Elle ne constitue en aucune façon une solution : tous les demandeurs ne peuvent être mis en centres fermés et il y a peu de risques qu'ils se sauvent.

D'un point de vue humanitaire, on pourrait envisager de donner une autre fonction à ces centres fermés et décider de traiter véritablement ces gens comme des êtres humains. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, enkele dagen geleden vierden we de tachtigste verjaardag van het einde van de Eerste Wereldoorlog. 11 november staat voor vrede onder de mensen. Tachtig jaar geleden werden onze contreien bevrijd door mensen afkomstig uit de hele wereld. Tachtig jaar later is de regering niet in staat mensen, die om welke reden ook op de vlucht zijn, op een degelijke manier op te vangen. Het is onaanvaardbaar dat staatssecretaris Peeters op radio en televisie in antwoord op de vraag van een journalist of hij een oplossing weet voor het asielprobleem, zegt : « Als u soms een oplossing hebt, geef ze mij dan. »

De opvang verloopt niet zoals het hoort. De overheid neemt haar verantwoordelijkheid niet op, maar schuift ze door naar anderen. Collega Merchiers schijnt beter op de hoogte te zijn dan ik over de mening van de plaatselijke bevolking, maar de houding van de burgemeester van De Haan is onaanvaardbaar voor de Volksunie.

België kan de sociale en humane problemen van de hele wereld niet op zijn schouders nemen. Een humaan asielbeleid mag niet worden gelijkgesteld met een beleid van open grenzen. Intellectueel is het dan ook oneerlijk degenen die pleiten voor een humaner asielbeleid er steeds opnieuw ervan te verdenken de grenzen te willen openstellen. Een asielbeleid impliceert een terugwijzingsbeleid, maar dat moet humaan zijn.

Het beleid van de Belgische regering is nogal hypocriet. De regering maakt de bevolking wijs dat Europa of België een beschermd fort is dat zich van de rest van de wereld kan afzonderen.

Er wordt ook vaak beweerd dat het asielbeleid alleen maar als een onderdeel van het veiligheidsbeleid moet worden beschouwd. Het asielbeleid wordt hoe langer hoe meer een onderdeel van een Europees buitenlands ontwikkelingsbeleid. Een grondige discussie hierover lijkt me dan ook belangrijk.

Het is hypocriet vluchtelingen de valse hoop te geven dat iedereen die hier binnenkomt, een asielaanvraag indient of een speciaal statuut aanvraagt, zal worden geregulariseerd. Volgens mij is er, met uitzondering van die ene beweging waarmee ik niet akkoord ga, geen enkele partij meer die nog pleit voor de regularisatie van iedereen, overal en ongeacht de omstandigheden.

Dit neemt niet weg dat de politieke wereld zijn verantwoordelijkheid moet opnemen in de opbouw van de samenleving. Samen moeten we de mensenhandel aanpakken en de veiligheid verhogen door het aantal illegalen te verminderen.

In dat kader moet aan specifieke regularisatiemaatregelen worden gedacht. De Volksunie stelt vier maatregelen voor die zij echter nauwelijks terugvindt in de regeringsnota's.

Ten eerste moet een B-statuut worden gecreëerd dat bepaalde bevolkingsgroepen een collectieve bescherming biedt, zodat zij hier legaal kunnen verblijven. Vanzelfsprekend moeten de personen die tot deze bevolkingsgroepen behoren, het recht behouden individueel een aanvraag voor politiek asiel in te dienen.

De heer Coveliers (VLD). ­ Leg maar eens uit hoe het mogelijk is beide te combineren. Het B-statuut wordt aan ontheemden toegekend bij oorlogsgeweld, maar op basis van die norm kan volgens de Conventie van Genève geen politiek asiel worden verkregen. Wie politiek asiel wil krijgen, moet bewijzen dat hij individueel wordt vervolgd.

De heer Anciaux (VU). ­ Dat spreekt voor zich. Daarom moet voor deze groep van mensen dan ook een B-statuut worden uitgewerkt. Dat impliceert echter niet dat er in deze groep van mensen geen individuen voorkomen waarop de Conventie van Genève van toepassing is. Dat is geenszins uitgesloten en aangezien de mogelijkheid bestaat, moet ook in een aangepaste behandeling worden voorzien, bij voorkeur binnen het bestek van een versnelde procedure.

Het B-statuut biedt echter geen waarborgen om zich definitief in België te vestigen. Het gaat om een tijdelijk statuut dat voor een periode van zes maanden kan worden toegekend en vervolgens in het licht van de evolutie van de oorlogssituatie in het land van herkomst al dan niet kan worden verlengd.

Mijn fractie gaat echter wel verder door het toekennen van een arbeidsvergunning aan houders van het B-statuut. De regering verkiest hierin niet te voorzien, maar houdt er de facto wel rekening mee. Daarom legt men aan de kandidaat-houder van het B-statuut een individueel contract voor, waarin hij of zij zich akkoord verklaart met zijn of haar terugdrijving op het ogenblik dat de oorlogssituatie in het land van oorsprong ophoudt te bestaan. Het invoeren van het B-statuut is echter een collectieve maatregel.

De tweede structurele maatregel betreft de categorie van mensen die hier reeds gedurende vijf jaar verblijven en in een legale procedure zijn verwikkeld. De consensus hierover schijnt te groeien. De regering lijkt hierin wel te willen voorzien, maar legt bijkomende voorwaarden op, wat ik niet noodzakelijk vind. Ambtshalve en collectief ­ de Dienst Vreemdelingenzaken kan controle doen ­ zou voor deze categorie van mensen regularisatie kunnen worden toegekend. Ik ben het dan ook eens met de verklaring van collega de Bethune over een verkorting van de termijn tot drie jaar. Om de overheid tot een versnelde behandeling aan te zetten, lijkt het mij inderdaad aangewezen om de termijn volgend jaar van vijf tot vier jaar te verkorten en in het daaropvolgende jaar tot drie jaar.

Ten derde, de mensen die humanitaire en medische redenen kunnen inroepen en de personen die als niet-verwijderbaar kunnen worden beschouwd. Deze laatsten hebben geen terugleidingsclausule bekomen of verkeren in de onmogelijkheid om terug te keren. Hieronder vallen ook de afgewezen kandidaat-vluchtelingen, die door de commissaris-generaal zelf als niet-verwijderbaar worden beschouwd. Ten aanzien van deze mensen wordt een gedoogbeleid gevoerd. Zij worden weliswaar niet uitgewezen, maar beschikken evenmin over legale documenten. Op basis van een individueel onderzoek kan voor de mensen uit deze groep een individuele maatregel worden genomen. Om willekeur te voorkomen, zouden de te hanteren criteria voor dit onderzoek per ministeriële omzendbrief moeten worden vastgelegd, of na onderzoek van de Adviescommissie voor de Vreemdelingen.

Aan de categorieën die in aanmerking komen voor individuele regularisatie, zou ik graag een categorie toevoegen, namelijk de illegalen of afgewezenen die om regularisatie verzoeken, vijf jaar in ons land verblijven en hier geïntegreerd zijn. In het criterium integratie wordt ook door de regering in beperkte mate voorzien. De bewijsvoering voor integratie roept uiteraard nogal wat vragen op, vooral omdat die moet worden gevoerd voor personen die zich in een illegale situatie bevinden. Vandaar zou men kunnen voorzien in een verblijfsvergunning van één jaar, waarin een aantal vaardigheden, waaronder de taal, kunnen worden aangeleerd. Na afloop van deze periode kan het bewijs van integratie worden geleverd. Het daaropvolgend individueel onderzoek zou dan tot de definitieve regularisatie aanleiding kunnen geven. Deze laatste vorm van regularisatie kan echter slechts eenmalig gebeuren.

Ten vierde, de categorie van mensen die hier vijf jaar illegaal verblijven. Uiteraard is deze definitie veel te ruim gedefinieerd. Slechts twee specifieke subgroepen zou ik voor regularisatie in aanmerking willen nemen : ten eerste, de slachtoffers van mensenhandel, die bereid zijn mee te werken aan het oprollen van de netwerken, en ten tweede, de personen die normalerwijze in aanmerking zouden zijn gekomen voor het B-statuut, indien dat indertijd zou hebben bestaan.

Het is niet de bedoeling met deze voorstellen de wetgeving ingewikkeld te maken, maar te komen tot een samenleving waarin de mensenhandel wordt aangepakt door het doorbreken van de onderdanigheid. Een van de belangrijkste redenen waarom mensenhandel ­ ik spreek over mensenhandel, niet over mensensmokkel ­ kan blijven bestaan, is precies de onderdanigheid die door de illegaliteit in stand wordt gehouden.

Bovendien klopt het dat illegaliteit leidt tot onveiligheid en aanleiding geeft tot criminaliteit. De categorie van mensen waarover we het hier hebben, kan echter een bijdrage leveren in onze samenleving. Men heeft het altijd over de kosten van het asielbeleid, maar we moeten ook durven toegeven dat de kosten van de illegaliteit erg groot zijn. Deze kosten van de illegaliteit willen we precies verminderen. Misschien is dat voor de samenleving een betere oplossing dan ervan uitgaan dat veiligheid wordt verkregen door een zeer streng asielbeleid en een humaan asielbeleid resulteert in onveiligheid. Dat klopt immers niet.

Laten we niet de woorden van extreem-rechts overnemen, maar integendeel een asielbeleid voeren dat gericht is op een veiligere en humanere samenleving, niet alleen voor de vreemdelingen, maar ook voor de Vlamingen, Walen en Brusselaars, die worden geconfronteerd met een situatie die we niet op een andere manier kunnen oplossen.

M. le président. ­ La parole est à M. Daras.

M. Daras (Écolo). ­ Monsieur le président, le problème des demandeurs d'asile est un défi important pour un pays aussi petit que le nôtre. Depuis quelques années déjà on improvise, nous semble-t-il, on ajuste, on oscille entre la sévérité et l'humanisme, selon le moment et l'air du temps. La première remarque émise par Mme de Bethune sur le manque de perspective et de vision à long terme dans ce domaine me semble se justifier depuis longtemps. À travers les notes successives et les différentes circulaires, on essaie de faire le point, de déceler les nuances d'espoir et les aspects positifs ou, au contraire, les mesures qui relèvent davantage de la sauvegarde et de la sévérité.

Je ne m'étendrai pas sur certains aspects de votre note, monsieur le vice-premier ministre, car je ne pense pas que ceux-ci doivent être soulevés en séance publique ; je veux notamment parler de quelques points techniques et du renforcement des moyens qui relèvent davantage d'un débat en commission. Je n'aborderai pas non plus les aspects humanitaires, ni ce qui sera autorisé ou interdit, notamment en matière de techniques d'expulsion. Ces dernières ne résolvent d'ailleurs rien quant au fond de la politique menée ; l'humanisation d'une mauvaise loi n'améliore jamais celle-ci.

Je répéterai une fois encore que, particulièrement dans ce domaine, nous regrettons que bien trop de choses soient réglées par des circulaires. Qui s'y retrouve encore dans les différentes circulaires et dans les modifications qui peuvent si facilement y être apportées et qui contribuent à la complexité de la situation et à l'insécurité juridique ?

Comme je l'ai déjà dit à plusieurs reprises, ce qui nous intéresse le plus, c'est le débat législatif, celui que l'on peut avoir sur des propositions de loi établissant des normes claires et beaucoup plus stables.

Dans le temps qui m'est imparti, je ne puis parcourir tous les points de votre note et je me limiterai à deux d'entre eux.

J'évoquerai tout d'abord le statut de protection temporaire, problématique extrêmement importante, en raison de l'arrivée en ce moment, dans notre pays de nombreux demandeurs d'asile qui pourraient être concernés par ce statut. Dans votre note, vous faites longuement état des discussions qui ont actuellement lieu à l'échelon européen. Étant donné que dans cette politique relative aux demandeurs d'asile, nous sommes depuis des années à l'affût de points positifs et de petites lueurs d'espoir, j'irai jusqu'à dire, si vous dites vrai, que je me réjouis quelque peu. En effet, je suis heureux d'apprendre qu'au niveau européen, la Belgique a adopté dans les discussions, une position plutôt progressiste par rapport aux autres pays, ce qui pourrait peut-être permettre d'aboutir à un accord sur un statut de protection temporaire au niveau européen.

Quand on voit l'attitude de certains pays, on comprend que vous n'osiez pas faire de pronostics en la matière. Il est évident que l'idéal serait d'avoir un statut de protection temporaire au niveau européen et un accord de solidarité entre les différents pays européens. Tout ce que je peux souhaiter aujourd'hui c'est de vous voir continuer à travailler dans ce sens, y compris lors de la réunion prévue pour le début du mois de décembre. L'attitude de l'Autriche et de la Grande-Bretagne ne doit pas pour autant nous réduire à l'impuissance.

Pour une fois, je vous soutiens dans votre démarche, mais vous n'êtes pas ministre de l'Intérieur depuis longtemps. Néanmoins, en attendant, des gens frappent à notre porte et on leur demande de s'engager à retourner dans leur pays lorsque leur sécurité pourra y être assurée. Nous estimons que ce type de mesure amène les gens à refuser de signer, ce qui les met de ce fait, dans une situation difficile. Je pense notamment aux personnes originaires du Kosovo.

Nous souhaitons ­ c'est l'objet de la proposition de loi que nous avons déposée ­ qu'un statut temporaire soit accordé pour un court laps de temps, renouvelable, d'une durée de six mois ou d'un an. La situation pourrait être évaluée et il pourrait être décidé de mettre fin à ce statut si le retour dans le pays d'origine peut se faire dans des conditions normales de sécurité, ce qui est cependant toujours difficile à estimer. Néanmoins, nous ne pensons pas qu'il faille faire signer une déclaration aux personnes ou leur fermer toute possibilité d'avoir éventuellement accès, après un certain temps, à une demande d'asile telle que prévue dans la Convention de Genève.

