3-1370/1 | 3-1370/1 |
11 OKTOBER 2005
Wereldwijd vechten minstens honderdduizenden kinderen onder de 18 jaar, jongens zowel als meisjes, actief mee in gewapende conflicten. Hun rechten als kind en mens worden systematisch genegeerd. Wie overleeft draagt onuitwisbare psychologische sporen van geweld met zich mee. De levensomstandigheden van die kinderen zijn hard : ontbering, mishandeling, verminking, moord ..., voor meisjes komt daar soms nog seksuele slavernij bij.
Het is een aspect van oorlogvoering waaraan al te vaak wordt voorbijgegaan. Kinderen zijn de onzichtbare soldaten in vele « moderne » oorlogen. Voor meisjes geldt dit nog sterker : meisjessoldaten zijn de meest onzichtbare soldaten. Alle continenten kennen kindsoldaten. In Birma in Azië bijvoorbeeld zijn volgens een recent rapport van Human Rights Watch tussen 35 en 40 % van de nieuwe rekruten in het leger kinderen. Één op vijf van het totaal aantal soldaten zijn kinderen. Ook Centraal-Afrika staat bekend als een regio waar vele minderjarigen ingezet worden in gewapende conflicten. Grote bezorgdheid gaat uit naar landen waar kinderen het zwaarst getroffen worden door gewapende conflicten, in het bijzonder naar Uganda, Burundi, DRC, Ivoorkust, Sudan, Colombia, Birma, Nepal en Sri Lanka, alsook Sierra Leone, Rwanda, Afghanistan en Liberia. Hierbij dient men rekening te houden met regionalisering en het fenomeen van « crossborder trafficking » waarbij kinderen gerekruteerd worden om in buurlanden te vechten. Dit is vooral het geval in Guinée, Liberia en Ivoorkust. Zo rekruteren Ivoriaanse militairen in buurland Liberia kindsoldaten die het voorbije jaar werden gedemobiliseerd.
Er zijn zo'n 20 miljoen kinderen ontheemd en vluchteling, terwijl anderen gegijzeld, ontvoerd of verhandeld worden. Na afloop van conflicten hebben kinderen speciale noden op korte en lange termijn, zoals het traceren van familieleden, heropvoeding en sociale reïntegratie, psychosociale revalidatieprogramma's, deelname aan programma's voor ontwapening, demobilisatie en reïntegratie. Specifieke aandacht dient niet enkel naar kindsoldaten op het terrein te gaan maar tevens naar kinderen die als vluchteling elders in de wereld terechtkomen.
In veel gevallen blijft er een klimaat van straffeloosheid over voor degenen die misdaden tegen kinderen begaan welke als zodanig zijn aangemerkt in het internationaal humanitair recht en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof. Het Verdrag inzake de rechten van het kind is nagenoeg universeel bekrachtigd, maar wordt geenszins universeel toegepast. Er is een enorme kloof tussen, enerzijds, de internationale standaarden en initiatieven ter bescherming van kinderen en, anderzijds, de wreedheden waarvan kinderen nog dagelijks slachtoffer zijn.
De problematiek van kindsoldaten kan niet los gezien worden van de problematiek van lichte wapens. De proliferatie van lichte wapens — waarvan het aantal wereldwijd geschat wordt op 640 miljoen — is verontrustend. Ze bieden voor kinderen niet te miskennen voordelen : ze zijn perfect aangepast aan hun de gestalte, want ze zijn licht, kunnen gemakkelijk gehanteerd en gedragen worden en zijn financieel toegankelijk. Politieke en wetgevende initiatieven welke de ongebreidelde productie, de legale en illegale handel en verspreiding van lichte wapens aan banden leggen, moeten worden opgevoerd.
Deze resolutie hanteert de meest brede definitie van het begrip kindsoldaten, zoals bepaald door de Kaapstad-principes. « Ieder persoon jonger dan 18 jaar die behoort tot een geregeld of ongeregeld leger of gewapende groep is een kindsoldaat. Ook kinderen die kok, kruier, boodschapper, ... zijn, evenals kinderen die om andere dan louter familiale redenen deze groepen vergezellen. Meisjes die gerekruteerd worden voor seksuele doeleinden en met het oog op gedwongen huwelijken, zijn eveneens kindsoldaten. Het woord « kindsoldaat » verwijst dus niet alleen naar een kind dat wapens draagt of gedragen heeft. ». Alle regeringen, de internationale gemeenschap, instellingen en NGO's dienen dus aandacht te hebben voor kinderen in gewapende conflicten in het algemeen en niet enkel specifiek voor kindsoldaten.
