5-1824/1

5-1824/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

25 OKTOBER 2012


Wetsvoorstel tot beheersing van de gerechtskosten

(Ingediend door de heer Rik Torfs c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat op 3 november 2011 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (Stuk Kamer, nr. 53-1859/1).

1. Situering van het probleem

A. Algemeen

Wat de gerechtskosten bijzonder maakt, is dat men weinig tot geen vat heeft op de vraag. Er bestaat de iure geen middel om het aantal strafbare feiten dat jaarlijks onderzocht mag worden, te bepalen (kwantificeren) — laat staan te beperken.

Dit is een politieke keuze, die haar consequenties heeft.

Het is namelijk van belang om onder ogen te zien dat er een permanente opwaartse druk is aan de vraagzijde.

Verschillende factoren zijn hiervoor verantwoordelijk. De drie voornaamste zijn :

— De mondialisering/internationalisering

De gerechtelijke overheden worden geconfronteerd met de gevolgen van de toegenomen mobiliteit van mensen en goederen. Dit vertaalt zich in onder andere een groter aantal rogatoire opdrachten en vertaal- en tolkopdrachten.

— De technologische en wetenschappelijke vooruitgang

De wetenschap en technologie hebben hun limieten kennelijk nog niet bereikt. Hierdoor worden nieuwe methodes om bewijselementen te verzamelen en te interpreteren, beschikbaar. Die zijn vaak, zeker in de aanvangsfase, bijzonder duur.

— De toenemende « juridisering » van de samenleving

De veranderingen (onder andere individualisering) in onze samenleving brengen met zich mee dat de burgers meer en sneller een beroep doen op de gerechtelijke overheden om hun geschillen op te lossen. Niet alleen de hoeveelheid en de snelheid waarmee ze dat doen, neemt toe, ook de verwachtingen ten aanzien van de gerechtelijke overheden ligt hoger.

Daarbij komt dan nog dat iedere prestatie aan een vooraf bepaald tarief wordt vergoed. Zo hebben we een open systeem, in tegenstelling tot de vergoeding van de advocaten onder de juridische tweedelijnsbijstand (gesloten enveloppe).

Bovendien is degene die de gerechtskosten genereert niet degene die verantwoordelijk is voor de betaling.

Hierdoor ontstaat logischerwijze een spanning tussen de vraag enerzijds en het aanbod (de beschikbaar gestelde middelen) anderzijds.

Om de spanning tussen vraag en aanbod minstens gedeeltelijk te doen afnemen, kan worden overwogen om de middelen met een groeinorm (vgl. sociale zekerheid) te laten stijgen. De drie bovenvermelde factoren veroorzaken immers een natuurlijke opwaartse druk op het totaal van de gerechtskosten.

Ook dan nog zullen maatregelen moeten worden genomen om met de toegekende middelen aan de vraag te voldoen.

B. Op budgettair vlak

Het probleem inzake budgettering van de gerechtskosten valt uiteen in 2 onderdelen. Enerzijds bestond er tot 2010 een structureel tekort aan ingeschreven kredieten (cf. het onevenwicht tussen vraag en aanbod) en anderzijds heeft dit geleid tot een gecumuleerde (historische) betalingsachterstand die dient te worden aangezuiverd.

1. Voor 2010 bedroeg de totale behoefte afgerond 104,7 miljoen euro, dit terwijl in de begroting 2010 een krediet van afgerond 89 miljoen euro werd ingeschreven. Dit betekent dat de (recurrente) behoefte aan betalingskrediet voor de gerechtskosten in strafzaken in 2010 het voorziene budget met een bedrag van 15,7 miljoen euro overschreed.

Om het structureel tekort aan ingeschreven kredieten weg te werken, werd een extra inspanning gedaan door in het ontwerp van algemene uitgavenbegroting 2011 een krediet in te schrijven van 99,2 miljoen euro. Dit krediet zal dienen om de geraamde recurrente behoeften af te dekken tijdens het jaar 2011. Bij deze raming wordt uitgegaan van een daling van de telecomkosten als gevolg van de tariefaanpassingen door het koninklijk besluit van 8 februari 2011, alsmede andere maatregelen tot beheersing van de kost van de gerechtelijke expertises (zie ook verder).

Het is daarbij niet de bedoeling om de uitgaven te onderschatten (de raming ligt lager dan de behoefte 2010) maar evenmin om een overdreven toename aan te moedigen. Dit houdt een risico in, dat permanent wordt opgevolgd. Wanneer in het tweede semester mocht blijken dat het krediet toch ontoereikend is, bestaat de mogelijkheid om bij te sturen door een administratieve kredietverdeling. Een gelijkaardige operatie eind 2010 maakte het mogelijk om een groot deel van de achterstallen aan te zuiveren.

2. Om de historische achterstallen aan te zuiveren zal in 2011 opnieuw worden getracht, zoals in 2010 (1) , via administratieve herverdeling op het einde van het jaar, een deel van de uitgespaarde kredieten binnen de FOD Justitie aan te wenden voor de betaling van de (achterstallige) gerechtskosten. Ter indicatie, eind 2009 bedroeg het historisch gecumuleerd tekort afgerond 25 miljoen euro, eind 2010 werd de betalingsachterstand geraamd op afgrond 16 miljoen euro. Het moet de ambitie zijn om tegen eind 2011 de achterstand volledig weggewerkt te krijgen.

2. Maatregelen

Een zeker realisme met betrekking tot de opwaartse druk op het budget voor gerechtskosten is noodzakelijk, maar dat neemt niet weg dat er maatregelen werden genomen en nog verder moeten worden genomen om een efficiëntere aanwending van de beschikbare middelen te garanderen.

Het beheersen van de gerechtskosten kan maar door een samenspel van maatregelen :

1. de druk op het budget verlichten door een aanpassing (lees : daling) van een aantal excessieve tarieven, voornamelijk inzake telefonie en DNA;

2. een duidelijk en omvattend reglementair kader voor de gerechtskosten creëren : basiswet, uitvoeringsbesluit(en) en concrete, praktische richtlijnen;

3. de controlemiddelen uitbreiden;

4. een grondige doorlichting van het reglementair kader dat gerechtskosten genereert;

5. een uitzuivering van de kosten die thans worden vergoed, maar die eigenlijk geen gerechtskosten zijn;

6. een sensibilisering en verdere responsabilisering van de gerechtelijke overheden.

2.1. Het verminderen van excessieve tarieven

Telefonie en DNA-onderzoek zijn twee voorname posten binnen het budget voor gerechtskosten waarvan de omvang niet alleen het gevolg is van de vraag ernaar, maar ook van de hoogte van het toegepaste tarief. Een vermindering van het tarief zal dan ook een grote besparing opleveren.

DNA

Situering

Bij de beslissing van de Ministerraad van 9 november 2007 werd een technische werkgroep ad hoc opgericht.

Er is één bijeenkomst geweest van deze werkgroep op 27 december 2007, waarna een summier rapport werd verspreid. Het enige concrete voorstel was dat van een openbare aanbesteding van de « expertises voor de veroordeelden ».

Door voormalig minister van Justitie Jo Vandeurzen werd een uitgebreidere studie naar de mogelijkheden tot beheersing van het budget besteld bij het NICC. Deze studie is aangekomen op 7 juli 2008 en kwam tot het besluit dat een belangrijke besparing kan worden gerealiseerd door de markt te consulteren via een Europese aanbesteding.

Het project DNA omvat drie actiepunten :

1. Wijziging van de wet van 22 maart 1999 om in een eerste fase tot een vereenvoudiging van de procedure te komen en om tot een betere doorstroming van de analyse, registratie en vergelijking van de DNA-profielen te komen. Tevens dient de wetgeving in overeenstemming te worden gebracht met de internationale verplichtingen inzake Prüm.

Door de vereenvoudiging van de procedures zal er ook een kostenbesparend effect zijn. Deze besparing zal er onder andere komen door de installatie van een nationale cel, waardoor het mogelijk wordt na te gaan of het DNA-profiel reeds werd opgesteld. Nu wordt immers in de praktijk vaak vastgesteld dat het DNA-profiel van éénzelfde persoon soms meerdere malen wordt opgesteld op vraag van verschillende actoren. Ook de vereenvoudiging van de deskundigenrapporten en de centralisatie van de expertises van DNA-profielen van veroordeelden bij één laboratorium, zal tot een kostenbesparing bijdragen (wetsontwerp houdende wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken, stuk Kamer, nr. 53 1504/001, aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers op 22 juli 2011).

2. Hiermee samenhangend is in een wijziging van het koninklijk besluit van 4 februari 2002 voorzien.

3. Ten slotte is er een openbare Europese aanbesteding gepland van « expertises voor de veroordeelden » met de bedoeling de kostprijs te verminderen.

TELEFONIE

Situering

Het probleem van het vergoeden van de operatoren behoort tot de bevoegdheid van twee ministers (Justitie en Economische Zaken), die niet altijd gelijklopende belangen hebben.