En ce qui concerne la problématique de la régularisation, une petite lueur se fait jour. En effet, grâce au travail des associations et au courage d'un certain nombre de sans papiers, ces derniers ont enfin un visage dans ce pays. En outre, grâce à l'initiative de la commission de l'Intérieur qui les a rencontrés, on a pu constater que le Parlement pouvait montrer clairement qu'il se souciait de leur situation. Certains ont néanmoins estimé, à tort, qu'il s'agissait d'un calcul électoraliste ou de l'exploitation de la misère humaine. Je pense pour ma part qu'il est important pour les personnes qu'une commission parlementaire reconnaisse leur existence en allant les rencontrer et en les écoutant.

Petite lueur d'espoir également dans le sens où, dans votre note, vous acceptez, d'une part, de parler de régularisation ­ sujet quasiment tabou voici un an ­ et, d'autre part, que, dans certains cas, la présence illégale sur le territoire puisse être valorisée positivement. C'est une première. Même si je m'en réjouis, cela ne change pas notre position sur le fond. Nous ne sommes pas pour l'option « Frontières ouvertes »; nous le répétons constamment. Nous n'acceptons pas non plus que l'on continue à manier l'euphémisme en la matière. Or, dire à cette tribune que la Belgique ne peut accueillir toute la misère du monde est un euphémisme et ce dernier n'a jamais valeur d'argument. Je regrette cette pratique.

Nous continuons à penser qu'il n'existe pas d'obstacle fondamental à pratiquer une large opération de régularisation ­ d'autres pays européens l'ont fait. Il est tout à fait anormal que des personnes vivent dans notre pays sans avoir d'existence administrative.

Certes, on ne peut pas régler tous les problèmes et la solution française n'est sans doute pas idéale. Néanmoins, il semblerait que sur environ 150 000 demandes, 80 000 aient pu obtenir une régularisation, ce qui réduit déjà le problème de la présence sur le territoire de personnes sans aucun droit et sans aucune existence administrative.

À condition de fixer une date antérieure à l'entrée en vigueur de la loi afin d'éviter tout effet d'appel, nous continuons à prôner une opération large, one shot ­ pour employer une expression que je n'affectionne guère ­, exceptionnelle mais très large et perçue comme un droit. D'après les chiffres dont nous disposons, cette question ne concerne pas un nombre si élevé de cas, peut-être 10 à 20 000. En tout cas, cela permettrait à des personnes installées chez nous avec leur famille, d'avoir le droit de rester. Cela favoriserait la sécurité générale puisque ces personnes seraient désormais connues et localisées. De toute façon, elles resteront.

Peut-être pourrait-on envisager ­ c'est le cas en France ­ des solutions de type « codéveloppement » pour ceux qui seraient invités à quitter le territoire. La France envisage de dispenser des formations et d'octroyer des visas à usage multiple qui permettraient aux intéressés de revenir dans le pays d'accueil à leur convenance, en quelque sorte.

Cette solution qui est actuellement proposée en France mériterait d'être étudiée chez nous. Elle permettrait de ramener une série de personnes dans la légalité.

Telles sont les quelques remarques que je pouvais émettre dans le temps qui m'était imparti.

Nous pensons toujours qu'il est possible et nécessaire de faire plus, même si j'admets, monsieur le vice-premier ministre, que votre note comporte certaines lueurs positives.

Pour faire simple et pour donner dans la formule, une démocratie, pour nous, doit combattre l'exclusion et favoriser l'inclusion des gens qui sont de toute façon là. À partir de cette idée, nous pensons qu'on peut aller au-delà de votre proposition, monsieur le vice-premier ministre. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Boutmans.

De heer Boutmans (Agalev). ­ Mijnheer de voorzitter, niet voor het eerst vernemen we in dit verband hoopgevende, bemoedigende en van humanisme getuigende standpunten, wat betekent dat het debat in geen geval kan worden gesloten en zich ook niet beperkt tot de nota van de regering. Er werden te veel interessante ideeën aangebracht om te zeggen : « Nu stoppen we, Roma locuta of de regering heeft gesproken. » Dat is misschien wel een Belgische traditie, maar die is in de huidige maatschappelijke omstandigheden niet verantwoord.

Wij hebben ons verzet tegen de zogenaamde wet-Vande Lanotte, de wetgeving die in 1996 de zoveelste verstrakking aan de vreemdelingenwet aanbracht. We deden dit in overeenstemming met het standpunt van de Groenen in Europa en het standpunt dat we van bij onze intrede in het Parlement hebben ingenomen.

Wij waren blij met de evaluatieprocedure in de Senaat. In vele opzichten gebeurde die grondig, al betreurden we het dat de aanbevelingen sterk werden afgezwakt, wat nu eenmaal de wens van de regering was.

De regeringsnota van 4 oktober gaf schoorvoetend en gedeeltelijk invulling aan de aanbevelingen van de Senaat. De regering stond evenwel onder zware druk door de verontwaardiging, die was ontstaan na de brutale dood van Sémira Adamu. De nota van 4 oktober was grotendeels een bevestiging van de bestaande politiek en van eerdere intenties. Ze zette ook enkele stappen voorwaarts, maar helaas in bepaalde opzichten ook enkele in de verkeerde richting. Voor zogenaamde illegalen die in ons land met een Belg of een Europese onderdaan getrouwd zijn, nam de regering andere maatregelen dan de aanbevelingen van de Senaat. Voor degenen die zonder visum in het land gekomen zijn, voert men zelfs een politiek van systematische uitwijzing na het huwelijk. Een beschaafd land kan zich zo een bureaucratische plagerij niet veroorloven. Daarenboven is ze in strijd met de internationale regels en belast ze de toch al zwaar belaste administratie nog eens extra. Belgen worden ­ eigen volk eerst, nietwaar ­ zelfs in de onmogelijkheid gesteld om hun huwelijk op een normale manier te beleven en met hun partner samen te wonen. Vaak moeten zij grote financiële inspanningen leveren of gevaren trotseren om met hun partner in België terug te komen, wat ze volgens het Burgerlijk Wetboek verplicht zijn te doen, aangezien ze anders kunnen worden verdacht van het sluiten van een schijnhuwelijk.

De nota van 4 oktober noem ik een soort Echternach-nota. Van de voortgangsnota die een maand later werd opgesteld, kan men dan ook geen belangrijke ommekeer verwachten. Nochtans is de bevolking de voorbije weken veel meer dan voorheen geconfronteerd met de consequenties van een beleid dat jarenlang vooral op ontrading en afschrikking was gericht en van de verslechtering van talrijke internationale verhoudingen.

We zouden het debat kunnen opentrekken tot ver buiten het bestek van de nota van de minister en het situeren in de verslechterde internationale verhoudingen, in de contekst van de toenemende kloof tussen rijk en arm en van de afkalvende solidariteit van de rijke landen met de arme. Bijna geen enkel land houdt zich nog aan de afspraken van 25 jaar geleden. België draagt maar de helft van het afgesproken percentage van zijn financiële middelen over naar ontwikkelingslanden. Er zijn ook de aanhoudende en niet te stoppen migratiestromen, die veel te maken hebben met oorlogstoestanden en opgezweept nationalisme in verschillende streken.

Hoewel we op al deze fenomenen niet dieper kunnen ingaan, blijf ik van mening dat het maatschappelijk debat niet kan worden beperkt tot de asielnota van de minister. Ik heb hem trouwens vandaag horen zeggen dat hij samen met de Koning Boudewijnstichting de internationale ontwikkeling wil bestuderen. Dit lijkt mij een interessante denkrichting. Ik hoop dat het Parlement daar al van in een zeer vroege fase bij betrokken wordt. Ons land is immers inderdaad maar een klein onderdeeltje van het wereldgebeuren.

Het debat kan ook niet tot de nota van de minister worden beperkt. Ook het wetgevend werk in Kamer en Senaat moet worden voortgezet. Er liggen tal van voorstellen op tafel. Vandaag werden er enkele nieuwe gelanceerd die, voor zover ik weet, nog niet volledig zijn uitgeschreven.

Er is voor de toekomst alleszins nood aan een objectivering van de procedure van artikel 9 over de individuele regularisatie van mensen die in België verblijven. De nota van de minister erkent die nood, maar komt daaraan niet voldoende tegemoet. Ze bevat geen echte proceduregaranties, geen strikte termijnen en geen relevante en toetsbare motiveringsplicht. Bovendien worden de criteria voor regularisatie erg beperkend omschreven.

Naast een permanente regeling is er, zoals de heer Daras al heeft gezegd, ook een eenmalige ronde nodig om onmenselijke situaties die door de strakke migratiestop van de voorbije jaren zijn ontstaan, recht te trekken. De heer Mahoux beschreef heel boeiend hoe ze deze kwestie in Frankrijk hebben aangepakt. De Franse oplossing is niet helemaal dezelfde als het voorstel van de groenen, ook al zijn er verschillende raakpunten. Voor ons geldt het principe dat de situatie van eenieder die na een verblijf van een zekere duur in België een aanvraag doet, moet worden geregulariseerd. Over de lengte van de termijn is discussie mogelijk. Wij stellen voor drie jaar een procedure gevoerd hebben of vijf jaar in het land verbleven. Hieraan kunnen voorwaarden worden toegevoegd, de termijn kan worden verlengd of een controle kan worden ingelast ter verdediging van de openbare veiligheid.

Verleng de termijn, stel voorwaarden, maar zeg niet zonder meer neen. Dat neen zou immers vele duizenden mensen in de duisternis houden of duwen. Ze zijn er wel, maar we zien ze niet. Ze overleven, tenzij er ongelukken gebeuren en ze niet overleven. Ze zijn alleszins onder ons. Af en toe duikt er hier of daar één individu op, dat het bevel krijgt het land te verlaten. Die geeft daar dan al dan niet gevolg aan, wordt op den duur opgesloten en uitgewezen, soms met geweld, vaak zonder zijn partner of kinderen. Zelfs zulke zaken doen zich voor.

De heer Moens, ondervoorzitter

treedt als voorzitter op

Er is in ons land heel veel goede wil, veel medemenselijkheid en solidariteit en ook veel realisme. Illegaliteit en de aanwezigheid van een groot aantal onbekende mensen zonder toekomstperspectieven zijn geen goede zaak. Een regering die op die medemenselijkheid en solidariteit niet wil inspelen, geeft daarmee het signaal dat dit geen deugden, maar zwakheden zijn.

De terminologie en de toonaard die in de opvolgingsnota zijn gebruikt, laten dit toch wel enigszins veronderstellen. Voor mij zijn medemenselijkheid en solidariteit nog altijd deugden en geen zwakheden. Zij dit het tegenovergestelde denken, moeten maar eens goed nagaan met wie ze in eenklank zijn. Dat is dan hun keuze.

Ik sluit mijn uiteenzetting met de volgende overweging. Het is misschien wel verontrustend dat er zoveel vluchtelingen ­ economische, politieke of religieuze ­ op ons afkomen. Dat is vooral verontrustend voor de mensen en de gebieden waar zij vandaan komen. Kan iemand ons echter garanderen dat wij over twintig of dertig jaar geen situatie zullen beleven waarin sommige Europese landen die nu vluchtelingen ontvangen, zelf weer vluchtelingen zullen leveren ? Kan iemand mij met zekerheid garanderen dat ons eigen land niet opnieuw in die situatie zal verzeilen ? Denk daar toch ook eens over na. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw Thijs.

Mevrouw Thijs (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, iedereen was en is het erover eens dat het asielbeleid op een efficiënte wijze, maar met respect voor de menselijke waardigheid moet worden gevoerd. Een strenge, maar humane asielwet werd na twee jaar eindelijk een begrip in het politieke landschap. In de nota die vannacht om halfeen op mijn fax binnenliep, heb ik positieve signalen teruggevonden, signalen die mij zeggen dat de regering intensief op zoek is naar een betere werking binnen de vluchtelingenproblematiek en binnen de diensten die zich hiermee inlaten. De vice-eerste minister zal dit in de politiek wel gewoon zijn : soms zalft men, soms slaat men.

In de complexe asielproblematiek is de asielprocedure een van de belangrijkste en tevens een van de moeilijkste aspecten. We begrijpen ook dat de asielprocedure niet ineens kan worden omgebogen door de aanwerving van 48 bijkomende personeelsleden. Zo'n ombuiging vereist een goede infrastructuur, een goed netwerk en vooral een goede manager en goed opgeleid personeel. De nota van 4 oktober bevatte een duidelijk hoofdstuk over de vorming van het personeel, maar in de nota van gisteren vind ik hierover spijtig genoeg niets meer terug.

Opvallend in het hoofdstuk over de asielprocedure is de aandacht voor de prioritaire behandeling van dossiers van vluchtelingen uit Oost-Europa. Alle landen uit Oost-Europa zullen worden omschreven als « veilige landen ». Betekent dit dat personen die uit deze landen komen, per definitie geen asiel meer kunnen krijgen, ook niet als ze bijvoorbeeld tot de Roma-minderheid in Tsjechië behoren ?

Voorts is er nog de opvang van de asielzoekers die vaak bij nacht en ontij uit vrachtwagens worden gehaald. Natuurlijk wordt hiervoor het argument aangehaald dat een dergelijke toevloed niet te verwachten was. Ik ben echter van oordeel dat de staatssecretaris hier zelf het heft in eigen handen had moeten nemen. Samen met zijn diensten had hij de nodige opvangplaatsen moeten zoeken. Hij was in juni al op de hoogte van dit probleem, maar toch was hij nog niet voldoende voorbereid. Daarom verheugde het mij vannacht een overzicht te ontvangen van de voorgestelde opvangcapaciteit.

