5-2353/1

5-2353/1

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

28 NOVEMBER 2013


Voorstel van reglement van de Belgische Senaat


VERSLAG

NAMENS HET BUREAU UITGEBRACHT DOOR

DE HEREN ANCIAUX EN DELPÉRÉE


I. PROCEDURE

Nadat de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden de bespreking van de voorstellen inzake de hervorming van de Senaat (voorstellen tot herziening van de Grondwet en wetsvoorstellen) had afgerond, heeft het bureau zich gebogen over de consequenties van die hervorming voor het reglement van de Senaat. De gedachtewisselingen waren gestructureerd rond een tekstvoorstel van de fracties die deel uitmaken van de institutionele meerderheid (ondertekend door de heer Claes, de heer De Decker, de heer Mahoux, mevrouw Matz, mevrouw Piryns, de heer Swennen, mevrouw Taelman en mevrouw Thibaut). In dat voorstel, dat als bijlage bij dit verslag is gevoegd, is met het oog op de overzichtelijkheid de nummering van het huidige reglement overgenomen.

De bureauleden werden door de voorzitster uitgenodigd om de door hen gewenste aanpassingen of alternatieven in de vorm van amendementen op het voorstel in te dienen. Aan het einde van de besprekingen zou het bureau dan een op punt gestelde tekst kunnen aannemen, die als een voorstel van nieuw reglement van de Senaat aan de plenaire vergadering zou kunnen worden voorgelegd. Het bureau was het met die werkwijze eens.

Het bureau heeft de heren Delpérée en Anciaux als rapporteur aangewezen. Het voorstel om een lid van de oppositie als derde rapporteur toe te voegen, werd verworpen met 5 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

II. STRUCTUUR VAN HET VERSLAG

In dit verslag wordt de indeling van het tekstvoorstel, die overeenstemt met die van het huidige reglement, gevolgd. De ingediende amendementen worden, samen met hun verantwoording, integraal in het verslag opgenomen.

III. BESPREKING

Titel I, hoofdstuk I (artikelen 1-7)

Een van de rapporteurs licht toe dat de regeling inzake het voorlopig bureau, het onderzoek van de geloofsbrieven en de samenstelling van de vergadering enkel is aangepast aan de nieuwe manier waarop de hervormde Senaat zal worden samengesteld.

Op de vraag van een lid of de verwijzing naar de « algehele vernieuwing » in artikel 1 betekent dat die bepaling van toepassing is ingeval beide kamers, na de aanneming van een verklaring tot herziening van de Grondwet, worden vernieuwd, antwoordt de rapporteur bevestigend.

Een ander lid meent dat, zowel in het voorlopig bureau als in de commissie voor het Onderzoek van de geloofsbrieven, de verhouding tussen Nederlandstaligen en Franstaligen moet worden geregeld.

Amendement nr. 2 van de heer Laeremans

Art. 2

In het tweede lid de woorden « de twee jongste leden » vervangen door de woorden « het jongste lid van de Nederlandse taalgroep en het jongste lid van de Franse taalgroep ».

Verantwoording

De nieuwe Senaat wordt opgevat als een Senaat van de deelstaten en wordt, zoals thans, opgedeeld in twee taalgroepen (benevens de Duitstalige senator). Gelet op deze fundamentele tweeledigheid, die eveneens kenmerkend is voor de politieke en staatkundige structuur van dit land, is het wenselijk dat deze tweeledigheid ook wordt doorgetrokken naar de aanduiding van de jongste leden van de Senaat die de voorzitter van het voorlopig bureau dienen bij te staan in zijn werkzaamheden.

Amendement nr. 3 van de heer Laeremans

Art. 3

De woorden « de zeven oudste leden in jaren » vervangen door de woorden « de vier Nederlandstalige en de drie Franstalige oudste leden in jaren ».

Verantwoording

Wanneer wordt bepaald dat de commissie die belast is met het onderzoek bestaat uit de zeven oudste leden in jaren, gekozen door het kiezerskorps, dan bestaat daardoor de mogelijkheid dat de commissie van de geloofsbrieven grotendeels is samengesteld uit Franstalige leden, hetgeen geenszins de verhouding tussen de respectieve taalgroepen weerspiegelt. Zulks was onder meer het geval na de laatste verkiezingen, toen deze commissie was samengesteld uit vijf Franstaligen en slechts twee Nederlandstaligen.

Gelet op het feit dat de Nederlandstaligen ongeveer 60 % van de bevolking in dit land uitmaken, menen wij dat het niet langer kan dat parlementaire commissies samengesteld kunnen worden met een Franstalige meerderheid. Daarom het voorstel om het reglement van de Senaat zo op te stellen dat de commissie van de geloofsbrieven voortaan steeds zal bestaan uit de vier Nederlandstalige en de drie Franstalige oudste leden in jaren, gekozen door het keizerskorps.

Titel I, hoofdstuk II (artikelen 8 tot 16)

Het hoofdstuk wordt door een van de auteurs van het voorstel ingeleid. Hij wijst erop dat het bureau wordt afgeslankt, zonder dat de evenredige vertegenwoordiging van de fracties in het gedrang mag komen. Daarom is het noodzakelijk om, naast de voorzitter en beide ondervoorzitters, nog twee bijkomende leden in het bureau op te nemen. In de nieuwe Senaat worden geen quaestoren meer benoemd.

Een van de rapporteurs vestigt er de aandacht op dat het nieuwe reglement een einde maakt aan het onderscheid tussen het beperkt en het uitgebreid bureau. De fractievoorzitters zijn voortaan volwaardig lid van het bureau.

Een lid vindt het niet behoorlijk dat de vaststelling van de vergoedingen van de bureauleden zomaar wordt overgelaten aan de nieuwe Senaat. De bedragen moeten volgens hem worden aangepast aan de verminderde bevoegdheden en activiteiten van de vergadering. Bovendien meent hij dat het bureau van een Senaat van de deelstaatparlementen de krachtsverhouding tussen de deelstaten moet weerspiegelen. Hij dient een amendement in waarin wordt voorgeschreven dat drie van de vijf « vaste » bureauleden Nederlandstalig zijn.

Amendement nr. 4 van de heer Laeremans

Art. 8

Tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid invoegen, luidende :

« Van de leden bedoeld in het 1º van het eerste lid, behoren er drie tot de Nederlandse taalgroep en twee tot de Franse taalgroep. »

Verantwoording

Aangezien de Nederlandstaligen ongeveer 60 % en de Franstaligen ongeveer 40 % van de bevolking van dit land uitmaken, ligt het voor de hand dat in het Bureau van de Senaat drie van de vijf bureauleden tot de Nederlandse taalgroep behoren en twee tot de Franse taalgroep.

Naar aanleiding van de drie voorgestelde amendementen over de verhouding tussen Nederlandstaligen en Franstaligen, wijst de inleider van dit hoofdstuk erop dat de bestaande regels over de samenstelling van de betrokken organen niet worden gewijzigd. Wat artikel 8 betreft, herhaalt hij dat het bureau met inachtneming van de evenredige vertegenwoordiging van de fracties moet worden samengesteld. Hij herinnert er ook aan dat de toewijzing van het voorzitterschap van de Senaat, in overeenstemming met een vaste traditie, deel blijft uitmaken van de federale regeringsonderhandelingen.


Een lid spreekt namens haar fractie haar verbazing uit over de geringe weerslag van de hervorming van de Senaat op de voorgestelde reglementstekst. Hoewel de grondwetgever de bevoegdheden van de Senaat aanzienlijk terugschroeft, verschilt de voorgestelde inrichting ervan nauwelijks van de huidige. Die zware structuur past niet langer bij een afgeslankte Senaat. In de amendementen van haar fractie wordt het ledental van het bureau dan ook sterker verminderd.

Amendement nr. 13 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 8

Het eerste lid vervangen als volgt :

« Uiterlijk binnen veertien dagen na de aanwijzing van de gecoöpteerde senatoren installeert de Senaat zijn vast bureau, dat is samengesteld uit :

1º een voorzitter en een ondervoorzitter, die achtereenvolgens worden benoemd bij afzonderlijke verkiezingen;

2º de voorzitters van de fracties die vertegenwoordigd zijn in de vaste commissie; zij zijn gelijkgesteld met de ondervoorzitter. »

Verantwoording

De afschaffing van de Senaat in zijn huidige vorm of liever de hervorming van de Senaat wordt in hoofdzaak vorm gegeven door het reglement van de Senaat. De diverse voorstellen die reeds behandeld werden in de Commissie Institutionele Aangelegenheden geven al aan welke de taken van de omgevormde Senaat zullen zijn. Het reglement bepaalt hoe de inrichting aan deze vernieuwde taken aangepast wordt.

Het verbaast vast te stellen dat het voorstel van reglement amper aanpassingen doorvoert op diverse essentiële punten, hoewel de eigenlijke kerntaken van de Senaat drastisch beperkt werden. Aan de andere kant houdt het voorstel van reglement totaal geen rekening met de nochtans als bijzonder belangrijk aangestipte nieuwe functie van ontmoetingsplaats voor de Gemeenschaps- en Gewestparlementen. Het voorstel beperkt zich op dit vlak tot de noodzakelijke wijzigingen na het afschaffen van de rechtstreekse verkiezing en de ietwat gewijzigde samenstelling van de assemblee.

De bevoegdheden van de Senaat worden beperkt, aldus de indieners van voorstel 5-1720 en de institutionele meerderheid, tot drie essentiële functies :

— een normatieve functie

— een adviserende functie

— een bemiddelende rol.

Voor alle duidelijkheid, het gaat hier niet om nieuwe functies, maar om wat nog overblijft na de hervorming.

