1-699/1

1-699/1

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

4 JULI 1997


Voorstel van resolutie betreffende de afgeleide rechten in de sociale zekerheid

(Ingediend door mevrouw Bribosia-Picard c.s.)


TOELICHTING


INLEIDING

De problematiek van de afgeleide rechten van volwassenen en de financiering daarvan dient aangepakt te worden in het kader van de algehele hervorming van de sociale zekerheid.

Om spraakverwarring te voorkomen is het belangrijk de inhoud van de begrippen « afgeleide rechten » en « rechtstreekse rechten » duidelijk te bepalen.

Onder rechtstreekse of eigen rechten wordt verstaan de rechten die werknemers verwerven door hun beroepsactiviteit. Met deze aangegeven beroepsarbeid treden de werknemers toe tot een collectieve regeling krachtens welke zij onderling solidair zijn voor een aantal risico's verbonden aan die beroepsarbeid en verklaren zij het ermee eens te zijn het voor solidariteit bestemde deel van hun loon later uit te betalen ingeval die risico's zich voordoen. Bij werknemers wordt dat uitgesteld loon ingehouden aan de bron in de vorm van sociale-zekerheidsbijdragen.

Onder afgeleide rechten wordt verstaan rechten die niet door arbeid ontstaan maar door verwantschap (ouders-kinderen), door het huwelijk of door het samenwonen (ongehuwd samenwonen of andere vormen van samenwonen), waardoor er een band ontstaat tussen wie rechtstreekse rechten bezit en een persoon die van hem afhangt en geacht wordt te zijnen laste te komen. Deze afgeleide rechten worden om niet toegekend, de rechthebbende die deze rechten doet ingaan, heeft vooraf geen enkele specifieke premie of bijdrage gestort.

ONTWIKKELING VAN ONZE SOCIALE BESCHERMING

In België bestaan er twee regelingen inzake sociale bescherming : enerzijds is er de sociale zekerheid en anderzijds de sociale bijstand.

In België is de sociale zekerheid ingegeven door het ideeëngoed en de wetgeving van het Duitsland van Bismarck. Deze sociale-zekerheidsregeling houdt verband met de aanwezigheid van de werknemer op de arbeidsmarkt. Het gaat om een bescherming van de werknemers alleen en niet van alle burgers. Zij wil de risico's dekken verbonden aan het beroepsleven, bijvoorbeeld een te laag loon om het hoofd te kunnen bieden aan uitzonderlijke uitgaven (ziekte) of extra-uitgaven (opvoeding van de kinderen) of bij loonverlies (werkloosheid, invaliditeit, ouderdom).

De solidariteit tussen werknemers gaat er precies van uit dat ieder van hen aan diezelfde risico's blootgesteld kan zijn.

De sociale zekerheid en de daarbij horende vervangingsinkomens worden gefinancierd via inhoudingen van sociale-zekerheidsbijdragen op het loon van de werknemers.

De vervangingsinkomens zijn principieel maximalistisch, wat betekent dat zij rekening houden met het tevoren verdiende loon en in grote trekken de werknemer willen helpen zijn vroeger verworven levensstandaard te bewaren. Deze sociale bescherming steunt op het grondbeginsel van de sociale verzekering : wie bijdragen heeft gestort, bewijst dat hij verzekerd is. Wanneer het risico opduikt, kan de verzekerde aanspraak maken op die prestaties (zonder dat er daarvoor een onderzoek moet komen naar de staat van behoeftigheid of afhankelijkheid).

In België is de sociale bijstand gebaseerd op het zogeheten universalistisch gedachtengoed. Dat gaat ervan uit dat in een bepaald land de bevolking in haar geheel recht heeft op bepaalde vormen van bescherming, waarvan de twee voornaamste zijn het recht op het bestaansminimum en het recht op verzorging. Vooral sedert de tweede wereldoorlog heeft die universalistische stroming een hoge vlucht genomen en de invloed ondergaan van de sociale denkbeelden van de Engelsman Beveridge, die onder meer de drijvende kracht is geweest voor de invoering van een nationale gezondheidsdienst na de tweede wereldoorlog.

In principe is het zo dat uitkeringen in contanten pas na een onderzoek naar de staat van behoeftigheid worden toegekend (personen die niet beschikken over voldoende inkomsten, noch familieleden hebben die voor hen kunnen zorgen). Dat geschiedt op een louter minimalistische basis.