In het hoofdstuk betreffende de asielprocedure worden de terugkeerprogramma's slechts heel even aangehaald, wat bewijst dat er op dat vlak nog niet veel schot in de zaak zit. Ik meen mij nochtans te herinneren dat haast alle politieke fracties tijdens een vorig debat over het asielbeleid voorstanders waren van een vrijwillige terugkeer. Misschien werd dit aspect uit het oog verloren. Ik weet dat het niet eenvoudig is, maar een goede begeleiding en een psychologische voorbereiding maken het voor de asielzoekers die worden teruggestuurd, maar half zo erg.

Er zijn ook een aantal verbeteringen in het uitwijzingsbeleid : de oprichting van een commissie voor de controle op de kwaliteit van de centra, de aanpassingen aan de gesloten centra en de aanwerving van bijkomend personeel. Hierdoor krijgen de verschillende centra meer armslag.

Ik heb nog een aantal opmerkingen en vragen met betrekking tot het regularisatiebeleid. Na mijn bezoek aan de mensen zonder papieren die een toevlucht hadden gezocht in de Sint-Ignatiuskapel in Antwerpen vroeg een journalist mij of ik wist hoeveel mensen zonder papieren er in ons land zijn. Ik moest hem een antwoord schuldig blijven. Van bepaalde categorieën kunnen we het aantal bepalen, van andere niet. Vooral bij de illegalen blijkt dit een probleem te zijn. Ik vraag me echter af of dit een reden is om er niet over te praten.

Ik meen dat we vandaag een signaal moeten geven aan de mensen die kerkasiel hebben gezocht. We kunnen hun woordvoerders misschien bij de dialoog betrekken. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt. Iedereen moet weten wie kan worden geregulariseerd en wie niet. Een positief punt hierbij is de rondzendbrief of handleiding betreffende de procedure en de criteria voor alle situaties die in aanmerking komen voor regularisatie. We kunnen alleen maar toejuichen dat sommige doelgroepenverenigingen hierbij worden betrokken.

Wat de regularisatie zelf betreft, rest ons de belangrijke taak om te zoeken naar een menselijke oplossing voor illegale vreemdelingen. Nog belangrijker is dat we moeten zoeken naar structurele oplossingen om te vermijden dat dergelijke situaties in de nabije of verre toekomst nog voorkomen. Wij, Belgen, staan bekend als mensen die de problemen aanpakken. Laten we dit in dit dossier dan ook doen.

Ik ben het zeker eens met het principe dat mensen die reeds een aantal jaren in de procedure zitten, worden geregulariseerd. De regering stelt een regularisatie na vijf jaar voor en voor gezinnen met kinderen na vier jaar. Dit is een zeer belangrijk uitgangspunt. Gedurende jaren hebben we mensen op een antwoord laten wachten. Dit getuigt niet echt van een goed beheer. Om dit probleem op te lossen moet de reglementering doorzichtiger worden. De cel voor regularisatie zal over voldoende personeel moeten beschikken en de adviescommissie zal op volle toeren moeten draaien.

We mogen het regularisatiedebat echter niet helemaal afsluiten. We moeten over andere opties nadenken. We kunnen natuurlijk over de termijnen en de procedure blijven debatteren. Nog belangrijker is dat er een visie op korte en lange termijn wordt uitgewerkt. Het verheugt me dan ook dat in dit verband een project werd opgezet. Ik hoop alleen maar dat dit project niet op de lange baan wordt geschoven. Het is onze taak om erop toe te zien dat het opschiet.

Een tweede element in de regularisatie is de aanvraag tot regularisatie om humanitaire redenen. Ik meen dat het voorbeeld dat de vice-eerste minister in zijn tekst aanhaalt, de indruk kan wekken dat er sprake is van een versoepeling. De vice-eerste minister geeft het voorbeeld van een familie die één jaar in de procedure heeft gezeten en daarna drie jaar in de illegaliteit. Hij is van oordeel dat de situatie van deze familie kunnen worden geregulariseerd. Meent de vice-eerste minister dat alle personen die zich in die situatie bevinden, snel kunnen worden geregulariseerd ?

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ De beoordeling gebeurt steeds geval per geval. De eerder genoemde commissie zal van alle beslissingen op de hoogte worden gebracht en zal dan een analyse maken. Ze zal een inventaris maken van de wijze waarop ik de beslissingen neem. Op grond van deze analyse kan men indien nodig het beleid bijsturen. We mogen dus niet veralgemenen. Als we stellen dat er een algemene lijn is, dan zal iedereen beweren dat hij op die gronden in aanmerking komt. In al deze procedures wordt immers, begrijpelijk, heel wat gelogen en bedrogen.

Mevrouw Thijs (CVP). ­ Precies daarom moet het duidelijk zijn dat geval per geval wordt beoordeeld. De nota wekt immers de indruk dat voor elk dossier dat zich in een bepaald stadium bevindt, een identieke evolutie kan worden verwacht.

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ We zullen altijd geval per geval blijven beoordelen. Het begrip « humanitaire overwegingen » kan niet juridisch worden gedefinieerd. Het moet worden beschouwd als een arbitrair veld. In samenwerking met de commissie trachten we het arbitraire zoveel mogelijk te objectiveren en doorzichtig te maken.

Mevrouw Thijs (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, voorts pleit ik voor de ontvankelijkheid van de aanvraag tot vreemdeling wiens verblijf nog steeds legaal is, maar ook van de vreemdeling zonder wettig verblijf die sinds een jaar in België verblijft en dit kan bewijzen. Dit betekent dat illegalen die één jaar in België verblijven, de kans zouden moeten krijgen om hun dossier te laten beoordelen op basis van humanitaire redenen. De uitspraak kan weliswaar zowel positief als negatief zijn. Deze procedure biedt ons de mogelijkheid komaf te maken met illegalen die zich in zwarte circuits bevinden. Iedereen weet over welke circuits het gaat. Het nadeel voor deze mensen is dat de beoordeling negatief kan uitvallen, maar op die manier heeft iedereen recht op een eerlijke procedure.

Vele sprekers hebben het al uitgebreid gehad over het B-statuut. Ik zal hierover dan ook niet uitweiden. Ik dring er alleen op aan dat de vice-eerste minister op Europees vlak het voortouw neemt en deze aangelegenheid op de Europese Raad van december bepleit. Ik hoop dat er dan een doorbraak zal worden bereikt.

Ik wil tenslotte nog drie opmerkingen maken.

Ten eerste mag de vice-eerste minister niet vergeten dat het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding nood heeft aan meer werkingsmiddelen. Het centrum en de medewerkers kunnen de bijkomende extra taken niet meer dragen. Laten we niet te krenterig zijn voor het centrum.

Ten tweede moet de mensenhandel een prioriteit zijn en blijven. We kunnen de mensenhandel niet aanpakken, indien de nodige middelen niet voorhanden zijn. De heer Anciaux heeft erop gewezen dat we slachtoffers van de mensenhandel moeten beschermen.

Ten derde pleit ik er nu reeds voor om in een volgende regering een minister van burgerschap en immigratie aan te stellen. De ontwikkeling van het burgerschap kan in de gemeenschap positieve invloeden hebben op de immigratie en op alle aspecten die hierbij betrokken zijn. Ik heb dit idee gepikt tijdens onze studiereis in Canada. De Canadese minister ­ een vrouw ­ levert er op het eerste gezicht zeer goed werk. Onze bevolking moet worden gesensibiliseerd bij de opvang van migranten. Het gevoel van angst dat momenteel bij de bevolking bestaat, moet verdwijnen. Les humains ne parlent qu'une langue lorsqu'ils laissent parler leur coeur. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Coveliers.

De heer Coveliers (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, we kunnen over het asielrecht bijzonder lang spreken. Het is immers een zeer oud recht. Ik zal de geschiedenis ervan niet uit de doeken doen, maar ik wil enkel vermelden dat er reeds in de antieke Oudheid een asielrecht bestond. Wanneer iemand erin slaagde in de heiligdommen te geraken, werd hij beschouwd als staande onder de bescherming van de godheid of de godheden. Voor de niet-historici onder ons wil ik erop wijzen dat er toen reeds uitzonderingen waren, die onder meer te maken hadden met sommige gemeenrechtelijke misdrijven.

Het Verdrag van Genève van 1951 vormt ook een belangrijk moment. Iedereen die nu over het asielrecht praat, zou af en toe dit verdrag nog eens moeten doorlezen om te zien waartoe wij ons hebben verbonden op dat ogenblik en om vast te stellen dat er nog niet heel veel is veranderd. Ook in het verdrag zijn een aantal uitzonderingen opgenomen.

In 1974 werd er de immigratiestop uitgevaardigd. Opnieuw werden er een aantal uitzonderingen gemaakt.

In 1985 werd op vraag van de Verenigde Naties, de taak van de Hoge Commissaris, namelijk te oordelen over de gegrondheid van de aanvragen in België, aan België gegeven en heeft de regering het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen opgericht. Wanneer het commissariaat generaal, na de moeilijke beginjaren, er op een bepaald ogenblik in slaagde de aanvragen snel en correct te behandelen, zagen we het aantal aanvragen voor politiek asiel zienderogen dalen, maar op het ogenblik dat er op de luchthaven van Zaventem die niet bepaald bekend is in alle landen ter wereld, een incident plaatsheeft, waarop bepaalde reacties komen, zien we het aantal aanvragen voor politiek asiel bijna verdrievoudigen.

Er spelen dus duidelijk andere krachten. Er zijn filières aan het werk. We moeten ons niet laten misleiden door de stelling dat al deze mensen zomaar politiek asiel aanvragen. Integendeel! Ze worden daar door misdadige groepen toe aangezet. We moeten in de eerste plaats die misdadige groepen opsporen. Ik vrees echter dat die niet constant in België verblijven en dat ze wel enige macht bezitten.

Er wordt in ieder geval misbruik gemaakt van de procedure die in 1951 werd uitgewerkt en die de bedoeling heeft een individueel asielrecht toe te kennen aan personen die wegens een aantal redenen worden vervolgd. Sommige mensen, van wie we weten dat zij geen politieke vluchtelingen zijn en die dat wellicht zelf ook weten, worden door gewetenloze mensen aangezet om naar ons land te komen en blokkeren aldus onze asielprocedure. We kunnen ons geen systeem permitteren dat 3 000 aanvragen per maand aankan. Het huidige systeem was aanvankelijk berekend op enkele honderden en is nu berekend op ongeveer 1 000 aanvragen per maand.

Het debat gaat thans over drie groepen van vreemdelingen die de asielprocedure in de war brengen. In de eerste plaats zijn er de displaced persons, waarvoor het B-statuut wordt gevraagd. Sommigen moedigen de vice-eerste minister aan dit in december bij de Europese Unie te verdedigen. Ik wens hem veel succes. Ik vrees echter dat hij met Kerstmis niet met een B-statuut zal thuiskomen. Sommige van zijn collega's in andere landen, van diverse politieke partijen, hebben daar een totaal ander idee over. Niets belet dat België dit systeem uitprobeert. Niets belet dat wij een B-statuut toekennen aan personen van wie een gerechtelijke instantie in ons land bewezen acht dat ze uit een oorlogsgebied komen. Maar ook daar worden we geconfronteerd met het zeer grote probleem dat sommige mensen beweren uit een oorlogsgebied te komen, maar in werkelijkheid er maar zijn langsgekomen of misschien hebben gehoord dat er oorlog is in dat gebied.

Een B-statuut is in ieder geval een tijdelijk statuut waarvan de duur bij de toekenning niet kan worden vastgesteld. Het is immers onmogelijk vooraf te weten wanneer een conflict ten einde is. Al wie kan bewijzen dat hij uit een oorlogsgebied komt, zou dit statuut moeten krijgen op voorwaarde dat hij aanvaardt terug te keren zodra het conflict is geregeld. Zo staat het ook in de nota van de vice-eerste minister Van den Bossche.

Ik ga niet akkoord met de heer Anciaux die vindt dat vluchtelingen met een B-statuut op dat van politiek vluchteling moeten kunnen overstappen en omgekeerd. Dat is natuurlijk onmogelijk. De regering moet er enerzijds wel voor zorgen dat de vluchtelingen met een B-statuut tijdens hun verblijf in ons land ook de kans krijgen hier te werken. Anderzijds heeft het geen zin deze vluchtelingen te willen integreren of in te burgeren, zoals in Nederland wordt gezegd. De bedoeling is immers dat zij naar hun land van oorsprong terugkeren zodra de oorlog daar voorbij is.

Wat de toepassing van de Conventie van Genève betreft, heeft de VLD samen met de PRL voorgesteld de verschillende procedures in te korten. Wij vragen de vice-eerste minister zich ook achter ons voorstel te scharen om de termijn van de ontvankelijkheidsprocedure tot een maand te beperken en de gegrondheidsprocedure tot een jaar. Verder vragen wij dat er alleen bij de Raad van State beroep zou kunnen worden aangetekend en dat die binnen de negentig dagen een uitspraak zou doen.

Ook collega Vandenberghe wees op de overdaad aan beroepsmogelijkheden. Momenteel kan een vluchteling tot vier keer toe in beroep gaan, hetgeen niet zinvol is. Gedurende de procedure moeten de asielzoekers in centra, eventueel open, verblijven, waar een meldingsplicht bestaat. Alle sprekers vandaag waren het er immers over eens dat normen noodzakelijk zijn. Wanneer men normen voorstelt, moet men er ook voor zorgen dat deze worden nageleefd of dat bij niet-naleving sancties worden getroffen. Wanneer een asielzoeker zich niet aanmeldt in het centrum, zou de sanctie moeten bestaan uit het vervallen verklaren van de procedure, met de uitwijzing als gevolg. Een norm die niet wordt toegepast is contraproductief en leidt tot normvervaging in het algemeen, zoals een hoogleraar zei die zowel de vice-eerste minister als ikzelf in onze studententijd hebben gekend. Ofwel heeft men normen, en zorgt men ervoor dat ze worden nageleefd, ofwel formuleert men geen normen.

