5-663/2

5-663/2

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

9 FEBRUARI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW KHATTABI

Art. 2

Het 2º wijzigen als volgt :

a) in de voorgestelde paragraaf 2, 3º, de woorden « in zoverre de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd aanleiding kunnen geven tot het verlenen van een bevel tot aanhouding » vervangen door de woorden « in zoverre de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd misdaden of wanbedrijven zijn »;

b) een 4º toevoegen, luidende :

« 4º hij het recht heeft te worden bijgestaan door een advocaat; als de persoon de aanwezigheid van een advocaat wenst, maar er geen kent of zijn advocaat verhinderd is, neemt de persoon die hem verhoort contact op met de wachtdienst van de Orde van advocaten, de stafhouder of zijn vertegenwoordiger, die de te ondervragen persoon dan meteen een advocaat toewijst. »

Verantwoording

De algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie heeft twee adviezen uitgebracht over de omzetting van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de politie of de onderzoeksrechter (deze adviezen dateren van 24 juni 2009 en 25 november 2010).

In zijn eerste advies poneerde de HRJ het volgende : « de HRJ is ervan overtuigd dat de rechten die onze huidige procedure, en met name artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering, waarborgt, in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof beperkt zijn en vaak theoretisch, en stelt dan ook voor dat de persoon die zijn vrijheid werd ontnomen de gelegenheid zou worden geboden om vóór zijn eerste verhoor een onderhoud met een advocaat te hebben (...) » (blz. 11). In het tweede advies stond : « De HRJ spreekt zich uit voor de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor van de beschuldigde door de onderzoeksrechter. » (blz. 4) De HRJ meent « dat de bijstand van de advocaat voor effect kan hebben op kortere termijn verklaringen te bekomen die meer in overeenstemming zijn met de waarheid, waardoor talrijke latere onderzoeksdaden of -handelingen worden vermeden ». Dit zou tevens het gebruik van alternatieve maatregelen voor de voorlopige hechtenis kunnen bevorderen op het ogenblik van de eventuele uitvaardiging van een aanhoudingsbevel en zou het aantal uitgevaardigde aanhoudingsbevelen kunnen verminderen (blz. 7).

Wanneer het verhoor niet op uitnodiging geschiedt, biedt de tekst van dit wetsvoorstel de verdachte de mogelijkheid om een voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg te hebben met zijn advocaat in geval het gaat om een persoon die door de politie wordt verhoord aangaande misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd. Het wetsvoorstel voorziet alleen in het recht voor een te ondervragen persoon om zich vanaf het eerste verhoor te laten bijstaan door zijn advocaat, als die persoon van zijn vrijheid is beroofd overeenkomstig artikelen 1 en 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, of ter uitvoering van een bevel tot medebrenging bepaald in artikel 3 van dezelfde wet.

Dit amendement gaat verder en past het Belgisch recht aan de jurisprudentie van het EHRM aan in de breedste zin, dit wil zeggen dat het recht op voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg met een advocaat wordt uitgebreid tot eenieder die verhoord wordt aangaande misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd (en dus niet alleen geldt voor personen die verdacht worden van misdrijven die kunnen leiden tot het uitvaardigen van een aanhoudingsbevel) en dat eenieder die door de politie wordt ondervraagd aangaande misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd, recht heeft op bijstand door een advocaat vanaf het eerste verhoor. Dit zorgt voor een grotere rechtszekerheid in het intern recht en voorkomt dat België in de toekomst kan worden veroordeeld door het EHRM te Straatsburg. Dit amendement wijzigt het Wetboek van strafvordering opdat eenieder die wordt verhoord aangaande feiten die hem ten laste kunnen worden gelegd, het recht krijgt om voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg te plegen met zijn advocaat en kan worden bijgestaan door de advocaat van zijn keuze.

Zakia KHATTABI.

Nr. 2 VAN DE DAMES KHATTABI EN PIRYNS

Art. 2

In het 2º, de voorgestelde paragraaf 2 aanvullen met een nieuw lid, luidende :

« Van het verhoor van een persoon bedoeld in het eerste lid wordt een geluids- en beeldopname gemaakt. Deze opname wordt op verzoek van de verhoorde persoon integraal uitgeschreven. De opname wordt bewaard totdat de strafvordering en de burgerlijke vordering vervallen. Deze elementen worden vermeld in het proces-verbaal van het verhoor. »

Verantwoording

In zijn advies van 24 juni 2009 (« Advies over het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen ») is de Hoge Raad voor de Justitie voorstander van de audiovisuele registratie van het eerste verhoor door de politie van een persoon die van zijn vrijheid is beroofd, « aangezien het de meest geschikte manier is om te vermijden dat er ongeoorloofde druk zou uitgeoefend worden op de betrokkene of dat de ondervraagde nadien een ongefundeerde klacht zou formuleren tegen zijn ondervragers » (blz. 14).

Om dit advies te volgen, stelt de indiener van dit amendement voor de registratie uit te breiden tot de verhoren van iedere verdachte persoon. Het advies heeft echter enkel betrekking op de nieuwe rechten die moeten worden toegekend aan de persoon die van zijn vrijheid is beroofd. Dit wetsvoorstel kent evenwel ook nieuwe rechten toe aan iedere persoon die door de politie of de onderzoeksrechter wordt gehoord. De indiener van dit amendement stelt dan ook voor dat ieder verhoor, ongeacht de hoedanigheid van de verhoorde persoon, wordt geregistreerd op een audiovisuele drager om te voorkomen dat er ongeoorloofde druk wordt uitgeoefend en om ervoor te zorgen dat eventuele klachten achteraf objectief gecontroleerd kunnen worden.

Om praktische en budgettaire redenen zijn de opnames enkel toegankelijk (via een transcriptie) als het proces-verbaal wordt betwist of als de ondervraagde persoon daar om vraagt. De indiener volgt opnieuw het advies van de HRJ van 24 juni 2009 : « Er dienen van dit verhoor geen integrale transcripties te worden gemaakt, behoudens in het geval waarin de betrokkene in toepassing van art. 47bis om de letterlijke weergave vraagt. In alle andere gevallen volstaat het om van het verhoor een proces-verbaal op te stellen zoals dat momenteel gebeurt. De registratie zelf dient bewaard te blijven tot aan het vonnis of het arrest waarbij op definitieve wijze over de strafvordering en de burgerlijke vordering geoordeeld wordt. » (blz.14)

Nr. 3 VAN DE DAMES KHATTABI EN PIRYNS

Art. 4

Het voorgestelde artikel 15bis wijzigen als volgt :

1º in het eerste lid de woorden « met maximaal vierentwintig uren. Deze nieuwe termijn moet op het bevel staan en overeenkomen met de tijd » doen vervallen;

2º in het voorgestelde tweede lid, het 3º vervangen als volgt :

« 3º de tijd die nodig is voor de toepassing van artikel 2bis en van artikel 47bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering. »

Verantwoording

Dit wetsvoorstel strekt ertoe de Belgische wetgeving aan te passen aan de rechtspraak van het EVRM, en in het bijzonder aan het arrest « Salduz vs. Turkije ». Dit arrest impliceert echter niet noodzakelijk een verlenging van de inverzekeringstelling als bepaald in de artikelen 1, § 1 en 2 van de wet betreffende de voorlopige hechtenis. Daarover moet een apart debat worden gevoerd.

De indiener van dit amendement meent dat voor de toepassing van de rechtspraak van het EVRM een praktische en efficiënte oplossing nodig is. De termijn van de inverzekeringstelling moet echter niet tot maximum 24 uren worden verlengd. De termijn kan slechts worden verlengd pro rata van de termijn die nodig is om de betrokken persoon bijstand van een advocaat te bezorgen met toepassing van artikel 2bis van de wet op de voorlopige hechtenis en artikel 47bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering. Deze artikelen staan in het wetsvoorstel om tegemoet te komen aan de rechtspraak van het EVRM. De termijn hoeft dus niet meer verlengd te worden dan nodig voor de toepassing van deze twee artikelen.

Het 2º past in dezelfde logica aangezien de verlenging van de termijn niet wordt veroorzaakt door de wens van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter om nieuwe onderzoeksdaden te stellen, maar door de toepassing van de reeds genoemde artikelen betreffende het recht van een te verhoren persoon om overleg te plegen met zijn advocaat of te worden bijgestaan door zijn advocaat.

Zakia KHATTABI.
Freya PIRYNS.

Nr. 4 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 1, het tweede lid vervangen door wat volgt :

« Indien de te ondervragen persoon aantoont over onvoldoende inkomsten te beschikken, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek onverminderd van toepassing. »

Verantwoording

De bijstand van een advocaat voorafgaandelijk aan het eerste verhoor wijzigt niets aan de bepalingen inzake kosteloze rechtsbijstand. De bepalingen in de artikelen 508/13 tem 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek zijn dan ook onverminderd van toepassing.

Nr. 5 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 4

In het voorgestelde artikel 15bis, tweede lid, de punten 3º en 4º doen vervallen.

Verantwoording

De opsomming van de onderzoeksdaden die nog moeten worden gesteld dient niet expliciet vermeld te worden omdat dit eigenlijk impliciet valt onder de concrete omstandigheden die eigen zijn aan de zaak of de persoon. Deze moeten reeds bij 2º vermeld worden. Indien de verlenging wordt verleend, dan geven de indieners er voorkeur aan dat dit meteen en voor alle gevallen gebeurt voor een nieuwe termijn van 24 uur, om zo te vermijden dat er fouten worden gemaakt bij de inschatting van de duur die nodig is.

Martine TAELMAN
Inge FAES
Francis DELPÉRÉE
Guy SWENNEN
Güler TURAN
Christine DEFRAIGNE
Rik TORFS.

Nr. 6 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 2

Het voorgestelde artikel 47bis, § 1, vervangen als volgt :

« § 1. Elke verhoorde persoon, ongeacht in welke hoedanigheid hij wordt verhoord, wordt bij het begin van het verhoor ten minste meegedeeld dat :

— hij beknopt op de hoogte moet worden gebracht van de feiten waarover hij zal worden verhoord;

— hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;

— hij kan vragen dat een bepaalde opsporingshandeling wordt verricht of een bepaald verhoor wordt afgenomen;

— zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;

— hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen.

Al deze elementen worden nauwkeurig in het proces-verbaal van verhoor opgenomen ».

Verantwoording

Het gaat om een wetgevingstechnische verbetering die werd voorgesteld door de dienst Wetsevaluatie, die wees op een gebrek aan samenhang in de tekst en oordeelde dat het artikel omwille van de duidelijkheid herschreven moest worden.

Nr. 7 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 2

Het voorgestelde artikel 47bis, § 2, eerste lid, vervangen als volgt :

« § 2. Bij het begin van ieder verhoor van een persoon aangaande misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd, wordt paragraaf 1 van dit artikel toegepast.

Er wordt hem bovendien meegedeeld dat :

a) hij de keuze heeft om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de hem gestelde vragen of te zwijgen;

b) hij het recht heeft om voor het eerste verhoor vertrouwelijk overleg te plegen met een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat, in zoverre de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd, worden beschouwd als misdaden en wanbedrijven in de zin van het Strafwetboek ».

Verantwoording

Dit amendement streeft twee doelen na.

1º Wetgevingstechnische wijziging

De eerste wijziging is van wetgevingstechnische aard. Amendement nr. 6 wijzigt de bewoordingen van § 1, wat automatisch een wijziging van § 2 met zich meebrengt.

De formulering is vereenvoudigd en werkt de herhalingen weg die in de voorgestelde tekst in §§ 1 en 2 voorkomen (beknopt op de hoogte worden gebracht van de feiten, niet verplicht zijn om zichzelf te beschuldigen).

2º Meer recht op bijstand van een advocaat

Het belangrijkste doel van de socialistische fractie is het recht op bijstand van een advocaat toe te kennen aan iedere verhoorde persoon, ongeacht de hoedanigheid waarin hij wordt verhoord (wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering teneinde de rechten van de verdediging beter te waarborgen tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, ingediend door de heer Philippe Mahoux, stuk Senaat, nr. 5-406).

Tijdens de bespreking van de voorliggende tekst hebben de indieners ermee ingestemd om de rol van de advocaat af te bakenen.

De beperking die zij voorstelden, hield in dat eenieder recht heeft op het voorafgaand onderhoud en de bijstand van een advocaat wanneer de feiten die hem ten laste kunnen worden gelegd misdaden of wanbedrijven zijn.

Zij hebben de overtredingen dus buiten het toepassingsgebied van de wet gelaten, enerzijds omdat overtredingen vooral gestraft worden met geldboetes, en anderzijds om praktische en budgettaire redenen.

De tekst die nu voorligt, beperkt echter het optreden van de advocaat tot misdrijven die aanleiding kunnen geven tot een bevel tot aanhouding.

Wij herinneren eraan dat artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis het volgende bepaalt :

« Slechts in geval van volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid en indien het feit voor de verdachte een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, kan de onderzoeksrechter een bevel tot aanhouding verlenen ».

Door het bevel tot aanhouding als criterium te gebruiken, sluiten de indieners van het voorstel een hele reeks misdrijven uit van het toepassingsgebied van de wet, met name alle misdrijven die met minder dan een jaar opsluiting worden gestraft.

Voor het verlenen van een bevel tot aanhouding wordt de strafdrempel bovendien in abstracto bepaald, en niet in concreto.

Bijgevolg zal voor een persoon die verdacht wordt van verschillende feiten waarvan geen enkel aanleiding geeft tot een gevangenisstraf van minstens één jaar, geen bevel tot aanhouding worden verleend. Hij zal dus ook geen recht hebben op bijstand van een advocaat, terwijl hij wel een straf van meer dan één jaar opsluiting kan oplopen als de rechtbank oordeelt dat er geen eenheid van opzet is.

Ten slotte herinneren wij eraan dat de strafdrempel afhangt van de juridische omschrijving van de feiten door de onderzoeksrechter. Niets belet de correctionele rechtbank om aan de feiten een andere juridische omschrijving te geven en misdrijven in aanmerking te nemen die in fine een gevangenisstraf van meer dan één jaar tot gevolg kunnen hebben.

De indieners van het amendement kunnen niet akkoord gaan met een dergelijke uitsluiting, die ongerechtvaardigd is en personen die een zware gevangenisstraf kunnen oplopen op een verschillende manier behandelt.