De normatieve rol zal zich beperken tot wijzigingen van de Grondwet, bijzondere wetten en enkele welbepaalde gewone wetten met institutionele waarde. Het evocatierecht wordt ingeperkt. De normatieve rol zal met andere woorden ook in tijd erg beperkt zijn. Zware institutionele dossiers komen in het parlement pas aan de orde indien voldoende tijd verstreken is (en er een overgangstermijn in de bijzondere financieringswet verstreken is). Deze wetgevende functie verantwoordt met andere woorden niet dat de Senaat op dezelfde wijze uitgebouwd zou worden als een permanente instelling. Dit zou bovendien in strijd zijn met de gewijzigde Grondwet zoals ze momenteel reeds gestemd werd door de Commissie Institutionele Aangelegenheden.

De adviserende rol heeft betrekking op de « transversale thema's » waarbij samenwerking tussen de deelgebieden en de federale overheid noodzakelijk is. Nobele doelstelling, alleen is hiervan geen spoor te vinden in dit voorstel van reglement.

Voor de bemiddelende rol verwijst de institutionele meerderheid naar de ongewijzigde functie van de Senaat inzake belangenconflicten.

De controlefunctie verdwijnt, al behielden de indieners de mogelijkheid tot het stellen van schriftelijke vragen.

Wanneer het voorstel van reglement getoetst wordt aan deze op het eerste zicht drastisch gewijzigde functies, valt op dat de « vernieuwde » instelling verrassend weinig verschilt van de huidige. Dit zowel naar samenstelling, inrichting als voorgespiegelde taken.

Deze amendementen hebben vooral betrekking op het in lijn brengen van de inrichting van de « vernieuwde » instelling met de effectief toegewezen taken. Het heeft immers geen zin het nut van het voortbestaan van een instelling te bewijzen door zichzelf allerhande bijkomstige functies op te leggen en nodeloos zware structuren te behouden.

Hoewel de indieners van deze amendementen nog steeds van mening zijn dat de Senaat beter in zijn geheel afgeschaft had moeten worden, wensen zij in deze het voorstel tot reglement beter overeen doen stemmen met de door de Grondwetgever en wetgever zelf gecommuniceerde doelstellingen van de vernieuwde Senaat.

Specifiek in verband met artikel 8 heeft dit amendement tot doel de samenstelling van het vast bureau te beperken. De Senaat werd wat afgeslankt, de essentiële functies van de Senaat werden teruggeschroefd. Dan heeft het geen zin de samenstelling van het vast bureau even uitgebreid te houden als voor de hervorming. Een voorzitter, een ondervoorzitter en van de belangrijkste fracties telkens een vertegenwoordiger zou moeten volstaan.

Amendement nr. 14 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 9

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) het eerste lid vervangen als volgt :

« De voorzitter en de ondervoorzitter worden elk verkozen volgens een afzonderlijke procedure op de wijze beschreven in het tweede lid. »;

B) de eerste zin van het tweede lid vervangen als volgt :

« Ze worden slechts verkozen verklaard indien ze de volstrekte meerderheid van stemmen van de aanwezige leden verkrijgen. »

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

Gezien in amendement nr. 13 de samenstelling van het vast bureau wordt beperkt, moet ook de procedure tot benoeming van de leden hieraan worden aangepast.

Amendement nr. 15 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 14

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 14. — De ondervoorzitter oefent dezelfde bevoegdheden uit als de voorzitter, als hij hem vervangt. »

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

Aangezien de samenstelling van het vast bureau wordt beperkt, moet ook de terminologie van dit artikel worden aangepast.


Volgens verschillende leden blijft het onduidelijk wie in de nieuwe Senaat bevoegd zal zijn voor de aangelegenheden die tot het domein van de quaestuur behoren.

De inleider van het hoofdstuk legt uit dat de bevoegdheden van het college van de quaestoren integraal worden overgenomen door het bureau. Met toepassing van artikel 11 kan dat bureau echter de uitoefening van bepaalde taken aan een of meer van zijn leden toevertrouwen. Die taken kunnen ook aangelegenheden betreffen die in de huidige Senaat tot de bevoegdheden van het college van de quaestoren behoren. Die mogelijkheid wordt in een amendement op artikel 11 uitdrukkelijk bevestigd.

Amendement nr. 1 van de heren Mahoux, Anciaux, Claes, De Decker, Delpérée, de dames Khattabi en Taelman

Art. 11

De woorden « de uitoefening van zijn bevoegdheden overdragen aan één of meerdere van de leden bedoeld in artikel 8 » vervangen door de woorden « de uitoefening van bepaalde taken, waaronder die van de quaestuur, toevertrouwen aan een of meer van zijn leden ».


Uit de aanwijzing van twee bijkomende bureauleden én de mogelijkheid om die leden met de uitoefening van quaestuurbevoegdheden te belasten, leidt een lid af dat enkel de titel van quaestor uit het reglement verdwijnt, terwijl de functie in de praktijk gewoon blijft bestaan. Hij vraagt zich dan ook af of de plannen voor een gemeenschappelijke quaestuur voor Kamer en Senaat zijn opgeborgen.

Volgens de rapporteurs wordt die mogelijkheid niet uitgesloten. Zolang het parlement echter bicameraal blijft, is het essentieel dat elk van beide kamers over een eigen bureau en eigen personeel beschikt.


De schrapping van het artikel over de bevoegdheden van het college van de quaestoren (artikel 15) heeft tot gevolg dat de « quaestuuraangelegenheden » niet meer worden omschreven in het reglement. De rapporteurs stellen voor die aangelegenheden uitdrukkelijk te vermelden in het nieuwe artikel 11 over de bevoegdheden van het bureau.

Bovendien regelt het huidige artikel 15 de vertegenwoordiging van de Senaat buiten rechte, volgens het principe dat het orgaan dat materieel bevoegd is voor een aangelegenheid, ook namens de Senaat kan optreden in die aangelegenheid. Aangezien het niet de bedoeling is die regeling te herzien, moet ze ook in het nieuwe reglement worden ingeschreven.

Amendement nr. 30 van de heren Anciaux en Delpérée

Art. 11

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 11.-1. Het bureau is belast met alle maatregelen betreffende het ceremonieel, het materieel en de uitgaven van de Senaat.

Inzake de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden vertegenwoordigt het bureau de Senaat buiten rechte.

Inzake deze aangelegenheden kan het bureau, voor de tijd die het bepaalt, de uitoefening van zijn bevoegdheden, met inbegrip van de bevoegdheid de Senaat buiten rechte te vertegenwoordigen, overdragen aan een of meerdere van zijn leden of aan de ambtenaren-generaal.

2. Het bureau onderzoekt het geldelijk beheer van de Senaat, ziet de rekeningen na en zuivert ze aan en stelt de begroting van de Senaat vast; het onderwerpt de rekeningen en begrotingen aan de goedkeuring van de vergadering.

3. Het bureau kan voor de aangelegenheden en voor de tijd die het bepaalt, de uitoefening van zijn taken toevertrouwen aan een of meerdere van zijn leden. »

Verantwoording

Het huidige artikel 15-1 geeft de quaestoren bevoegdheden « betreffende het ceremonieel, het materieel en de uitgaven ». Dit omvat meer bepaald de beslissingen voor aankopen, onderhoud en werken, de procedures voor openbare aanbestedingen, het sluiten en uitvoeren van overeenkomsten en de uitgaven. De overdracht van die bevoegdheden aan het Bureau, ingevolge de opheffing van artikel 15, moet uitdrukkelijk in het reglement worden bepaald.

Overeenkomstig artikel 2, derde lid, van de wet van 26 mei 2003 tot regeling van de vertegenwoordiging van de federale Wetgevende Kamers in en buiten rechte, wijst het huidige reglement van de Senaat de bevoegde organen aan om namens de Senaat buiten rechte op te treden : de quaestoren vertegenwoordigen de Senaat buiten rechte voor aangelegenheden die onder hun materiële bevoegdheden vallen (artikel 15-1, derde lid), terwijl de voorzitter de Senaat vertegenwoordigt voor aangelegenheden waarvoor de quaestoren niet bevoegd zijn (restbevoegdheid) (artikel 13, laatste lid). Naar analogie met het huidige reglement, wordt er voorgesteld om het bureau de bevoegdheid te geven de Senaat buiten rechte te vertegenwoordigen voor aangelegenheden die onder zijn nieuwe materiële bevoegdheden vallen, op grond van het beginsel volgens hetwelk de bevoegdheid van vertegenwoordiging buiten rechte toegekend wordt aan het orgaan dat de materiële bevoegdheid hiertoe heeft (in foro interno, in foro externo).

Het huidige artikel 15-1, vierde lid, stelt het college van quaestoren in staat om de uitoefening van zijn bevoegdheden, met inbegrip van de bevoegdheid de Senaat buiten rechte te vertegenwoordigen, over te dragen aan één of meerdere quaestoren of aan één of meerdere ambtenaren-generaal. Er wordt voorgesteld om een gelijkaardige bepaling in te voegen in het nieuwe artikel 11.

Het nieuwe artikel 11 zal in het Belgisch Staatsblad moeten worden bekendgemaakt.

Amendement nr. 31 van de heren Anciaux en Delpérée

Art. 13

Het derde lid vervangen als volgt :

« Onverminderd de toepassing van artikel 11-1, tweede lid, vertegenwoordigt de voorzitter de Senaat buiten rechte. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 30.

Dit amendement betreft een technische aanpassing van artikel 13.

Het nieuwe artikel 13 zal in het Belgisch Staatsblad moeten worden bekendgemaakt.

De rapporteurs beklemtonen dat de uitdrukkelijke vermelding van de quaestuurbevoegdheden in artikel 11 geenszins bedoeld is om tersluiks opnieuw de functie van quaestor in te voeren.