Aangezien de prijzen in het koninklijk besluit van 9 januari 2003 houdende modaliteiten voor de wettelijke medewerkingsplicht bij gerechtelijke vorderingen (koninklijk besluit Medewerkingsplicht) werden vastgesteld op een eerder forfaitaire basis zonder dat dit noodzakelijk overeenkwam met de reële kosten, werd geoordeeld dat het overleg met de sector deze keer diende gestoeld te zijn op solide en objectief mathematische gegevens. Vandaar dat aan het BIPT (de Belgische regulator voor de postdiensten en de telecommunicatie) op 16 september 2009 werd gevraagd om een studie te maken inzake de kostenfactoren. Gezien haar expertise en onafhankelijkheid als regulator werd zij hiervoor het best geplaatst geacht.

Historiek en stand van zaken

— de aanvraag vertrok op 16 september 2009;

— het BIPT heeft raadpleging gelanceerd (uitgebreide vragenlijst waarop operatoren moeten antwoorden);

— op 19 mei 2010 werd een informatiesessie gehouden en werd een strikte timing afgesproken;

— een syntheserapport opgesteld door het BIPT op 1 oktober 2010 is terug te vinden op hun website (http://www.ibpt.be/nl/408/ShowDoc/3278/Raadplegingen/Syntheseverslag_van_de__vragen_en_antwoorden_-sess.aspx). Hierin staat letterlijk dat het « de uiteindelijke doelstelling is de kosten omlaag te brengen voor alle betrokkenen » en duidelijke afspraken inzake timing werden gemaakt (zie punt IV van verslag);

— op 4 oktober 2010 werd dit syntheserapport gepresenteerd tijdens een gezamenlijke meeting van de operatoren en het Nationaal Overlegplatform Telecommunicatie (NOT).

Eén van de belangrijkste besluiten die werden meegedeeld naar aanleiding van de presentatie van het syntheseverslag is dat er ruimte bestond tot 30 % voor vermindering van de bestaande tarieven, en dit op basis van een inefficiënte operator. Dit wil zeggen dat zelfs verdere vermindering van de tarieven mogelijk moet zijn wanneer de in de studie aan het licht gebrachte inefficiënties, inzonderheid de gehanteerde procedures, kunnen worden opgelost. Het Instituut beval daarom aan dat een permanente werkgroep werd opgericht binnen het NOT (Nationaal Overlegplatform Telecommunicatie) waar samen met de operatoren wordt gewerkt om de dataretentie en de eraan verbonden uitbatingprocedures te moderniseren.

Het Instituut engageerde zich bovendien om samen met een consultant een kostenmodel uit te werken voor een efficiënte operator dat als een te bereiken doel zal worden gesteld na een « glide path » dat begint op 31 december 2010.

Deze werkgroep en het kostenmodel vormen een platform om de werkelijke kosten en hun evolutie op te volgen en in de toekomst mogelijke bijsturingen voor te stellen aan de regering;

— een geactualiseerde versie van het koninklijk besluit van 9 januari 2003 werd goedgekeurd op de Ministerraad van 15 december 2010. Hierin werd als een eerste stap de tarieven in de bijlage bij het koninklijk besluit van 9 januari 2003 globaal verminderd met 30 %;

— dit koninklijk besluit van 8 februari 2011 werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatblad op 23 februari 2011.

2.2. Een duidelijk reglementair kader

Het bestaande wettelijk en reglementair kader is fragmentair, onzeker of verouderd. Er moet een duidelijk antwoord worden gegeven op een aantal essentiële vragen, zoals :

— Wat zijn gerechtskosten ?

— Wie mag ze maken ?

— Hoe worden ze gemaakt ?

— Wie controleert en valideert de geleverde prestaties ?

— Hoe gebeurt de betaling ?

Situering

De laatste versie van de wet op de gerechtskosten dateert van 27 december 2006 (Programmawet II). Deze wet bevat slechts een beperkt aantal artikelen en delegeert een grote bevoegdheid aan de Koning. De Raad van State uitte hiertegen bezwaar in haar advies van 17 november 2006, reden waarom bepaald werd dat het uitvoeringsbesluit bij wet zou worden bekrachtigd.

In uitvoering hiervan werden 2 koninklijke besluiten genomen :

— koninklijk besluit van 26 april 2007 houdende regeling van de commissie voor de gerechtskosten (koninklijk besluit commissie gerechtskosten);

— koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken (koninklijk besluit algemeen reglement).

Tegen beide uitvoeringsbesluiten werd op 24 juli 2007 een verzoek tot vernietiging ingesteld bij de Raad van State.

Op 17 december 2008 sprak de Raad van State de vernietiging uit van het koninklijk besluit algemeen reglement. De Raad van State stelde dat indertijd ten onrechte een advies bij hoogdringendheid (5 dagen) was gevraagd.

Dezelfde dag stelde de Raad van State aan het Grondwettelijk Hof een prejudiciële vraag met betrekking tot het koninklijk besluit commissie gerechtskosten. In concreto werd aan het Grondwettelijk Hof gevraagd of artikel 5 van de bovenbedoelde programmawet de grondwet niet schendt in zoverre ze de geschillen met betrekking tot het vaststellen van vergoeding toekent aan een administratief rechtscollege, zoals de commissie voor de gerechtskosten.

Het Grondwettelijk Hof sprak zich hierover uit bij arrest van 26 november 2009 ten voordele van de commissie. De uitspraken die de commissie voor gerechtskosten doet binnen de uitoefening van haar functie houden dermate verband met de prerogatieven van het openbaar gezag van de Staat dat ze buiten de sfeer van de betwistingen met betrekking tot de burgerlijke rechten vallen.

Door de vernietiging van het koninklijk besluit algemeen reglement valt men ter zake terug op het oude koninklijk besluit, namelijk het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken (koninklijk besluit tarief gerechtskosten). Over de wettelijkheid van dit koninklijk besluit kunnen ernstige vragen worden gesteld. Oorspronkelijk was de grondslag te vinden in een wet van 1 juni 1849 en een wet van 16 juni 1919, maar deze werden door de programmawet van 27 december 2006 opgeheven. Kan de programmawet van 27 december 2006 als wettelijke grondslag voor het koninklijk besluit van 1950 dienen ? Artikel 6 van de programmawet van 27 december 2006 geeft een delegatie aan de Koning voor het bepalen van een lijst van gerechtskosten, de tarifering en de betalings- en inningsprocedure ervan. Maar artikel 6 gaat verder en zegt dat het uitvoeringsbesluit door een wet moet worden bekrachtigd binnen vierentwintig maanden volgend op de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Aan die laatste voorwaarde voldoet het koninklijk besluit van 1950 uiteraard niet.

Een ministeriële omzendbrief (nr. 131) van 22 januari 2009 geeft aan de magistraten opdracht om de bijgevoegde schaal der honoraria toe te passen.

Een nieuw uitvoeringsbesluit werd opgesteld. Op enkele kleine punten na is het een identieke kopie van het vernietigde koninklijk besluit. Op de Ministerraad van 30 april 2009 werd beslist dat het koninklijk besluit ter goedkeuring mocht worden voorgelegd aan het Staatshoofd na advies van de Raad van State.

De Raad van State uitte evenwel op 2 juni 2009 enkele fundamentele opmerkingen die betrekking hebben op de wettelijkheid van een aantal bepaling.

Strikt genomen zou men het advies van de Raad van State naast zich neer kunnen leggen en het koninklijk besluit conform art. 6 van de programmawet van 27 december 2006 laten bekrachtigen door een wet.

Hierdoor krijgt het koninklijk besluit evenwel het statuut van een wet en gaat de soepelheid van een uitvoeringsbesluit verloren.

Bovendien is er binnen het bestaande wettelijk kader onvoldoende ruimte voor bepaalde innovaties :

— Tot op heden ging men ervan uit dat de verhouding tussen gerechtelijke overheid en prestatieverlener van reglementaire aard is en niet van contractuele aard.

Een aantal processen voor de hoven en rechtbanken, alsook evoluties op het Europees niveau nopen ons om deze visie bij te stellen (onder andere een arrest van het Hof van Justitie van 17 september 1998).

Het hof van beroep te Antwerpen bij een arrest van 17 juni 2009 en de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bij vonnis van 6 februari 2009 hebben reeds de reglementaire aard van de band tussen het parket en in casu een takeldienst in twijfel getrokken.

Dit houdt in dat we moeten voorbereid zijn op de Europese richtlijnen rond overheidsopdrachten (richtlijn 2004/18/EG en verordening 213/2008), beroepskwalificaties (richtlijn 2005/36/EG) en diensten (richtlijn 2006/123/EG), ook al zijn die tot op heden nog niet allemaal omgezet.

— Een ander punt is de noodzaak om kwaliteitseisen te stellen aan de prestatieverleners. Dit is in het belang van de waarheidsvinding en heeft een kostenbesparend effect. Ook de Europese Unie hecht hier belang aan vanuit de gedachte van de uitwisselbaarheid van bewijselementen.

— Ten slotte zouden de bestaande controlemechanismen moeten worden aangescherpt.

2.3. Kwaliteitsbewaking van de prestatieverleners

Voor de waarheidsvinding is het absoluut noodzakelijk te kunnen rekenen op kwalitatieve prestatieverleners. De geleverde prestatie moet niet alleen tijdig worden geleverd, maar moet ook nuttig zijn voor het onderzoek.