Een derde probleemgroep zijn de economische vluchtelingen, die door de vice-eerste minister de illegale illegalen worden genoemd. Zij zijn naar ons land gekomen zonder een statuut aan te vragen in de wetenschap dat dit toch niet zou lukken, of hebben geprobeerd het statuut van politiek vluchteling te bekomen, ondanks het feit dat ze afkomstig zijn uit de safe countries . Deze groep van mensen heeft geen juridisch been om op te staan en moet dus eigenlijk worden uitgedreven.

Ten aanzien van deze laatste categorie moet in de eerste plaats een voorkomingsbeleid worden gevoerd. Dit zou kunnen gebeuren via het ontwikkelingsbeleid en, naar verluidt, zou de vice-eerste minister migratieambtenaren naar een aantal landen uitsturen. We mogen verhopen dat zij zich niet enkel met controletaken zullen inlaten, maar ook aan voorlichting zullen doen, zodat kandidaat economische vluchtelingen weten dat België geen aards paradijs is waar iedereen welkom is.

Samen met de PRL verzet de VLD zich tegen een algemene regularisatie. Een algemene regularisatie lost immers niets op. Dit werd in het buitenland genoegzaam aangetoond. Als vandaag alle illegalen worden geregulariseerd, dan zullen over vijf jaar tweemaal zoveel illegalen opnieuw om een algemene regularisatie verzoeken.

In deze moet verder terdege rekening worden gehouden met de verdraagzaamheid van de bevolking. De tolerantiedrempel dreigt te worden overschreden. Door echte en vermeende feiten, door de reële cijfers en door propaganda wordt de draagkracht van de bevolking op de proef gesteld.

Wij kunnen het wel eens zijn met een regularisatie op grond van de criteria die door de vice-eerste minister worden aangehaald. Toch mag er geen misverstand ontstaan : wie ondanks deze selectieve regularisatie is uitgeprocedeerd, moet worden uitgewezen. De overheid moet een reële inspanning doen om de betrokkenen terug te brengen naar hun land van herkomst. Zoniet, nodigt men de kandidaat vluchtelingen uit tot het voeren van een procedure gedurende twee jaar of ­ in de geest van ons voorstel ­ een jaar en negentig dagen, om ingeval van afwijzing gedurende vier jaar in de illegaliteit te verdwijnen en vervolgens om regularisatie te verzoeken op grond van een verblijfsduur van vijf jaar of langer. Dat zou ontoelaatbaar zijn.

Wie is uitgeprocedeerd, dient te worden uitgewezen op een humane manier. Maar wat is humaan ? Ik durf daarbij geen tekening te maken want in een aantal gevallen zal er hoe dan ook legaal geweld moeten worden gebruikt. De overheid is daartoe soms ook ten aanzien van Belgische burgers verplicht. Het ligt nu eenmaal in de natuur van sommigen de naleving van een aantal normen te willen weigeren en daartegen zelfs fysiek verzet te willen plegen. Het aanhouden van dat fysiek verzet is onaanvaardbaar.

Samen met de PRL hebben wij een aantal voorstellen gedaan. Zij komen grotendeels overeen met de nota van de vice-eerste minister, die ik eigenaardig genoeg heel wat vroeger mocht ontvangen dan mevrouw Thijs.

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer Coveliers, ik wist dat u mijn nota wenste in te studeren.

De heer Coveliers (VLD). ­ In zijn nota poneert de vice-eerste minister een aantal normen.

Iedereen in dit halfrond wenst overigens normen. Met de grote lijnen van de door de vice-eerste minister geponeerde normen kan mijn fractie het eens zijn. Enkele uitschieters baren ons zorgen; ze komen uit een welbepaalde hoek, die ik nu niet met de vinger zal wijzen.

Toch dient te worden beklemtoond dat de norm zelfs als hij minimaal is, moet worden toegepast. Zelfs tegen de toepassing van een minimale norm, zal er echter verzet rijzen, omdat sommige mensen de norm wensen te overtreden. Dan rijst het probleem van de humane uitwijzing. Die moet met respect voor een aantal regels voor alles zeer snel worden uitgevoerd. De ministeriële omzendbrief geeft zeer precies aan welke praktijken hierbij moeten worden geweerd. Toch valt goed gecontroleerd geweld niet volledig uit te sluiten.

Een groot gedeelte van de mensen die moeten worden uitgewezen, zijn hier buiten hun weten door toedoen van criminele organisaties terechtgekomen en bevinden zich hier in een alles behalve benijdenswaardige situatie. In het belang van de betrokkenen, maar ook uit bezorgdheid voor de draagkracht van onze eigen bevolking moet de vastgestelde norm worden gerespecteerd. Niemand heeft er belang bij om de draagkracht van de bevolking dermate op de proef te stellen, dat de tolerantiedrempel wordt overschreden. Van de weeromstuit zou de schokgolf zich wel in de verkeerde richting kunnen voortplanten.

M. le président. ­ La parole est à Mme Cornet d'Elzius.

Mme Cornet d'Elzius (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, en juillet dernier, la commission de l'Intérieur a soumis son rapport sur l'évaluation de la loi dite Vande Lanotte. Ce document était le résultat d'un travail mené en profondeur par l'ensemble des membres de cette commission.

Il est temps maintenant de prolonger cette étude par des actions concrètes en vue d'améliorer cette loi qui touche à une matière si délicate au point de vue politique, juridique et moral.

En effet, si nous devons appliquer nos lois et respecter nos obligations internationales, il ne nous est pas interdit d'adoucir certaines procédures en mettant en place des mécanismes de régulation. Ceux-ci auraient pour objectif d'assouplir le caractère abrupt, rigoureux et parfois arbitraire de la loi.

Dans ce cadre, nous avons entre autres répondu à l'invitation du centre ouvert de Nonceveux et rencontré une délégation des sans-papiers qui occupent différentes églises du pays. À cette occasion, nous avons pu nous rendre compte de la situation délicate dans laquelle se trouvent ces gens. Certaines familles entières vivent en effet dans la clandestinité depuis plus de cinq ans. C'est pourquoi, il me semble important de développer en détail les solutions alternatives proposées par l'opposition libérale pour remédier au plus vite aux difficultés rencontrées par ces étrangers.

Michel Foret a abordé deux axes fondamentaux. Il faut en effet être réaliste et tenir compte du nombre important de réfugiés économiques. Il est grand temps de déterminer enfin un concept de réfugié économique au niveau européen, d'élaborer à ce niveau une politique commune en la matière et de renforcer l'aide aux pays en voie de développement dont sont originaires ces réfugiés.

Le deuxième axe déjà évoqué par Michel Foret concerne les illégaux, appelés les sans-papiers. Nous proposons d'envisager pour ces personnes une procédure de régularisation, cas par cas, sur la base de critères objectifs inscrits dans la loi même.

De manière générale, pour les demandeurs d'asile, trois conditions s'imposent. Il faut que l'étranger fasse preuve d'une réelle intégration par la connaissance d'une des deux langues nationales, les liens sociaux, un lien de parenté en Belgique, etc. Il faut également que l'étranger ne constitue pas une menace pour l'ordre public belge et ne se trouve pas dans un cas de fraude manifeste. Enfin, il doit avoir introduit une demande sans qu'il soit statué sur celle-ci depuis plus de cinq ans ou quatre ans pour les familles avec enfants scolarisés.

Mais d'autres critères tout aussi objectifs peuvent également être pris en compte. Nous pensons aux personnes gravement malades, aux personnes qui sont dans l'impossibilité de retourner chez elles pour des raisons indépendantes de leur volonté et aux personnes qui peuvent se prévaloir de circonstances humanitaires particulièrement dramatiques.

Nous prônons également que dans cette procédure intervienne une instance indépendante et autonome présentant toutes les garanties d'une autorité juridictionnelle. Cela s'impose d'autant plus que les critères de régularisation seront dorénavant légaux. On éviterait ainsi l'arbitraire lié à la pratique des circulaires ministérielles.

Je souhaiterais encore développer quelques points, notamment le problème des victimes de conflits. Quarante ans de paix en Europe nous avaient fait oublier les dures réalités de la guerre. Les événements de Bosnie ou du Kosovo nous ont malheureusement familiarisés avec le spectacle de l'exode des populations civiles chassées de leur territoire par les événements militaires. Il ne s'agit pas ici de personnes visées par la Convention de Genève sur les réfugiés politiques.

Nous proposons donc de créer un statut de protection spécifique pour ces victimes amenées à quitter temporairement leur pays d'origine en raison d'un conflit armé. Ce statut temporaire pourrait être renouvelé, mais toujours dans l'optique d'un retour futur vers le pays d'origine.

En ce qui concerne les réfugiés politiques, il est indispensable de réduire les délais de procédure : la phase de recevabilité devrait être réglée dans le mois et la décision quant au fond ne devrait pas durer plus d'un an. Pendant ce temps, l'aide sociale devrait consister prioritairement en une aide en nature ­ nourriture, logement, ... ­ distribuée par l'État fédéral et non plus par les communes ou les CPAS.

Quant à l'accueil des candidats réfugiés, il doit se faire dans les centres ouverts et une obligation de se présenter régulièrement aux pouvoirs publics devrait être imposée aux personnes concernées. Dans une optique humaniste, soucieuse du respect de la dignité humaine, le recours aux centres fermés doit rester l'exception et n'intervenir qu'à l'extrême fin de la procédure. En outre, le séjour dans semblables centres doit être limité de manière drastique. Les Français qui préconisent une durée maximale de quinze jours ne nous montreraient-ils pas l'exemple en la matière ?

Monsieur le secrétaire d'État, le respect accordé à l'étranger est, j'en suis sûre, une exacte mesure de la valeur démocratique réelle d'un État. Ce respect ne s'accommode ni de laxisme ni de rigorisme exagéré. L'étranger, le demandeur d'asile, quel que soit son degré de différence avec nous, ne peut a priori être soupçonné ou assimilé à un délinquant en puissance. Il est d'abord et avant tout un être humain que les circonstances et les hasards de la vie ont désorienté et défavorisé. À ce titre, il mérite toute notre considération. (Applaudissements.)

M. le président. ­ La parole est à Mme Jeanmoye.

Mme Jeanmoye (PSC). ­ Monsieur le président, la « situation des étrangers dans une société, leur statut juridique et le traitement qui leur est réservé jettent un éclairage particulièrement révélateur de l'état d'une démocratie et de son respect des droits de l'homme et des libertés fondamentales » disait un responsable du Centre pour l'égalité des chances, lors d'un colloque relatif à la loi sur les étrangers en octobre 1996.

C'est à ce titre que nous sommes réunis aujourd'hui afin de débattre de l'éclairage que nous voulons donner de notre démocratie et de notre respect de la dignité humaine.

Tous les constats et questions soulevés par cette problématique peuvent conduire à un certain nombre de réorientations en faveur d'une politique d'immigration réaliste et soucieuse du droit des personnes. Conformément aux valeurs d'égalité et de solidarité qui fondent son action, nous pensons qu'une société ouverte et tolérante ne peut se limiter à la mise en oeuvre d'une politique centrée sur le mythe de la fermeture imperméable des frontières.

Si nous pensons qu'un débat sur la politique d'immigration dans son ensemble doit avoir lieu de façon à définir les réformes à opérer, nous avons cependant souhaité nous centrer aujourd'hui sur la question la plus urgente, celle des sans-papiers et des régularisations.

Loin de nous l'idée d'ignorer les autres problèmes, mais nous ne voulons pas, par ce débat, noyer et enliser la condition des sans-papiers à qui le pouvoir politique se doit de donner une réponse concrète.

La commission de l'Intérieur continuera à examiner les différentes propositions de loi relatives aux régularisations déposées à ce jour, ainsi que celles qui le seront à l'avenir, comme elle s'y est engagée.

À plus long terme, il sera nécessaire de mener un débat démocratique sur la politique générale des étrangers, étant donné qu'elle concerne les différents niveaux de pouvoir et dépasse la problématique des demandeurs d'asile.

Pour pouvoir mener sereinement et intelligemment ce débat, nous proposons qu'un audit général de la politique d'immigration et d'asile de la Belgique soit lancé dès à présent, afin d'examiner les coûts et bénéfices financiers, sociaux et moraux de la politique actuelle et d'effectuer les études comparées nécessaires.

Nous rappellerons aujourd'hui avec force et continuité nos priorités en matière de régularisation et nous démontrerons la cohérence des positions adoptées par le PSC bien avant que le tragique décès de Mme Adamu ne mette sous les projecteurs la situation des sans-papiers qui occupent actuellement les églises. Dès le mois de juillet 1996, plusieurs sénateurs PSC s'étaient déjà abstenus sur un certain nombre de dispositions qu'ils jugeaient insatisfaisantes lors du vote relatif à la modification de la loi du 15 décembre 1980. Ils ont aussi exigé et obtenu une évaluation de la loi sur les étrangers en commission de l'Intérieur. Ces travaux ont permis d'aboutir au rapport que vous connaissez, lequel nous satisfait globalement dans sa finalité, nonobstant le fait qu'il reste en deçà de ce que nous souhaitions.

En matière de régularisation, nous insistions déjà sur la nécessité de mettre en place une commission indépendante chargée de donner un avis au ministre lorsque ce dernier serait amené à statuer sur une demande d'autorisation de séjour sur la base de l'article 9, alinéa 3. Nous avions aussi demandé qu'une liste non exhaustive de critères de régularisation soit insérée dans la loi afin que le ministre puisse en tenir compte quand il statue à propos d'une demande; tout cela en vue d'assurer cohérence et objectivité à la procédure de régularisation.

Nous regrettons que la note du gouvernement, datée du 13 novembre, nous soit parvenue tardivement. Cependant, nous nous réjouissons que le gouvernement s'engage à mettre en place une commission consultative en matière de régularisation. Toutefois, nous nous posons un certain nombre de questions quant à ses futures compétences. S'agira-t-il des compétences prévues dans la note du mois d'octobre ? Dans l'affirmative, nous regretterions que le passage devant cette commission ne soit pas rendu obligatoire lorsque le ministre statue sur une demande de régularisation. Nous regretterions encore que cette commission soit créée par le biais d'une circulaire et non par une modification de la loi.