Deze problematiek is bijzonder actueel. Immers, van de staten die partij zijn bij het Facultatief Protocol bij het Kinderrechtenverdrag inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten, wordt krachtens artikel 8 van het protocol verwacht dat zij twee jaar na ratificatie een rapport bezorgen aan het VN-comité voor de rechten van het kind in Genève. In dit rapport zullen Staten melding moeten maken van de door hen genomen maatregelen die uitvoering geven aan de bepalingen van het protocol. België heeft het protocol geratificeerd en moest bijgevolg uiterlijk op 6 juli 2004 een rapport overhandigen aan het Comité voor de rechten van het kind in Genève.
Tevens heeft de EU richtlijnen uitgebracht in december 2003 met concrete aanbevelingen aan de lidstaten. Die richtlijnen zullen eind 2005 geëvalueerd worden.
Sabine de BETHUNE. |
DE SENAAT,
1. Juridisch kader
1.1. Internationaal humanitair recht
— Gelet op de vier Conventies van Genève voor de bescherming van slachtoffers van oorlog en de twee Aanvullende Protocollen van 1977, die als eerste specifiek aandacht hebben besteed aan de rekrutering en inzet van kindsoldaten. Daarnaast bevatten ze ook heel wat algemene bepalingen ter bescherming van kinderen in gewapende conflicten;
1.2. Mensenrechten
— Rekening houdende met het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (20 november 1989), in het bijzonder de artikelen 37 en 38, en zijn aanvullende protocollen : het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten (25 mei 2000) en het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind (25 mei 2000) (nog niet geratificeerd door België). Het Facultatief Protocol inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten stelt de minimumleeftijd van kinderen voor verplichte deelname en rekrutering op 18 jaar en de minimumleeftijd van kinderen voor een vrijwillige rekrutering in de nationale krijgsmacht op 16 jaar. Het verbiedt tevens gewapende groeperingen om personen onder de 18 jaar te rekruteren of in te zetten in vijandigheden;
— Rekening houdende met de Conventie 182 van de Internationale Arbeidsorganisatie (1999) die de gedwongen rekrutering van kinderen onder de 18 jaar met het oog op hun inzet in gewapende conflicten als een verboden vorm van kinderarbeid opneemt;
— Rekening houdende met het VN-Verdrag tot uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW-conventie) (1979);
— Gelet op het Afrikaans Charter inzake mensen- en volkerenrechten (1990), en het Protocol over de rechten van de vrouwen in Afrika (juli 2003). Dit Protocol vereist dat Staten maatregelen nemen om alle vormen van geweld tegen vrouwen te onderdrukken, om de oorzaken te identificeren, om de overtreders te bestraffen en om een effectieve rehabilitatie van de slachtoffers te verzekeren;
— Gelet op het Afrikaans Handvest inzake de rechten en de welvaart van het kind (1990) dat kinderen niet enkel definieert als alle menselijke wezens onder de 18 jaar, maar ook rekrutering van kinderen en hun rechtstreekse deelname aan gewapende conflicten onder de 18 jaar verbiedt. Het verdrag stipuleert tevens speciale maatregelen voor vluchtelingenkinderen die niet worden vergezeld door ouders of voogden;
— Gelet op het Internationaal verdrag betreffende de status van vluchtelingen (28 juli 1951), gewijzigd door het Protocol van New York op 31 januari 1967;
1.3. Internationaal Strafrecht
— Rekening houdende met het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (in werking getreden op 1 juli 2002) dat rekrutering van kinderen onder 15 jaar en het actief inzetten van kinderen in gewapende conflicten als oorlogsmisdaad beschouwt;
1.4. Resoluties, actieplatforms en beleidsplannen
— Gelet op de volgende resoluties van de VN-Veiligheidsraad : resolutie 1261 (1999), die de rekrutering van kindsoldaten ten sterkste veroordeelt en de lidstaten aanspoort om reïntegratie te vergemakkelijken; resolutie 1314 die vereist dat vredesonderhandelingen tevens rekening moeten houden met de noodzaak om kindsoldaten te demobiliseren en te rehabiliteren; resolutie 1379 (2001) die de VN-instellingen en de Wereldbank verzoekt om demobilisatie- en rehabilitatieprogramma's te financieren en die regionale organisaties aanzet om de rekrutering van kindsoldaten tegen te gaan. Tevens belast deze resolutie de secretaris-generaal met de opmaak van een lijst van landen en gewapende oppositiebewegingen die kinderen als soldaten gebruiken; resolutie 1460 (2003) en resolutie 1539 (2004) die specifiek aandacht vragen voor meisjes en de secretaris-generaal van de VN ertoe verbindt een rapport neer te leggen ter implementatie van deze resoluties evenals resolutie 1612 die een reeks maatregelen voorstelt waaronder het opzetten voor een monitoring- en rapporteringsmechanisme;