In het wetsvoorstel tot invoering van een nationaal register voor gerechtsdeskundigen van volksvertegenwoordigers S. Becq, R. Terwingen en S. Verherstraeten (stuk Kamer, nr. 53 1499/001) worden kwaliteitscriteria ingevoerd voor gerechtsdeskundigen; ook wordt een nationaal register voor gerechtsdeskundigen opgericht.

2.4. Doortastende controlemechanismen (kwaliteitsbewaking van de geleverde prestaties)

Een efficiënte aanwending van de middelen houdt ook in dat er een grondige controle gebeurt van de geleverde prestatie en de daarvoor gevraagde betaling. De bestaande controlemechanismes zijn ontoereikend. Er zijn voornamelijk drie knelpunten :

a) Er is onvoldoende deskundigheid in hoofde van de vorderende gerechtelijke overheid en de Dienst Gerechtskosten om een inhoudelijke controle te doen van de geleverde prestatie : de deskundige werd net aangesteld omdat men onvoldoende is onderlegd in de materie.

b) De afstand tussen vorderende gerechtelijke overheid en de prestatieverlener is vaak te klein, waardoor er een band van afhankelijkheid en soms « ongezond » vertrouwen ontstaat. In die gevallen komt de effectiviteit van de controle in het gedrang.

c) Door het ontbreken van een informaticatoepassing voor de verwerking van de gerechtskosten, vanaf het geven van een opdracht tot de uitbetaling ervan, moet de controle voor een groot stuk manueel gebeuren. Er ontbreekt een globaal zicht.

Dit heeft ook tot gevolg dat er geen zicht is op het geheel van de uitgeschreven opdrachten. Naar budgettering toe betekent dit dat men voor het ramen van de kredietbehoefte zal moeten uitgaan van extrapolaties op basis van eerdere betalingen. Het zal ook maar vaak in de loop van het jaar pijnlijk duidelijk worden dat het voorziene budget niet volstaat om de gerechtskosten te betalen.

Verruimde opdracht Commissie voor de Gerechtskosten

Als oplossing voor de punten a) en b) stellen de indieners voor om de opdracht van de Commissie voor de Gerechtskosten te verruimen.

De commissie is multidisciplinair samengesteld. Het gaat om magistraten, prestatieverleners en ambtenaren. Deze gemengde samenstelling heeft als voordeel dat zij wel over de deskundigheid beschikt om zich inhoudelijk uit te spreken over de kwaliteit van de geleverde prestatie.

Doordat de commissie op federaal niveau wordt georganiseerd, kan er over de uniforme toepassing en controle worden gewaakt. Bijkomend voordeel is dat door de afstand tussen commissie en prestatieverlener geen band van afhankelijkheid ontstaat.

Beeldvorming

In het proces dat leidt tot de betaling van gerechtskosten kunnen 3 fasen worden onderscheiden :

— het geven van een opdracht (vordering);

— het ontvangen van de geleverde prestatie en de daarbij horende kostenstaat (facturatie);

— de betaling van de geleverde prestatie.

Om de effectiviteit van de controle door magistraat en de Dienst Gerechtskosten verder te verhogen, moet hen een informaticatool ter beschikking worden gesteld die toelaat om de gerechtskosten op elk niveau te registreren, op te volgen, de uitbetalingen ervan te doen, alsook de controle en voldoende informatie te verschaffen voor beleidsmatige doeleinden.

Een eerste stap werd gezet onder voormalig minister van Justitie mevrouw Onkelinx. Er werd toen, op aandringen van het openbaar ministerie, gekozen om te werken met een aanpassing binnen de bestaande informaticasystemen JIOR, REA-TPI en Mammoet.

Leuven en Nijvel werden aangewezen als pilootsite voor de « module gerechtskosten ». Begin 2007 werd de module in gebruik genomen.

Een evaluatie van de module gerechtskosten gebeurde door de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde (CMRO) naar aanleiding van de partnerschapsovereenkomst tussen de minister van Justitie, de FOD Justitie en de CMRO betreffende de gerechtskosten in strafzaken ter uitvoering van het protocolakkoord van 4 juni 2008.

De voornaamste punten van kritiek zijn :

— er is geen gegevensoverdracht tussen de verschillende instanties;

— de gebruiksvriendelijkheid kan beter;

— er zijn een aantal technische onvolkomenheden;

— enkele noodzakelijke verbindingen met andere toepassingen ontbreken.

Wil deze module zijn volle efficiëntie kunnen bewijzen, dan moet dit verder worden uitgewerkt. In ieder geval moet de module van toepassing zijn bij alle gerechtelijke overheden en moet de gegevensuitwisseling tussen alle instanties die betrokken zijn bij de gerechtskosten, elektronisch kunnen gebeuren.

De Dienst Gerechtskosten (niet-dringende gerechtskosten) en de griffies (dringende gerechtskosten) zullen het boekhoudsysteem CGAB (boekhoudprogramma) gebruiken voor het beheer van de facturen (memories, kostenstaten, ereloonstaten enz).

Op die manier wordt het hele proces beslagen vanaf het registreren van de opdracht tot de effectieve betaling.

Eens dit is gerealiseerd, wordt het perfect mogelijk om knipperlichten te installeren, risicoprofielen op te stellen en grondige controles uit te voeren.

Eens het signaal wordt gegeven dat controle mogelijk is, zal daar een ontradend effect van uitgaan en misbruik zal voor een groot deel spontaan uitsterven.

Bovendien ontstaat een schat aan informatie over uitgeschreven opdrachten die beleidsmatig kan worden gehanteerd.

2.5. Doorlichting van het reglementair kader dat gerechtskosten genereert

We moeten de vraag durven stellen of bepaalde opgelegde verplichtingen die gerechtskosten met zich meebrengen, nog langer zinvol zijn, dan wel dat goedkoper en eenvoudiger hetzelfde resultaat kan worden bereikt. Dit is het in overweging nemen van de opportuniteit van bepaalde verplichtingen.

Dergelijke voor betwisting vatbare verplichtingen zouden moeten worden opgelijst. De Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde (CMRO) is de uitgelezen partner om een dergelijke oefening uit te voeren.

2.6. Uitzuivering van de gerechstkosten

De kosten die thans worden vergoed met het budget voor gerechtskosten moet worden uitgezuiverd. Alleen die kosten die het gevolg zijn van een gerechtelijke opdracht of door de wet als gerechtskosten worden bestempeld, mogen ten laste komen van het budget voor gerechtskosten. Dit klinkt evident maar er werd vastgesteld dat bepaalde kosten die hieronder in feite niet ressorteren toch doorgeschoven worden naar het budget voor gerechtskosten.

Zo zijn de kosten die gemaakt worden nadat een verbeurdverklaard goed door middel van een proces-verbaal van overdracht in handen komt van de directeur van penale boetes, geen gerechtskosten meer.

2.7. Verdere sensibilisering en responsabilisering van de gerechtelijke overheden

Aangezien de gerechtskosten het gevolg zijn van opdrachten uitgeschreven door de gerechtelijke overheden, ligt er bij hen een grote verantwoordelijkheid.

Het door hun gevoerde (strafrechtelijk) beleid zal mee de omvang van de gerechtskosten bepalen. Zij bepalen met andere woorden in grote mate de vraagzijde.

Het is bijgevolg van belang dat de gerechtelijke overheden zich hier voldoende van bewust zijn. In de huidige situatie worden de gerechtelijke overheden slechts onrechtstreeks geconfronteerd met de financiële gevolgen voor het budget voor de gerechtskosten van de opdrachten die zij geven. Idealerwijze wordt het kostenaspect mee in overweging genomen bij de beslissing tot het uitschrijven van een opdracht :

De CMRO houdt een sensibiliseringscampgane, waarbij zij naast het aanspreken van de referentiemagistraten ook effectief naar de arrondissementen gaat om informatie te verschaffen aan de mensen op het terrein.

De sensibilisering van de gerechtelijke overheden is een blijvende zorg en zal moeten worden opgenomen in de opleiding en vorming van de magistraten.

— Er zal ook moeten worden nagedacht hoe de gerechtelijke overheden verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor het beheer van de gerechtskosten. Dit kan worden gerealiseerd door de middelen te plaatsen daar waar ze worden aangewend, met andere woorden het beheer van het budget voor gerechtskosten dichter te plaatsen bij de gerechtelijke overheden. Hoe dichter de middelen worden geplaatst bij de aanwender, hoe meer die wordt geresponsabiliseerd. Een enveloppensysteem is een voorbeeld. Uiteraard kunnen de gerechtelijke overheden maar een verantwoordelijkheid dragen voor zover hen ook de instrumenten daartoe ter beschikking worden gesteld.