Par ailleurs, nous avions demandé que la liste des personnes autorisées à séjourner de plein droit soit élargie. À ce sujet, le gouvernement suggère que le demandeur d'asile qui n'a pas reçu une décision exécutoire endéans les cinq ans soit susceptible d'être régularisé. Nous déplorons que ces critères ne soient mentionnés que dans une circulaire... À cet égard, nous craignons que l'on ne reproduise les erreurs du passé, maintes fois dénoncées, notamment en ce qui concerne la cohérence et l'objectivité.

Nous avions encore insisté sur la nécessité de créer un statut B à l'échelon européen qui prenne en considération un certain nombre de cas relatifs à des personnes placées dans l'impossibilité de rentrer dans leur pays d'origine en raison d'une situation politique grave. À ce sujet, nous demandons au gouvernement que ce statut B puisse être mis en oeuvre dès à présent ainsi que l'exigent manifestement certaines situations « d'inexpulsables ».

Toutes ces positions ont été traduites dans une proposition de loi déposée par le PSC au mois de novembre 1997. Elles ont été rappelées en mars dernier lors d'une conférence de presse commune avec le CVP. La nécessité d'arrêter des choix concrets à propos de cette problématique est apparue avec une acuité accrue à la suite de la mort de Mme Adamu. En effet, cette disparition tragique a dévoilé l'existence de situations pénibles et inhumaines auxquelles doivent faire face de nombreux sans-papiers.

Face à cette non-réponse et à cette attente pressante, le PSC désire mettre quatre points particuliers en évidence.

En premier lieu, il est primordial que la procédure de régularisation soit objectivée. Pour ce faire, il conviendra tout d'abord de mettre en place une commission indépendante chargée de rendre un avis au ministre pour toute demande de régularisation. Le ministre ne pourrait se départir de cet avis qu'en motivant expressément sa décision. Ensuite, il est indispensable d'inscrire dans la loi des critères objectifs à prendre en considération à l'occasion d'une demande de régularisation. De cette manière, la commission aura la faculté de créer sa propre jurisprudence.

Nous souhaitons également un raccourcissement des délais de procédure. Pour ce faire, la Commission devrait rendre un avis dans un délai de trois mois et le ministre dans les trois mois suivants, ce qui nous conduisait à un délai maximum de six mois, déjà long mais raisonnable eu égard aux difficultés pratiques prévues.

Par ailleurs, nous sommes favorables à une étendue des conditions d'admission de plein droit à séjourner plus de trois mois dans le royaume.

Outre les dispositions actuelles, selon nous, ces conditions d'admission de plein droit devraient également être applicables aux cas suivants : l'étranger qui a entamé une procédure de candidat réfugié ou une procédure de régularisation ou de regroupement familial depuis trois années au moins et dont la demande n'a pas fait l'objet d'une décision de refus ou n'est plus susceptible de recours suspensif; l'étranger qui a fait l'objet d'un refus de la reconnaissance de la qualité de réfugié et pour lequel soit le CGRA, soit la commission permanente a donné un avis défavorable à la mise à la frontière du pays qu'il a fui en raison de la situation du pays; l'étranger qui a été à un moment quelconque de sa vie établi légalement en Belgique durant cinq ans au moins et qui n'a fait l'objet d'un arrêté d'expulsion; l'étranger né en Belgique, dont un des parents a vécu légalement en Belgique pendant une période minimale de dix ans; l'étranger ayant vécu légalement en Belgique pendant au moins douze ans, dont au moins dix sous le couvert d'un statut diplomatique; les parents étrangers des enfants qui ont acquis la nationalité belge avant leur majorité.

Selon nous, la nécessité de l'établissement d'un statut B est urgente.

La Convention de Genève de 1951 permet d'accorder le droit d'asile aux réfugiés politiques. Cependant, un certain nombre d'étrangers qui ne peuvent obtenir le statut de réfugié au sens de cette convention devraient pouvoir demeurer en Belgique. La circulaire de 1997 du ministre de l'Intérieur règle la procédure permettant à un étranger qui a reçu l'ordre de quitter le territoire de faire suspendre temporairement celui-ci. Cependant, pour ce faire, l'étranger doit signer une déclaration de départ volontaire et produire un certain nombre de pièces justificatives.

Comme l'a souligé la commission de l'Intérieur dans son rapport, cette circulaire ne résout pas le cas des demandeurs non reconnus comme réfugiés qui ont épuisé toutes les procédures mais n'osent pas rentrer au pays par crainte pour leur vie ou leur sécurité ni le cas de ceux qui n'ont pas introduit une demande d'asile.

Pour ces raisons évidentes, ces personnes ne peuvent ni signer une déclaration de départ volontaire ni produire les pièces justificatives requises. Dès lors, il est indispensable de prévoir un statut temporaire par voie légale pour les personnes se trouvant dans l'impossibilité de retourner dans leur pays. Plusieurs pays européens ont déjà instauré l'une ou l'autre forme de statut B.

Nous proposons d'accorder un statut de séjour humanitaire aux personnes ayant quitté leur pays et dont le retour dans des conditions sûres, dignes et humaines est impossible en raison de la situation régnant dans ce pays.

Estimant que chaque cas doit faire l'objet d'un examen particulier, nous ne prévoyons pas de protection collective pour des groupes de personnes en provenance d'un pays ou d'une zone géographique déterminée.

Nous souhaitons toutefois que le ministre de l'Intérieur puisse déterminer, par arrêté royal ou circulaire, des catégories d'étrangers qui craignent un retour dans leur pays en raison de la situation qui y règne.

Le statut temporaire serait accordé pour une durée d'un an renouvelable. Il donnerait ce droit à l'aide sociale et à un permis de travail. Le CGRA remettrait un avis dans le mois de l'introduction de la demande et le ministre devrait décider, au plus tard dans les trente jours suivants, d'accorder ou non ce statut.

Telles sont les principales positions du PSC en la matière. Nous insistons à nouveau sur le fait que d'autres dispositions de la loi doivent être modifiées; je pense notamment à l'article 77, à la durée de détention, à l'aide sociale, à l'aide médicale urgente, à l'établissement d'un statut spécifique pour les mineurs d'âge, etc.

Nous insistons aussi sur le fait qu'une discussion que nous jugeons primordiale doit avoir lieu au sein de la commission de l'Intérieur sur la base des propositions déposées et de leurs amendements. Il y va de la responsabilité de chacun pour que la dignité humaine soit respectée.

L'évaluation des dispositions récentes contenues dans la loi doit donc aussi nous donner l'occasion d'envisager des modifications de la politique d'immigration; celles-ci doivent se fonder tant sur les réalités des flux migratoires ­ notamment la présence des sans-papiers dont le départ vers le pays d'origine pose problème ­ que sur une éthique conciliant responsabilité et solidarité. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Caluwé.

De heer Caluwé (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, ik zal slechts een korte uiteenzetting houden en daarin enkele opmerkingen maken, over slechts één punt, de bestuurlijke organisatie.

In uitvoering van de nota van begin oktober wordt op dit ogenblik een groot aantal bijkomende personeelsleden aangeworven. Ik wil de noodzaak van deze aanwervingen zeker niet betwisten, maar ik moet de vice-eerste minister er ook niet van overtuigen dat het probleem van de organisatie van de diensten niet alleen op die manier zal worden opgelost. Meer zelfs, zoals de vice-eerste minister daarstraks ook al opmerkte, wordt de organisatie van de diensten voor een deel bemoeilijkt precies door de sterke toename van de personeelsleden in een korte periode. Groeien van 100 naar 500 personeelsleden is voor een dienst geen eenvoudige opdracht. Het is duidelijk dat ook andere maatregelen noodzakelijk zijn. Terecht is besloten te bestuderen hoe de diensten kunnen worden geïnformatiseerd en op een moderne en efficiënte manier georganiseerd. Toch is het vrij hallucinant vast te stellen dat pas nu wordt nagegaan hoe de diensten op een moderne leest kunnen worden geschoeid. Het lijkt een evidentie dat het Parlement dergelijke zaken niet controleert, maar soms vraag ik mij af of we ons toch niet op dit terrein moeten begeven.

Daarnaast moeten we mijns inziens ook overwegen of de procedure niet verder kan worden vereenvoudigd. Ik wil hierbij aandacht vragen voor het voorstel dat de collega's De Crem en Van Overberghe in de Kamer hebben ingediend en dat op dat punt zeker zijn verdienste heeft. Men kan tijd en energie winnen door dezelfde dienst over ontvankelijkheid en gegrondheid te laten oordelen. Er moet dan geen twee keer een dossier worden geopend en de kennis van het dossier in de ontvankelijkheidsfase kan worden gevaloriseerd door dezelfde personen door die ook de gegrondheidsfase te laten afwerken. We mogen dit voorstel dus niet zomaar naast ons neerleggen. De vice-eerste minister heeft aangekondigd dat hij over drie weken zijn standpunt hierover zal bepalen. Daarnet leek hij mij echter niet zo enthousiast, maar nu zie ik hem neen schudden. Er is dus enige hoop. Ik hoop dat zijn oorspronkelijk enthousiasme niet is ingegeven door weerstand bij de diensten zelf. Veranderingen roepen altijd enige weerstand op. Men wil altijd het eigen territorium beschermen. De problematiek is echter zo groot dat we daar moeten kunnen overstappen.

Tot slot is het belangrijk dat iemand wordt aangesteld die de hele problematiek als een manager coördineert. Mijn vraag is dan ook waar de bijzondere commissaris blijft. Het is hoog tijd deze beslissing uit te voeren, zodat deze man of vrouw vrij snel kan worden aangesteld. Ik wil hierbij benadrukken dat deze persoon in de eerste plaats over managementcapaciteiten moet beschikken, zodat hij of zij voor performante diensten kan zorgen. De vluchtelingenproblematiek zal volgend jaar niet verdwenen zijn. We zullen er de komende tientallen jaren mee geconfronteerd blijven.We moeten dus kunnen beschikken over performante diensten zodat we het probleem op een menswaardige manier kunnen aanpakken. Belangrijk is dat iemand gevonden wordt die ook weet te reageren op crisissituaties. We hopen in elk geval dat er binnen de maand een commissaris wordt aangesteld. In de nota staat dat de bijzondere commissaris naast managementkwaliteiten ook vertrouwd moet zijn met de politiek. Dat is uiteraard een pluspunt, maar het lijkt me toch niet gepast om er een vereiste van te maken. Graag had ik daarover wat meer uitleg gekregen. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Erdman.

De heer Erdman (SP). ­ Mijnheer de voorzitter, op het einde van dit debat wens ik te beklemtonen dat de Senaat vandaag zijn rol vervult. In dit maatschappelijk debat moeten we duidelijk maken welke maatschappij we willen uitbouwen. Niemand hier heeft het monopolie van een humanitaire en/of sociaalvoelende benadering van het asielprobleem. Niemand hier, welke politiek hij ook terzake verdedigt, kan worden afgeschilderd als inhumaan, behalve zij die zeer radicale stellingen innemen en zelfs de rechten van de mens bij de benadering van dit probleem niet willen erkennen.

Niemand hier die wordt geconfronteerd met het schrijnend leed van mannen, vrouwen en kinderen op de dool, kan hardvochtig optreden. We worden vandaag wel geconfronteerd met twee uitersten. Niemand, behalve degenen die zich antidemocratisch opstellen en radicale oplossingen willen, wenst echter de deuren te openen voor de miserie van de hele wereld, maar ook niemand van ons wenst volledig gesloten deuren. We zijn dus verplicht een politiek uit te stippelen die niet alle verwachtingen zal inlossen. Bij deze gelegenheid breng ik overigens hulde aan degenen die dagelijks trachten de miserie te lenigen. Terzelfder tijd doe ik wel een oproep om klaarheid te scheppen.

Velen hebben suggesties gedaan waaruit we ondanks een verschil van accent, een ruime consensus kunnen afleiden. Iedereen pleit voor een humaan, een realistisch, en ook een uitvoerbaar beleid. Er zijn geen wonderformules, omdat elke formule individueel moet worden toegepast en individueel moet worden getoetst. Er zijn geen wonderformules omdat er nog steeds veel mensen naar hier komen uit misleiding, omdat men hen wijsmaakt dat er uiteindelijk altijd een oplossing uit de bus komt, wat er onderweg ook gebeurt.

We hebben in het recente verleden steeds beter op deze fenomenen leren inspelen. We zijn meer en meer afgestapt van een strenge procedurale benadering van de problematiek. Zo herinner ik mij nog hoe wij discussieerden over de verschillende beroepsmogelijkheden die moesten worden behouden dan wel afgeschaft. Uiteindelijk hebben we het arsenaal aan procedures tot een minimum beperkt. De vice-eerste minister heeft er zich bovendien toe verbonden dit arsenaal nog eens te toetsen aan het criterium van de werkbaarheid en na te gaan of er mogelijk meer mensen moeten worden ingeschakeld, steeds met het oog op een humanitaire behandeling in elke fase van de procedure.

Ik pleit er vandaag dan ook voor om al dat creatieve en intensieve zoeken naar steeds nieuwe procedures stop te zetten, omdat die alleen maar verwarring stichten en ertoe leiden dat we ons nog maar eens vragen stellen over de werkbaarheid van procedures die hun effectiviteit in de praktijk moeten bewijzen of vaak reeds hebben bewezen, aangezien het probleem op het terrein tot voor kort nog beheersbaar was. Als de vice-eerste minister bijkomend personeel wil inschakelen omdat wij aandringen op een humanitaire behandeling van ieder individu, ook wanneer de ambtenaren overgestresseerd zijn, dan is dat zonder enige twijfel correct. We moeten er echter mee ophouden om naast de ene wonderformule nog een andere wonderformule te plaatsen. We moeten de evolutie op het terrein ook kansen geven.

