1-791/1 | 1-791/1 |
21 NOVEMBER 1997
De Senaat,
Herinnerend aan het UNO-Verdrag inzake de Rechten van het Kind, goedgekeurd door de algemene vergadering van de Verenigde Naties op 20 november 1989, dat in België in werking is getreden op 15 januari 1992;
Dat dit Verdrag een historische mijlpaal betekent in de erkenning van de rechten van het kind, zowel wat betreft de algemene mensenrechten, als de preferentiële beschermingsrechten van het kind;
Dat de basisvisie over hoe het kind als individu dient te worden behandeld en zijn integriteit kan worden beschermd tot uiting komt in de volgende beginselen van het verdrag :
De belangen van het kind dienen de eerste overweging te vormen bij alle maatregelen die betrekking hebben op het kind (artikel 3);
Het kind dient te worden gerespecteerd en gehoord. Het kind heeft het recht zijn eigen mening te vormen en te uiten; aan de mening van het kind dient passend belang te worden gehecht in alle aangelegenheden die het kind betreffen (artikel 12);
Het recht op leven dient aan ieder kind te worden gegarandeerd : dit houdt in dat het kind de ruimst mogelijke kansen op ontwikkeling dient te krijgen (artikel 6);
Dat de Staten die dit verdrag hebben ondertekend de plicht hebben de in het verdrag erkende rechten te verwezenlijken, « in de ruimste mate waarin de hun ter beschikking staande middelen zulks toelaten », wat betekent dat bij de besteding van de beschikbare geldmiddelen prioriteit dient te gaan naar het kind (artikel 4);
Dat deze basisbeginselen, samen met alle andere mensenrechten die in het verdrag worden gegarandeerd, het Verdrag inzake de Rechten van het Kind tot een unieke en krachtige tekst maken en dat politieke wil en vastberadenheid nodig is om deze te implementeren;
Dat algemeen kan worden aangenomen dat de rechten van het kind in België zijn erkend, zoals in de meest landen van de wereld;
Dat er toch nog een lange weg te gaan is vooraleer de rechten daadwerkelijk zullen zijn verwezenlijkt, ook bij ons in België;
Dat het bijgevolg een belangrijke uitdaging is voor de gehele samenleving en voor de politiek om de kinderrechten in werkelijkheid om te zetten;
Dat het dan ook aangewezen is een jaarlijkse nationale « dag voor de rechten van het kind » in te stellen op 20 november, de verjaardag van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind;
Dat deze nationale dag voor de rechten van het kind een belangrijke hefboom is om de kinderrechten in concreto te vertalen, namelijk door :
op een regelmatige manier informatie te verspreiden en te sensibiliseren over de rechten van het kind;
jaarlijks het gevoerde beleid te toetsen op de toepassing van het verdrag en nieuw impulsen te geven aan het beleid;
kinderen zelf bewust te maken van hun rechten;
niet-gouvernementele organisaties die zich toeleggen op de promotie van kinderen te erkennen en te ondersteunen;
1. Dat eerst en vooral de jaarlijkse dag voor de rechten van het kind zal kunnen worden aangegrepen om het publiek volwassenen én kinderen te sensibiliseren over de rechten van het kind;
Dat het belang van promotie van de rechten van het kind uitdrukkelijk vervat ligt in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (artikel 42);
Dat het VN-Comité van de Rechten van het Kind ter gelegenheid van het eerste Belgisch rapport betreffende het Verdrag inzake de Rechten van het Kind België heeft opgeroepen « een systeem uit te werken dat ertoe strekt de beginselen en de bepalingen van het Verdrag in ruime mate ter kennis te brengen van zowel volwassenen als van kinderen » (blz. 171, § 17);
Dat de bekendmaking van het verdrag, zoals in ons land is gebeurd na de ratificering ervan, niet kan volstaan;
Dat een regelmatige en permanente sensibiliseringsactie nodig is om de reeds ingezette mentaliteitsverandering op het vlak van de rechten van het kind te ondersteunen en te versterken;
Dat hier dan ook een belangrijke taak is weggelegd voor de gezinnen, de scholen, al wie bij de opvoeding en begeleiding van kinderen betrokken is, de jeugdbewegingen, het ruime verenigingsleven, de media en het beleid;
2. Dat het eveneens noodzakelijk is het Belgisch beleid op een geregeld tijdstip te toetsen op zijn kindvriendelijkheid en op zijn conformiteit met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind;
Dat België, door toe te treden tot het Verdrag inzake de rechten van het kind, zich er immers toe verbonden heeft de rechten van het kind tot één van de basisbeginselen van zijn optreden te maken en een beleid te formuleren en uit te voeren dat de bescherming van de rechten van het kind tot doel heeft;