De sociale steun wordt gefinancierd door de algemene fiscaliteit.

De problematiek van de afgeleide rechten valt exact binnen de twee onderdelen van de sociale bescherming omdat de afgeleide rechten veronderstellen dat bepaalde aspecten van een universalistische filosofie inzake sociale bescherming worden geschraagd door een sociale zekerheid die een beroep doet op de bijdragen van de werknemers alleen.

Immers, de afgeleide rechten worden toegekend zonder onderzoek naar de staat van behoeftigheid zoals bij een verzekeringsregeling, maar voor hun financiering kunnen zij geen beroep doen op enige premie of specifieke bijdrage zoals dat in het systeem van Beveridge wel het geval is.

Nu is gebleken dat de toename van die niet door bijdragen gefinancierde rechten onbetaalbaar is geworden. Daar komt nog bij dat steeds meer personen die recht hebben op rechtstreekse en door bijdragen gefinancierde rechten, geleidelijk overgaan naar een regeling die veel weg heeft van bijstand (bijvoorbeeld een samenwonende werkloze vrouw zal uit de werkloosheid gesloten worden indien de persoon met wie zij samenleeft, over financiële middelen beschikt die volgens de reglementering toereikend worden geacht).

KOSTPRIJS VAN DE AFGELEIDE RECHTEN

Een bijgewerkte studie over de kostprijs van de afgeleide rechten bestaat er niet. Om ons echter een beeld te vormen van wat die kosten voorstellen, kunnen wij teruggrijpen naar een benaderende cijfermatige raming opgesteld door Gabrielle Clotuche, directeur-generaal bij het ministerie van Sociale Zaken, meegedeeld tijdens een colloquium over de individualisering van de rechten inzake sociale zekerheid (juni 1992).

Inzake pensioenen

Bij de pensioenen hebben de afgeleide rechten betrekking op de bijslag op de rustpensioenen voor gezinnen (dit is 25 % meer dan een alleenstaandenpensioen), de rustpensioenen voor alleenstaanden wanneer dat pensioen wordt toegekend aan de feitelijk of uit de echt gescheiden echtgenoot, de overlevingspensioenen (dit is 100 % van het pensioen van alleenstaande van een overleden echtgenoot).

Alleen al bij het stelsel voor werknemers bestaat 36 % van de pensioenuitgaven uit afgeleide rechten. Van die 36 % nemen de overlevingsuitkeringen ongeveer 90 % voor hun rekening.

Inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector invaliditeit

Als afgeleide rechten worden beschouwd enerzijds het verschil in het uitgekeerde bedrag tussen een gezinshoofd en een alleenstaande en anderzijds het verschil in het uitgekeerde bedrag tussen een gezinshoofd en een samenwonende.

Naar raming sloeg in 1992 ongeveer 12,5 % van de uitgaven inzake invaliditeit op afgeleide rechten. Aangezien de recente wetgeving het verschil tussen de uitkering van een gezinshoofd en een samenwonende nog heeft vergroot, is dat percentage zeker niet te hoog ingeschat.

Inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector gezondheidszorg

Als afgeleide rechten worden beschouwd de uitgaven ten gunste van de echtgenoot van een werkende rechthebbende, van de echtgenoot van een rechthebbende WIGW of van een persoon die een overlevingspensioen geniet.

Om een benaderend overzicht te krijgen van de kostprijs van de afgeleide rechten gaat de auteur van de bovengenoemde studie ervan uit dat de echtgenoot van een werkende rechthebbende of een WIGW ongeveer hetzelfde consumptiepatroon vertoont als de werknemer of de WIGW.

Op basis daarvan kan worden geraamd dat 8,4 % van de uitgaven voor de werkende rechthebbenden en 30 % van de uitgaven voor de gezondheidszorg voor de WIGW's als afgeleide rechten beschouwd kunnen worden.

Inzake werkloosheid

Als een afgeleid recht wordt beschouwd het verschil tussen de uitkering van een gezinshoofd, dat wil zeggen de rechthebbende met gezinslast, en de uitkering van een alleenstaande.

Als een afgeleid recht en een meevaller voor het werkloosheidsstelsel (en dus geen kosten) wordt eveneens beschouwd het verschil dat niet wordt betaald aan de samenwonende in vergelijking met een alleenstaande.

