2-244/25

2-244/25

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

24 OKTOBER 2001


Wetsvoorstel betreffende de euthanasie


AMENDEMENTEN

ingediend na de goedkeuring van het verslag


Nr. 688 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

A. In § 1, derde streepje, de woorden « of psychisch » doen vervallen.

B. In § 2, 2ŗ, eerste zin, de woorden « of psychisch » doen vervallen.

C. In § 3, 1ŗ, tweede zin, de woorden « of psychisch » doen vervallen.

Verantwoording

Een straffeloze euthanaserende handeling op grond van een verzoek ingevolge psychisch lijden, zoals voorgesteld, is niet aanvaardbaar.

Nr. 689 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

In § 2, 2ŗ, eerste zin, tussen het woord « aanhoudend » en het woord « fysiek » de woorden « , ondraaglijk en onbehandelbaar » invoegen.

Verantwoording

De arts dient zich niet enkel te vergewissen van de aanhoudende pijn van de patiėnt, maar tevens vaststellen dat deze pijn ondraaglijk en bovenal onbehandelbaar is.

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 690 VAN MEVROUW van KESSEL EN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

In § 2, 1ŗ, eerste zin, het zinsdeel « evenals die van de palliatieve zorg, en hun gevolgen bespreken. » vervangen door het zinsdeel « na overleg met de palliatieve ondersteuningsequipe van de eigen instelling of het plaatselijk samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg met de patiėnt de mogelijkheden van de palliatieve zorg en hun gevolgen bespreken ».

Verantwoording

De doelstelling van dit amendement werd door de indieners reeds behandeld tijdens de besprekingen in de verenigde commissies en spruit voort uit de standpunten van de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen.

In haar standpuntbepaling van 27 januari 2000 wees de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen vanuit de haar eigen palliatieve invalshoek op enkele foute vooronderstellingen die manifest aanwezig zijn in de meerderheidsvoorstellen van 20 december 1999 en stelt ze zeer duidelijk dat om aan haar kritiek tegemoet te komen twee zaken absoluut essentieel zijn : ten eerste, dat de beschikbaarheid van goede palliatieve zorg snel en drastisch wordt verhoogd; ten tweede dat de euthanasieprocedure zodanig wordt bijgesteld dat ze beter in staat is om oneigenlijke vragen om euthanasie, te wijten aan slechte of ontbrekende palliatieve zorg, weg te filteren.

Het is aangewezen dat de behandelende arts met de palliatieve ondersteuningsequipe van de eigen instelling of het plaatselijk samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg dient te overleggen, vooraleer hij in het kader van de euthanasieprocedure met de patiėnt de verschillende mogelijkheden van de palliatieve zorg en hun gevolgen bespreekt. Voor het in artikel 3, § 2, 1ŗ, opnemen van dit voorafgaand en ondersteunend overleg over de concrete palliatieve mogelijkheden voor de patiėnt in kwestie kunnen de volgende argumenten naar voren worden gebracht :

1. Conditio sine qua non voor een geļnformeerde beslissing (informed consent) inzake euthanasie is dat de betrokken arts en patiėnt zeer goed weten welke alternatieven (naast euthanasie) men de patiėnt in kwestie nog kan bieden. Wie deze palliatieve alternatieven en hun gevolgen niet of onvoldoende kent is ­ als patiėnt ­ eenvoudigweg niet in staat vrij en echt te kiezen voor euthanasie of ­ als arts ­ niet in staat op een verantwoorde wijze om te gaan met het verzoek van de patiėnt.

2. Tegenover dit noodzakelijk kennen van de palliatieve alternatieven staat het feit dat de palliatieve deskundigheid en ervaring van de de gemiddelde arts zeer beperkt is (en dit laat zich, ondanks het omvattende, onlangs binnen de regering goedgekeurde beleidsplan palliatieve zorg, slechts zeer langzaam veranderen). Vandaar dat het principe van de geļnformeerde toestemming geen recht wordt gedaan wanneer men ervan uitgaat dat voldoende informatie over mogelijke alternatieven is verschaft wanneer de behandelende arts, op basis van zijn eigen zeer beperkte ervaring en kennis, de patiėnt inlicht « over de mogelijkheden van de palliatieve zorg en hun gevolgen ». Een geļnformeerde en dus echte keuze voor euthanasie ­ een keuze die de mogelijke alternatieven voldoende heeft verkend en overwogen ­ is dan ook slechts mogelijk wanneer de behandelende arts eerst gespecialiseerd palliatief advies heeft ingewonnen.