Nr. 8 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 2

Het voorgestelde artikel 47bis, § 2, tweede lid, vervangen als volgt :

« Indien de te ondervragen persoon aantoont over onvoldoende inkomsten te beschikken, kan hij in voorkomend geval de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand genieten ».

Verantwoording

De tekst wordt gewijzigd overeenkomstig de wens van de dienst Wetsevaluatie van de Senaat, die hierover het volgende opmerkt : « Het voorgestelde artikel kent aan de persoon die aantoont dat hij over onvoldoende inkomsten beschikt het voordeel van de kosteloze juridische bijstand toe overeenkomstig artikel 508/13 tot en met 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek.

Het voorstel gebruikt evenwel het begrip « kosteloze rechtsbijstand »/« assistance judiciaire gratuite » zoals bepaald in artikel 664 van het Gerechtelijk Wetboek en dat betrekking heeft op de kosteloosheid van de kosten van de rechtspleging (bvb. registratie-, griffie- en uitgifterechten, kosten van een technisch adviseur bij gerechtelijk deskundigenonderzoek).

Het is verkieslijk de begrippen te vervangen door respectievelijke « toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand » en « bénéfice de la gratuité complète ou partielle de l'aide juridique de deuxième ligne ».

Nr. 9 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 2

In het voorgestelde artikel 47bis, § 2, derde lid, na de woorden « weloverwogen afstand doen », de woorden « , na vertrouwelijk telefonisch overleg met een advocaat » toevoegen.

Verantwoording

Volgens de indieners is de waarborg die zij voorstellen noodzakelijk om tegemoet te komen aan de vereisten van de rechtspraak in de zaak-Salduz.

Zo stelt het Hof :

« La Cour rappelle par ailleurs que ni la lettre ni l'esprit de l'article 6 de la Convention n'empêchent une personne de renoncer de son plein gré, que ce soit de manière expresse ou tacite, aux garanties d'un procès équitable (Kwiatkowska c. Italie (déc.), no 52868/99, 30 novembre 2000). Toutefois, pour être effective aux fins de la Convention, la renonciation au droit de prendre part au procès doit se trouver établie de manière non équivoque et être entourée d'un minimum de garanties correspondant à sa gravité (voir Sejdovic c. Italie [GC], no 56581/00, § 86, CEDH 2006- ..., Kolu, précité, § 53, et Colozza c. Italie, 12 février 1985, § 28, série A no 89) ».

De indieners van dit voorstel nemen deze waarborg trouwens wel op in het artikel tot wijziging van de wet op de voorlopige hechtenis. Dezelfde waarborg moet dus ook expliciet worden vermeld in de tekst van artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering.

De persoon die afstand wenst te doen van de bijstand van een advocaat moet toch ten minste de mogelijkheid hebben om — voordat hij zijn beslissing neemt — te worden ingelicht over al zijn rechten en over de gevolgen van zijn beslissing.

Nr. 10 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 2

Het voorgestelde artikel 47bis, vijfde lid, vervangen als volgt :

« Het verhoor kan eenmalig worden uitgesteld op verzoek van de te ondervragen persoon, teneinde hem de gelegenheid te geven vooraf een advocaat te raadplegen. »

Verantwoording

Deze wijziging heeft betrekking op situaties waarin de termijn tussen de uitnodiging en het verhoor te kort is om materieel de mogelijkheid te bieden om contact op te nemen met een advocaat.

Dat betreft dan de telefonische uitnodigingen of uitnodigingen met erg korte termijnen.

Nr. 11 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 2

Het voorgestelde artikel 47bis, § 3, vervangen als volgt : « § 3. Onverminderd de paragrafen 1 en 2, 1º en 2º, beschikt eenieder die van zijn vrijheid beroofd is overeenkomstig de artikelen 1, 2, 3, 15bis en 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, over de rechten opgesomd in de artikelen 2bis, 15bis en 16 van dezelfde wet. »

Verantwoording

De wettekst hoeft niet aan te geven dat aan de persoon wordt meegedeeld dat hij over de opgesomde rechten beschikt.

De tekst moet bepalen dat de persoon over deze rechten beschikt aangezien hij van zijn vrijheid is beroofd overeenkomstig de bepalingen van de wet betreffende de voorlopige hechtenis.

Zo wordt de aanwezigheid van een advocaat bij de verhoren bekrachtigd door de wet, net als de andere rechten waarover een persoon die van zijn vrijheid is beroofd, beschikt.

Nr. 12 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 2

Het voorgestelde artikel 47bis, § 5, vervangen als volgt :

« § 5. De beschuldigende verklaringen die zijn afgelegd in strijd met de §§ 1 tot 4, kunnen niet aan de basis liggen van een veroordeling. »

Verantwoording

De rechtspraak van het Hof is veel strikter dan de bepalingen van het wetsvoorstel.

Het Hof bepaalt immers dat « est en principe porté une atteinte irrémédiable aux droits de la défense lorsque des déclarations incriminantes faites lors d'un interrogatoire de police subi sans assistance possible d'un avocat sont utilisées pour fonder une condamnation ».

De indieners van het amendement wensen de termen die het EHRM gebruikt, te behouden om te bepalen wat er moet gebeuren met verhoren waarbij de rechten van de verdediging werden geschonden, zoals zij zijn bepaald in de rechtspraak; dat zijn rechten die waarborgen dat het proces eerlijk wordt gevoerd.

Nr. 13 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 1, eerste lid, de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º in de eerste zin, tussen de woorden « het recht om » en de woorden « een vertrouwelijk overleg », het woord « onmiddellijk » invoegen;

2º in de tweede volzin, de woorden « wordt contact genomen met de permanentiedienst bij de Orde van Advocaten, die onmiddellijk een advocaat aanstelt » vervangen door de woorden « wordt de stafhouder van de Orde of zijn afgevaardigde hiervan onmiddellijk op de hoogte gebracht. »

Verantwoording

De eerste wijziging strekt ertoe de uiterst korte termijn waarbinnen het vertrouwelijk overleg moet plaatsvinden, aan te scherpen opdat iedere verlenging van de vrijheidsbeneming zoveel mogelijk wordt beperkt.

Wat de tweede wijziging betreft, is weliswaar duidelijk wat de indieners bedoelen met de « permanentiedienst bij de Orde van Advocaten » maar heeft die term geen betrekking op een bestaand orgaan.

Er moet dus worden verwezen naar de tekst van de wet betreffende de voorlopige hechtenis, waar in artikel 16, § 4, sprake is van de « stafhouder van de Orde of zijn afgevaardigde ».

Dit is beter voor de samenhang van de tekst.

Nr. 14 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

Het voorgestelde artikel 2bis, § 1, tweede lid, vervangen als volgt :

« Indien de te ondervragen persoon aantoont over onvoldoende inkomsten te beschikken, kan hij in voorkomend geval een beroep doen op de volledig of gedeeltelijk kosteloze juridische tweedelijnsbijstand ».

Verantwoording

Hier wordt dezelfde wijziging voorgesteld als voor het voorgestelde artikel 47bis, § 2, tweede lid (zie amendement nr. 8).

De verantwoording is dezelfde.

Nr. 15 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 1, het derde en het vierde lid vervangen als volgt :

« Het tijdstip van het contact met de advocaat doet een termijn ingaan van twee uur, waarin het vertrouwelijke overleg tussen die advocaat en de te ondervragen persoon moet plaatsvinden. Dat vertrouwelijk overleg mag niet langer dan dertig minuten duren.

Indien het niet binnen de toegekende termijn plaatsvindt, mag de te ondervragen persoon telefonisch vertrouwelijk overleg plegen met een advocaat vóór de aanvang van het verhoor. Dat overleg mag niet langer dan dertig minuten duren. Eens het heeft plaatsgevonden, kan het verhoor aanvangen in afwezigheid van de advocaat, die het niettemin kan bijwonen zodra hij ter plaatse komt. ».

Verantwoording

Het gaat om een formele verbetering, teneinde de voorgestelde tekst te verduidelijken. Op deze manier worden het begin en de limieten van de termijn voor het vertrouwelijk overleg tussen de advocaat en de te ondervragen persoon alsook de voorwaarden met betrekking tot de aanwezigheid van de advocaat bij het verhoor goed vastgelegd.

Nr. 16 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 1, vijfde lid, de woorden « en dit na minstens een telefonisch vertrouwelijk overleg met de permanentiedienst » vervangen door de woorden « en wel na telefonisch vertrouwelijk overleg te hebben gepleegd met een advocaat ».

Verantwoording

Het woord « minstens » kan verwarrend zijn en door veronderstellen dat de betrokkene meermaals telefonisch vertrouwelijk overleg met de permanentiedienst kan plegen.

Het gaat uiteraard wel degelijk om slechts één voorafgaand telefonisch overleg.

Bovendien zien we ook hier goed wat de indieners verstaan onder « permanentiedienst », maar bij gebrek aan een wetgevende tekst die deze instelling omschrijft, doet men er beter aan te verwijzen naar de term « advocaat ».

Nr. 17 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 2, het eerste tot het derde lid vervangen als volgt :

« § 2. De ondervraagde persoon heeft het recht op bijstand door de advocaat tijdens de verhoren waarin onderhavige wet voorziet.

Naast de opmerkingen die hij vindt te moeten maken, kan de advocaat onverwijld in het proces-verbaal van het verhoor de schending van de volgende rechten doen vermelden :

1º de eerbiediging van het recht zichzelf niet te beschuldigen en de keuzevrijheid om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de gestelde vragen of te zwijgen;

2º het recht op een correcte behandeling van de ondervraagde persoon tijdens het verhoor waarbij inzonderheid wordt toegezien op eventueel misbruik of eventuele dwang;

3º de kennisgeving van de rechten van verdediging bedoeld in artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering en de regelmatigheid van het verhoor. ».

Verantwoording

Het lijkt duidelijker te verwijzen naar de volledige wettekst dan naar welbepaalde artikelen die zouden kunnen worden gewijzigd, wanneer men spreekt over de bijstand door de advocaat.

Men dient hier niet meer terug te komen op het feit dat de advocaat tijdens het verhoor kan optreden.

Tot slot menen de indieners dat de inhoud van het optreden van de advocaat niet tot het strikte minimum moet worden beperkt zoals in de voorliggende tekst wordt aangegeven.

Enerzijds omdat de inhoud van het optreden van de advocaat natuurlijk verschillend zal zijn al naargelang hij zich bevindt in aanwezigheid van de politiediensten of van de onderzoeksrechter, wat de voorliggende tekst trouwens erkent, aangezien de advocaat zijn opmerkingen aan het einde van de ondervraging mag formuleren voor de onderzoeksrechter, met name over het eventuele feit om al dan niet een aanhoudingsbevel uit te vaardigen.

Anderzijds — zoals heel wat personen tijdens de hoorzittingen in de Senaat hebben benadrukt — omdat de advocaat evenveel keren zal optreden als er opsporingsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken zijn.

Men moet vertrouwen kunnen hebben in de rechtspractici om « zich terughoudend op te stellen » en de belangen van de cliënten in die omstandigheden zo goed mogelijk te behartigen.

Tot slot ziet men niet goed in welke sanctie zou voortvloeien uit het feit dat een advocaat zich niet houdt aan de buitengewoon restrictieve lijst die de voorliggende tekst voorstelt.

Nr. 18 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 2, zesde lid, tussen de woorden « tijdens het verhoor. » en de woorden « Hiervan wordt melding gemaakt » de woorden « Hij moet schriftelijk afstand doen in een door hem gedateerd en ondertekend document. » invoegen.

Verantwoording

De voorliggende tekst in zijn geheel voorziet in deze essentiële voorwaarde om afstand te doen van de bijstand. Die moet bijgevolg eveneens worden vermeld indien afstand van de bijstand wordt gedaan tijdens het verhoor.

Nr. 19 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 3, de woorden « de artikelen 1, 2 of 3 » vervangen door de woorden « de bepalingen van deze wet ».

Verantwoording

Het gaat om een formele verbetering.

Nr. 20 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 4, eerste lid, de woorden « overeenkomstig de artikelen 1, 2 of 3 » vervangen door de woorden « overeenkomstig de bepalingen van deze wet ».

Verantwoording

Het gaat om een formele verbetering.

Nr. 21 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

Het voorgestelde artikel 2bis, § 5, vervangen door wat volgt :

§ 5. « In het licht van de bijzondere omstandigheden van de zaak en voor zover er dwingende redenen zijn, kan de procureur des Konings of de gelaste onderzoeksrechter uitzonderlijk, bij gemotiveerde beslissing, afwijken van de rechten vastgesteld in de paragrafen 1 tot 3 van dit artikel ».

Verantwoording

De door de indieners van het amendement voorgestelde formulering is nagenoeg een letterlijke weergave van de Salduz-rechtspraak.

Het Hof bepaalt immers het volgende : « Tegen deze achtergrond, oordeelt het Hof dat, om het recht op een eerlijk proces « praktisch en effectief » te houden (zie paragraaf 51 hierboven), artikel 6, § 1, vereist, dat in de regel toegang moet gegeven worden tot een advocaat vanaf de eerste ondervraging van een verdachte door de politie, tenzij het in het licht van de welbepaalde omstandigheden van elk geval bewezen is dat er dwingende redenen zijn om dit recht in te perken. Zelfs indien dwingende redenen uitzonderlijk het weigeren van toegang tot een advocaat zouden rechtvaardigen, mag een dergelijke beperking — wat ook de rechtvaardiging ervan zij — geen onnodige schade toebrengen aan de rechten van de beschuldigde onder artikel 6 ».

De indieners van het amendement menen dat de gebruikte bewoordingen in de voorliggende tekst te vaag zijn waardoor de afwijking niet tot het strikte minimum kan worden beperkt.

De gebruikte bewoordingen, namelijk «eigen aan de zaak of aan de persoon» zorgen er immers voor dat die afwijking veel te ruim kan worden geïnterpreteerd, terwijl het Hof die afwijking minimaal wilde houden.

Nr. 22 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

Het voorgestelde artikel 2bis aanvullen met een § 6, luidende :

« § 6. Incriminerende verklaringen die zijn afgelegd met schending van de paragrafen 1 tot 5 kunnen niet worden gebruikt voor een veroordeling. »

Verantwoording

De indieners van het amendement hebben, in het kader van de wijziging van artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering, hun standpunt al uiteengezet over de geldigheid van de verhoren tijdens welke de door de Salduz-rechtspraak vastgestelde beginselen zijn geschonden.

De verantwoording is dus dezelfde als voor amendement nr. 12.