Het bureau neemt de bevoegdheden van het college van de quaestoren over (punt 1 en punt 2). De uitoefening van bevoegdheden inzake het ceremonieel, het materieel en de uitgaven van de Senaat kan door het bureau worden gedelegeerd aan een of meer van zijn leden of aan de ambtenaren-generaal. Samen met de materiële bevoegdheid, wordt dan ook de bevoegdheid om de Senaat te vertegenwoordigen, overgedragen.

Naast de in punt 1 geregelde bevoegdheidsdelegaties, kan het bureau ook de uitoefening van bepaalde taken toevertrouwen aan individuele leden (punt 3).

Een lid vraagt waarom punt 3 van het door de rapporteurs voorgestelde artikel 11, waarin de tekst van het eerder ingediende amendement op hetzelfde artikel wordt overgenomen (zie amendement nr. 1), niet meer naar de quaestuur verwijst. Aangezien de quaestuur als dienst blijft bestaan in de nieuwe Senaat, moet die volgens hem ook uitdrukkelijk in het reglement worden vermeld.

Een van de rapporteurs antwoordt dat de vermelding van de quaestuur in de tekst van artikel 11-3 kan worden toegevoegd. De hoofdindiener van het eerste amendement gaat daarmee akkoord. Op voorstel van de voorzitster wordt amendement nr. 1 geherformuleerd als een subamendement op amendement nr. 30.

Amendement nr. 38 van de heer Mahoux

(Subamendement op amendement nr. 30)

Art. 11

In het voorgestelde punt 3, tussen de woorden « taken » en « toevertrouwen », de woorden « , waaronder die van de quaestuur, » invoegen.

Titel I, hoofdstuk III (artikel 17)

De rapporteurs stellen een amendement voor waarin de in het tweede lid opgenomen telregel voor de berekening van de bijzondere meerderheid nauwkeuriger wordt geformuleerd.

Amendement nr. 32 van de heren Anciaux en Delpérée

Art. 17

Het tweede lid vervangen als volgt :

« Bij de berekening van de bijzondere meerderheid bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Grondwet, wordt een ja-stem van de door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap aangewezen senator zowel meegerekend bij de uitgebrachte stemmen als bij het totaal van de ja-stemmen. »

Verantwoording

De bepaling heeft betrekking op de bijzondere positie van de door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap aangewezen senator (hierna : « de Duitstalige senator ») bij een stemming over een bijzondere wet. Luidens artikel 4, derde lid, van de Grondwet, moet een bijzondere wet worden aangenomen « met de meerderheid van de stemmen in elke taalgroep van elke Kamer, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke taalgroep aanwezig is en voor zover het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen twee derden van de uitgebrachte stemmen bereikt ». Op het ogenblik waarop die bepaling in de Grondwet werd ingeschreven maakten alle (gekozen) senatoren deel uit van de Nederlandse of de Franse taalgroep. Sinds de grondwetsherziening van 1993, waarbij een Duitstalige senator werd geïntroduceerd die geen deel uitmaakt van een van beide taalgroepen (artikel 43, § 2, van de Grondwet), is dat niet langer het geval. De vraag rijst dan ook welke impact zijn stem heeft op de berekening van de bijzondere meerderheid.

Het bureau van de Senaat besliste op 30 mei 2001 dat artikel 4, derde lid, van de Grondwet zo moet worden geïnterpreteerd dat een ja-stem van de Duitstalige senator zowel bij het totaal van de uitgebrachte stemmen als bij het totaal van de ja-stemmen wordt meegerekend. De interpretatie die de Senaat sinds 2001 toepast, wordt bevestigd in de toelichting bij het voorstel tot herziening van artikel 43 van de Grondwet (stuk Senaat, nr. 5-1720/1, p. 6). Het is die tekst uit de toelichting die wordt overgenomen in artikel 17, tweede lid, van het voorstel van nieuw reglement.

Dit amendement streeft naar een nauwkeurigere formulering van de bepaling, die overeenstemt met de beslissing van het bureau van 30 mei 2001.

Een lid vraagt waarom in de bepaling niets staat over het geval waarin de Duitstalige senator nee stemt. De rapporteurs antwoorden dat de telregel enkel de kwestie beslecht of de stem van de Duitstalige senator mag worden meegerekend bij « het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen ». Indien de Duitstalige senator tegenstemt kan daar uiteraard geen sprake van zijn.

Titel I, hoofdstuk IV (artikel 18)

Een van de auteurs van het voorstel licht toe dat voor de bepaling over de vorming van fracties inspiratie is geput uit het Kamerreglement.

Op de vraag of een senator op zijn keuze voor een bepaalde fractie kan terugkomen, antwoordt de auteur dat in de Kamer, naast de beknopte reglementsbepaling, ook een uitgebreide « jurisprudentie » bestaat over de toepassing van die bepaling. Het is in elk geval mogelijk om uit een fractie te treden en zitting te hebben als onafhankelijke.

Volgens een lid zijn de regels over de fractievorming van kapitaal belang, aangezien de fracties financieel en met personeel worden gesteund. Hij wil kunnen inschatten hoeveel fracties de nieuwe Senaat nog zal tellen. Daarnaast vraagt hij zich ook af welke gevolgen niet-samenvallende verkiezingen en daaruit voortvloeiende gedeeltelijke vernieuwingen van de Senaat zullen hebben op de samenstelling van de fracties.

Voor een ander lid zou het logisch zijn de financiële steun aan de fracties terug te schroeven, nu de Senaat niet langer een rechtstreeks verkozen orgaan is. Hij legt ook het verband met de kwestie van de partijfinanciering en vraagt of daar een akkoord over bestaat.

De voorzitster erkent het belang van die vragen en zegt toe dat er duidelijkheid zal worden verschaft over alle binnen de institutionele meerderheid bereikte akkoorden.

Titel I, hoofdstuk V (artikel 19)

Een lid begrijpt uit de bepaling van punt 1 dat de afvaardiging van de Senaat in de parlementaire overlegcommissie voor de volledige duur van de zittingsperiode wordt benoemd. Ze vraagt of tussentijdse verkiezingen in de loop van de zittingsperiode, waarbij de Senaat gedeeltelijk wordt vernieuwd, geen invloed kunnen hebben op de samenstelling van die afvaardiging.

De rapporteurs verwijzen naar de toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van diverse wetten ten gevolge van de hervorming van de Senaat en houdende verscheidene wijzigingen inzake verkiezingen (stuk Senaat, nr. 5-1990/1, 4-5) :

« Na elke vernieuwing van de Kamer wordt de nieuwe overlegcommissie geïnstalleerd (artikel 7, a), van het wetsvoorstel). Ook indien naar aanleiding van die verkiezingen enkel de gecoöpteerde senatoren zijn vervangen [...], benoemt de Senaat op dat ogenblik opnieuw zijn elf vertegenwoordigers in de commissie. Omgekeerd heeft de vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in de loop van die zittingsperiode, waardoor het mandaat van alle deelstaatsenatoren eindigt [...], geen invloed op het voortbestaan van de overlegcommissie. In dat geval gaat de Senaat, na de aanwijzing van de nieuwe deelstaatsenatoren en rekening houdende met eventuele wijzigingen in de evenredige vertegenwoordiging van de fracties, over tot de nodige vervangingen van zijn vertegenwoordigers in de commissie. »

Uit die toelichting kan worden afgeleid dat :

1º verkiezingen voor de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in de loop van de zittingsperiode van de Kamer tot nieuwe krachtsverhoudingen tussen de fracties in de Senaat (kunnen) leiden;

2º aangezien de afvaardiging in de overlegcommissie volgens de evenredige vertegenwoordiging van de fracties moet zijn samengesteld (artikel 3, eerste lid, van de poc-wet), de verdeling van de elf mandaten aan de nieuwe krachtsverhoudingen moet worden aangepast;

3º los van de eventuele verschuivingen tussen de fracties, de uittredende deelstaatsenatoren in de afvaardiging uiteraard moeten worden vervangen.

Men zou kunnen overwegen die regels in artikel 19 van het reglement te expliciteren. Die aangelegenheid kan echter moeilijk worden geïsoleerd uit de ruimere problematiek van de verschillende scenario's die nà 2014 kunnen voorkomen, wanneer de cyclus van de Senaat niet langer automatisch samenvalt met de federale zittingsperiode en de vergadering ook in de loop van die zittingsperiode gedeeltelijk kan worden vernieuwd. Het lijkt verkieslijk dat de hervormde Senaat te gepasten tijde de door die nieuwe context geraakte reglementsbepalingen globaal opnieuw onderzoekt.

Titel I, hoofdstuk VI (artikel 20)

Een lid zou het logisch vinden dat in een Senaat van de deelstaten, niet langer enkel de federale regering, maar ook de gemeenschaps- en gewestregeringen de vergaderingen van het bureau over de agenda kunnen bijwonen.

Amendement nr. 16 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 20

Punt 2, eerste lid, vervangen als volgt :

« 2. Wanneer het bureau vergadert voor de vaststelling van de agenda, worden de regeringen uitgenodigd een van hun leden naar die vergadering af te vaardigen. »

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

Een van de doelstellingen van de « vernieuwde » Senaat is de functie van ontmoetingsplaats tussen gemeenschappen en gewesten. De kernbevoegdheden van de Senaat op wetgevend vlak situeren zich ook allemaal op institutioneel vlak : wetgeving die dus ook een directe impact heeft op de deelstaten. Vanuit een oprechte doelstelling van samenwerking en overleg zou het dan ook niet meer dan logisch zijn dat niet enkel de federale regering wordt uitgenodigd.