Rik TORFS.
Dirk CLAES.
Sabine de BETHUNE.
Peter VAN ROMPUY.
Guy SWENNEN.
Martine TAELMAN.
Francis DELPÉRÉE.
Alain COURTOIS.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK I

Algemene bepaling en definities

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

In de zin van deze wet wordt verstaan onder :

— gerechtskosten : kosten die gemaakt worden op vraag of met het akkoord van de bevoegde magistraat, onverminderd de specifiek door de wet aan de politionele overheden toegekende bevoegdheden om te ageren zonder voorafgaande toestemming van de voormelde magistraat, en die vervat zijn in de categorieën bedoeld bij artikel 3 en die beantwoorden aan de criteria van de wet en haar uitvoeringsbesluiten;

— gelijkgestelde kosten : kosten die behoren tot categorieën bepaald door de wet en waarop de regels met betrekking tot de gerechtskosten worden toegepast;

— de minister : de minister van Justitie;

— gerechtelijke overheden : de hoven, de rechtbanken en het openbaar ministerie bij die hoven en rechtbanken;

— de afgevaardigde van de minister : de door de minister aangewezen ambtenaren of zij die hen tijdelijk vervangen in hun functie;

— de prestatieverlener : iedere natuurlijke of rechtspersoon wiens optreden, al dan niet gebruikelijk, sporadisch of punctueel, wordt gevorderd door een gerechtelijke overheid of door een overheid die handelt in opdracht van voormelde gerechtelijke overheid en die leveringen dan wel diensten verricht in het raam van voormelde vorderingen en die beantwoordt aan de door de wet of een koninklijk besluit gestelde criteria;

— de commissie : de commissie voor de gerechtskosten;

— aanvankelijk vorderende gerechtelijke overheid : gerechtelijke overheid die de desbetreffende prestatie heeft gevorderd dan wel de prestatieverlener heeft aangewezen.

HOOFDSTUK 2

Categorieën gerechtskosten en gelijkgestelde kosten

Art. 3

De gerechtskosten in de zin van deze wet, omvatten alle kosten die gemaakt worden in elke rechtspleging :

— in de fase van het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek en de strafrechtelijke berechting;

— die ertoe strekt minderjarigen te berechten die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, in de zin van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.

Art. 4

De gerechtskosten omvatten de uitgaven verbonden aan onder meer volgende prestaties :

— het uitvoeren van expertises;

— het vertalen en tolken;

— het optreden van gerechtsdeurwaarders;

— de verplaatsingen verbonden aan het optreden van dienstverleners, getuigen en magistraten in het raam van verschillende procedures;

— de inbeslagname naar aanleiding van een misdrijf door de bevoegde overheid, van goederen, roerend of onroerend, lichamelijk of onlichamelijk en dit met het oog op de waarheidsvinding, de verbeurdverklaring, de teruggave of de beveiliging van civielrechtelijke belangen, alsook de eraan verbonden kosten van bewaring of beheer;

— de vernietiging van in beslag genomen goederen;

— de opgraving, het vervoer, de behandeling en de bewaring van stoffelijke overschotten;

— het gebruik van infrastructuur voor medico-legale doeleinden;

— de prestaties verricht door slotenmakers;

— de identificatie, de lokalisatie, de retroactieve of toekomstgerichte bevraging of interceptie van privételecommunicatie en communicatie;

— het opvragen van financiële gegevens;

— de schade veroorzaakt door een gerechtelijk optreden;

— de prestaties van duikers, hondengeleiders en samenstellers van robotfoto's;

— het gebruik van materiaal bestemd om de hoeveelheid alcohol, verdovende middelen of psychotrope stoffen in het bloed of de urine te bepalen;

— de verblijfs- en verplaatsingskosten van magistraten, leden van de rechterlijke orde en leden van de politie;

— de uitvoering van rechtshulpverzoeken en internationale rogatoire opdrachten, zowel in strafzaken als in burgerlijke zaken;

— de overbrenging van uitgeleverde of overgeleverde personen;

— het optreden van getuigen, daarin begrepen hun verplaatsing en hun verblijf;

— het optreden van gezworenen en plaatsvervangende gezworenen, daarin begrepen hun verplaatsingen en verblijf;

— diegene die hierboven niet vermeld zijn en zich opdringen in het raam van het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek en de fase van de berechting;

— diegene die hierboven niet vermeld zijn en door de Koning worden bepaald.

Art. 5

De gelijkgestelde kosten in de zin van deze wet, omvatten de kosten gemaakt :

— in elke rechtspleging, in de fase van het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek en de strafrechtelijke berechting, die niet beantwoorden aan de voorwaarden van de wet om te worden beschouwd als gerechtskosten en die door de minister of zijn afgevaardigde toch worden aanvaard;

— in het raam van de strafuitvoering, overeenkomstig de categorieën bepaald door de Koning;

— in elke rechtspleging waarin het parket ambtshalve optreedt, volgens de nadere regels die bepaald worden door de Koning en voor zover geen andere bindende bepaling die kosten ten laste laat van de personen betrokken in die rechtspleging;

— in elke rechtspleging, gestoeld op de wetgeving met betrekking tot de internering van personen met een geestesstoornis;

— de uitgaven verbonden aan de juridische eerstelijns- en tweedelijnsbijstand in de zin van artikel 508/1 van het Gerechtelijk Wetboek;

— in iedere andere rechtspleging waarin kosten worden voorgeschoten of betaald door de federale overheidsdienst Justitie.

HOOFDSTUK 3

Vergoeding van de gerechtskosten en gelijkgestelde kosten, uitgesloten kosten en de tussenkomst van de burgerlijke partij

Art. 6

§ 1. De gerechtskosten worden vergoed in overeenstemming met de tarieven bepaald door de minister dan wel volgens de bedragen vastgesteld in overeenstemming met de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.

§ 2. De Koning bepaalt het indexeringsmechanisme van de bedragen vermeld in § 1 alsook van de bedragen die overeenkomstig andere bepalingen van de huidige wet worden vastgesteld.

§ 3. De overeenkomstig § 1 bepaalde tarieven primeren op tarieven die bepaald zijn door andere wettelijke of reglementaire bepalingen.

Art. 7

§ 1. De Koning kan voor bepaalde categorieën gerechtskosten, zoals voor gerechtskosten die niet vallen onder één van de categorieën omschreven in deze wet of voor gelijkgestelde kosten, bepalen dat ze slechts mogen worden gemaakt mits voorafgaande machtiging van de minister, zijn afgevaardigde of de door hem aangewezen gerechtelijke overheid binnen de door Hem bepaalde nadere regels.

§ 2. De minister bepaalt de categorieën gerechtskosten die zonder zijn voorafgaand akkoord, betaalbaar kunnen gesteld worden na vaststelling ervan door de bevoegde gerechtelijke overheid.

Art. 8

De Koning bepaalt welke kosten in elk geval ten laste van de Staat blijven, zonder mogelijkheid ze te kunnen verhalen op de veroordeelde of de burgerlijke partij. In ieder geval vallen de kosten verbonden aan het optreden van tolken en vertalers in het raam van de strafprocedures en in de procedures voor de jeugdrechtbank en jeugdrechter in beroep, ten laste van de Staat.

Art. 9

§ 1. De Koning bepaalt in welke gevallen hij die zich burgerlijke partij stelt, gehouden is het bedrag dat de gerechtskosten en gelijkgestelde kosten dekt, ter griffie neer te leggen en in welke gevallen en wie wordt vrijgesteld van de neerlegging van een dergelijk bedrag. Hij bepaalt tevens wanneer een aanvullend bedrag moet worden neergelegd ter griffie en wie verantwoordelijk is om dit aanvullend bedrag op te vragen.

§ 2. De kosten die gemaakt worden in het raam van een gerechtelijk onderzoek dat werd ingesteld naar aanleiding van een burgerlijke partijstelling, worden enkel voorgeschoten door aanwending van het in § 1 vermelde neergelegde bedrag, tenzij het openbaar ministerie ermee instemt dat die kosten niet moeten worden voorgeschoten aan de hand van het in § 1 vermelde neergelegde bedrag.

De voormelde kosten die niet betaald kunnen worden aan de hand van het ter griffie neergelegde bedrag, kunnen verhaald worden op de magistraat die de prestatie gevorderd heeft die aanleiding heeft gegeven tot de kosten, dit zolang geen aanvullend bedrag werd neergelegd ter dekking van de integraliteit van de voormelde kosten.

De Koning bepaalt tevens de formaliteiten die moeten worden vervuld om het mogelijk te maken de kosten voor te schieten aan de hand van het bedrag vermeld in § 1.

§ 3. De minister bepaalt de omvang van het voor te schieten bedrag.

§ 4. Wanneer de zaak beëindigd is door een beslissing die ten aanzien van de burgerlijke partij onherroepelijk is geworden, overhandigt de griffier aan die partij tegen een ontvangstbewijs de niet gebruikte bedragen, alsmede de stukken tot bewijs van de kosten die in het belang van de burgerlijke partij zijn gemaakt en door het vonnis zijn begroot.

In geval van veroordeling van de verdachten maakt de griffier bovendien met betrekking tot de andere kosten een memorie op. Nadat de begroting van de rechter daarop is aangebracht, wordt het bedrag ervan tegen ontvangstbewijs aan de burgerlijke partij terugbetaald.

§ 5. Dezelfde regels zijn van toepassing in geval van rechtstreekse dagvaarding.