Nr. 123 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd dat artikel 15bis omvat, luidende :

« Hoofdstuk IIbis. Het bevel tot verlenging

Art. 15bis

Op vordering van de procureur des Konings of ambtshalve, kan de onderzoeksrechter een met redenen omkleed bevel uitspreken om de ondervraagde persoon ter beschikking te houden.

Dat bevel kan slechts één maal worden uitgesproken.

De termijn van het behoud van de terbeschikkingstelling moet op het bevel staan en kan enkel met redenen omkleed zijn indien hij de tijd die nodig was voor de toepassing van de artikelen 47bis van het Wetboek van strafvordering en 2bis van deze wet, niet overschrijdt.

Het bevel tot verlenging dient betekend te worden aan de betrokkene binnen vierentwintig uren te rekenen van de effectieve vrijheidsbeneming. Bij ontstentenis van regelmatige betekening binnen de wettelijke termijn, wordt de verdachte in vrijheid gesteld.

Het bevel tot verlenging wordt onmiddellijk meegedeeld aan de procureur des Konings. Tegen deze beschikking kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.

Binnen de termijn van verlenging heeft de ondervraagde persoon het recht om een vertrouwelijk overleg te hebben met zijn advocaat gedurende maximaal dertig minuten. »

Verantwoording

Zowel de Grondwet als de wet betreffende de voorlopige hechtenis bepaalt dat de vrijheidsneming niet langer dan 24 uur mag duren. Het gaat dus om een grondrecht.

Door in ons strafprocesrecht de uit de Salduz-rechtspraak ontstane verplichtingen in te voeren, zijn er uiteraard gevolgen voor de termijn die nodig is om die verplichtingen uit te voeren. Dat mag er echter niet toe leiden dat die termijn willekeurig met 24 uur wordt verlengd.

Het is dus niet de bedoeling om dit debat aan te grijpen om wat algemeen de inverzekeringstelling wordt genoemd, uit te breiden, maar om rekening te houden met de tijd die men nodig heeft om de nieuwe rechten van de verdediging die uit het arrest voortvloeien, te kunnen toepassen.

Het lijkt bijgevolg gegrond om de vrijheidsbeneming enkel te verlengen tot de tijd die nodig is voor de uitvoering van de taken die ertoe strekken dat de rechten van de verdediging beter worden nageleefd.

Men moet dus rekening houden met de in de nieuwe wet bepaalde elementen, namelijk, het wachten op de advocaat, het voorafgaandelijk vertrouwelijk onderhoud, de eventuele opschorting van 15 minuten, het telefonisch contact met de permanentiedienst, de afstand, het medisch onderzoek...

Andere elementen die niet voortvloeien uit de toepassing van de gevolgen van de Salduz-rechtspraak, kunnen in geen enkel geval een langere vrijheidsbeneming van een individu rechtvaardigen.

Ten slotte is het aangewezen om het woord «verdachte» (vierde en zesde lid) niet te gebruiken aangezien de persoon in kwestie nog niet onder die noemer valt in dit stadium van de procedure.

Nr. 24 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 5

In het 1º, het voorgestelde derde lid vervangen als volgt :

« De verdachte heeft recht op bijstand van zijn advocaat tijdens de ondervraging. Hij kan hiervan vrijwillig en weloverwogen afstand doen. Dat dient schriftelijk te gebeuren in een gedateerd en door hemzelf ondertekend document. Hiervan wordt door de onderzoeksrechter melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor ».

Verantwoording

De eerste wijziging is vormelijk : het gaat in het Frans om « le droit d’être assisté » en niet om « le droit à être assisté ».

De tweede wijziging betreft de vorm die de afstand dient aan te nemen.

Om de samenhang van de hele tekst te waarborgen, moet die essentiële voorwaarde voor de afstand hier worden opgenomen.

Nr. 25 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 5

In het 2º, in de voorgestelde zin, de woorden « doch zonder dat voor hem een debat wordt gevoerd » doen vervallen.

Verantwoording

Eens te meer zien wij het belang er niet van in om, via deze tekst, de inhoud van het optreden van de advocaat tijdens een verhoor of een ondervraging te definiëren.

Alleen vanuit de praktijk zelf zal men de beperkingen van het optreden kunnen vaststellen, afhankelijk van de magistraten, het soort dossier, de betrokkene....

Philippe MAHOUX.
Hassan BOUSETTA.
Ahmed LAAOUEJ.

Nr. 26 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Opschrift

In het opschrift van de Franse tekst van het wetsvoorstel de woorden « dont le droit de consulter et d'être assistée par un avocat » vervangen door de woorden « , et en particulier le droit de consulter un avocat et d'être assistée par lui ».

Verantwoording

Het amendement strekt ertoe de Franse tekst van het wetsvoorstel in overeenstemming te brengen met de Nederlandse.

Nr. 27 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 2

In het voorgestelde artikel 47bis, § 2, eerste lid, 3º, de woorden « in zoverre de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd aanleiding kunnen geven tot het verlenen van een bevel tot aanhouding ».

Verantwoording

Het voorgestelde artikel 47bis, § 2 van het Wetboek van Strafprocesrecht geeft de persoon die verhoord gaat worden over de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd maar die niet van zijn vrijheid is beroofd, het recht om voor het eerste verhoor vertrouwelijk overleg te plegen met een advocaat. Dat wordt hem echter alleen toegekend wanneer de betreffende misdrijven of wanbedrijven aanleiding kunnen geven tot het verlenen van een bevel tot aanhouding.

De voorgestelde bepaling veronderstelt dat er, vanaf het begin, een kwalificatie van de feiten wordt gemaakt. Men moet immers bepalen of die feiten al dan niet strafbaar zijn met een correctionele hoofdgevangenisstraf van één jaar of een zwaardere straf.

In de meeste gevallen zullen de politiemensen hierover een standpunt moeten innemen want zij zullen het eerste verhoor afnemen. Dit valt echter niet onder de opdrachten van de politie. Politiemensen zijn geen magistraten. Zij mogen de strafbare feiten niet kwalificeren. Het is niet aangewezen hun een dergelijke verantwoordelijkheid te geven.

Er dient aan toegevoegd te worden dat elke vergissing in dit stadium gevolgen kan hebben voor de verdere rechtspleging. Als er aan de betreffende feiten een kwalificatie wordt toegekend die niet overeenkomt met de werkelijke ernst ervan, zou de verdachte zijn recht op voorafgaandelijk overleg kunnen worden ontzegd, terwijl hij er wel recht op zou hebben gehad. Dan moet de sanctie van het voorgestelde artikel 47bis, § 5, worden toegepast.

Om deze redenen meent de indiener van het amendement dat het beter is geen categorie van misdrijven op te stellen waarvoor het recht op een voorafgaandelijk onderhoud met een advocaat niet is gewaarborgd. Om helemaal te voldoen aan de Salduz-rechtspraak dient er te worden verduidelijkt dat dat recht in alle omstandigheden aan de verdachte moet worden toegekend. De bepaling wordt in die zin aangepast.

Nr. 28 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 4

In het voorgestelde artikel 15bis, de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º in het eerste lid, eerste volzin, het woord « maximaal » schrappen.;

2º in het eerste lid, de tweede volzin schrappen;

3º in het tweede lid, het 3º en het 4º schrappen.

Verantwoording

Artikel 12 van de Grondwet bepaalt dat niemand kan worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter. Het artikel preciseert dat dit bevel moet worden betekend bij de aanhouding of uiterlijk binnen vierentwintig uren.

Deze waarborg is van essentieel belang en moet behouden blijven. Met andere woorden: elke vrijheidsbeneming die de door de Grondwet voorgeschreven termijn van vierentwintig uur overschrijdt, moet gebaseerd zijn op het met redenen omklede besluit van een rechter.

In artikel 15bis dat het voorstel wil invoegen in de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis wordt rekening gehouden met deze voorwaarde. Er wordt echter uit het oog verloren dat het besluit tot verlenging moet worden gemotiveerd op grond van de doelstelling van artikel 12 van de Grondwet zelf.

De onderzoeksrechter moet verklaren dat de vrijheidsbeneming absoluut noodzakelijk is, niet omdat hij geen tijd heeft gehad om zijn onderzoek te voeren of omdat de ondervraging van de verdachte onvoldoende resultaten heeft opgeleverd, maar omdat de handhaving van de vrijheid van deze persoon gevaarlijk kan zijn voor de maatschappelijke orde.

In zijn huidige formulering maakt artikel 15bis een geheel van verantwoordingen mogelijk. Sommige hebben te maken met de ontwikkeling van het onderzoek, andere met de noodzaak om iemand van zijn vrijheid te beroven. Deze mengelmoes is niet wenselijk. Om te voorkomen dat er kritiek komt op de bepaling en dat ze wordt voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof, dient men zich nauwkeuriger en veeleisender op te stellen.

De indiener van het amendement stelt dan ook voor om de vermelding te schrappen waarbij de verlenging van de termijn waartoe de rechter heeft besloten moet overeenkomen met de tijd die voor de toepassing van artikel 2bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en artikel 47bis, § 2, 3º, van het Wetboek van strafvordering, die door het voorstel worden ingevoegd, gevraagd wordt.

Hij stelt tevens voor om de verplichting te schrappen om in het bevel tot verlenging de onderzoeksdaden die nog nodig blijken, op te sommen.

Deze twee vereisten verplichten de onderzoeksrechter er immers toe zich op het verloop van het onderzoek te baseren om de verlenging van de hechtenis te verantwoorden. Het bevel moet enkel de ernstige aanwijzigingen van schuld aan een misdaad of wanbedrijf die nopen tot een verdere vrijheidsbeneming enerzijds en de concrete omstandigheden eigen aan de zaak of de persoon, die een verlenging rechtvaardigen anderzijds vermelden.

Indien het met redenen omklede bevel doelgerichter is wat de verantwoordingen betreft, ziet men niet in waarom een nieuwe — en laatste — termijn van vierentwintig uur niet zou kunnen. Professor Damien Vandermeersch heeft dit aangegeven voor de Senaatscommissie Justitie (1) . De vermelding dat de verlenging kan worden verleend voor een termijn van « maximum » vierentwintig uur, alsook de verplichting voor de rechter om in zijn bevel de duur van de verlenging te bepalen, kunnen dan ook worden geschrapt.

Nr. 29 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 5

In het 1º, in de Franse tekst van het voorgestelde derde lid, het woord « débuter » vervangen door het woord « commencer ».

Verantwoording

Het amendement strekt ertoe de Franse tekst van het wetsvoorstel in overeenstemming te brengen met de Nederlandse tekst.

Francis DELPÉRÉE.

Nr. 30 VAN MEVROUW KHATTABI

Art. 2

Dit artikel wijzigen als volgt :

a) In het 1º, in de voorgestelde § 1, 1º, tussen de woorden « zal worden verhoord » en de woorden « en de mededeling », de woorden « , alsook van de hoedanigheid waarin hij zal worden verhoord »;

b) In het 2º, in de voorgestelde § 2, eerste lid, tussen de woorden « zal worden verhoord » en de woorden « en hen meegedeeld », de woorden « , alsook van de hoedanigheid waarin hij zal worden verhoord » invoegen.

Verantwoording

Dit wetsvoorstel bepaalt in artikel 47bis van het WvSv. § 1, 1º, dat iedere persoon een beknopte kennisgeving krijgt van de feiten waarover hij zal worden verhoord. Dat is een stap in de goede richting. Dit voorstel voegt in hetzelfde artikel ook het recht in voor elke persoon om zichzelf niet te incrimineren.

De indiener van dit amendement stelt voor dat elke persoon die verhoord zal worden ook op de hoogte wordt gebracht van de hoedanigheid waarin hij zal worden verhoord. Het is immers belangrijk voor de duidelijkheid van het verdere verhoor dat die persoon weet dat hij als getuige, klager, slachtoffer of verdachte wordt verhoord. Dergelijke duidelijkheid is ook gunstig voor de ondervragers. De rechten van de persoon die verhoord wordt, zijn niet dezelfde wanneer hij als verdachte, getuige of klager wordt verhoord bijvoorbeeld. Dat neemt echter niet weg dat de hoedanigheid waarin iemand wordt verhoord, kan veranderen in de loop van het verhoor.

Zakia KHATTABI.

Nr. 31 VAN DE DAMES KHATTABI EN PIRYNS

Art. 2

In het 2º, de voorgestelde § 2 wijzigen als volgt :

a) Het vierde lid aanvullen als volgt :

« In de uitnodiging voor verhoor wordt de hoedanigheid waarin de persoon zal worden verhoord vermeld. De politiediensten, de Procureur des Konings of de onderzoeksrechter kunnen in de uitnodiging ook een beknopte mededeling van de feiten waarover de ondervraagde persoon zal worden verhoord, opnemen. »;

b) In het vijfde lid de woorden « Enkel indien het verhoor niet op uitnodiging geschiedt » vervangen door de woorden « Indien het verhoor niet op uitnodiging geschiedt of indien de uitnodiging niet de in het vierde lid bedoelde beknopte mededeling van de feiten bevat en indien de persoon die zal worden ondervraagd niet van zijn vrijheid is beroofd overeenkomstig de artikelen 1, 2, 3, 15bis en 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, ».

Verantwoording

Het recht om vertrouwelijk overleg te plegen met een raadsman vóór een verhoor wordt ter kennis gebracht in de uitnodiging voor verhoor. De indienster van dit amendement vraagt zich evenwel af hoe iemand in de praktijk met zijn advocaat kan overleggen over feiten die hij niet kent. Bovendien bepaalt dit voorstel dat de betrokkene in dat geval wordt geacht zijn advocaat te hebben geraadpleegd vóór het verhoor en geen uitstel van het verhoor mag vragen om zijn advocaat te raadplegen (in tegenstelling tot een persoon die aanwezig is op een verhoor zonder hiervoor te zijn uitgenodigd). Het zou bijgevolg nuttig zijn dat de uitnodiging beknopte informatie bevat over de feiten waarover de persoon zal worden gehoord, zoals bepaald door artikel 47bis, § 1, bij het begin van elk verhoor.

In bepaalde omstandigheden echter zou het kunnen dat dergelijke inlichtingen het werk van de politiediensten, de procureur des Konings of de onderzoeksrechter ondermijnen. De indienster van dit amendement stelt dan ook voor om hen zelf te laten oordelen over het al dan niet inlichten van de uitgenodigde persoon.