— Gelet op het rapport (februari 2005) van de secretaris-generaal over kinderen in gewapende conflicten (S/2005/72) dat hem ertoe verbindt een actieplan op te stellen voor een monitorings- en rapporteringsmechanisme van kindermisbruik in gewapende conflicten met als doel tot een update van de reeds bestaande lijst te komen van landen die in gebreke blijven en een einde te stellen aan de straffeloosheid van misdadigers;
— Gelet op de voorstellen van de Speciale vertegenwoordiger voor kinderen en gewapende conflicten voor de oprichting van een monitorings- en rapporteringsmechanisme (5 februari 2005);
— Gelet op het rapport en de aanbevelingen, zoals onder andere de aanstelling en systematische evaluatie van CPA's (Child Protection Advisers) in VN-vredesmissies, van de Speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van kinderen en gewapende conflicten Olara Otunnu (8 oktober 2004);
— Gelet op de VN-Millenniumverklaring waarin alle lidstaten van de VN de acht Millennium Development Goals om armoede en honger te bestrijden, en onderwijs, gezondheidszorg, de status van vrouwen en het milieu te verbeteren, ondertekend hebben;
— Verwijzende naar de Speciale zitting VN : Wereldactieplan « A World Fit for Children » (mei 2002) dat handelt over de bescherming van kinderen in gewapende conflicten, de specifieke noden van meisjes en dat aandacht geeft aan de ruime beschikbaarheid van lichte wapens en de impact hiervan op kinderen;
— Verwijzende naar het VN-rapport van mevrouw Graça Machel (1996), experte van de secretaris-generaal, dat stelt dat kinderen tijdens gewapende conflicten als « vredeszones » moeten worden beschouwd en dat heruitgebracht werd in 2002 tijdens de Speciale Zitting van de VN;
— Gelet op de Internationale conferentie « Kindsoldaten » te Kaapstad dat de Kaapstad-principes (1997) die een brede definitie van het begrip kindsoldaten hanteren, heeft vastgelegd;
— Gelet op VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 (2000) die stelt dat vrouwen en vrouwenorganisaties in gelijke mate moeten betrokken worden bij alle aspecten van conflictpreventie, vredesonderhandelingen en vredesopbouw;
— Gelet op de Europese richtlijnen inzake kinderen in gewapende conflicten, goedgekeurd op de Raad Algemene Zaken van 8 december 2003 (15634/03), de implementatie van deze richtlijnen (11521/04) en het concrete actieplan 2004/2005 opgesteld door het Nederlandse EU-voorzitterschap (2004). Het EU-actieplan noemt 9 landen waar kinderen het zwaarst getroffen worden door gewapende conflicten (Burundi, Sierra Leone, Colombia, Ivoorkust, Liberia, Rwanda, Sri Lanka, Sudan, Uganda). DRC volgt, samen met aanvullende rapporten over Birma, Nepal en Afghanistan. In dit Actieplan worden de lidstaten aangespoord aan te geven welke van die actiepunten zij op zich willen nemen en hoe zij hun inspanningen willen verhogen. Tevens dienen de lidstaten deze actiepunten in hun bilaterale samenwerkingsprojecten mee te nemen;
1.5. Belgische wetgeving en beleid
— Gelet op de wet van 31 december 2002 tot wijziging van de wet van 30 april 1962 inzake de gecoördineerde dienstplichtwetten, die de verplichte legerdienst in vredestijd opschort;
— Gelet op de wet van 22 maart 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de statuten van het militair personeel, die stelt dat elke deelneming van een persoon jonger dan 18 jaar aan militaire operaties verboden is (artikel 152);
— Gelet op de wet van 26 maart 2003 tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van en de bestrijding van illegale handel in wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materiaal en daaraan verbonden technologie, die de wetgeving omtrent wapenverkoop afstemt op de Europese gedragscode van 1998;