HOOFDSTUK 4

De tussenkomst van de prestatieverleners, de vorderende overheden en de griffiers

Art. 10

§ 1. De aanvankelijk vorderende of aanwijzende gerechtelijke overheid geeft rechtstreeks of door toedoen van de door haar gevorderde of aangewezen overheden, schriftelijk opdracht aan de prestatieverlener, stelt de draagwijdte ervan vast en bepaalt de termijn waarbinnen zij moet worden voltooid.

§ 2. In geval van hoogdringendheid kan de vordering of de aanwijzing mondeling worden gedaan en dient die zo spoedig mogelijk schriftelijk te worden bevestigd.

§ 3. Indien de vordering of de aanwijzing geen termijn bepaalt waarbinnen de opdracht dient te worden voltooid, dient de opdracht te worden voltooid binnen de door de Koning bepaalde termijn.

§ 4. Indien de prestatieverlener de termijn bedoeld in §§ 1 of 3 niet kan naleven, vraagt hij voor het verstrijken van de voormelde termijn en door middel van een schriftelijk verzoek verlenging van die termijn aan de vorderende gerechtelijke overheid.

Art. 11

De vorderende of aanwijzende gerechtelijke overheden kunnen bepalen in welke gevallen de overheden die onder hun leiding handelen, de tussenkomst kunnen vorderen van dienstverlenende personen of die aanwijzen zonder uitdrukkelijke voorafgaande opdracht van voormelde gerechtelijke overheden.

Art. 12

De prestatieverlener is gebonden door de tarieven en bedragen die bepaald worden overeenkomstig artikel 6 van deze wet.

Dit geldt eveneens voor de derden waarop de prestatieverlener beroep doet in het raam van zijn vordering of aanwijzing.

Art. 13

§ 1. Na uitvoering van de opdracht of het verlenen van de prestatie of de levering van het goed, stelt de aanvankelijk vorderende of aanwijzende gerechtelijke overheid de staat van kosten en/of honorarium vast, na de in artikel 16 vermelde controle te hebben uitgevoerd.

§ 2. Indien sommen ten onrechte zijn vastgesteld of toegekend, doet de minister van Justitie of zijn gemachtigde, rollen van teruggave opmaken die op hen die ze hebben vastgesteld, invorderbaar zijn.

Art. 14

§ 1. De griffier van de rechtbank of het hof stelt een overzichtsstaat van de gerechtskosten en gelijkgestelde kosten op, die hij dagtekent en ondertekent. Indien verschillende griffiers tussenkomen tijdens de rechtspleging, stellen zij voor elk deel van de rechtspleging waarin zij tussenkomen, een overzichtsstaat van de kosten op.

§ 2. De minister van Justitie kan de nadere regels bepalen waaraan de overzichtsstaat van de kosten moet voldoen.

Art. 15

§ 1. De kosten die niet door het eindvonnis of -arrest konden worden voorzien of vastgesteld, en als de rechtspleging aanleiding heeft gegeven tot een in kracht van gewijsde gegane beslissing, zullen worden opgenomen in een aanvullende overzichtsstaat van de kosten.

Daartoe vordert het openbaar ministerie schriftelijk het hof of de rechtbank dat de in kracht van gewijsde gegane eindbeslissing genomen heeft, een aanvullende overzichtsstaat van de kosten die haar griffier opstelt, uitvoerbaar te verklaren. De vordering van het openbaar ministerie wordt ter kennis gebracht van de veroordeelde volgens de procedure bepaald door de Konings. Binnen de door de Koning bepaalde termijn kan de veroordeelde schriftelijk zijn opmerkingen doen toekomen aan het bevoegde hof of de bevoegde rechtbank, dit volgens de procedure bepaald door de Koning.

De Koning kan bepalen dat voor aanvullende overzichtsstaten van kosten die een bepaald bedrag niet overschrijden, de voormelde procedure niet toegepast dient te worden en rechtstreeks de aanvullende overzichtsstaten aan de bevoegde ontvanger van de domeinen of penale boeten kunnen worden toegezonden door de griffier van het hof of de rechtbank om de kosten op de veroordeelde te verhalen.

§ 2. Zodra het hof of de rechtbank, in afwezigheid van de partijen en het openbaar ministerie, uitspraak gedaan heeft over de vordering van het openbaar ministerie, bezorgt de giffier van de rechtbank of het hof een afschrift van de aanvullende kostenstaat aan de bevoegde ontvanger van de domeinen of penale boeten, om de kosten op de veroordeelde terug te vorderen.

HOOFDSTUK 5

De controleprocedure, verjaring, betaalbaarstelling en beroepsmogelijkheden

Art. 16

§ 1. Na uitvoering van de opdracht controleert de aanvankelijk aanwijzende of vorderende gerechtelijke overheid, de gerechtelijke overheid onder wiens leiding de aanwijzing of vordering werd gedaan overeenkomstig artikel 11, dan wel de gerechtelijke overheid onder wiens leiding de prestatie werd verder gezet, elk wat hen betreft en ongeacht de stand van de rechtspleging, de kwaliteit van de verleende prestatie of van het geleverde goed, de naleving van de opgelegde uitvoerings- of leveringstermijn, de naleving van de verplichting vervat in artikel 10, § 4, de overeenstemming ervan met de toepasselijke tarifering en desgevallend het intreden van de verjaring overeenkomstig artikel 17.

§ 2. De gerechtelijke overheid stelt vervolgens het bedrag van de staat van kosten en/of honorarium vast. Zij voegt een origineel van de vastgestelde staat van kosten en/of honorarium aan het dossier van de rechtspleging. Indien de voormelde gerechtelijke overheid geen titularis meer is van de zaak waarin zij vorderde of de prestatie liet voortduren, wordt het origineel van de staat van kosten en/of honorarium toegezonden aan de gerechtelijke overheid die op dat ogenblik bevoegd is.

§ 3. De minister bepaalt welke stukken dienen gevoegd te worden bij de staat die ter betaling dient te worden aangeboden. Hij bepaalt tevens de voorwaarden waaraan de staten van kosten en/of honoraria van de prestatieverleners dienen te voldoen. Desgevallend kan hij een eenvormig model opleggen.

§ 4. Bij ongerechtvaardigde vertraging in de uitvoering van de opdracht of toelevering van een goed, bij slechte of onvolledige uitvoering of bij overdreven aanrekening van kosten en/of honorarium in functie van de geleverde prestaties of goederen, welke de aard van de opdracht of levering ook moge zijn, zal de aanvankelijk aanwijzende of vorderende gerechtelijke overheid, de gerechtelijke overheid onder wiens leiding de aanwijzing of vordering werd gedaan overeenkomstig artikel 11, dan wel de gerechtelijke overheid onder wiens leiding de prestatie werd verder gezet, het bedrag van de vaststelling van de staat verminderen bij een met redenen omklede beslissing. De Koning bepaalt de nadere regels van die vermindering en van de wijze waarop de beslissing dienaangaande ter kennis wordt gebracht van de prestatieverlener.

§ 5. De prestatieverlener kan beroep instellen bij de commissie bedoeld in hoofdstuk VI binnen een termijn van één maand vanaf de kennisgeving van de verminderde vaststelling van zijn staat van kosten en/of ereloon. De Koning bepaalt de procedure van de kennisgeving.

Art. 17

§ 1. De facturen en staten van kosten en honorarium die niet werden aangeboden bij de vorderende gerechtelijke overheid binnen het jaar na de vordering van de prestatie of de levering van het goed, zijn verjaard.

§ 2. De minister van Justitie of diens afgevaardigde kan desgevallend de prestatieverlener geheel of gedeeltelijk ontheffen van het verval. Daartoe dient de dienstverlener een verzoek in bij de minister of zijn afgevaardigde, overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning. Dit verzoek dient op straffe van niet ontvankelijkheid de motieven aan te halen die het staven. Het verzoek kan worden ingediend vooraleer de termijn bedoeld in § 1 is verstreken.

§ 3. De prestatieverlener kan tegen de beslissing genomen door de minister of zijn afgevaardigde beroep instellen bij de commissie binnen een termijn van één maand vanaf de kennisgeving van de beslissing. De Koning bepaalt de procedure van de kennisgeving en de wijze waarop het beroep bij de commissie wordt ingediend. Het beroep dient op straffe van niet ontvankelijkheid de motieven aan te halen het staven.

Art. 18

§ 1. De minister of zijn afgevaardigde controleert de kwaliteit van de prestatie of van het geleverde goed, de naleving van de opgelegde uitvoerings- of leveringstermijn, de naleving van de verplichting vervat in artikel 10, § 4, de overeenstemming ervan met de tarifering en desgevallend de verjaring van de facturen en staten van kosten en honorarium.

In het raam van de voormelde controle kan de minister of zijn afgevaardigde, elk passend onderzoek verrichten, onder meer elke nuttige toelichting vragen, zich alle stukken laten voorleggen waaruit de uitvoering van de prestatie of de levering van het goed blijkt en zich het dossier van de rechtspleging laten voorleggen met akkoord van de gerechtelijke die bevoegd is in functie van de stand van de rechtspleging. De minister of zijn afgevaardigde kan eveneens advies inwinnen bij bevoegde prestatieverleners.