Titel I, hoofdstuk VII (artikelen 21 tot 31)

De discussie spitst zich in de eerste plaats toe op het aantal vaste commissies in de nieuwe Senaat.

Een van de auteurs van het voorstel beklemtoont dat in artikel 21-1 enkel een maximum wordt vastgelegd. Men mag zich niet vastpinnen op het vermelde aantal (vijf); het zullen er wellicht eerder vier of zelfs minder zijn. De concrete invulling moet echter worden overgelaten aan de nieuwe Senaat.

Volgens een ander lid houdt dat laatste argument geen steek, aangezien de nieuwe Senaat hoe dan ook steeds het reglement naar eigen goeddunken zal kunnen wijzigen. Hij pleit ervoor een duidelijk signaal te geven door in een beperkt aantal commissies te voorzien in overeenstemming met de verminderde bevoegdheden van de Senaat.

Een derde lid treedt hem bij. Zullen er in de nieuwe Senaat überhaupt nog voldoende wetsvoorstellen worden behandeld om het behoud van die vaste commissies te rechtvaardigen ? En wat is het nut van de mogelijkheid om werkgroepen op te richten, wanneer de ministers toch niet naar de Senaat zullen hoeven te komen ?

Een van de rapporteurs wijst erop dat de voorgestelde bepaling van artikel 21-1 het resultaat is van een compromis tussen acht partijen. Het belangrijkste blijft het signaal dat er minder vaste commissies zullen zijn. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat de eigen dynamiek van de nieuwe Senaat de concrete invulling zal bepalen. Zo acht hij het denkbaar dat een commissie wordt ingesteld die bevoegd is voor de verhoudingen tussen de gemeenschappen.

De twee vorige sprekers blijven pleitbezorgers van een veel verdergaande hervorming en stellen met dat doel een reeks amendementen op het hoofdstuk over de commissies voor.

Amendement nr. 17 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 21

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) de punten 1 en 2 vervangen als volgt :

« 1.Na elke vernieuwing van de Senaat benoemt de vergadering, nadat het vast bureau is samengesteld, uit haar midden de vaste commissie.

2.De commissie telt zeventien leden, die door de Senaat worden aangewezen volgens de regelen bepaald in artikel 84.

Voor de lijst van vaste leden van de commissie worden op dezelfde wijze plaatsvervangers benoemd wier aantal gelijk is aan dat van de vaste leden vermeerderd met een eenheid. »;

B) punt 3 doen vervallen.

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

Gezien de beperkte wetgevende bevoegdheden van de vernieuwde Senaat, volstaat één vaste commissie.

Amendement nr. 18 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 22

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 22-1. De commissie is belast met het onderzoek van de ontwerpen van wet, de voorstellen en alle aangelegenheden die de Senaat of zijn voorzitter naar haar verwijst. Zij brengt hierover verslag uit aan de vergadering.

2. Met toestemming van het bureau of van de voorzitter kan de commissie ook hoorzittingen organiseren. Ze bepaalt vooraf de wijze waarop hierover eventueel verslag zal worden uitgebracht.

3. Wanneer de commissie naar aanleiding van een bespreking van een aangelegenheid in het kader van artikel 77 van de Grondwet beslist dat een wetgevend initiatief nodig is of dat de Senaat zijn standpunt te kennen moet geven, kan ze zelf een voorstel van wet en van resolutie opstellen, het bespreken, erover stemmen en hierover verslag uitbrengen, zonder dat de Senaat het vooraf in overweging neemt.

Deze procedure kan alleen worden aangevat als twee derden van de leden van de commissie zich schriftelijk akkoord verklaren en de voorzitter van de Senaat vooraf zijn toestemming heeft gegeven. In geval van twijfel over de ontvankelijkheid of over de bevoegdheid van de commissie, raadpleegt de voorzitter het bureau.

4. De commissie kan ook de regering verzoeken inlichtingen te komen verstrekken over aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren. »

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

De terminologie wordt aangepast aan het aantal van één vaste commissie.

Bovendien wordt het organiseren van studiedagen geschrapt. Dit behoort niet tot de essentiële taken van de « vernieuwde » Senaat en lijkt eerder onnuttig in dat verband.

Hoorzittingen kunnen daarentegen wel essentieel in het opstellen van deugdelijke wetgeving. In institutionele zaken is het soms goed het politieke compromis aan de realiteit te toetsen. Had men bijvoorbeeld de schattingen van de werklast in het gerechtelijk arrondissement Brussel getoetst via de nochtans zelfs door de magistratuur gevraagde hoorzittingen, dan had men niet alleen geweten maar ook nog eens uit eerste bron kunnen horen dat deze schattingen mijlenver van de effectieve cijfers stonden.

Amendement nr. 19 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 23

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 23-1. — De voorzitter van de Senaat is van rechtswege voorzitter van de vaste commissie.

2. De commissie vergadert op initiatief van het bureau of van de voorzitter van de Senaat.

De commissie regelt haar werkzaamheden, onverminderd het bepaalde in artikel 20-3. De voorstellen over de regeling van de werkzaamheden worden vastgelegd door de voorzitter van de commissie in overleg met haar bureau.

3. De commissievergaderingen worden in regel 's ochtends om 10 uur, 's namiddags om 14 uur en 's avonds om 19 uur gehouden. Behalve met toestemming van het bureau of van de voorzitter van de Senaat en onverminderd het bepaalde in artikel 60, kan de commissie niet worden bijeengeroepen gedurende de tijd dat de assemblee in vergadering is.

4. Het vast lid dat om een geldige reden verhinderd is de vergadering van een commissie bij te wonen, moet zich tijdig laten vervangen door een plaatsvervanger van dezelfde commissie. Hij geeft aan de voorzitter kennis van deze vervanging, die in de notulen wordt aangetekend.

5. Behoudens andersluidende beslissing van de commissie, goedgekeurd door de voorzitter van de Senaat, mogen de leden van de Senaat die geen deel uitmaken van de commissie, de vergaderingen bijwonen en daar gehoord worden, doch zij hebben geen stemrecht.

6. De stemming over de voorgestelde teksten is alleen dan geldig, wanneer de meerderheid van de leden bijeen is.

7. Van elke commissievergadering worden notulen gemaakt, die worden ondertekend door de voorzitter. De voorzitter van de Senaat kan beslissen dat van de commissievergaderingen die hij bepaalt, een integraal verslag wordt opgemaakt.

8. De commissievergaderingen zijn openbaar.

Worden niettemin met gesloten deuren gehouden :

a) de vergaderingen van de commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven;

b) de vergaderingen waarbij een commissie met toepassing van artikel 59 van de Grondwet beraadslaagt over het verlof voor de gerechtelijke aanhouding van een lid, zijn verwijzing naar of rechtstreekse dagvaarding voor de strafrechter of over de schorsing van een vervolging;

c) op beslissing van het bureau van de commissie, de vergaderingen betreffende administratieve aangelegenheden of de regeling van de werkzaamheden;

Voor het overige vergadert de commissie eveneens met gesloten deuren hetzij op verzoek van een lid van een van de regeringen, hetzij wanneer het bureau van de Senaat of de commissie daartoe beslist voor een vergadering of voor een specifiek punt op de agenda.

Bij openbare commissievergaderingen is het publiek toegelaten op de tribunes. De artikelen 88 en 90 zijn van overeenkomstige toepassing.

Wanneer een vergadering met gesloten deuren plaatsvindt, worden alleen de goedgekeurde verslagen en de mededelingen die onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter zijn opgesteld, openbaar gemaakt. »

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

De terminologie wordt aangepast aan het aantal van één vaste commissie.

De voorzitter van de Senaat is ook voorzitter van de vaste commissie.

Buiten de bijzondere gevallen genoemd in dit artikel, zijn geen bijzondere commissies nodig. Punt 8, d) van het voorgestelde artikel werd dan ook opgeheven.

Amendement nr. 20 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 24

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

Aangezien er slechts een vaste commissie overblijft, is het artikel zonder voorwerp.

Amendement nr. 21 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 25

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

Aangezien er slechts een vaste commissie overblijft, is het artikel zonder voorwerp.

Amendement nr. 22 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 26

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

Gezien de beperktere kerntaken heeft het oprichten van werkgroepen geen enkele meerwaarde.

Amendement nr. 23 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 27

In de eerste zin van punt 1 de woorden « commissies kiezen onder hun leden » vervangen door de woorden « commissie kiest onder haar leden ».

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

De terminologie wordt aangepast aan het aantal van één vaste commissie.

Amendement nr. 24 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 29

In het laatste lid van punt 1 de woorden « , noch tot de bijzondere commissie die de voorzitter aanwijst » doen vervallen.

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

De terminologie wordt aangepast aan het aantal van één vaste commissie en het opheffen van de mogelijkheid tot oprichten van bijzondere commissies.

Amendement nr. 25 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 31

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

Gezien de beperktere kerntaken heeft het oprichten van bijzondere commissies geen enkele meerwaarde.


Verschillende leden hebben bedenkingen bij een Senaat die slechts één vaste commissie zou tellen. Ze vrezen dat op die wijze een onderscheid zou worden gecreëerd tussen zeventien « eersterangssenatoren » en de drieënveertig overige leden. Is een dergelijke machtsconcentratie vanuit een democratisch oogpunt wenselijk ? En welke activiteiten blijven er dan nog over voor de senatoren die geen lid zijn van de vaste commissie ?

Een van de indieners van de amendementen wijst erop dat de daarin voorgestelde wijzigingen de wil van haar fractie vertalen om de Senaat, als die dan toch blijft bestaan, veel ingrijpender te hervormen. Over het lot van de senatoren die geen lid zijn van de commissie hoeft niemand zich zorgen te maken; ze zullen meer dan voldoende om handen hebben in de deelstaatparlementen.