Ik kom nu tot mijn tweede vereiste van klaarheid en duidelijkheid. De nota van 3 oktober die op 4 oktober door de Ministerraad werd goedgekeurd, stelt voor om immigratieambtenaren uit te sturen naar de landen van herkomst. Ik vraag de vice-eerste minister dat hij zijn collega van Buitenlandse Zaken aan alle consulaire diensten een klare nota laat bezorgen en mogelijk ook zeer ruim laat verspreiden in de landen van herkomst. Op die manier kan ab initio duidelijk worden gemaakt wat de toestand is, welke de mogelijkheden zijn, op welke manier iemand die daarvoor echt in aanmerking komt werkelijk door ons kan worden opgevangen en vooral wie daarvoor niet in aanmerking komt. Op die manier kunnen we helpen een einde te maken aan de uitbuiting van mensen die naar hier worden gelokt door passanten die van deze mensen en van hun familie hun laatste frank aftroggelen, zonder dat er enige kans is dat zij tot de categorieën behoren die door ons kunnen worden opgevangen. Door ab initio klaarheid te scheppen wordt de mogelijkheid van een goede voorlichting geschapen. Dit is des te meer efficiënt wanneer een klare nota massaal wordt verspreid, mogelijk met de medewerking van de NGO's die op dat terrein actief zijn.

Aan de andere kant, heeft iedereen die zich met deze materie bezighoudt ook de verantwoordelijkheid om zich zeer duidelijk uit te spreken bij het starten van een procedure. Ik besef dat het steeds zeer moeilijk is om aan mensen die in schrijnende situaties verkeren de volle waarheid te zeggen, zeker wanneer deze waarheid inhoudt dat een procedure geen enkele uitkomst biedt. Het is fout een procedure te verlengen, ook voor de mensen zelf is het beter dat zij onmiddellijk een klaar antwoord krijgen. Daarom precies zijn voor mij de vereisten van klaarheid, duidelijkheid en snelheid met elkaar verbonden. Niemand, niet de sukkelaar die hier een nieuw leven hoopt uit te bouwen, niet de man of vrouw die naar hier werd gelokt en ook niet degene die wordt uitgebuit is gediend met een misleidende voorlichting of begeleiding.

De initiatieven die de regering heeft genomen en waarbij ze rekening heeft gehouden met bepaalde aanbevelingen van de commissie voor de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden van de Senaat, de verschillende echo's vanop het terrein, de inspanningen van al degenen die zich dagelijks met de problemen bezig houden, kunnen een vooruitgang bewerkstelligen bij het vinden van humane, realistische en uitvoerbare oplossingen voor het asielprobleem. Ik doe een oproep tot al degenen die vandaag een onderdak bieden aan vluchtelingen die hulpeloos rondzwerven en geen uitzicht hebben op een beter bestaan, om de dossiers zo spoedig mogelijk samen te stellen en te onderzoeken op welke wijze zij kunnen worden geholpen, uiteraard binnen de wettelijke mogelijkheden. Ik denk aan een individuele benadering en evaluatie. Aan de hand daarvan kan worden opgemaakt wie het waard is in ons land een onderdak te krijgen. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan staatssecretaris Peeters.

De heer Peeters, staatssecretaris voor Veiligheid, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken en staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, toegevoegd aan de minister van Volksgezondheid. ­ Mijnheer de voorzitter, ik zal in het kort antwoorden op de opmerkingen die betrekking hebben op mijn bevoegdheden. Vice-eerste minister Van den Bossche zal de andere voor zijn rekening nemen.

Het gaat hier over drie aspecten van het asielbeleid : de medische hulpverlening aan illegalen, de situatie van alleenstaande minderjarige asielzoekers en de problemen met betrekking tot het onthaal.

De dames senatoren Cantillon en Merchiers vragen verduidelijking over de huidige reglementering inzake de dringende medische hulpverlening. Deze reglementering is voldoende bekend omdat zij dateert van het najaar 1996. Ze werd trouwens uitgewerkt naar aanleiding van een debat in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat. Mevrouw de voorzitter zal zich dat ongetwijfeld nog herinneren. Van in het begin werd in de wet duidelijk ingeschreven dat ook illegalen recht hebben op dringende medische hulp, zowel van preventieve als van curatieve aard, die zowel ambulant als intra-muraal kan worden toegediend. Het is enkel de behandelende geneesheer en niet een OCMW, een minister of een administratie, die oordeelt over de urgentie van de medische hulpverlening.

Het ministerie van Volksgezondheid heeft in de loop van 1997 campagnes gevoerd om deze regeling ter kennis te brengen van de ziekenhuizen en de zorgverstrekkers. Ik concludeer daaruit dat iedereen ruim de mogelijkheid heeft gehad kennis te nemen van deze maatregel en dat degenen die het willen verstaan, het hebben verstaan. De definitie dringende medische hulpverlening van het koninklijk besluit van einde 1996 beantwoordt in ruime mate aan de afspraken die destijds in de senaatscommissie werden gemaakt.

Het tweede belangrijke probleem betreft de alleenstaande minderjarige asielzoekers. Het gaat om een grote groep die bijzondere aandacht vereist. De minister van Binnenlandse Zaken heeft een voorstel van voogdij over die alleenstaande minderjarige asielzoekers uitgewerkt. Het wordt thans onderzocht door de diensten van de minister van Justitie. De alleenstaande minderjarige asielzoekers worden thans meestal opgevangen door een centrum van het Rode Kruis in Deinze dat speciaal bestemd is voor jongeren, in een speciale afdeling van het Klein Kasteeltje, of in het onthaalcentrum in Kapellen. Het Klein Kasteeltje heeft in het kader van het impulsfonds Migrantenbeleid trouwens een project ingediend om een nieuwe vleugel uit te bouwen, het project « het achterhuis », specifiek bedoeld voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. De financiering van dat project is goedgekeurd.

Dit zijn uiteraard maar tijdelijke oplossingen, die geen structurele bescherming bieden voor de niet-begeleide minderjarige asielzoekers. Zij horen immers thuis in de handen van diensten van de bijzondere jeugdzorg. Reeds enkele jaren onderhandelen we met de verschillende gemeenschappen om binnen de bijzondere jeugdzorg ruimte vrij te maken om deze jongeren en kinderen op te vangen. Het verheugt ons dan ook dat de Vlaamse Gemeenschap in haar begroting middelen heeft vrijgemaakt om in het kader van het decreet op de bijzondere jeugdzorg speciale onthaaltehuizen op te richten voor minderjarige asielzoekers. De Franse Gemeenschap is nog niet zo ver. Ik wil dan ook van dit debat misbruik maken om de gemeenschapssenatoren op te roepen om dit probleem in hun respectieve gemeenschappen onder de aandacht te brengen en ervoor te zorgen dat er ook aan Franstalige kant eindelijk een doorbraak komt.

Een derde punt is het onthaal. Het verheugt me dat ook mevrouw Thijs in de nachtelijke uren heeft vastgesteld dat wij niet hebben gewacht op de incidenten van de laatste weken en maanden om de alarmklok te luiden en om bijkomende capaciteit voor opvang te zoeken. De Ministerraad heeft reeds op 10 juli beslist om in 840 bijkomende federale opvangplaatsen te voorzien. Dit gebeurde op een moment dat er nog maar een duizendtal asielaanvragen per maand waren. Geen enkele administratie of overheid kan een verdrievoudiging van het aantal asielaanvragen binnen een periode van twee of drie maanden voorzien en beheersen. We hebben in juli 1998 de politieke en budgettaire beslissingen genomen, dus lang voordat een groot deel van de pers, de publieke opinie en de politieke wereld het probleem heeft ontdekt.

Ik ben het niet eens met de heer Vandenberghe wanneer hij stelt dat er moet worden gezorgd voor een permanente reservecapaciteit voor noodopvang. Het zou niet getuigen van een goed beheer om jarenlang gebouwen ongebruikt te laten en personeel achter de hand te houden in afwachting van een eventuele internationale migrantencrisis. Wij voorzien dus niet in een permanente noodopvang. Onze flexibiliteit bestaat erin dat we een beroep doen op de NGO's. Met name het Rode Kruis is een belangrijke partner in ons onthaalsysteem; zij bezitten de flexibiliteit om snel een noodopvang te organiseren.

We hebben ook effectief een beroep gedaan op het Rode Kruis. Begin augustus hebben we gevraagd om in afwachting van de oprichting van nieuwe federale centra ongeveer 450 bedden vrij te maken. Naar aanleiding van deze vraag zijn er projecten in De Haan, Rendeux en Alsemberg opgestart. Iedereen heeft kunnen vaststellen welke juridische en andere problemen hieromtrent met de lokale overheden zijn ontstaan. Ik wijs erop dat het Rode Kruis het gebouw in De Haan reeds van 1 september heeft gehuurd. Op 1 september was het klaar om ingericht te worden om aan de vraag voor bijkomende capaciteit te voldoen. In Alsemberg en Rendeux was dat respectievelijk vanaf 1 oktober en 1 november het geval.

Ik roep de politieke fracties die hier hun humanisme en hun vrijgevigheid hebben tentoongespreid dan ook op om hun lokale vertegenwoordigers te vragen hetzelfde humanisme en dezelfde vrijgevigheid te tonen wanneer het gaat om de concrete opvang en de concrete inrichting van lokale centra in de diverse steden en gemeenten van het land. Iedereen heeft kunnen vaststellen dat in alle politieke families de coherentie tussen de federale en de lokale standpunten soms ver te zoeken is. Al te dikwijls gaat men uit van het principe not in my backyard.

De oproep van de minister van Binnenlandse Zaken van enkele weken geleden met betrekking tot het ter beschikking stellen van onthaalcentra en vakantiehuizen heeft tot een beperkt resultaat geleid. Er werden 170 bedden op een ietwat permanente basis ter beschikking gesteld. Tijdens de wintermaanden zullen wij extra op 227 bijkomende bedden kunnen rekenen. In vele gevallen zullen deze bedden uitsluitend gedurende de maand januari kunnen worden benut. Wij zullen ongetwijfeld op dit aanbod ingaan, maar het blijft spijtig genoeg ontoereikend. Het moet mij overigens van het hart dat we enkel een aanbod hebben ontvangen van de Vlaamse koepels en dat de kerkelijke instanties nog steeds geen concreet antwoord hebben op onze vraag.

Het is belangrijk dat we gebruik kunnen maken van de flexibele voorzieningen van NGO's en van het Rode Kruis om de niet op korte termijn voorzienbare stromen op te vangen. Er is nood aan een constructieve samenwerking met alle lokale besturen van het land. Ik hoop dat dit debat hiertoe kan bijdragen. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan vice-eerste minister Van den Bossche.

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, in de eerste plaats dank ik de senatoren voor dit debat, waarbij iedereen heeft gepoogd getuigenis af te leggen van zijn overtuiging en zijn opmerkingen te formuleren met betrekking tot het globale beleid.

Wanneer een probleem maatschappelijk in de actualiteit staat omdat sommigen door een actie laten weten dat zij het niet eens zijn met het beleid, moet een assemblee tijd kunnen maken om van gedachten te wisselen over dat probleem en om een standpunt in te nemen.

Verder wil ik erop wijzen dat de regering op 4 oktober haar positie heeft bepaald, die in het verlengde ligt van het voorheen gevoerde beleid. De regering overweegt niet haar positie vandaag te veranderen. Mijn nota heeft uitsluitend betrekking op de uitvoering van de beslissingen. Hiermee toont de regering aan dat zij haar eigen beslissing consequent onderschrijft en dat zij eveneens bekommerd is over de goede uitvoering van die beslissing. De beslissing moet worden gerealiseerd, zij mag geen lettre morte blijven. Het is evenmin de bedoeling de politiek ter zake bij te sturen.

Het beleid van de regering kan in vier sleutelwoorden worden samengevat.

In de eerste plaats is het een strikt beleid. Het komt tegemoet aan de verzuchtingen van vele sprekers dat men geen ijdele hoop mag wekken, maar via de consulaten en informatiebrochures duidelijk moet maken wat wel en wat niet kan.

Voorts is het een doorzichtig beleid. De regering heeft op 4 oktober duidelijk gezocht naar mogelijkheden om het beleid doorzichtiger te maken. Wat de uitvoering van het beleid betreft, moet er een permanente dialoog bestaan tussen het Parlement en de regering. De regering moet permanent gevoelig zijn voor suggesties die het beleid effectief willen verbeteren.

Ten derde is er op 4 oktober geen humane dimensie aan het beleid toegevoegd. Die lag al jarenlang ten grondslag aan de Belgische politiek. Op 4 oktober hebben wij ernaar gestreefd via een aantal maatregelen verder te gaan in de richting die we al lang waren ingeslaan.

Ten vierde voeren we een realistische politiek. Net zoals collega Peeters stel ik vast dat er ongeacht de politieke fractie plots allerlei bezwaren rijzen, wanneer het concreet gaat over het openen van een open centrum in een bepaalde gemeente. Er bestaat dus een groot verschil tussen wat ik hier hoor aan uit overtuiging geboren ideeën en de werkelijkheid.

Je le constate partout et surtout au sud du pays, ces dernières semaines. Bourgmestres PSC, PS ou PRL, tous ces partis sont concernés.

Mme Delcourt-Pêtre (PSC). ­ Je vous trouve très négatif, monsieur le vice-premier ministre. Des réussites existent. La commission de l'Intérieur a visité le centre d'Aywaille et a pu constater combien il était accepté par la population. C'est un exemple parmi d'autres.

M. Van den Bossche, vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur. ­ C'est un exemple de réussite, en effet, mais M. Peeters peut en témoigner : dès qu'une commune apprend qu'un centre pourrait être ouvert sur son territoire, la réaction ne se fait pas attendre. Lorsqu'on a appris qu'une mutualité offrait un bâtiment, un certain bourgmestre a réagi immédiatement.