3. Ook al zou de palliatieve deskundigheid van de gemiddelde arts sterk verbeteren, hij of zij zal nooit een specialist zijn inzake palliatieve zorg. De gemiddelde huisarts bijvoorbeeld begeleidt hooguit enkele malen per jaar een palliatieve patiėnt; veel te weinig om een gedegen expertise op te bouwen. Wanneer een arts dan geconfronteerd wordt met iets zo delicaats, ingrijpends en onomkeerbaars als euthanasie, is en blijft het aangewezen dat hij een specialist raadpleegt ­ iets wat artsen dag aan dag doen voor gezondheidsproblemen die vaak een stuk minder ernstig zijn.

4. Een groot aantal euthanasievragen zijn hulpvragen die een gebrek aan adequate palliatieve zorg maskeren. Vandaar dat bij de meeste mensen die om euthanasie vragen het verzoek verdwijnt wanneer ze geconfronteerd worden met de weldoende effecten die uitgaan van goede palliatieve zorg. Op dit punt is er binnen de palliatieve zorg een zeer brede, op talloze ervaringen gebaseerde consensus en dit over de verschillende ideologische grenzen heen. Zonder het voorgestelde gespecialiseerde palliatieve advies is de kans reėel dat euthanasieverzoeken worden ingewilligd die eigenlijk vragen-om-hulp zijn, vragen waarvoor er wel degelijk een « redelijke andere oplossing » is.

5. De bij wet verplichte en voorziene palliatieve ondersteuningsequipes (verbonden aan palliatieve netwerken, in ziekenhuizen en rust- en verzorgingstehuizen) zijn door hun beschikbaarheid, deskundigheid en taakomschrijving de aangewezen instanties om dit gespecialiseerde palliatieve advies te verstrekken. De interdisciplinariteit eigen aan deze equipes en eigen aan de palliatieve zorg in het algemeen staat garant voor de zorgvuldigheid en werkzaamheid van hun optreden. Omdat een euthanasievraag bij uitstek te maken heeft met een (bestaand of verwacht gebrek aan) levenskwaliteit, ligt het voor de hand deze palliatieve equipes, die precies zijn opgericht om de niet zelden problematische levenskwaliteit van terminale patiėnten te verbeteren, in de euthanasieprocedure te betrekken.

6. Door de arts die met een euthanasieverzoek wordt geconfronteerd verplicht in contact te brengen met de palliatieve ondersteuningsequipe, overwint men de onwetendheid en de drempelvrees die er bij artsen nu nog vaak is met betrekking tot de palliatieve zorg. Zo maakt men artsen vertrouwd met de palliatieve zorg en draagt men in belangrijke mate bij tot de cruciale verdere integratie van de palliatieve zorg in de algemene gezondheidszorg. Alleen in de mate dat er contacten zijn tussen de gewone arts en de gespecialiseerde palliatieve initiatieven kan dit contact de deskundigheid van de betrokken arts verbeteren.

7. Van de voorgestelde voorafgaande en ondersteunende palliatieve consultatie kan worden verwacht dat ze artsen ertoe aanzet de euthanasieprocedure te respecteren en euthanasie te melden. Wie op basis van het voorgestelde palliatieve overleg beseft dat hij de situatie van zijn patiėnt goed inschat en geen alternatieven over het hoofd heeft gezien, weet zich medisch, ethisch, psychologisch en juridisch in belangrijke mate gerustgesteld en zal zich door de rest van de procedure minder bedreigd voelen.