Een lid merkt op dat de commissies luidens artikel 23-2, eerste lid, van het voorstel enkel op initiatief van het bureau of van de voorzitter van de Senaat kunnen vergaderen. Waarom kan een commissievoorzitter zijn eigen commissie niet langer bijeenroepen ?

Volgens een van de rapporteurs zijn de bevoegdheden van de commissievoorzitter en het bureau van de commissie in artikel 23-2 evenwichtig verdeeld. Een ander lid voegt eraan toe dat hij ervaring heeft met twee verschillende soorten commissievoorzitters : enerzijds voorzitters die zich « meewerkend » opstellen en anderzijds voorzitter die meer « tegenwerken » en zich autoritair gedragen. Daarom is het vanuit een pragmatisch oogpunt begrijpelijk dat de macht van de commissievoorzitters een beetje wordt ingeperkt.

De eerste spreker blijft bij zijn vraag. Hij kan zich geen gevallen voor de geest halen van commissievoorzitters die misbruik hebben gemaakt van de bevoegdheid om hun commissie bijeen te roepen. In de nieuwe Senaat, waar het bureau veel minder vaak bijeenkomt, zou het behoud van die mogelijkheid voor de commissievoorzitter net bijzonder nuttig of zelfs noodzakelijk kunnen zijn.

Amendement nr. 5 van de heer Laeremans

Art. 23

In punt 2, eerste lid, tussen het woord « vergaderen » en de woorden « op initiatief van » de woorden « op bijeenroeping door hun voorzitter of » invoegen.

Verantwoording

De indiener van dit amendement is van oordeel dat de voorzitter van een commissie zelf het initiatief moet kunnen nemen om zijn commissie bijeen te roepen en daarvoor niet afhankelijk moet zijn van een initiatief van het Bureau of de voorzitter van de Senaat.


Een lid vraagt of er, met het oog op een besparing in de vergoedingen, niet overwogen is om het voorzitterschap van de vaste commissies toe te wijzen aan de leden van het bureau.

Een ander lid is geen voorstander van dat idee. De vijf bureauleden zullen reeds voldoende andere taken op zich moeten nemen.

Een derde lid betreurt de eenzijdige focus van de fractie van de eerste spreker op de financiële aspecten van de hervorming, zonder dat zij enige aandacht heeft voor de inhoudelijke rol die de nieuwe Senaat zou kunnen vervullen.

Titel I, hoofdstuk VIII (artikelen 32ante tot 54)

Volgens een van de rapporteurs moet de bepaling over « jaarlijks acht gewone plenaire vergaderingen » worden vertaald in die zin dat de nieuwe Senaat ongeveer maandelijks bijeenkomt.

Volgens een lid zet de mogelijkheid om bijkomende plenaire vergaderingen bijeen te roepen de deur open voor een eigen dynamiek, die niet verzoenbaar zou zijn met het door de grondwetgever gewilde niet-permanente karakter van de nieuwe Senaat.

Amendement nr. 26 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 32ante

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 32ante. — Het bureau van de Senaat kan enkel plenaire vergaderingen bijeen roepen in het kader van een in de Grondwet of wet beschreven wetgevende, adviserende of bemiddelende taak. »

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

Een vastgelegd aantal van acht plenaire vergaderingen met een bijzondere vlotte mogelijkheid tot bijeenroepen van bijkomende plenaire vergaderingen, is niet in overeenstemming met het grondwettelijk verankerde principe van het niet-permanent karakter. Daarom wordt geen aantal vergaderingen bepaald, maar in de plaats verwezen naar de kerntaken van de Senaat.


De rapporteurs wijzen erop dat in de bepalingen over de stemregels, de verwijzingen naar de moties tot besluit van een debat zijn geschrapt. Aangezien in de nieuwe Senaat niet langer sprake zal zijn van vragen om uitleg en parlementaire onderzoekscommissies en het huidige reglement enkel in die twee gevallen de techniek van de moties regelt (artikelen 73 en 76), lijkt de schrapping op het eerste gezicht logisch. Occasioneel kan de Senaat echter ook in andere gevallen baat hebben bij het gebruik van die techniek. Aangezien het niet de bedoeling is om de stemregels zelf te wijzigen, stellen de rapporteurs dan ook voor de huidige formulering van de artikelen 41, eerste lid, 42-3, tweede lid, en 46-2, eerste lid, te herstellen.

Amendement nr. 33 van de heren Anciaux en Delpérée

Art. 41

Het eerste lid aanvullen met de woorden :

« of over een motie ingediend bij het sluiten van een debat ».

Amendement nr. 34 van de heren Anciaux en Delpérée

Art. 42

In punt 3, tweede lid, de woorden « ofwel moties ingediend bij het sluiten van een debat, » invoegen tussen de woorden « voor de stemmingen over » en « ofwel conclusies van een verslag ».

Amendement nr. 35 van de heren Anciaux en Delpérée

Art. 46

In punt 2, eerste lid, de woorden « hetzij over moties tot besluit van een debat, » invoegen tussen de woorden « moet worden gestemd, » en « hetzij over conclusies van een verslag ».

Verantwoording

Drie amendementen strekken om de tekst van de artikelen 41, eerste lid, 42-3, tweede lid, en 46-2, eerste lid, in hun huidige formulering te herstellen.

Het voorstel van reglementswijziging heft de huidige artikelen 73 (moties ingediend tot besluit van een vraag om uitleg) en 76 (moties ingediend tot slot van de bespreking van het verslag van een onderzoekscommissie) op. De techniek van de moties beperkt zich echter niet tot deze twee hypotheses en de Senaat kan er beroep op doen buiten het kader van de politieke controle.

Het begrip « motie ingediend bij het sluiten van een debat » werd ingevoerd bij de reglementsherzieningen van 2 mei 1945 en 19 mei 1949. Noch het verslag Erdman (stuk Senaat, 1994-1995, nr. 1373-1) noch het verslag de la Vallée Poussin (stuk Senaat, 1948-1949, nr. 211) verduidelijken echter wat deze techniek precies inhoudt.

Hoewel de Senaat niet vaak gebruik maakt van deze techniek, kan zij geschikter blijken dan een stemming over de aanbevelingen wanneer er kennelijk geen consensus bestaat over de conclusies van de commissie. Op die manier kan een amendementenslag worden voorkomen.

Aangezien de beraadslagingstaak een essentiële taak van de toekomstige Senaat wordt, is het niet raadzaam hem die techniek van bij de aanvang te ontzeggen. Er wordt derhalve voorgesteld om de verwijzing naar de « moties ingediend bij het sluiten van een debat » in de artikelen over de stemregels niet op te heffen.


Een lid meent dat het in de artikelen 42-3 en 43-1 voorgeschreven minimumaantal leden van vijf op vier moet worden gebracht in het licht van de vermindering van het totale aantal senatoren van eenenzeventig tot zestig.

Amendement nr. 6 van de heer Laeremans

Art. 42

In punt 3, tweede lid, het woord « vijf » vervangen door het woord « vier ».

Amendement nr. 7 van de heer Laeremans

Art. 43

In punt 1 het woord « vijf » vervangen door het woord « vier ».

Verantwoording

In de hervormde Senaat wordt het aantal senatoren teruggebracht van eenenzeventig tot zestig. Gelet op deze vermindering van het aantal senatoren, ligt het voor de hand dat het aantal senatoren dat nodig is om tot een stemming bij naamafroeping (artikel 42-3) of een herstemming bij zitten en opstaan (artikel 43-1) over te gaan, en dat momenteel vijf bedraagt, (ongeveer) in evenredigheid wordt verminderd. Zo niet komt de drempel om daartoe te komen hoger te liggen en dat kan niet de bedoeling zijn. Derhalve wordt voorgesteld te bepalen dat in de hervormde Senaat het verzoek van vier senatoren moet volstaan om tot een stemming bij naamafroeping of een herstemming bij zitten en opstaan over te gaan.


Hetzelfde lid heeft een bedenking bij artikel 51. De censuurbevoegdheid die in die bepaling aan de voorzitter van de Senaat wordt toegekend, is volgens hem niet langer te verantwoorden.

Amendement nr. 8 van de heer Laeremans

Art. 51

De woorden « die strijdig zijn met de orde of » doen vervallen.

Verantwoording

In het verleden werden door de voorzitter van deze assemblee reeds meermaals woorden uit de notulen geschrapt onder het mom dat deze strijdig zouden zijn met de orde. Daarbij ging het in de regel niet zozeer om strijdigheid met de orde, maar wel om politieke stellingnamen die voor sommigen of voor de gevestigde machten misschien wel onaangenaam of kwetsend zouden kunnen overkomen, maar die in een volwassen parlementaire democratie alvast uitgesproken moeten kunnen worden in het parlement en waaromtrent een debat moet kunnen worden gevoerd. In een parlementaire democratie moet immers het vrije woorden heersen en kan er in beginsel geen censuur bestaan. Vandaar dat wordt voorgesteld de mogelijkheid voor de voorzitter van de Senaat te schrappen dat deze woorden van parlementsleden uit de Handelingen of andere parlementaire documenten zou kunnen laten schrappen.

Een lid beklemtoont dat de bevoegdheid van de voorzitter om woorden te doen schrappen bewaard moet blijven, bijvoorbeeld om racistische uitlatingen uit de Handelingen te kunnen weren. Indien een voorzitter politiek misbruik zou maken van zijn bevoegdheid, zal hij ongetwijfeld door de assemblee worden teruggefloten.

Titel II, hoofdstuk I (artikelen 55 tot 62)

Een van de rapporteurs licht toe dat deze artikelen enkel zijn aangepast aan de nieuwe grondwetsbepalingen over de wetgevingsprocedure.