Met de afgeleide rechten kon het stelsel in 1987 7,8 miljard frank besparen. In de loop van de jaren is die meevaller voor het stelsel alsmaar groter geworden omdat de wetgever steeds drastischer is gaan optreden tegen samenwonenden.

MOTIEVEN VOOR DE INDIVIDUALISERING VAN DE RECHTEN (1)

Op basis van de volgende vaststellingen dringen wij er bij de federale regering op aan de problematiek van de individualisering van de rechten te onderzoeken :

­ met uitzondering van het werkloosheidsstelsel zijn de afgeleide rechten duur voor de sociale zekerheid, zonder dat zij de nodige inkomsten opbrengen;

­ de problematische financiering van de sociale zekerheid, die gedeeltelijk wordt veroorzaakt door de afgeleide rechten, leidt tot steeds meer verwarring tussen de toekenningscriteria die respectievelijk gelden voor de sociale zekerheid en de sociale bijstand;

­ het argument dat de afgeleide rechten een fundamenteel onderdeel vormen van het gezinsbeleid is wankel : de gezinnen waar beide echtgenoten ­ meestal noodgedwongen ­ buitenshuis werken, vormen een grote meerderheid, zodat ook een meerderheid van de kinderen een werkende moeder heeft; de herverdeling van de beschikbare middelen van de sociale zekerheid gebeurt dus op een manier die een meerderheid van de gezinnen benadeelt, en alleen die gezinnen bevoordeelt waar slechts een echtgenoot werkt, onafhankelijk van het aantal kinderen of van de inkomsten van deze gezinnen.

De afgeleide rechten voor volwassenen worden toegekend op basis van de aanwezigheid van een echtgenoot aan de haard, ook als er geen kinderen ten laste zijn. In een gezin waar beide echtgenoten buitenshuis werken, wordt aan geen van beiden het verhoogde bedrag voor personen ten laste toegekend, zelfs als er meerdere kinderen ten laste zijn;

­ de afgeleide rechten zijn ook vanuit sociaal oogpunt onlogisch : de gezinnen waar alleen de man buitenshuis werkt, zijn voornamelijk te vinden aan beide uiteinden van de financiële en maatschappelijke ladder, terwijl de gezinnen waar beide echtgenoten buitenshuis werken meestal tussen die uitersten in zitten, zodat hun dubbele bijdragen in feite dienen om extreme situaties te financieren;

­ de besparingen in de uitgaven voor de sociale zekerheid treffen vooral de samenwonende werkneemsters, die rechtstreekse rechten genoten en nu van deze rechten worden uitgesloten, terwijl geen enkele beperking werd opgelegd aangaande de afgeleide rechten van de niet buitenshuis werkende echtgenote, zelfs als zij beschikt over een aanzienlijk persoonlijk vermogen;

­ ten slotte moet een maatschappij waarin één huwelijk op drie ­ in de grote steden zelfs één op twee ­ in een echtscheiding eindigt, beschikken over een systeem dat een individuele sociale bescherming waarborgt, onafhankelijk van de risico's inherent aan het echtelijk bestaan.

Michèle BRIBOSIA-PICARD.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat dringt er bij de federale regering, en vooral bij de Ministerraad, dan ook op aan zich over de volgende doelstellingen te buigen :

­ vaststellen wie precies de afgeleide rechten geniet;

­ de kostprijs van de afgeleide rechten in de verschillende takken van de sociale zekerheid en de ontwikkeling ervan evalueren;

­ verschillende schema's uitwerken voor de geleidelijke vervanging van de afgeleide rechten door eigen rechten, waarvoor moet worden bijgedragen aan de sociale zekerheid, te beginnen met de generaties die hun studie weldra beëindigen en rekening houdend met de financiële armslag van de gezinnen.

Michèle BRIBOSIA-PICARD.
Marc OLIVIER.
Anne-Marie LIZIN.
Lydia MAXIMUS.
Andrée DELCOURT-PÊTRE.
Francy VAN DER WILDT.

(1) Zie Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen : Aanbeveling van de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen van 31 maart 1995 betreffende de hervorming van de werknemerspensioenen. Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen van de Senaat : Verslag over de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen inzake de hervorming van de werknemerspensioenen (Stuk Senaat, nr. 1-387/1).