De indienster van dit amendement stelt voor dat de uitnodiging in elk geval minstens de hoedanigheid vermeldt waarin de persoon zal worden gehoord. Teneinde de advocaat de mogelijkheid te bieden zijn cliënt zo goed mogelijk te adviseren, is het van primordiaal belang dat de betrokkene weet in welke hoedanigheid hij wordt uitgenodigd en zal worden gehoord.

Bovendien stelt de indienster voor dat indien de uitgenodigde persoon niet is ingelicht over de feiten waarover hij zal worden gehoord in welke hoedanigheid dan ook, omdat de politiediensten, de procureur des Konings of de onderzoeksrechter hierover aldus hebben geoordeeld, en indien hij niet van zijn vrijheid is beroofd, de te ondervragen persoon kan vragen om het verhoor uit te stellen. Op die manier kan het uitstel van het verhoor niet uitsluitend worden gevraagd indien de te ondervragen persoon niet is uitgenodigd. Indien de persoon van zijn vrijheid is beroofd, voorziet artikel 3 van dit voorstel bovendien in het recht voor deze persoon om vertrouwelijk en voorafgaandelijk overleg te plegen met zijn advocaat.

Zakia KHATTABI.
Freya PIRYNS.

Nr. 32 VAN MEVROUW KHATTABI

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 2

In b), het voorgestelde 4º aanvullen als volgt :

« De advocaat kan de nodige juridische opmerkingen maken, maar geen opmerkingen over de feiten, die enkel door de ondervraagde persoon mogen worden gemaakt ».

Verantwoording

Dit wetsvoorstel geeft een restrictieve interpretatie van de arresten van het EHRM wat betreft de rol van de advocaat tijdens de verhoren als bedoeld in artikel 2bis, § 2. De rechters Zagrebelsky, Casadevall en Türmen van het EHRM schrijven in hun eensluidende opinie die bij het arrest “Salduz vs. Turkije” is gevoegd dat « l'équité de la procédure (…) requiert également que l'accusé puisse obtenir (et le défenseur exercer) toute la vaste gamme d'activités qui sont propres au conseil : la discussion de l'affaire, l'organisation de la défense, la recherche des preuves favorables à l'accusé, la préparation des interrogatoires, le soutien de l'accusé en détresse, le contrôle des conditions de détention, etc. » (arrest « Salduz vs. Turkije », EHRM, blz. 19). Het EHRM heeft deze opinie gevolgd in het arrest « Dayanan vs. Turkije » van 13 oktober 2009 en vermeldt in considerans 32 de bovenvermelde reeks taken die eigen zijn aan de raadsman.

Het is evident dat de advocaat niet in de plaats van zijn cliënt op vragen kan antwoorden, of zich kan verzetten tegen het feit dat de politiediensten, de procureur des Konings of de onderzoeksrechter hem vragen stelt. De passieve rol die hij in het voorliggende voorstel krijgt, verhindert echter de ondervraagde persoon om gebruik te maken van alle diensten die zijn raadsman hem zou kunnen verlenen.

Bovendien meent de HRJ « dat de bijstand van de advocaat voor effect kan hebben op kortere termijn verklaringen te bekomen die meer in overeenstemming zijn met de waarheid, waardoor talrijke latere onderzoeksdaden of –handelingen worden vermeden. » (Hoge Raad voor de Justitie, Advies bij hoogdringendheid omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter, goedgekeurd op 25 november 2010, blz. 7). Indien de rol van de advocaat passief is, zoals staat in de toelichting bij het wetsvoorstel, wordt het positieve effect dat de HRJ aanstipt tenietgedaan.

Daarom, en om te voorkomen dat België door het EHRM wordt veroordeeld, stelt de indiener van dit amendement voor dat de advocaat tijdens het verhoor juridische opmerkingen kan maken.

Nr. 33 VAN MEVROUW KHATTABI

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º in § 1, het voorgestelde derde lid vervangen door het volgende lid :

« Vanaf het contact met de gekozen advocaat of de permanentiedienst, dient het vertrouwelijk overleg met de advocaat binnen de twee uren plaats te vinden. De te verhoren persoon heeft recht op een vertrouwelijk onderhoud van maximaal dertig minuten. Na het vertrouwelijk overleg kan het verhoor aanvangen. »;

2º de voorgestelde § 5 aanvullen met de volgende zin :

« Deze afwijking mag geen afbreuk doen aan het recht op een eerlijk proces, overeenkomstig artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens ».

Verantwoording

De mogelijkheid van een onderhoud van 30 minuten moet worden gewaarborgd. De tekst mag geen enkele twijfel laten bestaan over het feit dat het onderhoud tot dertig minuten kan duren.

Nr. 34 VAN MEVROUW KHATTABI

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º paragraaf 2, tweede lid, vervangen door het volgende lid :

« De advocaat kan de nodige opmerkingen van juridische aard maken, maar geen opmerkingen over de feiten, die enkel door de ondervraagde persoon mogen worden gemaakt »;

2º in § 2, vierde lid, de woorden « de in 1º, 2º en 3º vermelde rechten » vervangen door de woorden « de rechten bedoeld in § 1 en in artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering ».

Verantwoording

Dit wetsvoorstel geeft een restrictieve interpretatie van de arresten van het EHRM wat betreft de rol van de advocaat tijdens de verhoren als bedoeld in artikel 2bis, § 2. De rechters Zagrebelsky, Casadevall en Türmen van het EHRM schrijven in hun eensluidende opinie die bij het arrest « Salduz vs. Turkije » is gevoegd dat « l'équité de la procédure (…) requiert également que l'accusé puisse obtenir (et le défenseur exercer) toute la vaste gamme d'activités qui sont propres au conseil : la discussion de l'affaire, l'organisation de la défense, la recherche des preuves favorables à l'accusé, la préparation des interrogatoires, le soutien de l'accusé en détresse, le contrôle des conditions de détention, etc. » (arrest « Salduz vs. Turkije », EHRM, blz.19). Het EHRM heeft deze opinie gevolgd in het arrest « Dayanan vs. Turkije » van 13 oktober 2009 en vermeldt in considerans 32 de bovenvermelde reeks taken die eigen zijn aan de raadsman.

Het is evident dat de advocaat niet in de plaats van zijn cliënt op vragen kan antwoorden, of zich kan verzetten tegen het feit dat de politiediensten, de procureur des Konings of de onderzoeksrechter hem vragen stelt. De passieve rol die hij in het voorliggende voorstel krijgt, verhindert echter de ondervraagde persoon om gebruik te maken van alle diensten die zijn raadsman hem zou kunnen verlenen.

Bovendien meent de HRJ « dat de bijstand van de advocaat voor effect kan hebben op kortere termijn verklaringen te bekomen die meer in overeenstemming zijn met de waarheid, waardoor talrijke latere onderzoeksdaden of –handelingen worden vermeden. » (Hoge Raad voor de Justitie, Advies bij hoogdringendheid omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter, goedgekeurd op 25 november 2010, blz. 7). Indien de rol van de advocaat passief is, zoals staat in de toelichting bij het wetsvoorstel, wordt het positieve effect dat de HRJ aanstipt tenietgedaan.

Daarom, en om te voorkomen dat België door het EHRM wordt veroordeeld, stelt de indiener van dit amendement voor dat de advocaat tijdens het verhoor juridische opmerkingen kan maken.

Ten slotte meent de indiener dat de advocaat in het proces-verbaal van verhoor elke schending van de rechten van de verdediging die opgenomen zijn in artikel 2bis, § 1, van de wet op de voorlopige hechtenis en in artikel 47bis van het wetboek van Strafvordering moet kunnen vermelden.

Zakia KHATTABI.

Nr. 35 VAN DE DAMES KHATTABI EN PIRYNS

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 2, zesde lid, de woorden « De ondervraagde persoon » vervangen door de woorden « Alleen de meerderjarige ondervraagde persoon ».

Verantwoording

Het vijfde lid van artikel 2bis, § 1, bepaalt dat minderjarigen na vrijheidsbeneming geen afstand kunnen doen van het recht op een overleg met hun advocaat binnen de termijn van 24 uur vóór de verhoren. Het is belangrijk dat dezelfde regel wordt toegepast wat betreft het recht op bijstand van een advocaat tijdens de verhoren.

Zakia KHATTABI.
Freya PIRYNS.

Nr. 36 VAN DE HEER BART LAEREMANS

Art. 2

In punt 2º, in het voorgestelde § 2, tweede lid, de woorden « aan de te ondervragen persoon een beknopte kennisgeving gegeven van de feiten waarover hij zal worden verhoord en hem » en de woorden « 1º hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen; » doen vervallen.

Verantwoording

Deze kennisgeving en deze mededeling gebeurden reeds bij de aanvang van het verhoor. Een verplichte herhaling is niet alleen overbodig en bureaucratisch, bovendien kan de niet-naleving van deze erg formalistische voorschriften zeer ten onrechte leiden tot een gebrekkige bewijskracht van het verhoor. Dit zal in de praktijk aanleiding geven tot volstrekt nutteloze en erg schadelijke proceduredebatten.

Nr. 37 VAN DE HEER BART LAEREMANS

Art. 2

In punt 2º, in het voorgestelde § 2, derde lid, de woorden « in een door hem gedateerd en ondertekend document » vervangen door de woorden « in een gedateerd en door hem ondertekend document ».

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe dat, wanneer de ondervraagde persoon schriftelijk afstand doet, dit document niet noodzakelijk door hem gedateerd dient te worden. Het tijdstip kan immers ook aangebracht worden door een verhoorder. Wel blijft de handtekening van de ondervraagde noodzakelijk.

Nr. 38 VAN DE HEER BART LAEREMANS

Art. 2

In punt 2º, in de voorgestelde § 5, de woorden « of in overheersende mate » doen vervallen.

Verantwoording

De sanctie dat verhoren na kleine vormgebreken niet « in overheersende mate » kunnen dienen voor een veroordeling is veel te verregaand en bovendien bijzonder diffuus. Het risico bestaat immers dat door een klein gebrek in de uitnodiging (of bij het verloren gaan van een kopie van de uitnodiging) cruciale verhoordocumenten en gedetailleerde bekentenissen plots een gebrekkige bewijswaarde krijgen, waardoor deze integraal moeten worden overgedaan of waardoor de dader, in het slechtste geval, vrijuit kan gaan.

Nr. 39 VAN DE HEER BART LAEREMANS

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 3 doen vervallen.

Verantwoording

De indieners van het wetsvoorstel beroepen zich op de zogenaamde « standaarden » van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT), die het recht geven aan de aangehoudene om een vertrouwenspersoon in te lichten van zijn/haar aanhouding. Hoewel deze mededeling niet noodzakelijk door de verdachte zelf dient te gebeuren (afhankelijk van de gegeven omstandigheden), kunnen deze inlichtingen een gevaar voor het onderzoek betekenen. Het valt niet uit te sluiten dat door dit recht om een vertrouwenspersoon in te lichten, medeplichtigen onmiddellijk op de hoogte worden gesteld en zich op die manier aan het optreden van het gerecht zullen pogen te onttrekken, zullen pogen om bewijzen te laten verdwijnen en mogelijks zullen pogen ook andere betrokkenen in te lichten. Dit sluit niet uit dat de verdachte altijd vrijstaat te vragen dat bepaalde personen zouden verwittigd worden.

Nr. 40 VAN DE HEER BART LAEREMANS

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 4 doen vervallen.

Verantwoording

Dit recht op medische bijstand wordt reeds voorzien in het kader van de administratieve aanhoudingen door de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, zoals terecht wordt opgemerkt door de dienst wetsevaluatie van de Senaat.

Nr. 41 VAN DE HEER BART LAEREMANS

Art. 4

In het voorgestelde artikel 15bis de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º Het eerste lid vervangen door wat volgt :

« Op vordering van de procureur des Konings of ambtshalve, kan de onderzoeksrechter eenmalig een met reden omkleed bevel tot verlenging verlenen van de termijn bedoeld in artikel 1, 1º of artikel 2, met vierentwintig uren. »;

2º In het tweede lid, punt 4º doen vervallen.

Verantwoording

Met dit amendement wil de indiener dat, wanneer wordt beslist tot verlenging van de arrestatietermijn, deze termijn onmiddellijk met vierentwintig uren wordt verlengd. Een verlenging van bijvoorbeeld twaalf uren wordt door dit amendement dus uitgesloten. Dit kan immers tot grote verwarring leiden bij de politiediensten, zeker wanneer in eenzelfde dossier met verschillende termijnen zou worden gewerkt.

Vaak wordt men ook geconfronteerd met onverwachte aspecten die tijd kosten. Vermits de verlenging eenmalig is, moet voorkomen worden dat men met al te korte termijnen zou werken.

Nr. 42 VAN DE HEER BART LAEREMANS

Art. 4

In het voorgestelde artikel 15bis, tweede lid, punt 3º doen vervallen.

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe dat de opsomming van de nog te stellen onderzoeksdaden niet langer in het bevel tot verlenging wordt opgenomen. Het kan niet zijn dat de onderzoeksrechter verplicht wordt in zijn kaarten te laten kijken door vooraf een opsomming te geven van alle geplande onderzoeksdaden.

Nr. 43 VAN DE HEER BART LAEREMANS

Art. 5

Punt 1º vervangen door wat volgt :

1º In § 2, worden tussen het eerste en het tweede lid, vier leden ingevoegd, luidende :

« De verdachte heeft recht op bijstand van zijn advocaat tijdens de ondervraging. Hij kan hiervan vrijwillig en weloverwogen afstand doen, waarvan door de onderzoeksrechter melding wordt gemaakt in het proces-verbaal van verhoor.

De advocaat mag opmerkingen formuleren overeenkomstig artikel 2bis, § 2, vierde lid.

Het openbaar ministerie mag zich tijdens het verhoor laten vertegenwoordigen wanneer de verdachte beroep doet op zijn recht op bijstand van een advocaat.

De onderzoeksrechter verwittigt de advocaat en het openbaar ministerie tijdig van de plaats en het uur van de ondervraging die zij kunnen bijwonen. De ondervraging kan op het voorzien uur aanvangen, zelfs indien de advocaat of een vertegenwoordiging van het openbaar ministerie nog niet ter plaatse is. Als zij ter plaatse komen, voegen zij zich bij het verhoor. »

Verantwoording

Dit amendement laat toe dat, wanneer de betrokkene beroep doet op zijn recht op bijstand van een advocaat tijdens het verhoor, ook het openbaar ministerie zich kan laten vertegenwoordigen. Op die manier wordt de « gelijkheid van wapens » gevrijwaard tussen de verdediging en het openbaar ministerie.