Een lid merkt op dat het Vlaams Parlement meteen kennis krijgt van de door de Vlaamse regering aangenomen voorontwerpen van decreet. Hij wil diezelfde praktijk ook in de Senaat invoeren.

Amendement nr. 9 van de heer Laeremans

Art. 55

Vóór het eerste lid een lid toevoegen, luidende :

« Voorontwerpen van wet die materies betreffen bedoeld in artikel 78 van de Grondwet worden na goedkeuring door de Ministerraad ter kennis gebracht van de Senaat. »

Verantwoording

Parlementsleden kunnen hun wetgevende rol maar naar behoren vervullen wanneer zij over voldoende tijd beschikken om de bespreking van een wetsontwerp voor te bereiden. Daarom is het belangrijk dat zij reeds in een vroeg stadium door de regering op de hoogte worden gebracht van de inhoud van voorontwerpen van wet. Op dit ogenblik bestaat er een discriminatie tussen de fracties van de meerderheid, die via officieuze weg over het voorontwerp kunnen beschikken en de fracties van de oppositie, die die mogelijkheid niet hebben. Dit voorstel strekt ertoe dat voorontwerpen van wet zo spoedig mogelijk na hun goedkeuring door de Ministerraad ter kennis worden gebracht van de leden van de Senaat. Deze praktijk wordt, tot ieders voldoening, met betrekking tot voorontwerpen van decreet reeds enkele jaren toegepast in het Vlaams parlement. Dit voorstel draagt bij tot een versterking van het Parlement ten opzichte van de regering.

Titel II, hoofdstuk II (artikelen 63 tot 65)

Een lid wijst erop dat het opschrift van dit hoofdstuk niet langer mag verwijzen naar de artikelen 79, 80 en 81 van de Grondwet, aangezien die bepalingen worden opgeheven. De rapporteurs bevestigen dat het opschrift moet worden aangepast.

Een ander lid vraagt zich af of een evocatietermijn van vijftien dagen geen probleem van timing kan opleveren in een niet-permanente Senaat. Daarop wordt geantwoord dat senatoren ook actief zijn in de periodes waarin er geen plenaire vergaderingen zijn.

Enkele leden betreuren dat de grondwetgever de evocatiedrempel zo hoog heeft gelegd. Dat fnuikt de mogelijkheden van de nieuwe Senaat. In de praktijk zullen wellicht enkel nog evocaties door de meerderheidspartijen voorkomen.

Een van de rapporteurs bevestigt dat de hogere drempel wordt ingevoerd om het aantal evocaties te verminderen. Tegelijkertijd wijst hij erop dat de meerderheid in de Senaat niet hoeft samen te vallen met de regeringsmeerderheid.

Titel II, hoofdstuk III (artikelen 66 tot 68)

Deze bepalingen worden inhoudelijk niet gewijzigd. In artikel 68 worden de verwijzingen naar het « Arbitragehof » aangepast aan de huidige benaming van het hof.

Titel III, hoofdstuk I (artikel 69ante)

Met deze bepaling wordt het nieuwe artikel 56, tweede lid, van de Grondwet uitgevoerd.

Titel III, hoofdstuk II (artikelen 69 tot 73)

Een lid is voorstander van een verfijning van de niet-ontvankelijkheidsgronden voor schriftelijke vragen (artikel 70-2). Vragen die gericht zijn op het verkrijgen van statistische inlichtingen (punt c) moeten volgens hem wel toegelaten worden, indien die inlichtingen niet publiek beschikbaar zijn. Hetzelfde geldt voor vragen die betrekking hebben op een aanhangige rechtsvordering (punt d), indien het een rechtszaak met sterke weerklank in de publieke opinie betreft.

Amendement nr. 10 van de heer Laeremans

Art. 70

In punt 2 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) de bepaling onder c) aanvullen als volgt : « , wanneer ze publiek beschikbaar zijn »;

B) de bepaling onder d) aanvullen als volgt : « tenzij daar publieke commotie over bestaat ».

Verantwoording

Bepaling c) van artikel 70 van het voorgestelde reglement stelt dat schriftelijke vragen van een senator aan de regering onontvankelijk zijn wanneer zij gericht zijn op het verkrijgen van documentatie of louter statistische gegevens. Deze formulering, die op het huidige reglement is gestoeld, is evenwel te scherp door de bocht en werd in het verleden dan ook meermaals misbruikt om senatoren informatie te onthouden. Recht op informatie is nochtans een essentieel onderdeel van het parlementaire werk. Een parlementslid moet zich immers terdege kunnen informeren en moet over alle volgens hem relevante informatie kunnen beschikken om zijn functie, binnen de hem toegekende bevoegdheden, ten volle te kunnen uitoefenen. Zulke informatie kan ook bestaan in de vorm van statistische gegevens of documentatie. Het is redelijk dat de regering niet hoeft te antwoorden op vragen omtrent het bekomen van louter statistische informatie of documentatie die publiek beschikbaar is. Heel wat statistische informatie en documentatie is dat echter niet, en in dat geval dient het dus tot het recht van een parlementslid te behoren om deze informatie of documentatie van de regering te verkrijgen. Dat is dan ook het opzet van het eerste deel van dit amendement.

Bepaling d) van artikel 70 van het voorgestelde reglement bepaalt dan weer dat schriftelijke vragen die betrekking hebben op een individueel juridisch dossier of een aanhangige rechtsvordering eveneens onontvankelijk zijn. Vanuit de optiek van de scheiding der machten en van het geheim van het onderzoek, kunnen de indieners van dit amendement daarmee tot op zekere hoogte instemmen. Het gebeurt evenwel regelmatig dat gerechtelijke dossiers in de publieke opinie voor de nodige commotie zorgen, ruime weerklank vinden in de pers en leiden tot een maatschappelijk debat. Vanuit deze optiek zijn de indieners van oordeel dat, vermits het hier om een maatschappelijk debat gaat, er in het parlement wél vragen over moeten kunnen worden gesteld. In de praktijk gebeurt dat trouwens ook heel vaak. Met de huidige formulering kunnen dergelijke vragen evenwel als onontvankelijk worden verklaard, wat eveneens al meermaals is gebeurd, zodat er op dat vlak een zekere willekeur troef is. Om dit te vermijden en een zekere lijn te trekken in wat wel en niet kan, wordt de sub B) bedoelde invoeging voorgesteld.

Een van de rapporteurs wijst erop dat in de praktijk het bureau beoordeelt of een vraag waar discussie over bestaat, al dan niet kan worden gesteld. Dat zal ook in de nieuwe Senaat het geval zijn. Mocht die praktijk toch aanleiding geven tot problemen, dan kan een herziening van de reglementsbepalingen worden overwogen.


Een lid verwijst naar de praktijk waarbij wordt aanvaard dat een senator een onbeantwoord gebleven schriftelijke vraag als een vraag om uitleg stelt. Door de opheffing van de vragen om uitleg in de Senaat, verdwijnt die mogelijkheid. Daarom wil het lid vernemen of er in een alternatief is voorzien om te waarborgen dat de vragen van de senatoren worden beantwoord.

De voorzitster erkent dat het (te lang) uitblijven van antwoorden op schriftelijke vragen een reëel probleem is.

Titel III, hoofdstuk III (artikel 75)

Dit artikel heeft geen aanleiding gegeven tot opmerkingen.

Titel IV (artikelen 78 tot 81)

Deze artikelen hebben geen aanleiding gegeven tot opmerkingen.

Titel V, hoofdstuk I (artikelen 82 tot 84)

Op de vraag van een lid welke externe benoemingen en voordrachten worden bedoeld in artikel 83, wordt geantwoord dat die bepaling van toepassing is op de benoeming van de leden « niet-magistraten » van de Hoge Raad voor de Justitie en op de voordracht van de rechters in het Grondwettelijk Hof en de staatsraden en assessoren van de Raad van State.

De rapporteurs merken op dat in artikel 84-1, derde lid, ten onrechte nog wordt verwezen naar de stemcijfers van de fracties bij de rechtstreekse verkiezing van de Senaat. Aangezien er geen senatoren meer rechtstreeks zullen worden gekozen, is een nieuw criterium nodig om de voorrang te kunnen bepalen tussen twee fracties met hetzelfde ledenaantal. De rapporteurs stellen voor dat in dat geval de stemcijfers van de politieke formaties bij de gemeenschaps- en gewestverkiezingen de doorslag geven.

Amendement nr. 36 van de heren Anciaux en Delpérée

Art. 84

Punt 1, derde lid, vervangen als volgt :

« Bij gelijke kiesquotiënten wordt het mandaat toegekend aan de fractie met het grootste ledental en bij gelijke fractiesterkte aan de fractie die het hoogste stemcijfer heeft behaald overeenkomstig de artikelen 210octies, § 1, en 210decies, § 1, van het Kieswetboek. »

Verantwoording

Het criterium dat het reglement hanteert om de voorrang te bepalen tussen twee politieke fracties met gelijke fractiesterkte, moet worden herzien, aangezien er geen Senaatsverkiezingen meer zullen plaatsvinden. De nieuwe artikelen 210octies, § 1, en 210decies, § 1, van het Kieswetboek bieden een alternatief (kiescijfers van de politieke formaties), op voorwaarde dat de politieke formaties waarvan sprake is in het Kieswetboek en de politieke fracties in de Senaat met elkaar overeenstemmen.

Titel V, hoofdstukken II en III (artikelen 85 en 86)

Een lid pleit ervoor het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Senaat, samen met dat van de Kamer, om te vormen tot een gemeenschappelijk Federaal Adviescomité.