Tout le monde s'accorde à dire que le problème doit trouver une solution, mais il faut que ce soit ailleurs. On le constate sans cesse.

M. le président. ­ La parole est à M. Mahoux.

M. Mahoux (PS). ­ Si vous procédez de la sorte, monsieur le vice-premier ministre, je doute que l'on s'achemine vers une solution.

M. Van den Bossche, vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur. ­ La réalité a ses droits.

M. Mahoux (PS). ­ Oui, et les faits sont les faits.

Monsieur le vice-premier ministre, on peut s'accorder sur le fait qu'il n'est pas aisé de faire admettre à une partie de la population ­ ce qui ne veut pas dire la majorité ­ d'accueillir un centre ouvert à proximité.

Je demande au gouvernement et aux responsables de ces matières de mener une concertation préalable et non lorsque les réactions se sont déjà fait entendre sur le terrain. Si nous nous accordons sur les objectifs, il reste à utiliser une méthode qui favorise la solution.

Enfin, j'en viens à la remarque de M. le secrétaire d'État en ce qui concerne une décision prise par des organismes flamands. Cela concerne ­ je n'y vois personnellement aucun problème si la concertation a lieu ­ , des places qui sont ouvertes dans la région wallonne du pays.

Un tel problème doit, me semble-t-il, transcender les clivages. Faire référence à un aspect communautaire ne favorise pas l'émergence d'une solution.

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw De Béthune.

Mevrouw de Bethune, (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, noch het federale, noch het gemeentelijke beleid is gemakkelijk. Een aantal ervaringen, ook in het noorden van het land, tonen aan dat ongerustheid vóór de opening van een open centrum, later omslaat in een positieve ervaring. Dit was bijvoorbeeld het geval in Kapellen. Ik zou vice-eerste minister Van den Bossche en staatssecretaris Peeters willen uitnodigen om die goede voorbeelden bekend te maken, daarvan een draaiboek te maken en de dialoog met andere gemeenten op gang te brengen. Een interne pedagogiek is mogelijk en kan bijdragen tot een coherent beleid.

De voorzitter. ­ Het woord is aan vice-eerste minister Van den Bossche.

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, ik heb geen problemen met de voorstellen van mevrouw de Bethune of van de heer Mahoux. Alleen liggen deze zaken niet eenvoudig in onze maatschappij. We moeten ervoor waken in deze assemblée voorstellen te doen d'un grand coeur mais qui ne sont pas suivies dans la réalité.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Caluwé.

De heer Caluwé (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, op één punt kan ik de kritiek wel volgen. Wanneer de overheid een beslissing neemt, moet ze ervoor zorgen dat hierover vooraf met de plaatselijke overheden wordt overlegd, zodat die het hele proces goed kunnen begeleiden. Ik heb de opening van het centrum in Kapellen iets meer van nabij gevolgd. Ook daar beklaagden de plaatselijke bestuurders zich erover dat zij niet van tevoren verwittigd werden van de opening van het centrum, terwijl ze toch onmiddellijk de eerste reacties moesten opvangen. Toch hebben de plaatselijke bestuurders daar onmiddellijk hun verantwoordelijkheid opgenomen. Moeilijke situaties werden opgelost, zodat er vandaag geen samenlevingsprobleem is.

De voorzitter. ­ Het woord is aan vice-eerste minister Van den Bossche.

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, het is heel moeilijk om inzake de asielproblematiek een evenwicht te vinden, mede doordat dit probleem zo ruim is.

De essentie van het probleem is, zoals de heer Boutmans zegde, de economische wanorde op wereldvlak. Hoe kunnen we daaraan een einde maken ? De essentie is dus ook het beleid dat België en de andere Europese landen inzake ontwikkelingssamenwerking voeren. Zelfs al gebeurt de migratie dus vaak om economische redenen, toch is ze begrijpbaar. Vaak vloeit ze voort uit een gevoel van wanhoop. Soms komt daarbij spijtig genoeg ook nog de mensenhandel kijken. De laatste bezittingen van de betrokkene en zijn familie worden afgetroggeld en vervolgens wordt hij naar Europa gestuurd. Een vluchteling weigeren is dus telkens weer een menselijk drama.

Er is echter ook een ander aspect van het probleem. Collega Coveliers sprak in dat verband over de grenzen van de verdraagzaamheid of de tolerantie. Wat kan en is deze maatschappij bereid te dragen ? Los daarvan kunnen we zoals collega Boutmans een analyse maken van onze maatschappij om tot de conclusie te komen dat die te egocentrisch is. Ik ben het daarmee eens, maar ondertussen leven we wel in deze maatschappij.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Boutmans.

De heer Boutmans (Agalev). ­ Mijnheer de voorzitter, de voorbij maanden is gebleken dat dat egocentrisme niet zo sterk is.

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Neen hoor.

De heer Boutmans (Agalev). ­ Ik vraag de regering niet de mentaliteit van de bevolking te veranderen. Ik verwacht wel van de regering, en vooral van de socialistische minister van Binnenlandse Zaken, dat ze toch niet achterloopt op de bevolking.

De voorzitter. ­ Het woord is aan vice-eerste minister Van den Bossche.

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Ik denk niet dat de regering achterloopt op de bevolking. De regering moet eerlijk zijn en het probleem situeren, beseffen dat we ermee worden geconfronteerd en dat het geen zin heeft een beleid in het luchtledige te voeren. De regering moet naar het evenwicht zoeken dat haar jaren geleden bezield heeft toen ze het asielbeleid uitstippelde en dat haar op 4 oktober opnieuw bezield heeft.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Erdman.

De heer Erdman (SP). ­ Mijnheer de voorzitter, ik heb me vannamiddag onthouden van enige reactie op een opmerking van collega Boutmans. Nu hij dat punt opnieuw oprakelt, wil ik reageren.

We zijn allemaal bekommerd om een menselijke benadering van het asielprobleem. Laten we dus ophouden met dit electoraal uit te buiten. Laten we ophouden met elkaar de loef af te steken en met heiliger te willen zijn dan de paus.

M. Mahoux (PS). ­ Il est vrai que nous devons cesser cette surenchère électorale.

De heer Erdman (SP). ­ Mijnheer Boutmans, u hebt het nodig gevonden de vice-eerste minister als socialist aan te spreken. Mag ik u dan ook verzoeken te willen aanvaarden dat de socialisten minstens even humaan, sociaal en bekommerd zijn om het probleem als uzelf ?

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Na de economische wereldwanorde is het tweede essentiële en moeilijke gegeven, de mensenhandel en de mensensmokkel. De strijd tegen dit fenomeen ligt bijzonder moeilijk omdat de key players , zoals collega Coveliers terecht heeft beklemtoond, zich meestal niet op ons grondgebied bevinden. We worden in de meeste gevallen hoogstens geconfronteerd met de passeurs , zoals die gemeenzaam worden genoemd. We kunnen deze uiteraard arresteren, maar zij worden onmiddellijk vervangen met een nooit geziene naarstigheid. Internationale samenwerking tussen de Schengenlanden onderling enerzijds, en tussen de Schengenlanden en landen buiten de Schengenzone anderzijds is meer dan noodzakelijk voor het bestrijden van dit soort criminaliteit. Bovenop het menselijk probleem dat aan de grond ligt van de migratie, is dit een tweede levensgroot schandaal. Het is moeilijk hiertegen te vechten, maar dit is een reden te meer om hiervan onze tweede prioriteit te maken.

Mijnheer de voorzitter, ik zal niet op alle opmerkingen van de verschillende sprekers ingaan. Grosso modo keren drie items regelmatig terug.

Ten eerste is er de discussie over de procedure. Collega Caluwé meende op een bepaald ogenblik een gebrek aan enthousiasme van mijnentwege te ontwaren. Het is echter geen kwestie van enthousiast of niet enthousiast zijn. Procedures wijzigen is nu eenmaal niet zo eenvoudig. Dat is uit onze discussies overvloedig gebleken.

Sommigen pleiten met ongeziene snelheid voor het afschaffen van een beroepsniveau. Mag ik de assemblee verzoeken hierover samen met mij na te denken ? Persoonlijk ben ik er niet zo zeker van dat dit een keurige wijze is om de rechten van de verdediging te vrijwaren.

Ten tweede ligt het onderbrengen bij één beslissingsorgaan van de ontvankelijkheidsprocedure en van de procedure ten gronde evenmin voor de hand. Mochten we dat doen, dan zullen we steeds weer botsen op een aantal rechtsprincipes.

In welke mate wensen we te voorzien in een beroepsmogelijkheid ? Dat is een principiële vraag. Mochten we een jurisdictioneel orgaan in het leven roepen en het beroep toewijzen aan de Raad van State, dan kan de Raad van State zich niet langer uitspreken over de feiten, maar alleen over de toepassing van het recht. Ook hierdoor zouden de beroepsmogelijkheden worden ingeperkt. Elke verkozene zal zich erover moeten bezinnen wat verdedigbaar is en wat niet.

Met toepassing van de huidige procedure wordt 14% van de aanvragen onmiddellijk ontvankelijk verklaard. Van de overige 86%, gaat er ongeveer 70%, ofte 60% van het totaal aantal aanvragers in beroep en verschijnt voor de Bijzondere Commissaris. Mochten we nu alle aanvragen onmiddellijk bij de diensten van de Bijzondere Commissaris concentreren en de Dienst Vreemdelingenzaken in de diensten van de commissaris laten opgaan, dan ontstaat er bij hem een enorme aangroei van dossiers. Wanneer we dan ook nog een jurisdictioneel orgaan instellen, dan moet de Bijzondere Commissaris bovendien een reeks procedureregels naleven.

Als ik niet echt enthousiast was, dan was dit omdat ik besefte dat het hier om een ingewikkelde zaak gaat. Kunnen we de procedure verbeteren, dan zal ik dat met enthousiasme doen. Ik herhaal dat ik alle kamerleden en senatoren die terzake voorstellen hebben uitgewerkt, uitnodig voor een gesprek zodat we hun voorstellen kunnen toetsen aan de technische werkelijkheid. Ik weet wel dat er soms territoriumgevechten aan de gang zijn en dat de Vaste Beroepscommissie geneigd is te zeggen dat het Commissariaat-generaal maar moet worden afgeschaft als er iets moet veranderen, en dat de commissaris-generaal hetzelfde zegt over de Vaste Beroepscommissie. Ik stel vast dat voorlopig niemand de Raad van State wil afschaffen.

Het debat over de procedure is geopend en moet worden gevoerd, maar ik ben niet zeker dat we pasklare oplossingen zullen vinden die echt een verbetering van het evenwicht tussen de verschillende diensten inhouden. Snelheid is natuurlijk nodig en essentieel, omdat het logisch is dat een rechtzoekende binnen een korte termijn antwoord krijgt. In die zin begrijp ik perfect het voorstel dat VLD, PRL en FDF hebben ingediend. In feite geven ze daarmee uiting aan hun bekommernis om de procedure binnen een beperkte termijn te laten afwerken, wat misschien wel het meest essentiële is.

De diensten spelen daarbij een grote rol en de Bijzondere Commissaris moet alleen over managementcapaciteiten beschikken. Misschien werd de zin die daarop betrekking heeft, verkeerd begrepen of hebben we hem verkeerd geformuleerd. Het is zeker niet de bedoeling dat de Bijzondere Commissaris met de politiek vertrouwd is. Indien mogelijk moet hij vertrouwd zijn met de materie van de vreemdelingenpolitiek. Misschien heb ik over een redactionele fout gelezen. Wanneer men teksten zo vaak leest, wordt men soms blind voor fouten. We zoeken dus geenszins een politieke figuur, wel een manager.

De heer Caluwé (CVP). ­ Mijnheer de minister, de tekst luidt : « wordt gezocht naar een persoon die enige vertrouwdheid met de politiek en de materie bezit. »

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Dat is dan inderdaad een redactionele onduidelijkheid, waarvoor ik schuldig pleit. Politiek van de materie zou misschien beter zijn. Het is niet de bedoeling te zoeken naar iemand die bijvoorbeeld de rol van een mevrouw D'Hondt gaat vervullen. De uitdaging die deze persoon moet aangaan, is zwaar, omdat hij wordt opgezadeld met een statuut dat een aantal managementingrepen zoniet verhindert, dan toch zeer moeilijk maakt. Ik denk echter dat we de uitdaging moeten aangaan. Net zoals de heer Caluwé erger ook ik me aan het feit dat men bij elk probleem om meer personeel vraagt. In sommige gevallen is meer personeel inderdaad nodig, maar meestal moet de werking worden herzien, en dat doet men nooit. Ik reken erop dat de man of vrouw met managementkennis aan « proces re-engineering » zal doen en dat dit de basis van discussie zal worden.

Wat het B-statuut betreft, begrijp ik de bekommernis, maar dat statuut alleen in België invoeren is onmogelijk. Dat zou een uitnodiging aan heel Kosovo zijn om naar ons land te komen.

We moeten proberen dit in een Europese context te regelen. Ik zal daarvoor blijven vechten, maar weet ook niet of we op dat vlak succes zullen boeken. Een tussenregeling zoals voor de Bosniërs is voor mij perfect aanvaardbaar. Als we dezelfde landen die rond Bosnië een akkoord hebben gesloten, kunnen samenbrengen om hetzelfde voor Kosovo te doen, zal ik als eerste met enthousiasme tekenen. Intussen mag onze regeling in Europa worden gezien. De heer Vandenberghe heeft op dit vlak gelijk. Als we ons systeem vergelijken met dat van de rest van Europa en zelfs met Frankrijk, dan komen we er niet zo slecht uit. Wij proberen in onze asielpolitiek zo humaan mogelijk te zijn. Het ene land zal op het ene punt betere maatregelen hebben uitgewerkt dan het andere, maar België neemt zijn verantwoordelijkheid en wil met betrekking tot het B-statuut een voortrekkersrol spelen. Cavalier seul spelen doen we echter niet. De omzendbrief moet misschien meer bekendheid krijgen en er kan eventueel een brochure worden samengesteld om de mensen in kwestie meer duidelijkheid te geven, zodat ze goed weten waaraan zich te houden. Het is echter onmogelijk in één land alleen een B-statuut in te voeren.