Bart LAEREMANS.

Nr. 44 VAN MEVROUW FAES EN DE HEER VANLOUWE

Art. 2

In punt 2º, in de voorgestelde § 2, tussen het vijfde en het zesde lid een lid invoegen, luidende :

« Indien dit verhoor op uitnodiging geschiedt wordt in de uitnodiging voor verhoor een beknopte mededeling van de feiten waarover de ondervraagde persoon zal worden verhoord opgenomen ».

Verantwoording

De persoon die een uitnodiging voor verhoor ontvangt, mag niet volledig in het ongewisse blijven over de feiten waarover hij verhoord zal worden, zoals bij elk ander verhoor.

Nr. 45 VAN MEVROUW FAES EN DE HEER VANLOUWE

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 1, het vierde lid aanvullen met de volgende zin :

« Indien het verhoor, zoals hierboven beschreven, doorgaat zonder de aanwezigheid van een advocaat, zal het verhoor audio-visueel worden opgenomen ».

Verantwoording

Wanneer de advocaat niet tijdig ter plaatse is voor een vertrouwelijk overleg met zijn cliënt, wordt er voorzien in een telefonisch vertrouwelijk overleg met de permanentiedienst, maar is er tijdens het verhoor geen controle of de rechten van de verhoorde niet geschonden worden.

Langer dan 2 uur wachten op de advocaat is moeilijk te verantwoorden, maar het lijkt ons toch aangewezen om een a posteriori controle mogelijk te maken door het voorzien in de audio-visuele opname van het verhoor.

Inge FAES
Karel VANLOUWE.

Nr. 46 VAN DE HEREN MAHOUX EN BOUSETTA

(Subamendement op amendement nr. 7 van de heren Mahoux, Bousetta en Laaouej)

Art. 2

In het voorgestelde artikel 47bis, § 2, tweede lid, laatste streepje tussen de woorden « toegewezen advocaat » en de woorden « , in zoverre de misdrijven », de woorden « en om tijdens de verhoren te worden bijgestaan door een advocaat » invoegen.

Verantwoording

Dit subamendement wil elke dubbelzinnigheid over de betekenis van het begrip bijstand van een advocaat wegwerken.

Voor de indieners van het amendement betekent bijstand van een advocaat natuurlijk dat hij aanwezig kan zijn tijdens de verhoren van personen over misdrijven die hen ten laste kunnen worden gelegd, voor zover deze misdrijven misdaden en wanbedrijven zijn in de zin van het Strafwetboek, als bepaald in artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering.

Nr. 47 VAN DE HEREN MAHOUX EN BOUSSETTA

Art. 2

In het voorgestelde 2º, in § 2, een zesde lid invoegen, luidende :

« Naast de opmerkingen die hij nuttig acht, kan de advocaat onverwijld de schending van de volgende rechten in het proces-verbaal van verhoor doen vermelden :

1º de eerbiediging van het recht zichzelf niet te beschuldigen en de keuzevrijheid om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de gestelde vragen of te zwijgen;

2º een correcte behandeling van de ondervraagde persoon tijdens het verhoor zonder misbruik of dwang;

3º de kennisgeving van de rechten van verdediging bedoeld in artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering en de regelmatigheid van het verhoor ».

Verantwoording

Zoals dat ook in artikel 2bis van de wet betreffende de voorlopige hechtenis zal worden geformuleerd, is het raadzaam ook in het Wetboek van strafvordering te vermelden dat de advocaat in zijn opmerkingen kan worden gehoord.

Tevens oordelen de indieners dat het optreden van de advocaat dat, zoals in artikel 4 van voorliggend wetsvoorstel vermeld, tot het strikte minimum beperkt wordt, te restrictief is.

Philippe MAHOUX.
Hassan BOUSETTA.

Nr. 48 VAN MEVROUW TAELMAN

Art. 2

In het voorgestelde artikel 47bis, § 2, het tweede lid vervangen door wat volgt :

« Indien de te ondervragen persoon aantoont over onvoldoende inkomsten te beschikken, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek onverminderd van toepassing. »

Verantwoording

Cfr amendement nr. 4.

Martine TAELMAN.

Nr. 49 VAN DE HEER LAEREMANS

Art. 2

In § 5, het cijfer « 1 » vervangen door het cijfer « 2 ».

Verantwoording

Het kan niet zijn dat verklaringen van getuigen of slachtoffers gebrekkig zouden zijn louter omwille van het feit dat zij geen lezing kregen van hun rechten. Ook de regering was dit standpunt toegedaan.

Bart LAEREMANS.

Nr. 50 VAN DE HEER TORFS

Art. 2

In het 2º, een § 4bis invoegen luidende :

« § 4bis. Indien tijdens het verhooor van een persoon, die aanvankelijk niet als verdachte werd beschouwd, blijkt dat er elementen zijn die laten vermoeden dat hem feiten ten laste kunnen worden gelegd, dan moet hij ingelicht worden van de rechten die hij heeft ingevolge § 2 en, in voorkomend geval, § 3 en wordt hem de schriftelijke verklaring overhandigd, bedoeld in § 4. ».

Verantwoording

Het is belangrijk dat de toegekende rechten ook gelden voor de personen die aanvankelijk verhoord werden als slachtoffer of getuige, wanneer uit het verhoor van die persoon zou blijken dat deze ook feiten ten laste kunnen worden gelegd.

Naargelang de feiten die aan het licht komen zal de persoon de mededeling krijgen waarover de verdachte beschikt ingevolge art. 47bis Sv., § 2 en in voorkomend geval wanneer de betrokkene van zijn vrijheid wordt beroofd, treden de rechten bedoeld in § 3 in werking. De « letter of rights » moet ook aan de verdachte overhandigd worden.

Rik TORFS.

Nr. 51 VAN DE HEER TORFS EN MEVROUW TAELMAN

Art. 2

In punt 2º, in de voorgestelde § 5, de woorden « van de paragrafen 1 tot 4 » vervangen door de woorden « van de paragrafen 2 tot 4 ».

Verantwoording

De sanctie bedoeld in het voorgesteld art. 47bis, § 5, is enkel bedoeld voor de nieuwe rechten van de verdachte voorzien in de §§ 2 tot 4, zoals toegevoegd door het wetsvoorstel.

Rik TORFS
Martine TAELMAN.

Nr. 52 VAN DE HEER TORFS

Art. 2

In punt 2º de volgende wijziging aanbrengen :

« In § 2, eerste lid, 2º, de woorden « na bekendmaking van zijn identiteit » invoegen tussen de woorden « keuze heeft » en de woorden « om een verklaring af te leggen ».

Verantwoording

Het zwijgrecht staat niet in de weg dat een verdachte verplicht is zijn identiteit bekend te maken zoals verplicht door artikel 34 van de wet op het politieambt van 5 augustus 1992.

De indieners halen voor deze toevoeging inspiratie in een wetsvoorstel met betrekking tot de Salduz-rechtspraak in bespreking in het Franse Parlement.

Rik TORFS.

Nr. 53 VAN MEVROUW FAES

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 3, tussen de woorden « aanhouding » en de woorden « aan de hand » de woorden « door de ondervrager » invoegen.

Verantwoording

Het moet duidelijk uit de wettekst blijken dat de persoon die van zijn vrijheid beroofd is, niet zelf mag bellen naar een persoon van zijn keuze.

Door deze toevoeging kan hierover geen twijfel meer bestaan en kunnen eventuele misverstanden vermeden worden.

Inge FAES.

Nr. 54 VAN DE HEER VAN ROMPUY

Art. 2

In artikel 2 het zinsdeel « 1º De leden 1 tot 5 worden vervangen als volgt : » vervangen door het volgende zinsdeel :

« De inleidende zin en punt 1 worden vervangen door wat volgt : ».

Verantwoording

Gelet op de verschillende leden en nummeringen van artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering, lijkt het duidelijker de voorgestelde wijziging zoals voorgesteld te vervangen teneinde elke verwarring te voorkomen.

Nr. 55 VAN DE HEER VAN ROMPUY

Art. 4

In het voorgestelde artikel 15bis vóór het eerste lid de woorden « Art. 15bis » invoegen.

Verantwoording

Het artikelnummer dient eveneens te worden vermeld.

Nr. 56 VAN DE HEER VAN ROMPUY

Art. 6

De inleidende zin « In artikel 18 van dezelfde wet wordt paragraaf 1 vervangen als volgt :  » vervangen door de volgende zin : « In artikel 18 van dezelfde wet wordt paragraaf 1, eerste lid, vervangen als volgt : ».

Verantwoording

Aangezien paragraaf 1 van artikel 18 meerdere leden telt, is het aangewezen uitdrukkelijk te vermelden dat enkel het eerste lid wordt gewijzigd en dat de andere leden blijven bestaan teneinde elke verwarring te voorkomen.

Peter VAN ROMPUY.

Nr. 57 VAN MEVROUW KHATTABI

(Subsidiair amendement op amendement nr. 32)

Art. 2

In het 2º, in de voorgestelde § 2, tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid invoegen, luidende :

« De advocaat kan de opmerkingen maken die hij nuttig acht, maar geen opmerkingen over de feiten, die enkel door de ondervraagde persoon mogen worden gemaakt. De advocaat kan in het proces-verbaal van het verhoor onverwijld zijn opmerkingen doen opnemen over :

a) het niet eerbiedigen van een recht van de verdediging als bedoeld in dit artikel;

b) de ontbrekende kennisgeving van de rechten van de verdediging als bedoeld in dit artikel;

c) en de behandeling van de ondervraagde persoon gedurende het verhoor. ».

Verantwoording

De HRJ meent « dat de bijstand van de advocaat voor effect kan hebben op kortere termijn verklaringen te bekomen die meer in overeenstemming zijn met de waarheid, waardoor talrijke latere onderzoeksdaden of -handelingen worden vermeden » (Hoge Raad voor de Justitie, Advies bij hoogdringendheid omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter, goedgekeurd op 25 november 2010, blz. 7).

Dit wetsvoorstel geeft een restrictieve interpretatie van de arresten van het EHRM wat betreft de rol van de advocaat tijdens de verhoren als bedoeld in artikel 2bis, § 2. In het arrest « Dayanan vs. Turkije » van 13 oktober 2009 oordeelt het EHRM dat « l'équité de la procédure (..) requiert également que l'accusé puisse obtenir (et le défenseur exercer) toute la vaste gamme d'activités qui sont propres au conseil : la discussion de l'affaire, l'organisation de la défense, la recherche des preuves favorables a l'accusé, la préparation des interrogatoires, le soutien de l'accusé en détresse, le contrôle des conditions de détention, etc. » (considerans 32 — arrest « Dayanan vs. Turkije »).

Het is evident dat de advocaat niet in de plaats van zijn cliënt op vragen kan antwoorden, of zich kan verzetten tegen het feit dat de politiediensten, de procureur des Konings of de onderzoeksrechter hem vragen stelt. De passieve rol die hij in het voorliggende voorstel krijgt, verhindert echter de ondervraagde persoon om gebruik te maken van alle diensten die zijn raadsman hem zou kunnen verlenen. Wanneer echter de rol van de advocaat bij het verhoor passief is, zoals in de toelichting van dit wetsvoorstel beschreven, wordt aan die voorwaarden niet voldaan.

Om te voorkomen dat België door het EHRM wordt veroordeeld, stelt de indiener van dit amendement voor dat de advocaat opmerkingen kan maken bij het verhoor en in het proces-verbaal van het verhoor zijn opmerkingen kan doen opnemen over :

a) het niet eerbiedigen van een recht van de verdediging als bedoeld in dit artikel;

b) de ontbrekende kennisgeving van de rechten van de verdediging als bedoeld in dit artikel;

c) en de omstandigheden van het verhoor.

Zakia KHATTABI.

Nr. 58 VAN DE DAMES KHATTABI EN PIRYNS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 30)

Art. 2

In het voorgestelde 2º, in § 2, eerste lid, na de woorden « de feiten waarover hij zal worden verhoord » de woorden « en in welke hoedanigheid hij zal worden verhoord » invoegen.

Verantwoording

Het voorstel bepaalt dat eenieder bij de aanvang van elk verhoor bondig wordt geïnformeerd over de feiten waarvoor hij wordt verhoord. Dat is een positieve zaak.

De indiener van dit amendement stelt voor dat eenieder die wordt verhoord, ook geïnformeerd wordt over de hoedanigheid waarin hij wordt verhoord. Het is immers belangrijk voor de duidelijkheid van het verdere verhoor dat die persoon weet dat hij als getuige, klager, slachtoffer of verdachte wordt verhoord. Dergelijke duidelijkheid is ook gunstig voor de ondervragers, vooral wanneer de hoedanigheid waarin de persoon verhoord wordt gedurende het verhoor verandert. De rechten van de persoon die verhoord wordt, zijn niet dezelfde wanneer hij als verdachte van een misdrijf of als getuige of klager wordt verhoord bijvoorbeeld. Dat neemt echter niet weg dat de hoedanigheid waarin iemand wordt verhoord, kan veranderen in de loop van het verhoor.

Zakia KHATTABI.
Freya PIRYNS.

Nr. 59 VAN MEVROUW KHATTABI

(Subsidiair amendement op amendement nr. 1)

Art. 2

In het voorgestelde 2º, in § 2, eerste lid, 3º, de woorden « in zoverre de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd aanleiding kunnen geven tot het verlenen van een bevel tot aanhouding » vervangen door de woorden « in zoverre de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd misdaden of wanbedrijven zijn, met uitzondering van de overtredingen waarin de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer voorziet die hem ten laste kunnen worden gelegd en die niet met een gevangenisstraf worden bestraft. ».

Verantwoording

Het is zaak ervoor te zorgen dat alle verdachten die vrij verschijnen de rechten van de verdediging genieten als bedoeld in artikel 47, § 2, van het Wetboek van strafvordering.

Om praktische redenen echter worden de verkeersovertredingen vastgesteld bij de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer van het toepassingsgebied van het artikel uitgesloten, behalve die overtredingen waarvoor voorzien is in een gevangenisstraf. Op die manier beantwoordt de indiener van het amendement de kritiek die ze gekregen heeft.