Een ander lid is het daar niet mee eens. Zij is voorstander van het behoud van een apart adviescomité in de Senaat.

Titel V, hoofdstuk IV (artikel 87)

Een lid herinnert eraan dat de Senaat ook na de hervorming nog een delegatie zal sturen naar een aantal internationale parlementaire assemblees, om de vertegenwoordiging van de deelstaten te waarborgen. Hij is voorstander van een vermelding van die delegaties in het reglement

Amendement nr. 29 van de heer Mahoux

Art. 87

Tussen de woorden een « een internationale organisatie, » en de woorden « wordt een bondig overzicht », de woorden « inzonderheid een parlementaire assemblee of een parlementaire conferentie, » invoegen.

Een ander lid vindt dergelijke zendingen niet langer te rijmen met de nieuwe rol van de Senaat en stelt voor het artikel op te heffen.

Amendement nr. 27 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 87

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

Gezien de beperktere kerntaken hebben zendingen in het buitenland geen meerwaarde. Bovendien hebben de meeste senatoren een dubbelmandaat. Een buitenlandse zending door het parlement dat hen aanduidde is meer zinvol.

De vaste aanwezigheid van senatoren in andere parlementaire assemblees in internationale context zou bovendien moeilijk te rijmen zijn met het niet-permanent karakter van de « vernieuwde » Senaat.

Titel V, hoofdstuk V (artikelen 88 tot 90)

In artikel 89 wordt bepaald wie toegang heeft tot de zaal waar de senatoren zitting houden.

Een lid meent dat de vermelding van ministers en staatssecretarissen in die bepaling in die zin moet worden geïnterpreteerd dat ook de leden van de deelstaatregeringen toegang hebben tot de zaal. Hun aanwezigheid kan immers nuttig zijn in de nieuwe Senaat, die een ontmoetingsplaats wordt van de gemeenschappen en de gewesten.

Volgens hetzelfde lid heeft de aanwezigheid van commissarissen van de Koning daarentegen geen enkel nut meer.

Amendement nr. 28 van de heer Ide en mevrouw Maes

Art. 89

De woorden « de commissarissen van de Koning » doen vervallen.

Verantwoording

Voor de algemene verantwoording wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 13.

De Koning is onverantwoordelijk. De aanwezigheid van de regering en de staatssecretarissen volstaat voor dit aspect.

De Senatoren van rechtswege werden in de « vernieuwde » Senaat niet meer weerhouden. Ook hier is geen rol weggelegd voor bijstand via commissarissen van de koning.

De indieners wensen er daarentegen wel op te wijzen dat de woorden « ministers » en « staatssecretarissen » gezien de nieuwe rol van de Senaat ook slaan op de ministers en staatssecretarissen van de deelstaatregeringen. Inderdaad, de aanwezigheid van deze vertegenwoordigers van de deelstaten hoort bij de nieuwe taak van ontmoetingsplaats tussen gemeenschappen en gewesten. In elk geval is hun aanwezigheid van meer nut dan de aanwezigheid van de commissarissen van de koning.

Het beperken van deze terminologie tot enkel federale ministers en staatssecretarissen komt bovendien niet overeen met het verdwijnen van de controletaak van de Senaat.

Een van de auteurs van het voorstel wijst op de verwarring die blijkbaar heerst over de « commissarissen van de Koning ». In werkelijkheid is die titel sinds lang in onbruik geraakt en wordt nog uitsluitend over « regeringscommissarissen » gesproken.

Amendement nr. 37 van de heren Claes, Anciaux, De Decker, Delpérée, Mahoux, de dames Taelman en Thibaut

Art. 89

De woorden « de commissarissen van de Koning » vervangen door de woorden « de regeringscommissarissen ».

Verantwoording

« Commissaris van de Koning » is sinds tientallen jaren geen gebruikelijke titel meer. Tegenwoordig spreekt men van een « regeringscommissaris ». Tijdens sommige legislaturen worden één of meer regeringscommissarissen belast met een specifieke opdracht, zoals, in het recente verleden, een regeringscommissaris belast met de dioxineproblematiek of een regeringscommissaris voor een efficiënte overheid.

De regeringscommissaris is te onderscheiden van de « Koninklijke commissaris », die een opdracht voor de Koning uitoefent. Koninklijke commissarissen worden in dit artikel niet beoogd.

Verschillende leden beklemtonen dat er, bij gebrek aan wettelijke grondslag voor de titel, geen misverstand mag over bestaan welke commissarissen in artikel 89 worden bedoeld. Het gaat uitsluitend om commissarissen, belast met een bijzondere taak, die aan een lid van de regering zijn toegevoegd.


Een lid stelt voor de bepalingen over de toegang tot de zaal en de openbare tribunes aan te vullen met de verplichting de vergaderingen blootshoofds bij te wonen.

Amendement nr. 11 van de heer Laeremans c.s.

Art. 89

Dit artikel aanvullen met het volgende lid :

« De senatoren en eenieder die toegang heeft tot de vergaderzaal wonen de vergaderingen bij met ongedekt hoofd, behoudens wanneer dit nodig is om medische redenen. »

Verantwoording

In dit land is binnen bepaalde bevolkingsgroepen het dragen van uiterlijke, vestimentaire kenmerken van een religie in opgang. We verwijzen hierbij uiteraard naar het dragen van de hoofddoek door islamitische vrouwen, maar ook naar het dragen van zogenaamde « keppeltjes » door joodse mannen, of de typische tulbanden door de sikhs.

In verschillende landen heeft men om deze reden een verbod ingevoerd op het dragen van bijvoorbeeld een hoofddoek in scholen, of wordt de discussie desbetreffend gevoerd. In het seculiere Turkije is het dragen van een hoofddoek op school reeds langer verboden, evenals in officiële functies, in openbare gebouwen en op het werk. In het verlengde hiervan is in Turkije het dragen van een hoofddoek in het parlement evenmin toegestaan.

Het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt in artikel 9 :

« Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of zijn overtuiging te belijden door de eredienst, door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing ervan en het onderhouden van de geboden en voorschriften. De vrijheid van godsdienst of overtuiging te belijden kan aan geen andere beperkingen zijn onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien, en die in een democratische samenleving nodig zijn voor de openbare orde, gezondheid of zedelijkheid of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. »

Vooreerst moet het duidelijk zijn dat een voorstel om het dragen van een politiek-religieus symbool in de Senaat te verbieden, uiteraard het recht onverlet laat van iedereen om de godsdienst van zijn keuze aan te hangen. Daarnaast bewijzen miljoenen islamitische vrouwen in bijvoorbeeld Turkije dat het perfect mogelijk is islamitisch te zijn zonder hoofddoek te dragen, waaruit kan afgeleid worden dat het dragen van een hoofddoek of sluier geen verplicht gebod of voorschrift is van de islamitische religie, doch enkel een gebod of voorschrift van een politieke stroming, namelijk die van het fundamentalisme. Of zoals de minister van Onderwijs van de Franse Gemeenschap ooit antwoordde op de vraag of een verbod op het dragen van een hoofddoek in de scholen geen schending inhoudt van de vrijheid van godsdienst : « Het gebed is een verplichting, het dragen van een sluier is er geen. »

Het is ook noodzakelijk er de aandacht op te vestigen dat dit voorstel geen onderscheid op basis van geloof wil invoeren. De toegang tot de Senaat wordt immers geenszins geweigerd op basis van het geloof van personen, aangezien een ieder zonder enig probleem de zittingen van het Parlement kan bijwonen, zij het als verkozene in de verschillende vergaderingen zelf, zij het als toehoorder in de tribune. Enkel wordt geweerd degene die een sluier of hoofddoek draagt, een keppel, tulband, of welke ander hoofddeksel dan ook dat een uiting is van een religieuze of politiek-religieuze strekking.

Daarom, overwegende dat een verbod op het dragen van hoofddeksels op geen enkele manier de vrijheid van religie zelf aantast, en overwegende dat een parlement een plaats bij uitstek dient te zijn wat betreft religieuze neutraliteit, zijn de indieners van dit amendement van oordeel dat het dragen van hoofddeksels die symbool staan voor religieuze of politiek-religieuze strekkingen in de Senaat via een reglementswijziging verboden dient te worden. Dit verbod geldt zowel voor bezoekers als voor de senatoren zelf en eenieder die toegang heeft tot de vergaderzaal.

Amendement nr. 12 van de heer Laeremans

Art. 90

In punt 1 de woorden « en met ongedekt hoofd » invoegen tussen de woorden « stilte » en woord « blijven ».

Verantwoording

Zie ons amendement nr. 11.

Titel V, hoofdstuk VI (artikelen 91 tot 94)

Deze artikelen hebben geen aanleiding gegeven tot opmerkingen.

Titel V, hoofdstuk VII (artikel 95)

Een lid vraagt of het na de hervorming nog kan worden verantwoord dat de Senaat zelf over zijn dotatie beslist. Volgens een ander lid moet de vaststelling van de dotatie ten minste gepaard gaan met een grondige motivering.

De voorzitster wijst op de weliswaar beperktere, maar fundamentele bevoegdheid die de Senaat als federaal parlementair orgaan behoudt. In het licht van de scheiding der machten moet de Senaat autonoom over zijn dotatie kunnen beslissen.

Titel V, hoofdstuk VIIbis (artikelen 95bis en 95ter)

Een lid vraagt zich af of het opportuun is dat de conferentie van de voorzitters van de zeven parlementaire assemblees als instelling uitdrukkelijk in het reglement wordt vermeld. Volgens een van de rapporteurs zou er ook gewoon naar de zeven voorzitters kunnen worden verwezen.