De regering moet eerst haar politiek kunnen realiseren. Sommigen wensen wellicht dat het beleid er op bepaalde punten anders zou uitzien, maar het is onmogelijk op 4 oktober principiële belsissingen te nemen en deze, nog voor ze zijn gerealiseerd, te herzien. De logica is eerst de beslissingen uitvoeren en ze nadien, na evaluatie, bijsturen. Voor sommige onderdelen moet de bijsturing wellicht eerder gebeuren dan voor andere, maar daarvoor zijn commissies opgericht die tussentijds zullen rapporteren, waardoor vroege bijsturingen mogelijk zijn. Ik heb evenwel de indruk dat dit debat « de tweede zittijd » was van de discussie in de commissie.

Zoals de heer Coveliers terecht opmerkte, is het beleid zwak in de toepassing van de normen. Als de normen niet worden toegepast, ontstaat automatisch normvervaging.

De regularisatie is een « mea culpa » beslissing. De termijn van vier à vijf jaar voor uitgeprocedeerde asielzoekers is immers het gevolg van het feit dat de regering er niet in slaagde binnen die periode een eindbeslissing te nemen. De termijnen staan vermeld in de nota van de regering. Ze moeten niet worden opgenomen in de wet, maar de regering moet ze wel naleven. Ingevolge een fout van de overheid waren de asielzoekers verplicht hier vijf of zes jaar te blijven tot een beslissing werd genomen. Daarom is de regularisatie van deze mensen een « mea culpa » beslissing. Men is de oorspronkelijke filosofie blijkbaar vergeten en wil nu een termijn introduceren, maar wij moeten de bureaucratische wijze wegwerken waarop iemand het bevel krijgt het grondgebied te verlaten. Iemand die op de vlucht is, asiel of een woonplaats in een ander land zoekt, heeft geen boodschap aan zo'n document. Willen we dat die persoon ons grondgebied verlaat, zullen we een strategie moeten uitwerken, waardoor hij het grondgebied effectief verlaat. Op die manier zal illegaliteit voor een deel worden voorkomen.

De aankondiging van criteria voor de regularisatie geeft de asielzoeker alvast duidelijkheid.

Senator Erdman deed een oproep tot de kerkelijke overheden om ons de dossiers te bezorgen van de asielzoekers die deelnemen aan de bezetting van de kerken, waarvan de criteria voldoen. Ik wil geen administratieve controles organiseren om te weten wie er in de kerken aanwezig is. Dat zou een totaal verkeerde indruk wekken. Wel vraag ik de kerkelijke overheid, die haar deuren openzet, consequent te zijn en te helpen waar ze kan. Ze moet dan maar het nodige doen voor de mensen die in aanmerking komen voor de toepassing van de nieuwe reglementering.

M. Mahoux a évoqué l'article 77. Je rappellerai que voici un an, une proposition de loi, notamment signée par Mme Merchiers, a été déposée à ce sujet et qu'elle doit être discutée en commission. Je ne peux donc qu'inviter la commission à débattre de l'article 77. Sur le fond même du raisonnement, je suis quant à moi tout à fait d'accord. J'espère que d'ici quelques semaines, cette proposition pourra être votée par cette assemblée ainsi que par la Chambre. En effet, si l'on veut rendre les procédures plus humaines, il faut clarifier ce point. Il faut éviter qu'un tribunal puisse, comme celui de Bruges, pronocer un jugement assez curieux à cet égard.

Je pense également comme notre collègue que la Coopération au Développement est un élément essentiel de cette problématique politique. Mais soyons clairs, il n'y aura pas de miracle et le problème de l'immigration ne pourra être résolu du jour au lendemain. Il faut mener une politique qui s'avère fructueuse à long terme.

M. le président. ­ La parole est à Mme Delcourt.

Mme Delcourt-Pêtre (PSC). ­ Monsieur le président, je pense que la politique de coopération au développement est certes primordiale, mais il faut aussi envisager la question en termes de politique étrangère. Si je ne me trompe, nous avions d'ailleurs souhaité, pour l'organisation de ce débat, pouvoir bénéficier de la présence du ministre des Affaires étrangères et du secrétaire d'État à la Coopération au Développement. Selon moi, c'est la conjugaison de ces diverses politiques, tant au niveau belge qu'à l'échelon européen, qui permettra progressivement d'apporter une réponse à ces problèmes.

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Tot slot wil ik opnieuw benadrukken dat de regering geen hardvochtigheid mag worden verweten omdat ze bij haar beslissing blijft. Ze is even sterk met deze mensen begaan als de senatoren die aan dit debat hebben deelgenomen.

Belangrijk lijkt mij dat we in de toekomst bij het verfijnen van het beleid niet alleen een beroep doen op allerlei commissies, zoals we nu terecht doen, maar dat we het asielbeleid nog steviger inbedden in een wetenschappelijke benadering. Daarom precies heb ik de Koning Boudewijnstichting gevraagd een dergelijke studie te doen en heb ik haar een cofinanciering van de regering beloofd. Op die manier kunnen we de verschillende aspecten van deze problematiek, die ik daarnet reeds opsomde, uitdiepen. Een dergelijke studie moet het Parlement en de regering in staat stellen om met nog meer kennis van zaken te debatteren over de toekomst van het asielbeleid en dit telkens opnieuw bij te sturen. Een beleid moet ook de kans krijgen om ten uitvoer te worden gebracht. Toch moeten we tegelijk steeds alert blijven en voortdurend zoeken hoe we het beleid kunnen verbeteren en hoe we correcter kunnen inspelen op nieuwe situaties.

We beleven nu een zeer moeilijke tijd. Collega Peeters schetste daarnet nog dat we worden geconfronteerd met een zeer sterke toename van de aanvragen. We moeten in de gaten houden of deze tendens zich doorzet of niet, maar terzelfder tijd zo snel mogelijk opnieuw een normaal ritme trachten te bereiken. Zoals de meeste sprekers hebben benadrukt, is de snelheid van de procedure, samen met het respect voor de rechten van de verdediging, immers van het allergrootste belang.

Mijnheer de voorzitter, ik dank de Senaat voor dit debat en ik hoop dat we deze discussie op een open en eerlijke wijze kunnen voortzetten in de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden. Ik heb de voorzitster van de commissie ook de nota over de voorlopige richtlijn inzake geweld bezorgd, zodat de commissie op de hoogte is van de voorlopige regeling die zal gelden voor de terugdrijving van de uitgewezen vreemdelingen. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Boutmans.

De heer Boutmans (Agalev). ­ Mijnheer de voorzitter, ik heb de minister goede, tamelijk goede en aanzienlijk minder goede dingen horen zeggen. Ik hoop nu maar dat het goede het in de komende weken zal halen op het minder goede.

Ik wens het volgende nog even te onderstrepen. Wat we de laatste weken hebben meegemaakt, heeft niets te maken met een discussie over individuele gevallen, maar wel met een maatschappelijk debat. In dat maatschappelijk debat moeten de bewindslieden volgens mij de grotere ruimte die er ontstaat, weten te gebruiken, als dat tenminste hun bedoeling is, als ze tenminste willen meegaan in de richting van een humanere aanpak. De bezetting van kerken heeft niets te maken met de individuele positie van die vreemdelingen. Ze eisen ook niet dat die worden opgelost. Ze hebben een collectieve vraag geformuleerd en daarop moet een collectief antwoord komen.

De voorzitter. ­ Het woord is aan vice-eerste minister Van den Bossche.

De heer Van den Bossche, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, op die collectieve vraag moet ik neen antwoorden. Dat betekent echter niet dat er van deze mensen geen gerechtvaardigde individuele vragen kunnen komen. Daarom nodig ik de personen die individueel wel in aanmerking kunnen komen, uit een dossier in te dienen zodat hun situatie kan worden geregulariseerd.

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw de Bethune.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, ik wens te reageren op de repliek van de heer Boutmans en het antwoord van de vice-eerste minister aan de heer Erdman, waarbij hij de kerkelijke overheden voorstelt een individueel dossier in te dienen voor de personen die aan de criteria beantwoorden. Mag ik de vice-eerste minister vragen ook oor te hebben voor de argumenten van de mensen zonder papieren die nu actie voeren, hen een gezicht te geven in het gesprek en ervoor te zorgen dat zij dat gezicht niet verliezen ? Ik bedoel daarmee niet dat al die mensen automatisch moeten worden erkend of dat men hen die indruk moet geven. Toch mag men waardering hebben voor de moed die ze hebben gehad om uit de schaduw te treden en bepaalde rechten te claimen. Als de vice-eerste minister niet zelf naar die kerken wil gaan, zoals de commissie heeft gedaan, toch vraag ik hem, een middel te zoeken om een delegatie te ontvangen of om een bemiddelaar aan te stellen, teneinde de boodschap die deze mensen willen formuleren in ontvangst te nemen en hen een antwoord te geven.

De voorzitter. ­ Het woord is aan vice-eerste minister Van den Bossche.

De heer Van den Bossche vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken. ­ Mijnheer de voorzitter, ik heb begrip voor de vraag van mevrouw de Bethune, maar ik blijf erbij dat het verkeerd zou zijn om valse hoop te wekken. Tegenover de gestelde eisen blijft ons antwoord neen. Ik weet dat de betrokken personen zeer overtuigd zijn en veel inzet hebben getoond. Ik roep hen dan ook op om er samen met degenen die hen steunen, voor te zorgen dat de nodige dossiers individueel worden ingediend. Ook zo kunnen we voor een aantal onder hen een oplossing vinden. Voor die personen zal het ongetwijfeld een winstpunt zijn. Niet al hun eisen zullen worden ingewilligd, maar het resulaat zal alleszins zijn dat de situatie van een aantal personen zal worden geregulariseerd.

Dit is mijns inziens een vooruitgang. Ieder van ons heeft in zijn leven wel eens actie gevoerd en weet dan ook dat men zelden volledig gelijk krijgt. Wanneer men een gedeeltelijk resultaat behaalt en bovendien een discussie uitlokt, is er zeker geen sprake van gezichtsverlies. Ik zou trouwens helemaal niet willen dat om het even wie gezichtsverlies lijdt in deze eerbare discussie, waarin mensen voor hun overtuiging uitkomen.

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw de Bethune.

Mevrouw de Bethune (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, mijn vraag ging over de erkenning van deze actievoerders als persoon, als gesprekspartner. Ik blijf in die zin aandringen.

M. le président. ­ La parole est à M. Mahoux.

M. Mahoux (PS). ­ Monsieur le président, sur ce point-là, si des critères généraux sont définis, qui permettent de prendre position par rapport à une problématique, il faudra néanmoins examiner les dossiers de manière individualisée. S'agissant de personnes, d'hommes, de femmes et d'enfants, il importe surtout de sortir de l'arbitraire, ce qui n'est possible que par la définition de critères généraux et par l'intervention d'une structure extérieure qui garantisse le respect de ceux-ci.

Face à un grand nombre de cas régularisés ­ ce que je souhaite ­, on peut évidemment considérer qu'il s'agit de régularisation collective. Mais personnellement, je ne vois pas comment éviter une approche individuelle qui tienne compte de la situation exacte des personnes.

Revenant sur les propos du vice-premier ministre ainsi que sur l'intervention de M. Erdman, concernant le souhait de recevoir des dossiers, je souligne qu'il s'agit d'un progrès par rapport à la réceptivité accordée d'habitude aux dossiers qui sont présentés. Nous demeurerons attentifs au suivi dans les jours, dans les semaines, dans les mois à venir.

Je voudrais revenir sur les propos du ministre de l'Intérieur concernant les problèmes évoqués par le secrétaire d'État sur les centres ouverts.

Dans ce type de problème, il faut s'efforcer au maximum d'avoir une approche positive. Pour cela, il faut tenter de travailler en concertation, même s'il convient à un moment donné de fixer des conditions à cette concertation. En outre, il faut favoriser les contacts avec la population. Je vis dans une province où existent des centres ouverts, les uns dépendant du ministère de l'Intérieur, les autres de la Croix-Rouge. Dans de nombreux endroits, des réunions sont organisées avec la population locale et les résidents des centres. Dans ces endroits-là, il n'y a pas de problèmes. En réalité, les méfiances relèvent souvent du fantasme et peut-être aussi de la volonté affichée d'une trop grande concentration de résidents par rapport à la densité de la population. Mais toutes ces difficultés peuvent être réglées si les différents interlocuteurs peuvent se mettre à dialoguer à temps et à heure.

Si l'on parvient, avec les pouvoirs locaux et les associations locales, à créer un climat permettant le dialogue entre les personnes se trouvant dans le centre ouvert et la population de l'entité où il est implanté, les choses se passent généralement très bien. Cette population en arrive parfois même à défendre le centre en question.

Je plaide donc en ce sens et je constate qu'en province du Luxembourg, les solutions progressives qui sont avancées vont dans la bonne direction.

En conclusion, d'une part, j'estime que chacun doit participer à l'effort collectif quant à l'installation de centres ouverts et, d'autre part, je dénonce avec force le fait que certains extrémistes aient profité de ce type de circonstance pour véhiculer leurs slogans racistes.

M. le président. ­ Plus personne ne demandant la parole dans le débat, je le déclare clos.

Daar niemand meer het woord vraagt is het debat gesloten.

Mesdames, messieurs, notre ordre du jour est ainsi épuisé.

Onze agenda voor vandaag is afgewerkt.

Le Sénat se réunira le mercredi 18 novembre 1998 à 14 heures.

De Senaat vergadert opnieuw op woensdag 18 november 1998 om 14 uur.

La séance est levée.

De vergadering is gesloten.

(La séance est levée à 19 h 55.)

(De vergadering wordt gesloten om 19.55 uur.)