§ 2. Indien de minister of zijn afgevaardigde de vaststelling van de staat van kosten en/of honorarium door de bevoegde gerechtelijke overheid goedkeurt, wordt de staat betaalbaar gesteld overeenkomstig de vaststelling die verricht werd door de bevoegde gerechtelijke overheid.

§ 3. Indien de minister of zijn afgevaardigde de vaststelling van de staat van kosten en/of honorarium door de bevoegde gerechtelijke overheid niet goedkeurt, wordt die niet betaalbaar gesteld. De minister of zijn afgevaardigde brengt die beslissing ter kennis van de prestatieverlener overeenkomstig de procedure bepaald door de Koning.

De prestatieverlener kan tegen de beslissing genomen door de minister of zijn afgevaardigde beroep instellen bij de commissie binnen een termijn van één maand vanaf de kennisgeving van de beslissing.

§ 4. Indien de minister of zijn afgevaardigde de vaststelling van de staat van kosten en/of honorarium door de bevoegde gerechtelijke overheid slechts gedeeltelijk goedkeurt, wordt het niet betwiste deel van de vaststelling betaalbaar gesteld. De minister of zijn afgevaardigde brengt die beslissing ter kennis van de prestatieverlener overeenkomstig de procedure die door de Koning worden bepaald.

De prestatieverlener kan tegen die beslissing beroep instellen bij de commissie binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf de dag waarop de kennisgeving geschiedt van de gedeeltelijke weigering tot betaalbaarstelling.

§ 5. Indien de minister of zijn afgevaardigde de vaststelling van de staat van kosten en/of honorarium door de bevoegde gerechtelijke overheid niet of slechts gedeeltelijk goedkeurt en het overeenstemmende bedrag van die staat van kosten en/of honorarium reeds werd betaald, kan de minister of zijn afgevaardigde beroep instellen bij de commissie, binnen een termijn van 6 maanden na de ontvangst van de vastgestelde staat en alle onderliggende stukken. Het bewijs van de ontvangst van de staat en de onderliggende stukken wordt geleverd overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning. Voormelde termijn wordt geschorst gedurende de periode die nodig is om het onderzoek waarvan sprake in § 1, tweede lid te verrichten.

§ 6. De minister of zijn afgevaardigde kan tegen iedere vaststelling van een staat van kosten en/of honorarium die een bedrag van 1 250 euro te boven gaat, ongeacht of de staat al dan niet reeds werd betaalbaar gesteld of werd betaald, binnen een termijn van 6 maanden beroep instellen bij de commissie, na ontvangst van de vastgestelde staat en alle onderliggende stukken. Voormelde termijn wordt geschorst gedurende de periode die nodig is om het onderzoek bedoeld in § 1, tweede lid te verrichten.

Met dit beroep kan de minister of zijn afgevaardigde verzoeken dat de commissie zou overgaan tot een ambtshalve controle van het geheel van de vaststelling en de onderliggende staat. De minister of zijn afgevaardigde zal, op straffe van niet ontvankelijkheid van het beroep, de bijzondere redenen opgeven die hem noodzaken dit beroep in te stellen.

De commissie zal zich dan over de ontvankelijkheid en gegrondheid van dit beroep kunnen uitspreken na de partijen te hebben uitgenodigd hun middelen te doen gelden met betrekking tot de vaststelling van de staat van kosten en/of honorarium en de eventuele opmerkingen die de commissie zou maken.

Om het grensbedrag van 1 250 euro te berekenen wordt rekening gehouden met het bedrag van de eerder vastgestelde staten die werd opgesteld in dezelfde zaak door dezelfde prestatieverlener.

Art. 19

§ 1. In iedere rechtspleging die aanleiding kan geven tot gerechtskosten of gelijkgestelde kosten, kan iedere partij alsook het openbaar ministerie, tot de sluiting van de debatten een beroep aanhangig maken bij de commissie tegen de vaststelling van een staat van kosten en/of honorarium door de bevoegde gerechtelijke overheid, dit overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning.

Het verzoekschrift moet, op straffe van niet ontvankelijkheid van het beroep, de bijzondere redenen opgeven die aan het beroep bij de commissie ten grondslag liggen.

De verzoekende partij dient voor de sluiting van de debatten het bewijs neer te leggen van het aanhangig maken van voormeld beroep.

§ 2. Indien het bewijs bedoeld in § 1, derde lid wordt geleverd, houdt het hof of de rechtbank de uitspraak aan over de kosten die het voorwerp uitmaken van de vaststelling waartegen beroep werd ingesteld.

Art. 20

§ 1. In iedere rechtspleging die aanleiding kan geven tot gerechtskosten of gelijkgestelde kosten kan het bevoegde hof of de bevoegde rechtbank de commissie verzoeken zich uit te spreken over een eerdere vaststelling van een staat van kosten en/of honorarium door de bevoegde gerechtelijke overheid. Zij zendt daartoe de zaak naar de commissie, dit overeenkomstig de nadere regels bepaald door de Koning.

De commissie handelt dan overeenkomstig artikel 22, § 3.

§ 2. In het geval bedoeld in § 1 houdt het hof of de rechtbank de uitspraak aan over de kosten die het voorwerp uitmaken van de vaststelling waarover het verzoek handelt.

Art. 21

§ 1. Het instellen van een beroep bij de commissie geschiedt overeenkomstig de nadere regels die door de Koning worden bepaald.

§ 2. De termijnen vermeld in artikel 16, § 5, artikel 17, § 3, en artikel 18, § 3, tweede lid, § 4, § 5 en § 6, het indienen van een akte van beroep die nauwkeurig de motieven vermeldt waarop het beroep is gestoeld en de nadere regels bepaald door de Koning op het vlak van het indienen van het beroep, zijn voorgeschreven op straffe van niet-ontvankelijkheid van het beroep.

§ 3. De termijnen vermeld in de wet en de uitvoeringsbesluiten ervan worden gerekend van middernacht tot middernacht. De in maanden of in jaren bepaalde termijnen worden gerekend van de zoveelste tot de dag vóór de zoveelste.

Zij worden gerekend vanaf de dag na die van de akte of van de gebeurtenis die hen doet ingaan en omvat alle dagen, ook de zaterdag, de zondag en de wettelijke feestdagen.

De vervaldag is in de termijnen begrepen. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.

Ten aanzien van de geadresseerde, worden de termijnen die beginnen te lopen vanaf een kennisgeving berekend :

1º wanneer de kennisgeving is geschied bij aangetekende brief, al dan niet met ontvangstbewijs, of bij gewone brief, vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst;

2º wanneer de kennisgeving gebeurd is aan een elektronisch postadres, vanaf de eerste dag die volgt op de verzending naar het elektronisch adres;

§ 4. De Koning kan bepalen in welke gevallen een prestatieverlener een elektronisch postadres dient op te geven waarop de betekeningen, onder meer door de griffie van de commissie, rechtsgeldig kunnen geschieden.

§ 5. Personen die geen woonplaats hebben in België, dienen er één in het Rijk te kiezen.

HOOFDSTUK 6

De commissie voor de gerechtskosten

Art. 22

§ 1. Er wordt een commissie voor de gerechtskosten opgericht die kennis neemt van de beroepen ingesteld tegen de beslissingen van de vaststellende magistraat en de minister of zijn afgevaardigde inzake de vaststelling van de gerechtskosten en gelijkgestelde kosten.

De commissie doet uitspraak als administratief rechtscollege.

§ 2. De minister van Justitie kan de algemene vergadering van de commissie verzoeken om advies, onder meer met betrekking tot de tarieven bedoeld in artikel 6.

De algemene vergadering van de commissie kan ambtshalve adviezen verstrekken met betrekking tot specifieke vaststellingen die zij deed in het raam van haar activiteit vervat in § 1.

§ 3. Indien beroep wordt ingesteld bij de commissie, kan zij zich ambtshalve uitspreken over de totaliteit van de vaststelling van de onderliggende staat. De commissie zal in dat geval vooraf de prestatieverlener en de minister van Justitie of zijn afgevaardigde uitnodigen hun middelen te doen kennen met betrekking tot de vaststellingen die voortvloeien uit de ambtshalve controle en die geenszins als middel werden aangewend in het raam van het beroep waardoor de zaak bij haar aanhangig werd gemaakt. De commissie kan een bedrag vaststellen dat lager of hoger ligt dan de oorspronkelijke vaststelling.

§ 4. De commissie bestaat uit een aantal door de Koning te bepalen leden, met een minimum van zes en een maximum van 14 leden. Die leden zijn effectieve, emeritus of ere-magistaten die ervaring moeten hebben op het vlak van de behandeling van gerechtskosten. Samen vormen ze de algemene vergadering van de commissie.

De leden van de commissie worden door de Koning benoemd voor een termijn van 5 jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.

De Koning benoemt de voorzitter en drie ondervoorzitters van de commissie.

Bij verhindering van de voorzitter, kunnen de bevoegdheden van de voorzitter worden uitgeoefend door een ondervoorzitter of een lid dat door de voorzitter werd aangewezen.