Nr. 60 VAN MEVROUW KHATTABI

(Subsidiair amendement op amendement nr. 1, 2º)

Art. 2

In het voorgestelde 2º, § 2, eerste lid, een 4º invoegen, luidende :

« 4º hij het recht heeft te worden bijgestaan door een advocaat; als de persoon de aanwezigheid van een advocaat wenst, maar er geen kent of zijn advocaat verhinderd is, neemt de persoon die hem verhoort contact op met de wachtdienst van de Orde van advocaten, de stafhouder of zijn vertegenwoordiger, die de te ondervragen persoon dan meteen een advocaat toewijst. ».

Verantwoording

De HRJ meent « dat de bijstand van de advocaat voor effect kan hebben op kortere termijn verklaringen te bekomen die meer in overeenstemming zijn met de waarheid, waardoor talrijke latere onderzoeksdaden of -handelingen worden vermeden » (Hoge Raad voor de Justitie, Advies bij hoogdringendheid omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter, goedgekeurd op 25 november 2010, blz. 7).

Dit wetsvoorstel geeft een restrictieve interpretatie van de arresten van het EHRM wat betreft de rol van de advocaat tijdens de verhoren als bedoeld in artikel 2bis, § 2. In het arrest « Dayanan vs. Turkije » van 13 oktober 2009 oordeelt het EHRM dat « l'équité de la procédure (..) requiert également que l'accusé puisse obtenir (et le défenseur exercer) toute la vaste gamme d'activités qui sont propres au conseil : la discussion de l'affaire, l'organisation de la défense, la recherche des preuves favorables a l'accusé, la préparation des interrogatoires, le soutien de l'accusé en détresse, le contrôle des conditions de détention, etc. » (considerans 32 — arrest « Dayanan vs. Turkije »).

Dit amendement past het Belgisch recht aan de jurisprudentie van het EHRM aan in de breedste zin, dit wil zeggen dat het voorziet in het recht voor eenieder die door de politie ondervraagd wordt aangaande misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd, bij zijn eerste ondervraging te worden bijgestaan door een advocaat. Die interpretatie zorgt voor een grotere rechtszekerheid in het intern recht en voorkomt dat België in de toekomst kan worden veroordeeld door het EHRM te Straatsburg. Dit amendement wijzigt het Wetboek van strafvordering opdat eenieder die wordt verhoord aangaande feiten die hem ten laste kunnen worden gelegd kan worden bijgestaan door de advocaat van zijn keuze.

Zakia KHATTABI.

Nr. 61 VAN DE DAMES KHATTABI EN PIRYNS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 30)

Art. 2

In het voorgestelde 1º, in § 1, eerste lid, 1º, na de woorden « de beknopte mededeling van de feiten waarover de ondervraagde persoon zal worden verhoord » de woorden « en van de hoedanigheid waarin hij zal worden verhoord » invoegen.

Verantwoording

Het voorstel bepaalt dat eenieder bij de aanvang van elk verhoor bondig wordt geïnformeerd over de feiten waarvoor hij wordt verhoord. Dat is een positieve zaak.

De indiener van dit amendement stelt voor dat eenieder die wordt verhoord, ook geïnformeerd wordt over de hoedanigheid waarin hij wordt verhoord. Het is immers belangrijk voor de duidelijkheid van het verdere verhoor dat die persoon weet dat hij als getuige, klager, slachtoffer of verdachte wordt verhoord. Dergelijke duidelijkheid is ook gunstig voor de ondervragers. De rechten van de persoon die verhoord wordt, zijn niet dezelfde wanneer hij als verdachte van een misdrijf of als getuige of klager wordt verhoord bijvoorbeeld. Dat neemt echter niet weg dat de hoedanigheid waarin iemand wordt verhoord, kan veranderen in de loop van het verhoor.

Zakia KHATTABI.
Freya PIRYNS.

Nr. 62 VAN MEVROUW KHATTABI

(Subsidiair amendement op amendement nr. 34)

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 2, het derde en vierde lid vervangen door een lid, luidende :

« De advocaat kan de opmerkingen maken die hij nuttig acht, maar geen opmerkingen over de feiten, die enkel door de ondervraagde persoon mogen worden gemaakt. De advocaat kan in het proces-verbaal van het verhoor onverwijld zijn opmerkingen doen opnemen over :

a) het niet eerbiedigen van een recht van de verdediging als bedoeld in artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering;

b) de ontbrekende kennisgeving van de rechten van de verdediging als bedoeld in artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering;

c) de behandeling van de ondervraagde persoon gedurende het verhoor;

d) de termijn bedoeld in de artikelen 1, 1º, of 2, of ter uitvoering van een bevel tot medebrenging bedoeld in artikel 3 of de termijn bedoeld in artikel 15bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis;

e) en, in voorkomend geval bij het verhoor door de onderzoeksrechter, de voorwaarden van invrijheidstelling, afhankelijk van de persoonlijke en sociale toestand van de te ondervragen persoon. ».

Verantwoording

De HRJ meent « dat de bijstand van de advocaat voor effect kan hebben op kortere termijn verklaringen te bekomen die meer in overeenstemming zijn met de waarheid, waardoor talrijke latere onderzoeksdaden of -handelingen worden vermeden » (Hoge Raad voor de Justitie, Advies bij hoogdringendheid omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter, goedgekeurd op 25 november 2010, blz. 7).

Dit wetsvoorstel geeft een restrictieve interpretatie van de arresten van het EHRM wat betreft de rol van de advocaat tijdens de verhoren als bedoeld in artikel 2bis, § 2. In het arrest « Dayanan vs. Turkije » van 13 oktober 2009 oordeelt het EHRM dat « l'équité de la procédure (..) requiert également que l'accusé puisse obtenir (et le défenseur exercer) toute la vaste gamme d'activités qui sont propres au conseil : la discussion de l'affaire, l'organisation de la défense, la recherche des preuves favorables a l'accusé, la préparation des interrogatoires, le soutien de l'accusé en détresse, le contrôle des conditions de détention, etc. » (considerans 32 — arrest « Dayanan vs. Turkije »).

Het is evident dat de advocaat niet in de plaats van zijn cliënt op vragen kan antwoorden, of zich kan verzetten tegen het feit dat de politiediensten, de procureur des Konings of de onderzoeksrechter hem vragen stelt. De passieve rol die hij in het voorliggende voorstel krijgt, verhindert echter de ondervraagde persoon om gebruik te maken van alle diensten die zijn raadsman hem zou kunnen verlenen. Wanneer echter de rol van de advocaat bij het verhoor passief is, zoals in de toelichting van dit wetsvoorstel beschreven, wordt aan die voorwaarden niet voldaan.

Om te voorkomen dat België door het EHRM wordt veroordeeld, stelt de indiener van dit amendement voor dat de advocaat opmerkingen kan maken bij het verhoor en in het proces-verbaal van het verhoor zijn opmerkingen kan doen opnemen over :

a) het niet eerbiedigen van een recht van de verdediging;

b) de ontbrekende kennisgeving van de rechten van de verdediging;

c) de omstandigheden van het verhoor;

d) de termijn van de inverzekeringstelling of van de verlenging ervan

e) en, in voorkomend geval bij het verhoor door de onderzoeksrechter, de voorwaarden van invrijheidstelling, afhankelijk van de persoonlijke en sociale toestand van de te ondervragen persoon.

Nr. 63 VAN MEVROUW KHATTABI

(Subamendement op amendement nr. 2)

Art. 2

In het voorgestelde lid, de zin « Van het verhoor van een persoon bedoeld in het eerste lid wordt een geluids- en beeldopname gemaakt », vervangen door de zin « Van het verhoor een in het eerste lid bedoelde persoon door de politiediensten wordt een geluids- en beeldopname gemaakt. ».

Verantwoording

Dit subamendement verduidelijkt dat de geluids- en beeldopname enkel wordt gemaakt bij politieverhoren en niet bij verhoren door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter.

Nr. 64 VAN MEVROUW KHATTABI

Art. 2

In het voorgestelde 2º, in § 2, het tweede lid vervangen als volgt :

« Aan de te ondervragen persoon kan het voordeel van de gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand voorlopig worden toegekend, overeenkomstig artikel 508/14 van het Gerechtelijk Wetboek. »

Verantwoording

Om juridische bijstand te kunnen krijgen moet een persoon een aantal bewijsstukken voorleggen (artikel 508/13 van het Gerechtelijk Wetboek).

Die stukken zijn een getuigschrift van gezinssamenstelling (om na te gaan of de aanvrager van de juridische bijstand alleenstaand of samenwonend is) en daarnaast ieder document ter staving van de inkomsten van de aanvrager en, in voorkomend geval, van de inkomsten van personen die hij ten laste heeft of die met hem samenwonen, zoals :

— getuigschrift van de HVW of het ziekenfonds,

— individuele rekening (loonfiche),

— jaarlijkse rekening.

Het spreekt vanzelf dat een persoon die door de politie wordt opgeroepen voor een verhoor binnen een kort tijdsbestek de documenten ter staving van zijn ontoereikende inkomsten niet bij de hand zal hebben.

Daarom bepaalt artikel 508/14 van het Gerechtelijk Wetboek « In spoedeisende gevallen kan door het bureau het voordeel van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid voorlopig worden toegekend aan de aanvrager. In dat geval bepaalt het bureau de termijn voor het indienen van de in artikel 508/13 bedoelde bewijsstukken. »

Het wetsvoorstel moet worden aangepast aan dit dringende geval.

Dit amendement volgt uit de aanbevelingen van de OBFG en de bespreking tijdens de vergaderingen van de commissie Justitie van de Senaat.

Nr. 65 VAN MEVROUW KHATTABI

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 1, het tweede lid vervangen als volgt :

« De te ondervragen persoon wordt, behoudens tegenbewijs, beschouwd als een persoon wiens inkomsten onvoldoende zijn en kan dus in voorkomend geval een beroep doen op volledig of gedeeltelijk kosteloze juridische tweedelijnsbijstand. »

Verantwoording

De persoon die in het kader van de wet op de voorlopige hechtenis van zijn vrijheid is beroofd, moet gezien zijn tijdelijk zwakke situatie gebruik kunnen maken van gratis juridische bijstand.

Het koninklijk besluit van 24 december 2003 bepaalt in artikel 1, § 2 : « De gedetineerde, de beklaagde bedoeld in de wet betreffende de onmiddellijke verschijning of de geesteszieke die het voorwerp heeft uitgemaakt van een maatregel voorzien in de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, wordt, behoudens tegenbewijs, beschouwd als een persoon wiens inkomsten onvoldoende zijn. »

Deze veronderstelling geldt slechts zolang de begunstigde van de juridische bijstand gedetineerd, beklaagd of onder beschermende maatregel is geplaatst (geesteszieken).

Zodra die situatie niet meer bestaat, wordt op basis van de gewone criteria (inkomen of sociale situatie) nagegaan of de bijstand gratis kan blijven.

Het voorstel moet worden aangepast om rekenig te houden met de bijzondere situatie van een persoon die van zijn vrijheid is beroofd en gebruik moet kunnen maken van het vermoeden van ontoereikende inkomsten dat wordt gehanteerd voor personen in een tijdelijk zwakke situatie.

Dit amendement volgt op de besprekingen in de commissie Justitie van de Senaat. De indieners van dit amendement hebben daar ook verklaard dit zo te wensen.

Het amendement komt eveneens tegemoet aan de aanbevelingen van de OBFG.

Zakia KHATTABI.

Nr. 66 VAN DE HEER LAEREMANS

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 2, derde lid, 2º de woorden « misbruik of » doen vervallen.

Verantwoording

De term « misbruik » is veel te algemeen. Het is absoluut onduidelijk welk « misbruik » niet zou mogen gepleegd worden tijdens een verhoor. Hierdoor kunnen heel wat gebruikelijke en zeer normale ondervragingstechnieken van politiemensen in een kwaad daglicht geplaatst worden. Zal een suggestieve vraag nog toegelaten worden ? Mogen speurders nog strikvragen stellen ? Mag men medelijden veinzen ? Mag men de betichte een eerder onwaarschijnlijke clementie van de strafrechter voorspiegelen ?

Maakt men op die manier geen misbruik van de onhandigheid of de naïviteit van de betichte ?

Bart LAEREMANS.

Nr. 67 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 4. In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd dat artikel 15bis omvat, luidende :

« Hoofdstuk IIbis. Het bevel tot verlenging

Artikel 15bis. — Handelend op vordering van de procureur des Konings of ambtshalve optredend, kan de onderzoeksrechter een bevel verlenen tot verlenging van de termijn bedoeld in artikel 1, 1º of artikel 2.

De vrijheidsbeneming die het gevolg is van dat bevel mag in geen geval langer duren dan vierentwintig uur. Ze mag slechts eenmaal plaatsvinden.

Het bevel is met redenen omkleed. Het vermeldt de gegevens die het ingaan van een nieuwe termijn verantwoorden, te weten :

1º de ernstige aanwijzingen van schuld aan een misdaad of een wanbedrijf;

2º de bijzondere omstandigheden van het voorliggend geval.

Het wordt aan de betrokkene betekend binnen een termijn van vierentwintig uren. Die termijn gaat in op het tijdstip bepaald door artikel 1, 2º, artikel 1, 3º of artikel 2, 5º. Bij ontstentenis van regelmatige betekening binnen de termijn die de wet bepaalt, wordt de persoon vrijgelaten.

Het bevel tot verlenging wordt onmiddellijk meegedeeld aan de procureur des Konings. Er kan geen rechtsmiddel tegen worden ingesteld.

Tijdens de nieuwe periode van vierentwintig uur heeft de persoon het recht gedurende dertig minuten vertrouwelijk overleg te plegen met zijn advocaat. ». ».

Verantwoording

Artikel 12 van de Grondwet bepaalt dat niemand kan worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter. Het voegt eraan toe dat het bevel moet worden betekend bij de aanhouding of uiterlijk binnen vierentwintig uur.

Die waarborg is essentieel. Hij moet worden gehandhaafd. Elke vrijheidsbeneming die langer duurt dan de termijn van vierentwintig uur die de Grondwet voorschrijft, moet met andere woorden op de met redenen omklede beslissing van een rechter steunen.

Het artikel 15bis dat men met dit voorstel in de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis wil invoegen, houdt rekening met die vereiste. Het verliest echter wel uit het oog dat de motivering van de beslissing tot verlenging moet worden opgevat in het licht van waar het in artikel 12 van de Grondwet om gaat.