— Gelet op de resolutie betreffende de kindsoldaten, ingediend door Erika Thijs c.s., (stuk Senaat, nr. 2-9/7) en aangenomen door de Belgische Senaat op 24 februari 2000;
— Gelet op de verklaring van de Belgische regering in het federale regeerakkoord (2003), dat de problematiek van de kindsoldaten duidelijk vermeldt, en dat een actief vredes- en Afrikabeleid propageert (artikelen 2, 4 en 7);
— Gelet op de algemene beleidsnota van de minister van Ontwikkelingssamenwerking (2004) (stuk Kamer, nr. 51-1371/004) waarin in paragraaf 4.3 vermeldt wordt : « De interventies met betrekking tot kinderarbeid, kinderhandel, kindsoldaten, seksueel misbruik van kinderen en met betrekking tot wezen zullen een grotere prioriteit krijgen in de bilaterale samenwerking. »;
— Gelet op de algemene beleidsnota Buitenlandse politiek (2003/2004) (stuk Kamer, nr. 51-0325/025), waarin staat op p. 11 : « Wat betreft de kindsoldaten gaan we een sterke actie voeren voor hun demobilisatie en integratie. »;
— Gelet op de algemene beleidsnota Ontwikkelingssamenwerking (2003/2004) (stuk Kamer, nr. 51-0325/004), die luidt op p. 27 : « Interventies inzake kinderarbeid, verhandeling van kinderen, kindsoldaten, seksueel misbruik van kinderen, en weeskinderen (vooral weeskinderen tengevolge van de HIV/AIDS-epidemie) zullen een grotere prioriteit krijgen in de bilaterale samenwerking. »
— Gelet op de 28e Internationale Rodekruis- en Rodehalvemaanconferentie (december 2003) naar aanleiding waarvan de Belgische overheid zich engageerde om samen met het Rode Kruis verdere inspanningen te leveren inzake sensibilisering voor de problematiek van kindsoldaten en inzake demobilisatie en reïntegratie. Hierover moet de overheid verslag uitbrengen tijdens de volgende internationale conferentie in 2007;
— Gelet op de concrete projecten die met Belgische steun op het terrein worden gevoerd, zoals beschreven in de antwoorden van de regering (Senaat, nrs. 3-2123, 3-2231, 3-2529) op schriftelijke vragen en een vraag om uitleg (Senaat, nr. 3-532) van senatrices Sabine de Bethune en Erika Thijs, met name de talrijke projecten van NGO's en de Belgische bijdrage aan het multilaterale meerlandenprogramma voor demobilisering en reïntegratie (MDRP) in de Regio van de Grote Meren;
1.6. Aanbevelingen vanuit het middenveld
— Gelet op het alternatief rapport van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten « Het Belgisch Beleid inzake Kindsoldaten » (juni 2004), en ingediend bij het Comité voor de Rechten van het Kind in Genève;
— Gelet op de activiteiten van de Internationale Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten, het « Child Soldiers Global Report » (2004) en de landennota's (2004);
— Gelet op de aanbevelingen van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van Kindsoldaten naar aanleiding van de Dag van het Afrikaanse Kind (16 juni 2003);
— Gelet op de aanbevelingen van de Nederlandstalige Vrouwenraad in het « Infodossier kindsoldaten » (1 september 2002);
— Gelet op de aanbevelingen van de Commissie Vrouwen en Ontwikkeling, naar aanleiding van de Internationale Conferentie « Kinderen in Oorlog » (1 oktober 2002);
— Gelet op de aanbevelingen van Pax Christi in het « Politiek dossier — 300 000 kindsoldaten » naar aanleiding van de Vlaamse Vredesweek (27 september tot 6 oktober 2002) met als thema « Presenteer kindsoldaten een toekomst zonder geweer »;
— Gelet op de aanbevelingen van UNICEF België, Plan België en Ecpat België naar aanleiding van de conferentie « Kinder(recht)en en ontwikkelingssamenwerking » (18 november 2004);
2. Aanbevelingen
VERZOEKT DE FEDERALE REGERING :
2.1. Algemeen
— het rapport publiek te maken dat België krachtens artikel 8 van het Protocol twee jaar na ratificatie dient over te zenden aan het VN-Comité voor de rechten van het kind in Genève;
— de meest brede definitie van kindsoldaten, zoals beschreven in de Kaapstad-principes, in te schrijven in de eigen nationale en regionale wetgeving en te hanteren in alle bilaterale en multilaterale onderhandelingen en beleid;
— het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind zo snel mogelijk te ratificeren;
2.2. Belgisch binnenlands beleid