De commissie wordt samengesteld uit twee kamers, waarvan één kennis neemt van de Nederlandstalige zaken en de andere van de Franstalige en Duitstalige zaken. De voorzitter mag bijkomende kamers inrichten indien het aantal zaken of de aard ervan het vereisen. De leden van de commissie kunnen gelijktijdig lid zijn van meerdere kamers.

Iedere kamer bestaat uit ten minste drie leden. De voorzitter wijst de benoemde leden aan die de kamers samenstellen. De kamers houden zitting met minstens 3 leden en worden voorgezeten door de voorzitter, een ondervoorzitter of ieder ander lid dat daartoe door de voorzitter is aangewezen. Het totaal aantal zetelende leden wordt bepaald door de voorzitter of de ondervoorzitter die hem vervangt, dan wel het lid dat hem vervangt, dit in functie van de noodwendigheid om onder meer de eenheid van de rechtspraak van de commissie te waarborgen of omwille van de complexiteit van de zaak.

De leden van de commissie kunnen slechts zaken behandelen in een andere landstaal dan diegene waarin zij hun examen voor een universitair diploma hebben afgelegd, voor zover ze het bewijs leveren van de functionele kennis van de andere taal, onverminderd de regeling vervat in artikel 24, § 7.

§ 5. De commissie kan worden bijgestaan door één of meerdere prestatieverleners die als verslaggever optreden.

De Koning stelt, na advies van de algemene vergadering van de commissie, een lijst op van prestatieverleners die als verslaggever kunnen worden aangewezen om de commissie bij te staan.

Hij verdeelt hen op twee manieren, enerzijds per specialisatie en anderzijds per taal. De duur van het mandaat van die personen is vijf jaar. Het mandaat is hernieuwbaar.

Indien de lijst die opgesteld werd door de Koning voor een bepaalde specialisatie of een bepaalde taal, geen prestatieverleners heeft opgenomen of indien alle prestatieverleners van de voormelde specialisaties of de voormelde taal verhinderd zijn, kan de voorzitter van de commissie of de ondervoorzitter die hem vervangt, zo nodig overgaan tot aanwijzing van een ad hoc prestatieverlener.

§ 6. De minister benoemt de griffier van de commissie alsook de eventuele adjunct-griffiers, na het advies van de algemene vergadering van de commissie te hebben verkregen over hun kandidatuur. Hun benoeming geldt voor 5 jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.

De griffier neemt, in samenspraak met de voorzitter, de nuttige initiatieven om de goede werking van de commissie te verzekeren. De voorzitter staat in voor de leiding van de commissie en de haar griffie. Hij wordt daartoe bijgestaan door de ondervoorzitters.

De Koning bepaalt de organisatie, de samenstelling en de werking van de griffie. Hij bepaalt ook het statuut van de leden van de griffie.

De federale overheidsdienst Justitie stelt alle middelen ter beschikking van de commissie om haar goede werking te kunnen verzekeren.

§ 7. De leden van de commissie, de prestatieverleners die als verslaggever worden aangewezen en de leden van de griffie zijn verplicht om de feiten, de handelingen of de inlichtingen waarvan zij uit hoofde van hun functie kennis hebben, geheim te houden zowel tijdens het mandaat als na het verstrijken ervan.

De verslagen die worden opgesteld door de prestatieverleners die als verslaggever optreden, vallen onder de geheimhoudingsverplichting.

De verslagen van de verslaggevers kunnen slechts in het raam van het beraad van de commissie worden aangewend om de beslissing voor te bereiden. Ze worden geenszins aan de partijen ter kennis gebracht.

Elementen die uit de voormelde verslagen worden aangewend moeten evenwel aan tegenspraak van de partijen worden onderworpen.

§ 8. De beginselen die de wraking van rechters en raadsleden van de rechterlijke orde regelen, zijn toepasselijk op de leden van de commissie.

De leden van de commissie kunnen gewraakt worden om de redenen die luidens de artikelen 828 en 830 van het Gerechtelijk Wetboek tot wraking aanleiding geven.

Ieder lid van de commissie dat weet dat hem een grond van wraking treft, moet de voorzitter verwittigen, die beslist of hij zich al dan niet moet onthouden.

Hij die wil wraken moet het doen zodra hij van de wrakingsgrond kennis heeft gekregen.

De wraking wordt bij gemotiveerd verzoekschrift gevraagd dat op de griffie van de commissie wordt neergelegd.

Nadat de wrakende partij en het gewraakte lid zijn gehoord, wordt zonder verwijl over de wraking uitspraak gedaan door de voorzitter, de ondervoorzitter die hem vervangt dan wel door het door de voorzitter aangewezen lid.

Die beslissing is slechts vatbaar voor een voorziening in cassatie bij de Raad van State.

Art. 23

De griffie van de commissie brengt de aanvankelijk aanwijzende of vorderende gerechtelijke overheid op de hoogte van het instellen van een beroep door de prestatieverlener tegen de beslissing van de minister van Justitie of zijn afgevaardigde, van de minister van Justitie of zijn afgevaardigde dan wel van iedere partij of het openbaar ministerie tegen de vaststelling van de staat overeenkomstig artikel 19, § 1.

De aanvankelijk aanwijzende of vorderende gerechtelijke overheid staat in voor de verzending van kennisgeving vervat in het eerste lid, aan de gerechtelijke overheid belast met de behandeling van het dossier, dit in functie van de stand van de rechtspleging.

HOOFDSTUK 7

De procedure voor de commissie

Art. 24

§ 1. De procedure voor de commissie is schriftelijk.

§ 2. Zodra het beroep op de rol is ingeschreven, verzoekt de griffier, met alle middelen en tegen ontvangstmelding, de minister van Justitie of zijn afgevaardigde hem het dossier van de zaak toe te sturen.

§ 3. In geval van kennelijke niet-toelaatbaarheid, onder meer ingevolge kennelijke niet-ontvankelijkheid, van het beroep wijst de voorzitter een beslissing van niet-toelaatbaarheid.

De beslissing van niet-toelaatbaarheid sluit de procedure af.

De griffier brengt de beschikking van niet-toelaatbaarheid onverwijld ter kennis van de partijen.

§ 4. De voorzitter kan alle nodige daden van onderzoek verrichten met het oog op de instaatstelling van het beroep van de prestatieverlener of de minister of zijn afgevaardigde.

De commissie kan alle nuttige daden van onderzoek verrichten, waaronder het opvragen van de stukken van de procedure middels het akkoord van de magistraat die titularis is van het dossier van de rechtspleging, de partijen en de aanwijzende of vorderende gerechtelijke overheden bevragen, alle personen horen die nuttige inlichtingen kunnen verstrekken, waaronder de partijen en ieder dienstig advies vragen om uitspraak te kunnen doen in de zaak.

De voorzitter of de commissie zelf kan één of meerdere verslaggevers aanwijzen die bijstand zullen verlenen naar aanleiding van de behandeling van een beroep. De prestatieverlener die als verslaggever werd aangewezen zal een verslag opstellen overeenkomstig de nadere regels die door de voorzitter worden bepaald. De aangewezen verslaggevers kunnen deelnemen aan de zitting en het beraad van de commissie, evenwel zonder stemrecht.

§ 5. De commissie doet uitspraak binnen 6 maanden nadat het beroep bij haar aanhangig werd gemaakt. Die termijn wordt opgeschort gedurende de tijd die nodig is voor de uitvoering van de onderzoeksdaden die door de voorzitter, een ondervoorzitter of de commissie zelf werden bevolen.

Haar beraadslagingen zijn geheim.

§ 6. Iedere beslissing wordt genomen bij volstrekte meerderheid van de stemmen. De beslissingen genomen in het raam van de artikelen 18, § 6 en 22, § 3, worden bij eenparigheid van stemmen genomen.

De beslissingen van de commissie worden gemotiveerd en de commissie kan steeds de motieven van de bestreden beslissing aanvullen, wijzigen of vervangen.

§ 7. In de procedures die in het Duits dienen gevoerd te worden kan de voorzitter bevelen dat de stukken zouden vertaald worden naar het Frans. Zo nodig kan een beroep gedaan worden op een tolk of een vertaler. De beslissingen kunnen in het Frans worden opgesteld en zullen dan vertaald worden naar het Duits.

§ 8. De voorzitter neemt in het raam van de instaatstelling van het beroep beslissingen alvorens recht te doen.

De commissie neemt in het raam van haar onderzoeksbevoegdheden en in het raam van de voeging van beroepen met het oog op een goede rechtsbedeling, beslissingen alvorens recht te doen.

Tegen voormelde beslissingen kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.

De commissie neemt voor het overige definitieve beslissingen. Tegen die beslissingen van de commissie kan geen beroep of verzet worden aangetekend. Ze zijn slechts vatbaar voor voorziening in cassatie bij de Raad van State.

In geval van vernietiging door de Raad van State wordt de zaak naar een anders samengestelde zetel van de commissie verwezen.

§ 9. In geval van materiële vergissingen of indien nieuwe elementen naar voor kunnen worden gebracht door een partij waarvan zij geen kennis had op het ogenblik van het instellen van haar beroep dan wel op het ogenblik dat zij antwoordde op een vraag van de commissie, kan de beslissing worden herzien respectievelijk door de voorzitter, de ondervoorzitter of de commissie.