De onderzoeksrechter moet verantwoorden dat de vrijheidsbeneming noodzakelijk is, niet omdat hij de tijd niet heeft gehad om zijn onderzoek te voeren of omdat de ondervraging van de verdachte persoon onvoldoende resultaat heeft opgeleverd, maar omdat het vrijlaten van die persoon gevaarlijk kan zijn voor de maatschappelijke orde.

In zijn huidige versie heeft artikel 15bis een aantal mogelijke verantwoordingen. Sommige hebben te maken met de ontwikkeling van het onderzoek. Andere hebben te maken met de noodzaak om een persoon van zijn vrijheid te beroven. Die mengelmoes is niet aangewezen. Om te voorkomen dat er kritiek komt op het voorstel en dat het voor het Grondwettelijk Hof wordt gebracht, is het raadzaam zich nauwkeuriger en veeleisender te tonen.

De indiener van het amendement stelt dan ook voor de vermelding dat de verlenging van de termijn waartoe de rechter beslist moet overeenkomen met de tijd die gevraagd wordt voor de toepassing van artikel 2bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van artikel 47bis, § 2, 3º, van het Wetboek van strafvordering, die door het voorstel worden ingevoegd, te doen vervallen.

Tevens stelt hij voor de verplichting te doen vervallen om in het bevel van verlenging de onderzoeksdaden die nog moeten worden gesteld, op te sommen.

Beide vereisten komen er immers op neer dat ze de onderzoeksrechter dwingen op het verloop van het onderzoek te steunen om de verlenging van de aanhouding te verantwoorden. Het moet volstaan dat het bevel enerzijds de ernstige aanwijzingen van schuld aan een misdaad of een wanbedrijf vermeldt die het voortzetten van de vrijheidsbeneming vergen en anderzijds de concrete omstandigheden eigen aan de zaak of de persoon die een verlenging rechtvaardigen.

Indien het met redenen omkleed bevel nauwkeurig verantwoord wordt, ziet men niet in waarom een nieuwe — en laatste — termijn van vierentwintig uren niet mogelijk zou zijn. Professor Damien Vandermeersch heeft erop gewezen voor de Commissie voor de Justitie van de Senaat.

Bij dit amendement is rekening gehouden met de verantwoording van amendement nr. 28 en met het debat in de commissie. De bedoeling ervan is tevens beter te bepalen wanneer een nieuwe termijn van 24 uren kan ingaan en bijgevolg wanneer het bevel aan de betrokkene moet worden betekend.

Francis DELPÉRÉE.

Nr. 68 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 3, een tweede lid invoegen luidende :

« Als er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat door deze inlichting gepoogd wordt bewijzen te laten verdwijnen of er gevaar bestaat dat de betrokkene zich zou verstaan met derden, kan de procureur des Konings of de gelaste onderzoeksrechter, bij gemotiveerde beslissing, deze inlichting uitstellen voor de duur noodzakelijk om de belangen van het onderzoek te beschermen. »

Verantwoording

Indien er door het inlichten van derden gevaar op collusie bestaat waardoor deze derden, door de inlichting dat de verdachte gearresteerd is, daden kunnen stellen die het verdere onderzoek kunnen dwarsbomen of in gevaar brengen, dan kan de procureur of onderzoeksrechter de inlichting uitstellen. Dit uitstel van het inlichten van een aanhouding dient dan wel te gebeuren met bijzondere motivering.

Nr. 69 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 5

In 2º van het voorgestelde artikel, de volgende zinsnede schrappen : « doch zonder dat voor hem een debat wordt gevoerd ».

Verantwoording

Het is niet de bedoeling dat er een tegensprekelijk debat wordt gevoerd, dus de essentie van dit principe blijft onveranderd. Dit amendement schrapt de zinsnede enkel omdat ze geen toegevoegde waarde biedt en de duidelijkheid van het lid niet ten goede komt. Hiervoor kan ook verwezen worden naar pagina 7 van het advies van de HRJ van 25 november 2010.

Martine TAELMAN
Francis DELPÉRÉE
Güler TURAN
Inge FAES
Guy SWENNEN
Christine DEFRAIGNE
Rik TORFS.

Nr. 70 VAN DE HEER COURTOIS

Art. 2

In het 2º, de voorgestelde paragrafen 2 tot 5 vervangen als volgt :

« § 2. Onverminderd paragraaf 1, wordt aan eenieder die van zijn vrijheid beroofd is overeenkomstig de artikelen 1, 2, 3, 15bis en 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, meegedeeld dat hij beschikt over de rechten opgesomd in de artikelen 2bis, 15bis en 16 van dezelfde wet.

§ 3. Aan de van zijn vrijheid beroofde persoon wordt vóór het eerste verhoor een schriftelijke verklaring van de rechten bedoeld in § 2 overhandigd.

De vorm en inhoud van deze verklaring van rechten worden door de Koning bepaald.

§ 4. Verhoren die afgenomen zijn in strijd met de bepalingen van de paragrafen 2 tot 3, kunnen noch uitsluitend noch in overheersende mate dienen voor een veroordeling van de ondervraagde persoon. »

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe de in artikel 2 van het wetsvoorstel voorgestelde § 2, die bepaalt dat voor de te ondervragen persoon, aangaande misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd, bijkomende rechten gelden naast de fundamentele rechten die aan iedere te ondervragen persoon worden toegekend zoals opgesomd in § 1.

Het gaat om het recht voor de ondervraagde persoon wanneer die wordt verdacht van misdaden of wanbedrijven die aanleiding kunnen geven tot een aanhoudingsbevel, om beknopt te worden geïnformeerd over de feiten waarover hij zal worden verhoord en over de mogelijkheid om vertrouwelijk overleg te plegen met een advocaat vóór het begin van het verhoor.

Zoals de toelichting van het wetsvoorstel in herinnering brengt, bestaat er geen twijfel over dat ingevolge het arrest Salduz en de daaropvolgende rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens de effectieve toegang tot een advocaat gewaarborgd moet zijn vanaf het begin van de vrijheidsbeneming, zelfs buiten enige vorm van verhoor.

Het huidige wetsvoorstel bepaalt dan ook expliciet dat een persoon die beroofd is van zijn vrijheid, recht heeft op bijstand door een advocaat, in de vorm van het recht op voorafgaandelijk en vertrouwelijk overleg met een advocaat en het recht op bijstand tijdens het verhoor zelf.

De rechtspraak van het Europees Hof zegt daarentegen niets over wat er gewaarborgd moet zijn ten aanzien van personen die niet zijn aangehouden. Bij wijze van voorbeeld : het Franse wetsontwerp dat momenteel wordt besproken in de Assemblée nationale kent het recht op bijstand door een advocaat enkel toe aan personen « en garde à vue ».

In het arrest Dayanan vs Turkije van 13 oktober 2009 meent het Hof dat « l'équité d'une procédure pénale requiert d'une manière générale, aux fins de l'article 6 de la Convention, que le suspect jouisse de la possibilité de se faire assister par un avocat dès le moment de son placement en garde à vue ou en détention provisoire ».

Het essentiële verschil tussen een aangehouden verdachte en een niet-aangehouden verdachte is dat deze laatste beschikt over vrijheid van komen en gaan. Dit betekent dat hij op elk moment het verhoor kan stopzetten en weggaan, zo nodig om opnieuw een advocaat te raadplegen.

Beide categorieën bevinden zich derhalve in een essentieel verschillende positie, zodat het verantwoord is dat zij verschillend behandeld worden. Het is bijgevolg niet noodzakelijk om in de wet het recht om een advocaat te raadplegen voor de personen die vrij verschijnen, nader te omschrijven.

Tevens moet rekening worden gehouden met het feit dat tal van instanties in België ingevolge specifieke wetgevingen gemachtigd zijn tot het afnemen van verhoren, in de overgrote meerderheid van de gevallen zonder vrijheidsbeneming en met het voor ons rechtssysteem kenmerkende principe van het geheim van het onderzoek.

Door het aannemen van een dergelijke wetgeving dreigt het werk van de politie bijgevolg onuitvoerbaar te worden. Deze bepaling zou de politieagenten ertoe kunnen aanzetten om de te verhoren personen systematisch als getuige te horen teneinde het goede verloop van het onderzoek niet op het spel te zetten.

Wat moeten de politiediensten ten slotte doen indien een persoon die als getuige is verhoord verdacht wordt in de loop van zijn ondervraging ? Onderbreken ze dan het verhoor om hem de mogelijkheid te bieden een advocaat te raadplegen ? Dat is hoogst onzeker. En dan moeten ze bovendien nog het onderscheid maken tussen de misdrijven die aanleiding kunnen geven tot een aanhoudingsbevel en de misdrijven die daartoe geen aanleiding geven. Van deze delicate kwalificatie zou dan de mogelijkheid voor de verhoorde persoon afhangen om al dan niet het recht te krijgen om een advocaat te raadplegen.

Deze overwegingen lijken moeilijk te verzoenen met de toelichting van het wetsvoorstel, waarin wordt opgemerkt dat wegens criteria van haalbaarheid, werkbaarheid en efficiëntie die de rode raad van de tekst moeten vormen, het organiseren van dergelijk voorafgaand vertrouwelijk overleg moeilijk te realiseren is, zowel op budgettair vlak als op organisatorisch vlak.

Om al deze redenen meent de indiener van dit amendement dat het niet verstandig is om § 2 van artikel 2 van het wetsvoorstel te behouden.

Alain COURTOIS.

Nr. 71 VAN DE HEER TORFS

Art. 2

In het punt 2º, in de voorgestelde § 2, het vierde en het vijfde lid vervangen door wat volgt :

« Indien dit eerste verhoor op schriftelijke uitnodiging geschiedt, kunnen de rechten vermeld in het eerste lid, 1º, 2º en 3º, evenals de beknopte mededeling van de feiten waarover hij zal worden verhoord, reeds ter kennis gebracht worden in deze uitnodiging waarvan een kopie gevoegd wordt bij het proces-verbaal van verhoor. In dat geval wordt de betrokkene geacht een advocaat te hebben geraadpleegd alvorens zich aan te bieden voor het verhoor.

Indien het verhoor niet op uitnodiging geschiedt of indien bij de uitnodiging de elementen vermeld in het vierde lid niet zijn vermeld, kan het verhoor op verzoek van de te ondervragen persoon éénmalig worden uitgesteld, teneinde hem de gelegenheid te geven een advocaat te raadplegen. »

Verantwoording

De vierde paragraaf heeft enkel tot doel een snel verloop van het onderzoek te bevorderen.

Het is dan ook geenszins de bedoeling om de politiediensten richtlijnen of nieuwe formaliteiten op te leggen over de wijze waarop verdachten dienen uitgenodigd te worden voor verhoor.

Integendeel, het wordt aangewezen geacht om de politiediensten hierin in functie van de noodwendigheden van het onderzoek de meest adequate werkwijze te laten kiezen.

Het vierde lid voorziet enkel dat wanneer de uitnodiging voor het eerste verhoor van de verdachte die niet is aangehouden schriftelijk gebeurd (per brief of per mail), in deze uitnodiging desgevallend reeds alle rechten kunnen opgenomen worden, namelijk :

— het recht om zichzelf niet te beschuldigen;

— het recht om te zwijgen;

— het recht op een voorafgaand overleg met advocaat;

— de beknopte mededeling van de feiten.

De politiediensten hebben de keuze om dit al dan niet te doen.

Redenen die deze keuze kunnen beïnvloeden kunnen te maken hebben met het gevaar voor collusie, het wegmaken van bewijsmateriaal, enz.

Indien de schriftelijke uitnodiging deze vier elementen bevat en enkel in dit geval, wordt de verdachte geacht zijn advocaat te hebben geraadpleegd alvorens hij zich aanbiedt voor het verhoor.

Indien het verhoor niet op uitnodiging geschiedt (bijvoorbeeld verdachte wordt ter plaatse aangetroffen of de politiediensten begeven zich naar hem) of de uitnodiging geschiedt mondeling (verwittigd door wijkagent, telefonisch,..) of schriftelijk doch zonder de vier rechten te vermelden, dan kan de verdachte éénmalig een uitstel vragen om een advocaat te raadplegen.

In het vijfde lid wordt de mogelijkheid tot het vragen tot uitstel dan ook uitgebreid tot alle andere gevallen dan deze vermeld in het nieuwe vierde lid.

Rik TORFS.

Nr. 72 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

(Subamendement op nr. 21)

Art. 3

In de voorgestelde § 5, de woorden « 1 tot 3 » vervangen door de woorden « 1 en 2 ».

Verantwoording

Technische correctie.

Martine TAELMAN
Inge FAES
Francis DELPÉRÉE
Güler TURAN
Guy SWENNEN
Christine DEFRAIGNE
Rik TORFS.

Nr. 73 VAN DE HEER TORFS C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 1, eerste lid, de tweede zin vervangen door wat volgt :

« Indien hij geen advocaat gekozen heeft of deze verhinderd is, wordt contact genomen met de permanentiedienst georganiseerd door de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, of bij gebreke hieraan door de stafhouder van de Orde of zijn gemachtigde. »

Verantwoording

Het komt erop aan een systeem te vinden waardoor het recht op bijstand van een advocaat op een flexibele, werkbare en transparante wijze kan worden georganiseerd en dit niet alleen voor de rechtsonderhorige maar ook voor alle andere betrokken actoren : de advocaat die binnen een korte termijn ter plekke moet zijn en de ondervragende instantie die op makkelijke wijze een advocaat moet kunnen contacteren voor de rechtsonderhorige. De oprichting van een permanentiedienst lijkt aldus onvermijdelijk, zeker gelet op de arrestatietermijn van 24uren.

Het lijkt de voorkeur weg te dragen dat de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone dergelijke permanentiedienst op een uniforme wijze inrichten.

Er zijn heel wat redenen om te opteren voor een centraal systeem : één centraal permanentiesysteem garandeert dat alle advocaten die zich inschrijven om mee te werken op een eerlijke wijze aan bod komen, in Brussel waar er een Franstalige en Nederlandstalige balie is zal een uniform systeem zeker de goede werking vergemakkelijken, voor kleinere balies ten slotte zal het moeilijk zijn om zelf in te staan voor die permanentie en kan een balieoverschrijdend systeem een oplossing bieden. Het komt echter aan beide instanties toe te beslissen op welke wijze zij uiteindelijk hier vorm aan zullen geven. Indien geen permanentiedienst op het niveau van de OVB of OBFG wordt georganiseerd, laat de tekst toe dat deze permanentiedienst door stafhouder van de orde of zijn gemachtigde wordt georganiseerd.