8. Nederland werd recentelijk (27 juli) door de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties zwaar op de vingers getikt voor enkele aspecten van zijn euthanasiewet. Een belangrijk punt van kritiek sloeg precies op de te zwakke a priori-procedure die onvoldoende garanties tegen misbruiken biedt. Het is onze vaste overtuiging dat het invoegen van de door ons voorgestelde verplichte palliatieve consultatie de aangewezen weg is om ervoor te zorgen dat men effectief te maken heeft met een « vrijwillig en weloverwogen verzoek » en met « ondraaglijk en uitzichtloos lijden » waarvoor er « geen redelijke andere oplossing » is. Aldus worden deze begrippen en criteria niet inhoudsloos en worden, zoals de Mensenrechtencommissie wenst, oneigenlijke gevallen van euthanasie vermeden.

Ingrid van KESSEL.
Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 691 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 1, tweede lid, eerste zin, de woorden « van de wil van de patiėnt » vervangen door de woorden « van het bestaan van de wilsverklaring ».

Verantwoording

Dit amendement komt tegemoet aan opmerkingen die reeds in de verenigde commissies werden geuit, en tevens door de Raad van State werden gesuggereerd :

« Het feit dat de vertrouwenspersoon de arts op de hoogte moet brengen van « de wil » van de betrokkene, wekt echter nog steeds de indruk dat de vertrouwenspersoon de wil van de betrokkene moet interpreteren, indien die onduidelijk zou zijn. Indien het de bedoeling van de Wetgevende Kamers is dat de rol van de vertrouwenspersoon zich op dit punt zou beperken tot het op de hoogte brengen van het bestaan van de wilsverklaring en van de inhoud ervan, zou het beter zijn om de woorden « de wil van de patiėnt » te vervangen door « het bestaan van de verklaring ».

Nr. 692 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 1, vierde lid, eerste zin, de woorden « die geen enkel materieel belang heeft » vervangen door de woorden « die geen rechtstreeks of onrechtstreeks belang heeft of kan hebben ».

Verantwoording

Ten aanzien van de persoon die in plaats van de patiėnt de wilsverklaring opstelt, dient in maximale waarborgen te worden voorzien.

Nr. 693 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 1, vierde lid, eerste zin, in fine, de woorden « van wie er minstens een geen materieel belang heeft bij het overlijden van de patiėnt » vervangen door de woorden « die geen rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben of kunnen hebben bij het overlijden van de betrokkene ».

Verantwoording

Ten overstaan van de twee meerderjarige getuigen, die aanwezig zijn bij het opstellen van de schriftelijke wilsverklaring door een andere dan de betrokkene, dient in waarborgen voor maximale onafhankelijkheid te worden voorzien.

Nr. 694 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 8

Het derde lid vervangen als volgt :

« Ongeacht het oordeel van de commissie, wordt dit oordeel en het dossier steeds overgezonden aan de procureur des Konings van de plaats van het overlijden van de patiėnt. »

Verantwoording

Het is onaanvaardbaar dat het oordeel van de commissie enkel wordt overgezonden aan het parket ingeval dit oordeel vaststelt dat de voorwaarden en procedures van de artikelen 3 en 4 niet werden nageleefd.

Nr. 695 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 14

Dit artikel aanvullen met een zesde lid, luidende :

« Elke burgerlijke of militaire medische of verzorgingsinstelling kan weigeren uitvoering of medewerking te verlenen aan een verzoek tot euthanasie. »

Verantwoording

Elke verzorgende instelling of ziekenhuis moet over de mogelijkheid beschikken erin te voorzien dat in haar instelling geen euthanasiepraktijk zoals bepaald in deze wet wordt toegepast.

Nr. 696 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 16

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 16. ­ Met uitzondering van de artikelen 6, 7, 10 en 11, treedt deze wet in werking ten vroegste een jaar na de inwerkingtreding van de wet van ... betreffende de palliatieve zorg, en pas nadat het in artikel 7 bedoelde registratiedocument beschikbaar is. »

Verantwoording

De hoorzittingen toonden meermaals aan dat het palliatief zorgaanbod in Belgiė nog onvoldoende is.

Nu een voldoende palliatieve zorgverlening de vraag naar euthanasie preventief kan uitsluiten, is het noodzakelijk dat deze palliatieve zorgverlening beschikbaar is. Pas dan kan als ultimum remedium, en onder de strikt wettelijke bepaalde voorwaarden, overgegaan worden tot euthanasie in uitzonderlijke situaties.