Een lid vraagt of het mogelijk zal zijn een uittredingsvergoeding te cumuleren met een vergoeding van gecoöpteerd senator. Hij wenst ook te vernemen of gecoöpteerde senatoren een (halftijdse) parlementaire medewerker zullen krijgen.

De voorzitster erkent de relevantie van die vragen, maar meent dat ze niet thuishoren in de discussie over het reglement. Die aangelegenheden zullen aan bod komen bij de bespreking van het financiële luik van de hervorming.

Titel V, hoofdstuk VIII (artikel 96) en titel VI (artikelen 97 tot 99)

Deze artikelen hebben geen aanleiding gegeven tot opmerkingen.

IV. STEMMINGEN

Amendement nr. 2 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 3 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 4 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 13 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 14 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 1 wordt ingetrokken.

Amendement nr. 38 (subamendement) en amendement nr. 30 worden aangenomen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 31 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 15 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 32 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 16 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 17 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 18 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 5 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1 stem.

Amendement nr. 19 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 20 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 21 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 22 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 23 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 24 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 25 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 26 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 33 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 6 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 34 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 4 onthoudingen.

Amendement nr. 7 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 35 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 4 onthoudingen.

Amendement nr. 8 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 9 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 10 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 36 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 27 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 29 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 11 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1 stem.

Amendement nr. 28 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 4.

Amendement nr. 37 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Amendement nr. 12 wordt verworpen met 13 stemmen tegen 1.

Het geheel van het tekstvoorstel, zoals geamendeerd, wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 4.

V. TEKSTVERBETERINGEN

In de Franse tekst van artikel 4-2 de woorden « la commission visée à l'article 3 » vervangen door de woorden « la commission de vérification des pouvoirs » en in de Nederlandse tekst, de woorden « de commissie bedoeld in artikel 3 » vervangen door de woorden « de commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven ». Hetzelfde geldt voor de tekst van artikel 4-3, tweede lid, en van artikel 29-1, zesde lid.

Om beide versies van de tekst met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Nederlandse tekst van artikel 4-2 de woorden « van de leden die gekozen zijn verklaard door de voorzitters van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen » vervangen door de woorden « van de leden aangewezen door de Gemeenschaps- en Gewestparlementen ».

Om beide versies van de tekst met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Franse tekst van artikel 4-3 de woorden « Après la désignation des sénateurs des entités fédérées » vervangen door de woorden « Après l'installation des sénateurs désignés par les parlements de communauté et de région » en in de Nederlandse tekst van dezelfde bepaling, de woorden « Na de aanstelling van de deelstaatsenatoren » vervangen door de woorden « Na de aanstelling van de senatoren aangewezen door de Gemeenschaps- en Gewestparlementen ».

In de Franse tekst van artikel 4-3 het woord « désignées » vervangen door het woord « désignés ».

Om beide versies van de tekst met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Franse tekst van artikel 6, tweede lid, de woorden « les sénateurs proclamés élus » vervangen door de woorden « les membres proclamés sénateurs ».

Om beide versies van de tekst opnieuw met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Nederlandse tekst van artikel 9, tweede lid, de woorden « Indien bij tweede stemming geen van de kandidaten » vervangen door de woorden « Indien bij de tweede stemming geen van beide kandidaten ».

Om beide versies van de tekst opnieuw met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Nederlandse tekst van artikel 18-4, eerste lid, vóór het woord « secretariaat » het woord « administratief » invoegen.

In de Nederlandse tekst van artikel 19-1 de woorden « uit haar midden » vervangen door de woorden « uit zijn midden ».

In de Franse tekst van artikel 22-3, eerste lid, de woorden « Lorsque, à l'occasion de la discussion d'une matière visée à artikel 77 de la Constitution, les commissions concluent à la nécessité de légiférer ou d'exprimer le point de vue du Sénat » vervangen door de woorden « Lorsque, dans une discussion, les commissions concluent à la nécessité de légiférer dans une matière visée à artikel 77 de la Constitution ou d'exprimer le point de vue du Sénat » en in de Nederlandse tekst van dezelfde bepaling, de woorden « Wanneer de commissies naar aanleiding van een bespreking van een aangelegenheid in het kader van artikel 77 van de Grondwet beslissen dat een wetgevend initiatief nodig is of dat de Senaat zijn standpunt te kennen moet geven » vervangen door de woorden « Wanneer de commissies naar aanleiding van een bespreking beslissen dat een wetgevend initiatief nodig is inzake een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, of dat de Senaat zijn standpunt te kennen moet geven ».

In de Nederlandse tekst van artikel 22-3, eerste lid, de woorden « voorstel van wet en van resolutie » vervangen door de woorden « voorstel van wet of van resolutie ».

Om beide versies van de tekst opnieuw met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Nederlandse tekst van artikel 23-4, na het woord « voorzitter » de woorden « van de commissie » invoegen.

Ingevolge de aanneming van de amendementen nr. 34 en nr. 35, in de Franse tekst van artikel 42-3, tweede lid, de woorden « auxdits articles » vervangen door de woorden « auxdits articles ou motions » en in de Nederlandse tekst van dezelfde bepaling, de woorden « op die artikelen » vervangen door de woorden « op die artikelen of moties ». Hetzelfde geldt voor de tekst van artikel 46-2, eerste lid.

Om beide versies van de tekst opnieuw met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Nederlandse tekst van artikel 44-2, tweede lid, vóór de woorden « de mechanische of elektronische stemverrichting » de woorden « de regelmatigheid van » invoegen.

In de Nederlandse tekst van artikel 45-2, eerste lid, de woorden « te beginnen met die van de verste strekking » vervangen door de woorden « te beginnen met die met de verste strekking ».

Om beide versies van de tekst opnieuw met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Nederlandse tekst van artikel 47-1, na het woord « meerderheid » de woorden « van stemmen » invoegen.

Om beide versies van de tekst opnieuw met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Nederlandse tekst van artikel 55, derde lid, de woorden « de voorzitters van de commissies » vervangen door de woorden « de voorzitters van deze commissies ».

Om beide versies van de tekst opnieuw met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Nederlandse tekst van artikel 59-2 het woord « voorstel » doen vervallen.

Om beide versies van de tekst opnieuw met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Nederlandse tekst van artikel 59-4 na het woord « amendement » de woorden « of een subamendement » invoegen.

In het opschrift van titel II, hoofdstuk II, in de Franse tekst de woorden « aux articles 78 à 81 » vervangen door de woorden « à l'article 78 » en in de Nederlandse tekst, de woorden « de artikelen 78 tot 81 » vervangen door de woorden « artikel 78 ».

In de Franse tekst van artikel 63-1, eerste lid, de woorden « article 78, alinéa premier, » en « article 78, alinéa 2, » respectievelijk vervangen door de woorden « article 78, § 1er, » en « article 78, § 2, ». In de Nederlandse tekst van dezelfde bepaling, de woorden « artikel 78, eerste lid, » en « artikel 78, tweede lid, » respectievelijk vervangen door de woorden « artikel 78, § 1, » en « artikel 78, § 2, ».

In de Nederlandse tekst van artikel 63-1, eerste lid en tweede lid, de woorden « de meerderheid van zijn leden » telkens vervangen door de woorden « de meerderheid van de senatoren ».

Om beide versies van de tekst opnieuw met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Nederlandse tekst van artikel 66-3, eerste lid, vóór de woorden « die bij de Senaat aanhangig zijn » de woorden « van wet » doen vervallen.

In de Franse tekst van artikel 69ante, negende lid, de woorden « à la majorité absolue des suffrages, avec au moins un tiers des suffrages au sein de chaque groupe linguistique » vervangen door de woorden « à la majorité absolue des suffrages exprimés, avec au moins un tiers des suffrages exprimés au sein de chaque groupe linguistique ». In de Nederlandse tekst van dezelfde bepaling, de woorden « bij volstrekte meerderheid van stemmen, met minstens één derde van de stemmen van elke taalgroep » vervangen door de woorden « bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen, met minstens één derde van de uitgebrachte stemmen in elke taalgroep ».

In de Nederlandse tekst van artikel 78-3 de woorden « de betrokken Raad of Vergadering » vervangen door de woorden « het betrokken Parlement of de betrokken Vergadering ».

In de Nederlandse tekst van artikel 78-4 de woorden « de betrokken Gemeenschaps- of Gewestparlement » vervangen door de woorden « het betrokken Gemeenschaps- of Gewestparlement ». Hetzelfde geldt voor de tekst van artikel 79-2.

Om beide versies van de tekst opnieuw met elkaar in overeenstemming te brengen, in de Nederlandse tekst van artikel 82, vijfde lid, na de woorden « dan wordt de voorgedragen kandidaat » de woorden « of worden de voorgedragen kandidaten » invoegen.

In de Franse tekst van artikel 85, eerste lid, de woorden « le Sénat désigne en son sein dix membres qui représenteront le Sénat » vervangen door de woorden « le Sénat désigne en son sein dix membres qui le représenteront ». In de Nederlandse tekst van dezelfde bepaling, de woorden « benoemt de Senaat uit haar midden tien leden die de Senaat in het Federaal adviescomité » vervangen door de woorden « benoemt de Senaat uit zijn midden tien leden die hem in het Federaal adviescomité ».

In de Nederlandse tekst van artikel 87 vóór de woorden « betrokken commissie » het woord « de » invoegen.

Om beide versies van de tekst met elkaar in overeenstemming te brengen, de Franse tekst van artikel 89, eerste lid, aanvullen met het woord « complète ».


Dit verslag werd goedgekeurd met 15 stemmen bij 1 onthouding.

De rapporteurs, De voorzitter,
Bert ANCIAUX. Francis DELPÉRÉE. Sabine de BETHUNE.

BIJLAGE

Voorstel tot wijziging van het Reglement van de Belgische Senaat