Relevante bepalingen inzake deze problematiek :

1) Artikel 508/7 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt :

« Bij elke balie stelt de Raad van de Orde van Advocaten een bureau voor juridische bijstand in volgens de nadere regels en de voorwaarden die hij bepaalt.

Het bureau heeft onder meer tot taak om wachtdiensten te organiseren.

De Orde van Advocaten stelt jaarlijks een lijst op met de advocaten die in hoofdzaak of in bijkomende orde prestaties wensen te verrichten in het kader van de door het bureau georganiseerde juridische tweedelijnsbijstand.

De lijst vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven en die zij staven of waarvoor zij zich ertoe verbinden een opleiding te volgen die door de Raad van de Orde of de in artikel 488 bedoelde overheden wordt georganiseerd.

Tegen de weigering tot inschrijving op de lijst kan beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 432bis. Het bureau zendt de lijst van advocaten over aan de commissie voor juridische bijstand. »

In dit artikel kan de notie « wachtdienst » worden teruggevonden als een opdracht voor de bureaus van juridische bijstand, en dus ook als een wettelijke basis voor de nieuwe bepalingen inzake Salduz, althans in het kader van de gedeeltelijke of volledige kosteloze juridische tweedelijnsbijstand.

De permanentiedienst dient echter ook gecontacteerd wanneer de gekozen advocaat verhinderd is of onbereikbaar is, terwijl de verdachte eventueel wel vermogend is.

Vandaar dat gekozen wordt voor een nieuw begrip « permanentiedienst ».

2) Artikel 495 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt :

« De Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreauxfrancophones et germanophone hebben, elk voor de balies die er deel van uitmaken, de taak te waken over de eer, de rechten en de gemeenschappelijke beroepsbelangen van hun leden en zijn bevoegd voor de juridische bijstand, de stage, de beroepsopleiding van de advocaten-stagiairs en de vorming van de advocaten behorende tot de balies die er deel van uit maken.

Zij nemen initiatieven en maatregelen die nuttig zijn voor de opleiding, de tuchtrechtelijke maatregelen en de loyauteit in het beroep en voor de behartiging van de belangen van de advocaten en van de rechtzoekende. »

Het organiseren van een permanentiedienst, zoals door de algemene vergadering gevraagd aan de OVB, is zeer zeker een initiatief dat nuttig is voor de advocaten en de rechtzoekenden. Bovendien is deze organisatie een taak in het kader van de juridische bijstand, die in dit artikel niet beperkt wordt tot de kosteloze bijstand of tweedelijnsbijstand. Het uitwerken van dit systeem is dan ook wel degelijk een bevoegdheid van de OVB en OBFG.

Rik TORFS
Christine DEFRAIGNE
Inge FAES
Güler TURAN
Martine TAELMAN
Guy SWENNEN.

Nr. 74 VAN DE HEER TORFS C.S.

Art. 2

In het punt 2º, in de voorgestelde § 5, de woorden « van de paragrafen 1 tot 4 » vervangen door de woorden « van de paragrafen 2 tot 4bis ».

Verantwoording

De sanctie bedoeld in het voorgesteld artikel 47bis, § 5 is enkel bedoeld voor de nieuwe rechten van de verdachte voorzien door dit wetsvoorstel. In tegenstelling tot amendement nr. 51, houdt dit amendement ook rekening met de toevoeging van nieuwe § 4bis, zoals toegevoegd in amendement nr. 50.

De sanctie zal dus van toepassing zijn voor de miskenning van de rechten voorzien in artikel 47bis, §§ 2 tot en met 4bis.

Nr. 75 VAN DE HEER TORFS C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 2, derde lid, 2º, de woorden « inzonderheid op eventueel misbruik of eventuele dwang » vervangen door de woorden « inzonderheid of er kennelijk geen ongeoorloofde druk of dwang wordt uitgeoefend. ».

Verantwoording

Dit betreft een tekstuele verduidelijking.

De advocaat houdt toezicht over het feit dat er geen kennelijk ongeoorloofde druk of dwang op de verhoorde wordt uitgeoefend en kan melding laten maken in het proces-verbaal van de vermeende schendingen die hij vaststelt.

Het zal steeds de bevoegdheid blijven van de rechter ten gronde om te beoordelen of er sprake is van een miskenning van de rechten van de verdediging.

Rik TORFS
Christine DEFRAIGNE
Inge FAES
Güler TURAN
Martine TAELMAN
Guy SWENNEN
Francis DELPÉRÉE.

Nr. 76 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

(Subamendement op amendement nr. 7)

Art. 2

De voorgestelde § 2 aanvullen met een derde lid, luidende :

« Op het einde van het verhoor kan de geraadpleegde advocaat in het proces-verbaal van het verhoor elke opmerking laten vermelden die hij nuttig acht voor de verdediging van de ondervraagde persoon en die tijdens het verhoor niet mocht worden geformuleerd. ».

Verantwoording

De bij amendement voorgestelde invulling van het optreden van de advocaat is die welke door de OBFG wordt voorgesteld.

De balies vinden immers dat de advocaat in de door de indieners voorgestelde tekst een uitermate passieve rol krijgt toebedeeld tijdens het verhoor door de politie of de onderzoeksrechter. Zij menen dat die rol niet in overeenstemming is met de vereisten die het Europees Hof voor de rechten van de mens formuleerde in de Salduz- en Dalayan-arresten.

Volgens de indieners van het voorstel en verschillende sprekers die werden gehoord, zou de toekenning van een grotere rol aan de advocaat leiden tot de invoering van een debat op tegenspraak in een onaangepaste omgeving omdat niet alle samengebrachte personen, zoals de politie, zijn opgeleid voor dit debat of omdat alle betrokken partijen niet aanwezig zijn (voor de onderzoeksrechter bijvoorbeeld is het parket niet aanwezig). Bovendien wordt dat debat gevoerd in een te vroeg stadium van de procedure.

De advocaat moet in staat zijn een volwaardige juridische rol te vervullen zonder daarbij het verhoor door de politie of de onderzoeksmagistraten uitermate te bemoeilijken. Daarom wordt er voorgesteld de advocaat de mogelijkheid te geven elke opmerking die hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt te vermelden in het proces-verbaal, of het nu gaat om juridische opmerkingen, verduidelijkingen van de verklaringen van zijn cliënt of kritiek op de formulering van de gestelde vragen. Die opmerkingen zouden op het einde van het verhoor worden opgenomen in het proces-verbaal.

Zo krijgt de advocaat het recht om in het proces-verbaal alles te laten vermelden wat hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt, maar blijft zijn optreden tijdens het verhoor wel beperkt tot wat in de ontwerptekst is bepaald.

Bijgevolg kan de advocaat, door zijn opmerkingen, die later aan de overige partijen in het geding worden meegedeeld, in een vroeg stadium bijdragen tot een correcte toepassing van het recht en tot de waarheidsvinding. Het spreekt voor zich dat de opmerkingen enkel slaan op de informatie die de advocaat tot zijn beschikking heeft op het ogenblik dat hij ze formuleert.

Het beperkte recht dat aldus aan de advocaat wordt toegekend, zou niet mogen verhinderen dat de advocaat die opmerkingen mondeling formuleert tijdens het verhoor als de politie of de onderzoeksrechter dat wenselijk acht.

Nr. 77 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 2, het derde en vierde lid vervangen door het volgende lid :

« Op het einde van het verhoor kan de geraadpleegde advocaat in het proces-verbaal van het verhoor elke opmerking laten vermelden die hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt en die tijdens het verhoor niet mocht worden geformuleerd. ».

Verantwoording

De bij amendement voorgestelde invulling van het optreden van de advocaat is die welke door de OBFG wordt voorgesteld.

De balies vinden immers dat de advocaat in de door de indieners voorgestelde tekst een uitermate passieve rol krijgt toebedeeld tijdens het verhoor door de politie of de onderzoeksrechter. Zij menen dat die rol niet in overeenstemming is met de vereisten die het Europees Hof voor de rechten van de mens formuleerde in de Salduz- en Dalayan-arresten.

Volgens de indieners van het voorstel en verschillende sprekers die werden gehoord, zou de toekenning van een grotere rol aan de advocaat leiden tot de invoering van een debat op tegenspraak in een onaangepaste omgeving omdat niet alle samengebrachte personen, zoals de politie, zijn opgeleid voor dit debat of omdat alle betrokken partijen niet aanwezig zijn (voor de onderzoeksrechter bijvoorbeeld is het parket niet aanwezig). Bovendien wordt dat debat gevoerd in een te vroeg stadium van de procedure.

De advocaat moet in staat zijn een volwaardige juridische rol te vervullen zonder daarbij het verhoor door de politie of de onderzoeksmagistraten uitermate te bemoeilijken. Daarom wordt er voorgesteld de advocaat de mogelijkheid te geven elke opmerking die hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt te vermelden in het proces-verbaal, of het nu gaat om juridische opmerkingen, verduidelijkingen van de verklaringen van zijn cliënt of kritiek op de formulering van de gestelde vragen. Die opmerkingen zouden op het einde van het verhoor worden opgenomen in het proces-verbaal.

Zo krijgt de advocaat het recht om in het proces-verbaal alles te laten vermelden wat hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt, maar blijft zijn optreden tijdens het verhoor wel beperkt tot wat in de ontwerptekst is bepaald.

Bijgevolg kan de advocaat, door zijn opmerkingen, die later aan de overige partijen in het geding worden meegedeeld, in een vroeg stadium bijdragen tot een correcte toepassing van het recht en tot de waarheidsvinding. Het spreekt voor zich dat de opmerkingen enkel slaan op de informatie die de advocaat tot zijn beschikking heeft op het ogenblik dat hij ze formuleert.

Het beperkte recht dat aldus aan de advocaat wordt toegekend, zou niet mogen verhinderen dat de advocaat die opmerkingen mondeling formuleert tijdens het verhoor als de politie of de onderzoeksrechter dat wenselijk acht.

Philippe MAHOUX.
Hassan BOUSETTA.
Ahmed LAAOUEJ.
Zakia KHATTABI.

Nr. 78 VAN DE HEER MAHOUX C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 1, derde en vierde lid, telkens de woorden « de permanentiedienst » vervangen door de woorden « de aangestelde advocaat ».

Verantwoording

Hoewel het perfect duidelijk is wat de indieners bedoelen met de woorden « permanentiedienst », stemt die uitdrukking met geen enkele reële instelling overeen.

Het is dus aangewezen te verwijzen naar het beginsel van de advocaat die door de Stafhouder van de Orde of diens gemachtigde is aangesteld, een uitdrukking die al is opgenomen in artikel 16§ 4 van deze wet.

De samenhang van de tekst rechtvaardigt die wijziging.

Philippe MAHOUX.
Hassan BOUSETTA.
Ahmed LAAOUEJ.

Nr. 79 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 2

In het punt 2º, in de voorgestelde § 2, het tweede lid vervangen door wat volgt :

« Indien de te ondervragen persoon over onvoldoende inkomsten beschikt, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand onverminderd van toepassing. ».

Verantwoording

De bijstand van advocaat voorafgaandelijk aan het eerste verhoor wijzigt niets aan de bepalingen inzake kosteloze rechtsbijstand. De bepalingen in de artikelen 508/13 tot 508/18 zijn dan ook onverminderd van toepassing.

Nr. 80 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 1, het tweede lid vervangen door wat volgt :

« Indien de te ondervragen persoon over onvoldoende inkomsten beschikt, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand onverminderd van toepassing. »

Verantwoording

De bijstand van advocaat voorafgaandelijk aan het eerste verhoor wijzigt niets aan de bepalingen inzake kosteloze rechtsbijstand. De bepalingen in de artikelen 508/13 tem 508/18 zijn dan ook onverminderd van toepassing.

Martine TAELMAN
Inge FAES
Francis DELPÉRÉE
Güler TURAN
Christine DEFRAIGNE
Guy SWENNEN
Rik TORFS.

Nr. 81 VAN DE HEER TORFS C.S.

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 1, vijfde lid, de eerste volzin vervangen door wat volgt :

« Enkel na een vertrouwelijk telefonisch contact met de permanentiedienst, kan de betrokken meerderjarige na vrijheidsberoving vrijwillig en weloverwogen afstand doen van het recht op een vertrouwelijk overleg met een advocaat. »

Verantwoording

Deze herformulering beoogt de tekst van de zin te verbeteren. De betrokkene meerderjarige kan afstand doen van het recht op een vertrouwelijk overleg met een advocaat. Maar vermits hij dit op een vrijwillige en weloverwogen manier moet doen — vereiste gesteld door de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens — moet hij eerst een vertrouwelijk telefonisch contact hebben met de permanentiedienst. Enkel na dit contact kan hij zijn beslissing op een terdege geïnformeerde manier nemen. De herformulering tracht dit te verduidelijken.

Nr. 82 VAN DE HEER TORFS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 67)

Art. 4

In het voorgestelde artikel 15bis, de volgende wijzigingen aanbrengen :

a)  de eerste zin van het tweede lid aanvullen met de woorden « te rekenen vanaf de betekening van het bevel. »;

b) de tweede zin van het tweede lid doen vervallen;

c) de eerste zin van het derde lid aanvullen met de woorden : « en kan slechts eenmaal verleend worden. ».

Verantwoording

Op dit ogenblik staat niet in de tekst aangeduid wanneer de nieuwe termijn die in het bevel van verlenging vervat is, een aanvang neemt. Naar analogie met artikel 12 van de wet op de voorlopige hechtenis betreffende het bevel tot medebrenging, start de termijn van het bevel tot verlenging op het ogenblik dat het bevel aan de verdachte is betekend.

De tweede zin van het tweede lid is, althans in de Nederlandse versie, ongelukkig geformuleerd. Omdat het de bedoeling is dat het bevel van verlenging slechts éénmaal mag worden uitgevaardigd, stellen indieners voor dit toe te voegen in de eerste zin van het derde lid.

Rik TORFS
Inge FAES
Martine TAELMAN
Güler TURAN
Guy SWENNEN
Christine DEFRAIGNE
Francis DELPÉRÉE.

(1) Zie Vandermeersch, D., « Après l'arrêt Salduz, quelles perspectives de réforme ? » in Deruyck, R. et al. (uitg.), De wet voorbij, Liber amicorum Luc Huybrechts, Antwerpen, Intersentia 2010, blz. 475-493, in het bijzonder blz. 489-490.