Deze wet kan dan ook pas in werking treden nadat de wet op de palliatieve zorgverlening in werking is getreden.

Bovendien kan de wet pas in werking treden indien de commissie ook het voorziene registratiedocument heeft opgesteld.

Om evenwel de commissie in staat te stellen dit registratiedocument op te stellen, dient in een uitzondering voorzien te worden op deze inwerkingtreding voor artikel 6 (installatie commissie), 7 (opstellen registratiedocument), 10 (administratief kader) en 11 (werkingskosten en personeelskosten). De commissie moet aldus reeds samengesteld en geļnstalleerd zijn vooraleer de overige bepalingen van de wet in werking kunnen treden.

Nr. 697 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Opschrift

Het opschrift van het wetsvoorstel vervangen als volgt :

« Wetsvoorstel houdende de bescherming van de rechten en de waardigheid van de mens bij het levenseinde ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 38.

Nr. 698 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 2

Dit artikel aanvullen als volgt :

« met uitzondering van de hulp bij zelfdoding ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 67.

Nr. 699 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 2

Dit artikel aanvullen als volgt :

« , gelet op de ondraaglijke en onbehandelbare pijn waaraan de betrokkene lijdt en de medisch uitzichtloze terminale situatie waarin hij zich bevindt ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 68.

Nr. 700 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 2

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ Voor de toepassing van deze wet wordt onder euthanasie verstaan het opzettelijke levensbeeļndigend handelen door een arts op verzoek van de patiėnt, gelet op de ondraaglijke en onbehandelbare pijn waaraan de patiėnt lijdt en de medisch uitzichtloze terminale situatie waarin hij zich bevindt. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 92.

Nr. 701 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 1bis (nieuw)

Onder een hoofdstuk Ibis (nieuw), met als opschrift « Palliatieve zorgverlening als basisrecht voor iedereen », een artikel 1bis invoegen, luidende :

« Art. 1bis. ­ § 1. Eenieder heeft recht op palliatieve zorgverlening.

§ 2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder « palliatieve zorgverlening » : het geheel van de actieve totaalzorg voor patiėnten waarvan de ziekte niet langer op curatieve therapie reageert en voor wie de controle van pijn en andere symptomen, alsook psychologische, morele, spirituele en zingevende, familiale ondersteuning van essentieel belang zijn.

§ 3. De Koning neemt binnen een termijn van een jaar na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en uiterlijk op 31 december 2001, de nodige maatregelen voor de coördinatie van de uitbouw van een volwaardige palliatieve zorgverstrekking, waar deze ook wordt georganiseerd. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 69.

Nr. 702 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 1ter (nieuw)

Onder een nieuw hoofdstuk 1ter (nieuw), met als opschrift « Beschermingsvoorwaarden in geval van pijnbestrijding en staken of nalaten van een medische handeling », een artikel 1ter invoegen, luidende :

« Art. 1ter. ­ § 1. In geval van een beslissing tot staken of nalaten van een medische behandeling, of wanneer een therapie wordt afgebouwd of wanneer een naar huidig medisch inzicht verantwoorde wijze van pijnbestrijding met levensverkortend gevolg wordt toegepast, kunnen deze beslissingen slechts genomen worden in overeenstemming met de huidige medische inzichten, de medische deontologie, alsook met de eerbiediging van de rechten van de patiėnt.

Uit het medisch dossier van de overledene moet blijken dat :

1ŗ de patiėnt geļnformeerd werd over de voorgenomen beslissing, en ermee instemde;

2ŗ ingeval de patiėnt niet in staat was zijn wil te kennen te geven, ten minste één collega-arts was geraadpleegd;

3ŗ de door de patiėnt zelf aangewezen vertrouwenspersoon of naaste familie, zo mogelijk, op de hoogte worden gebracht van de voorgenomen beslissingen en de gelegenheid hadden gekregen hun mening te kennen te geven.

Artikel 76bis, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing.