— binnen het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen duidelijke richtlijnen te ontwikkelen inzake minderjarige vluchtelingen die in gewapende conflicten betrokken waren in de lijn van de UNHCR-richtlijnen van internationale bescherming (4 september 2003) : Toepassing van de uitsluitingsclausule : artikel 1F van het Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen van 1951. In het bijzonder dient men heel behoedzaam te zijn met de toepassing van de uitsluitingsclausule;
— in psychologische en psychosociale begeleiding te voorzien voor minderjarige vluchtelingen die geopereerd hebben in gewapende conflicten;
2.3. Belgisch buitenlands beleid
— in bilaterale contacten aan te dringen bij de partnerlanden, Europese partners, handelspartners, ... op een snelle ratificatie en efficiënte uitvoering van het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind inzake de betrokkenheid van kinderen in gewapende conflicten;
— in bilaterale contacten actieve diplomatie te voeren naar andere Staten, in het bijzonder de EU-Lidstaten die de straight-18 principes niet onderschrijven, zoals bijvoorbeeld Nederland en Groot-Brittannië. Volgens het jaarrapport van de Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten zouden bijna 7000 tieners dienen in het Britse leger;
— diplomatieke druk uit te oefenen op alle Staten en milities die gebruik maken van kindsoldaten en die betrokken zijn in conflicten, in het bijzonder in de Regio van de Grote Meren;
— medewerking en financiële steun te verlenen aan het Internationaal Strafhof, in het bijzonder bij de vervolging van oorlogsmisdadigers in Sudan, DRC en Uganda.
— de samenwerking met de International Coalition Against the Use of Child Soldiers en de Brussels based Coalition uit te bouwen;
— een Federaal Conflictpreventiecentrum op te richten dat onder meer onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek verricht en het parlement ter zake adviseert, onder andere met betrekking tot de problematiek van kindsoldaten;
2.4. Europees beleid
— binnen de EU te pleiten voor de aanstelling van een Speciale vertegenwoordiger voor kinderen in gewapende conflicten, zoals voorgesteld in de EU-richtlijnen inzake kinderen in gewapende conflicten (artikel 20.f);
— in België gevolg te geven aan het EU-actieplan dat 9 landen noemt waar kinderen het zwaarst getroffen worden door gewapende conflicten en dat een aantal actiepunten voor een efficiënte en duurzame EU-betrokkenheid opsomt; en een deel van dit actieplan voor eigen rekening te nemen;
— binnen de EU te pleiten voor een uitbreiding en versterking van dit actieplan door aan de lijst van 9 landen, die als probleemstaten werden geïdentificeerd, DRC, Nepal, Afghanistan en Birma toe te voegen;
— binnen de EU te pleiten voor gezamenlijke EU-sancties. De EU kan naast de maatregelen van de VN-Veiligheidsraad ook andere sancties nemen tegen verantwoordelijken van deze misdrijven, zoals reisbeperkingen, een ban op wapenexport en wapenleveringen, bevriezen van financiële hulpmiddelen naar betrokken partijen, weigering tot amnestieverlening;
— binnen de EU te pleiten voor een deelname van kinderen bij de evaluatie en monitoring van de EU-richtlijnen;
2.5. Belgische defensie
— de gecoördineerde wetten op de dienstplicht van 30 april 1962, die werden opgeschort door de wet van 31 december 1992, af te schaffen, omdat de opgeschorte wetgeving nu toelaat in vredestijd miliciens op te roepen vanaf de 1e januari van het jaar waarin ze 18 jaar worden en in oorlogstijd vanaf de 1e januari van het jaar waarin ze 17 jaar worden;
— de minimumleeftijd voor toetreding tot militaire scholen op te trekken tot 18 jaar (volgens het straight-18 principe) hetzij het militair statuut voor min-18-jarigen te wijzigen in een burgerlijk statuut. Het militair statuut van jongeren onder de 18 jaar tot militaire scholen is nog steeds van kracht, volgens het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 dat uitvoering gaf aan de wet van 21 december 1990. Hoewel de wet verbiedt die jongeren in te zetten in gewapende conflicten, zijn ze krachtens het internationaal humanitair recht legitieme aanvalsdoelwitten vanwege dit militair statuut. Tevens dient men de nodige maatregelen te nemen opdat een wijziging naar een burgerlijk statuut geen verslechtering is ten aanzien van de sociale rechten die thans gelden.