Dat het Verdrag zelf voorziet in een regelmatige rapportage aan het VN-Comite van de rechten van het kind (artikel 44, par.1);
Dat België in 1995 zijn eerste rapport heeft ingediend over de door België genomen maatregelen die uitvoering geven aan de in het Verdrag erkende rechten alsmede over de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van het genot van die rechten;
Dat het maatschappelijke en politieke belang van dit thema evenwel vereist dat er jaarlijks een grondig politiek debat wordt aan gewijd in de Wetgevende Kamers;
Dat een regelmatige politieke monitoring de noodzakelijke aanpak is om niet enkel de aangegane verbintenissen na te leven, doch tevens om het beleid met betrekking tot de rechten van het kind creatief en pro-actief in te vullen;
Dat de jaarlijkse dag voor de rechten van het kind hiertoe de ideale aanleiding is;
Dat het zinvol is dat, als uitgangspunt van dit parlementair debat, aan de Wetgevende Kamers een jaarlijks verslag zou worden overhandigd van wat is gerealiseerd inzake de rechten van het kind;
3. Dat een nationale dag voor de rechten van het kind tevens van uitermate groot belang is voor de kinderen zelf;
Dat kinderen immers meer inspraak verlangen over het bepalen van hun heden en toekomst;
Dat het hen tot nu toe echter ontbreekt aan een spreekbuis waarlangs ze hun stem kunnen laten horen;
Dat een dag voor de rechten van het kind aan kinderen een forum biedt waar ze zich kunnen uitdrukken, waar ze hun verlangens, noden, problemen, dromen, ... kenbaar kunnen maken, waar ze in dialoog kunnen treden met andere kinderen, met volwassenen en met het beleid;
4. Dat een dag voor de rechten van het kind tenslotte het kader biedt voor ontmoeting, overleg en gedachtenuitwisseling tussen niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor de rechten van het kind enerzijds en het beleid anderzijds;
Dat de vraag voor het instellen van een nationale dag voor de rechten van het kind op 20 november 1997 gegroeid is uit en uitdrukkelijk gevraagd wordt door het maatschappelijk middenveld;
Dat dit zeer recent is gebleken naar aanleiding van het initiatief van « KIRECO », de Vlaamse kinderrechtencoalitie, bestaande uit een waaier van niet-gouvernementele organisaties, waaronder de BGJG (Bond van grote en jonge gezinnen), UNICEF, de Kinderrechtswinkels, de Kinder- en Jongerentelefoon en DCI Vlaanderen (Defence for Children International), die in de week van 15 tot 22 november 1997 tal van initiatieven en sensibiliseringsacties ontwikkeld hebben;
Dat ook aan Franstalige zijde een dergelijke coalitie tal van niet-gouvernementele organisaties groepeert die aandringen op de offciële erkenning van 20 november als de dag voor de rechten van het kind;
Dat talrijke niet-gouvernementele organisaties in eigen land en in het buitenland een pioniersrol hebben gespeeld bij het formuleren en behartigen van de rechten van het kind en terzake een waakhondfunctie vervullen;
Dat het nodig is niet-gouvernementele organisaties van overheidswege actief te betrekken bij de promotie, de invulling en de toetsing van het kinderrechtenbeleid;
Dat het VN-Comite van de rechten van het kind, ter gelegenheid van het eerste Belgisch rapport betreffende het Verdrag inzake de rechten van het kind, betreurde dat de niet-gouvernementele organisaties niet betrokken waren bij de voorbereiding van deze eerste rapportage en de aanbeveling formuleerde « maatregelen te nemen teneinde een geregelde en nauwe samenwerking te bevorderen tussen de federale overheid en de plaatselijke autoriteiten, zulks met medewerking van de niet-gouvernementele organisaties die toezicht houden op de wijze waarop de rechten van het kind in de Verdragsluitende Staat worden uitgeoefend » (§ 13, blz. 170-171);
verzoekt de federale regering,
1º jaarlijks een dag voor de rechten van het kind in te stellen op 20 november, de verjaardag van de ondertekening van het UNO-Verdrag inzake de rechten van het kind;
2º dat naar aanleiding van deze dag activiteiten zouden worden georganiseerd door en voor kinderen en in samenwerking met de betrokken niet-gouvernementele organisaties;
3º dat naar aanleiding van deze dag aan het Parlement een verslag zou worden overhandigd over hetgeen in België is gerealiseerd inzake de rechten van het kind, in uitvoering van het Verdrag;
4º te ijveren, in het kader van de Verenigde Naties, opdat 20 november zou worden erkend als werelddag voor de rechten van het kind.
Sabine de BETHUNE. Anne-Marie LIZIN. Lisette NELIS-VAN LIEDEKERKE. Francy VAN DER WILDT. Christine CORNET d'ELZIUS. Andrée DELCOURT-PÊTRE. Bert ANCIAUX. Martine DARDENNE. Eddy BOUTMANS. Bea CANTILLON. |