De Koning bepaalt de procedure en de vorm waaraan dit verzoek dient te voldoen.

Desgevallend wordt gehandeld overeenkomstig § 3.

§ 10. De beslissingen van de commissie worden ondertekend door de voorzitter, de ondervoorzitter of het lid dat de zitting heeft voorgezeten en de griffier die de leden bijstond.

In geval van verhindering van de voorzitter, ondervoorzitter of voormeld lid, kan de voorzitter van de commissie een ondervoorzitter of lid aanwijzen dat de beslissing zal ondertekenen.

De beslissingen genomen op grond van §§ 3 en 8, eerste lid worden ondertekend door het lid dat de beslissing nam samen en de griffier die de leden bijstond.

In geval van verhindering van dat lid, kan de voorzitter van de commissie een lid aanwijzen dat de beslissing zal ondertekenen.

Art. 25

De Koning bepaalt de nadere regels voor de werking van de commissie, haar algemene vergadering, de wijze waarop de rechtspleging wordt gevoerd en de manier waarop de beslissingen ter kennis worden gebracht.

Hij bepaalt ook de vergoedingen die de voorzitter, de ondervoorzitters en de leden van de commissie, de verslaggevers die de commissie bijstaan en de personen die gehoord worden, de griffiers en adjunct-griffiers ontvangen.

De voorzitter of de ondervoorzitter die hem vervangt stelt de staat vast met het oog op uitbetaling ervan. Tegen zijn beslissing staat geen rechtsmiddel open.

HOOFDSTUK 8

De gevolgen van de beslissingen van de commissie

Art. 26

De beslissingen van de commissie worden door de griffier van de commissie toegezonden aan het openbaar ministerie, dat ervoor instaat dat het bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd.

Art. 27

§ 1. In het raam van de rechtspleging voor de rechtbank of het hof zal door de rechtbank of het hof geen bedrag als gerechtskosten ten laste mogen worden gelegd dat hoger ligt dan het bedrag vastgesteld door de commissie.

§ 2. Indien de rechtspleging voor het hof of de rechtbank aanleiding heeft gegeven tot een in kracht van gewijsde gegane beslissing, zal in functie van de beslissing van de commissie, desgevallend een afzonderlijke staat worden opgesteld van de kosten die in het vonnis of arrest niet konden worden voorzien of vastgesteld. Die staat wordt opgesteld door de griffier van het bevoegde hof of de bevoegde rechtbank.

Daartoe vordert het openbaar ministerie de rechter die de in kracht van gewijsde gegane eindbeslissing genomen heeft, een aanvullende kostenstaat uitvoerbaar te verklaren. De vordering van het openbaar ministerie wordt ter kennis gebracht van de veroordeelde volgens de procedure bepaald door de Koning. Binnen de door de Koning bepaalde termijn kan de veroordeelde schriftelijk zijn opmerkingen bezorgen aan de bevoegde rechter, dit volgens de procedure bepaald door de Koning.

Zodra de rechter, buiten aanwezigheid van partijen en het openbaar ministerie, uitspraak gedaan heeft over de vordering van het openbaar ministerie, bezorgt de giffier van de rechtbank of het hof een afschrift van de aanvullende kostenstaat aan de bevoegde ontvanger van de domeinen of penale boeten, om de kosten op de veroordeelde terug te vorderen.

De Koning kan bepalen dat voor kostenstaten die een bepaald bedrag niet overschrijden, de voormelde procedure niet gevolgd dient te worden en rechtstreeks de aanvullende kostenstaat aan de bevoegde ontvanger van de domeinen of penale boeten kan worden toegezonden om de kosten op de veroordeelde terug te vorderen.

§ 3. Indien de beslissing van de commissie ertoe leidt dat de aanvankelijke vaststelling van de staat wordt herleid, zal het openbaar ministerie die beslissing ter kennis brengen van de bevoegde ontvanger van de domeinen of penale boeten, om het verschil in mindering te laten brengen van de door de veroordeelde verschuldigde gerechtskosten, dan wel om over te laten gaan tot terugbetaling of in mindering brengen van teveel betaalde gerechtskosten.

§ 4. Indien de beslissing van de commissie ertoe leidt dat de aanvankelijke vaststelling van de staat wordt herleid, zal de dienstverlener, mocht voormelde staat reeds betaald zijn, gehouden zijn het verschil terug te betalen aan de Staat. Indien de beslissing van de commissie ertoe leidt dat het bedrag van de vaststelling wordt verhoogd, zal de minister of zijn afgevaardigde het door de prestatieverlener te weinig ontvangen bedrag, betaalbaar stellen, behoudens voorziening in cassatie bij de Raad van State.

HOOFDSTUK 9

Bepalingen met betrekking tot de invordering en de afgifte van afschriften en uittreksels

Art. 28

De bevoegde ontvangers van de domeinen of penale boeten staat in, met alle rechtsmiddelen, voor de invordering van de overeenkomstig artikel 14, § 3, opgemaakte rollen van teruggave.

Art. 29

§ 1. De Koning bepaalt aan wie welke afschriften en uittreksels van vonnissen en arresten door de griffiers dienen te worden toegezonden. Hij bepaalt eveneens de nadere regels die door de griffier moeten worden vervuld indien processtukken moeten worden verzonden.

§ 2. Arresten, vonnissen en rechterlijke beschikkingen worden slechts in uitvoerbare vorm afgeleverd in de mate dat de partijen, het openbaar ministerie of de bevoegde ontvanger van de domeinen of penale boeten dit verzoeken.

§ 3. Elke beklaagde, beschuldigde of veroordeelde, dan wel diens advocaat, ontvangt zonder kosten een afschrift van ieder vonnis of arrest dat gewezen wordt in een strafprocedure waarin hij betrokken is. Op hun verzoek kan de burgerlijke partij of haar advocaat eveneens een afschrift verkrijgen van voormeld vonnis of arrest.

Het afschrift kan in elektronische vorm worden afgeleverd.

De rechter die het vonnis of arrest uitspreekt, kan steeds beslissen, onder meer in het belang van de openbare orde of teneinde het privéleven van bepaalde personen te beschermen, dat geen kosteloos afschrift zal worden afgeleverd.

HOOFDSTUK 10

Extra vergoedingen

Art. 30

In criminele, correctionele en politiezaken die kosten voor de verzending van briefwisseling of pakketten hebben meegebracht, kent de rechter aan de Staat daarvoor een bedrag toe, dat niet hoger kan zijn dan 10 percent van de totale vastgestelde kosten.

In criminele, correctionele en politiezaken legt de rechter van iedere veroordeelde een vergoeding op waarvan het bedrag wordt bepaald door de Koning.

HOOFDSTUK 11

Strafbepalingen

Art. 31

De prestatieverlener, de leden van de commissie, de leden van de griffie van de commissie, de dienstverlenende personen aangewezen als verslaggever, zijn gehouden tot geheimhouding en de niet naleving van die verplichting wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

HOOFDSTUK 12

De uitvoerings-, overgangs- en wijzigende bepalingen

Art. 32

De Koning neemt, een besluit houdende de mogelijkheid tot uitbreidingen van de lijst van gerechtskosten en gelijkgestelde kosten, de algemene beginselen inzake vergoeding van de diensten geleverd door de prestatieverleners, de indexering van de tarieven en bedragen, de inhoudelijke invulling van de prestaties die in aanmerking komen voor vergoeding als gerechtskost of gelijkgestelde kost, de wijze waarop de prestaties worden gevorderd, de vaststellings-, betalings-, controle- en inningsprocedure van de gerechtskosten.

Art. 33

De bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing op alle procedures die nog aanhangig zijn bij de commissie op de dag van de bekendmaking van de wet.

Art. 34

In afwijking van artikel 22, §§ 5 en 6 worden de adviezen verleend door de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters van de commissie die benoemd waren overeenkomstig de programmawet (II) van 27 december 2006.

Art. 35

Worden opgeheven :

1º de wet van 1 juni 1849 op de herziening van de tarieven in strafzaken, gewijzigd bij de wetten van 15 mei 1912 en 16 juni 1919, bij de koninklijke besluiten van 8 maart 1936 en 30 november 1939, bij het besluit van de Regent van 26 juni 1947 en bij de wetten van 25 oktober 1950, 5 juli 1963 en 28 juli 1992;

2º de wet van 16 juni 1919 waarbij aan de regering machtiging wordt verleend om aan de bepalingen betreffende de gerechtskosten in strafzaken, in burgerlijke zaken en in handelszaken, wijzigingen toe te brengen;

3º de programmawet (II) van 27 december 2006;

4º artikel 142 van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I).

17 april 2012.

Rik TORFS.
Dirk CLAES.
Sabine de BETHUNE.
Peter VAN ROMPUY.
Guy SWENNEN.
Martine TAELMAN.
Francis DELPÉRÉE.
Alain COURTOIS.

(1) Een verhoging van 17,7 miljoen euro werd doorgevoerd door een kredietherverdeling (2010/4) van 8,2 miljoen euro en een bijkomende aanpassing van de begroting ten belope van 9,5 miljoen euro (wet van 29 december 2010 houdende derde aanpassing van de algemene Uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2010).