— militairen en alle personeel die uitgestuurd worden in het kader van vredesmissies een grondige opleiding te geven inzake de problematiek van kinderen in gewapende conflicten. Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan de problematiek van kindsoldaten, vrouwen en seksueel geweld, kinder- en vrouwenhandel, ... . Er moeten duidelijke richtlijnen komen voor militairen op het terrein.
— de bescherming van kinderen explicieter op te nemen in de verschillende documenten, zoals het handboek van vredesoperaties, de operationele aanwijzingen en evaluaties. Het ontwerp van handboek door UNICEF opgesteld voor personeel van VN-vredesmissies kan hierbij als voorbeeld dienen, Child Protection Training for United Nations Peaceoperation Personnel. En de opgedane ervaring « lessons learned and good practices » moeten hun weerslag vinden in de opleiding en training van militairen.
2.6. Belgische ontwikkelingssamenwerking
— van de aandacht voor kinderen in gewapende conflicten een beleidsprioriteit te maken.
Hierbij in het bijzonder aandacht te hebben voor :
— ontwapening, demobilisatie en reïntegratie van kindsoldaten in het maatschappelijke leven;
— de sociale en psychologische opvang van de slachtoffers;
— rehabilitatie en ontwikkeling van kinderen in alle postconflictprogramma's;
— meisjes, met name door specifiek onderzoek naar meisjes en hun rol in de gewapende conflicten in te stellen en gendergevoelige actieplannen te ontwikkelen;
— in voldoende middelen te voorzien voor demobilisatie-, ontwapenings- en reïntegratieprogramma's in (post)conflictgebieden, zowel in de budgetlijn ontwikkelingssamenwerking als in de budgetlijn conflictpreventie;
— de bevoegde beleidscel te institutionaliseren door de huidige samenwerking tussen de FOD Ontwikkelingssamenwerking en de FOD Defensie, die instaat voor DDR- en SSR-programma's en bestaat uit een informeel team met reeds sterk uitgebouwde expertise, te formaliseren. De Britse DAT (Defense Advisory Team), die instaat voor een permanente coördinatie tussen de departementen Defensie, Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken op het vlak van ontwapening en conflictpreventie, een administratieve cel met eigen budget en personeel gedetacheerd uit de betrokken diensten, kan hierbij als voorbeeld dienen;
— het belang van geboorteregistratie te onderkennen en geboorteregistratieprogramma's te ondersteunen. Wereldwijd worden volgens Plan België jaarlijks meer dan 1 op 3 kinderen niet geregistreerd bij hun geboorte. Zo missen ze elke bescherming tegen uitbuiting en misbruik. Hun eerste recht — recht op identiteit — wordt hen hierbij ontnomen. Wie niet wordt geregistreerd bij de geboorte heeft grotere kans om in het leger of een gewapende militie te worden ingelijfd. Door de afwezigheid van een geboortebewijs kunnen verantwoordelijken van het leger of gewapende militie niet gestraft of vervolgd worden. Kinderen die geboren worden in een vluchtelingenkamp worden in de meeste gevallen niet geregistreerd. Op die manier wordt het kind staatloos waardoor het moeilijk wordt om in aanmerking te komen voor voedselhulp, de status van vluchteling, ...
— preventieve acties te ondernemen die de armoede aanpakken, die de kwetsbaarheid van kinderen en dus mogelijke rekruten, beperkt en de toegang tot basisvoorzieningen in het algemeen en onderwijs in het bijzonder bevorderen. Dit onderstreept nogmaals het belang van het genomen engagement om uiterlijk tegen 2010 het budget voor ontwikkelingssamenwerking tot 0,7 % van het BNP op te trekken;
— de problematiek van kindsoldaten te kaderen in de wet tot wijziging van artikel 8 van de wet van 25 mei 1999. Deze wet voegt kinderrechten als horizontaal thema toe en heeft tot gevolg dat kinderrechten structureel ingebed worden.
2 mei 2005.
Sabine de BETHUNE Fatma PEHLIVAN Clotilde NYSSENS Isabelle DURANT Mia DE SCHAMPHELAERE Erika THIJS Jean CORNIL Lionel VANDENBERGHE Paul WILLE. |