§ 2. Elke patiėnt kan schriftelijk, op de wijze die hij passend acht, richtlijnen opstellen over de toepassing van de in § 1 bedoelde beslissingen en elke andere medische handeling, met uitzondering van het opzettelijk actief levensbeėindigend handelen, voor het geval hij zelf niet meer in staat zou zijn zijn wensen kenbaar te maken. Dit document heeft voor de behandelende arts geen bindende waarde, en kan slechts in rekening worden genomen in zoverre deze richtlijnen van recente datum zijn en werden opgesteld op een ogenblik waarop de patiėnt de draagwijdte en het verloop van zijn ziekte ten volle kan inschatten.

§ 3. Onverminderd de toepassing van § 1, bepaalt de Orde der geneesheren op uniforme wijze de voorwaarden waaronder het staken of nalaten van een medische behandeling, het afbouwen van een therapie of een naar huidig medisch inzicht verantwoorde handeling van pijnbestrijding met levensverkortend gevolg, volgens de laatste stand van de genees- en verpleegkunde, kunnen worden toegepast. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendementen nrs. 94 en 107.

Nr. 703 VAN DE HEER VANDENBERGHE

(In subsidiaire orde)

Art. 1ter (nieuw)

Onder een nieuw hoofdstuk 1ter (nieuw), met als opschrift « Beschermingsvoorwaarden ingeval van pijnbestrijding en staken of nalaten van een medische handeling », een artikel 1ter invoegen, luidende :

« Art. 1ter. ­ Ingeval van een beslissing tot staken of nalaten van een medische behandeling, of wanneer een therapie wordt afgebouwd of wanneer een naar huidig medisch inzicht verantwoorde wijze van pijnbestrijding met levensverkortend gevolg wordt toegepast, kunnen deze beslissingen slechts genomen worden in overeenstemming met de huidige medische inzichten, de medische deontologie, alsook met de eerbiediging van de rechten van de patiėnt.

Uit het medisch dossier van de overledene moet blijken dat :

1ŗ de patiėnt geļnformeerd werd over de voorgenomen beslissing, en ermee instemde;

2ŗ ingeval de patiėnt niet in staat was zijn wil te kennen te geven, ten minste één collega-arts was geraadpleegd;

3ŗ de door de patiėnt zelf aangewezen vertrouwenspersoon of naaste familie, zo mogelijk, op de hoogte worden gebracht van de voorgenomen beslissingen en de gelegenheid hadden gekregen hun mening te kennen te geven.

Artikel 76bis, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing. »

Nr. 704 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

De inleidende zin van § 1 vervangen als volgt :

« Wanneer een behandelende arts zich wil beroepen op noodtoestand bij opzettelijk levensbeėindigend handelen op uitdrukkelijk en bewust verzoek van de patiėnt moet hij de volgende bijzondere voorwaarden cumulatief naleven door vast te stellen dat : »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 113.

Nr. 705 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

Aan dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. Een § 1 (nieuw), invoegen, luidend als volgt :

« § 1. Artikel 72 van het Strafwetboek, opgeheven door de wet van 15 mei 1912, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 72. ­ Onverminderd de toepassing van artikel 71, kan de wet de bijzondere omstandigheden omschrijven waarin de noodtoestand kan worden ingeroepen. »

B. Paragraaf 1 hernummeren tot § 1bis.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 186.

Nr. 706 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

In § 1, derde streepje, het woord « terminale » invoegen tussen de woorden « medisch uitzichtloze » en het woord « toestand ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 153.

Nr. 707 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

In § 1, een vierde streepje invoegen, luidend als volgt :

« ­ er naar heersend medisch inzicht geen enkele andere mogelijkheid is om de pijn van de patiėnt te behandelen en zijn waardigheid te waarborgen; »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 150.

Nr. 708 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

In § 1, een vijfde streepje invoegen, luidend als volgt :

« ­ elke morele, medische, curatieve en palliatieve bijstand die nodig is om het fysiek of geestelijk lijden van de patiėnt te lenigen en zijn waardigheid te waarborgen, aan de patiėnt werd verleend; »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 151.

Nr. 709 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

In § 1, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In de aanhef tussen de woorden « wanneer hij er zich » en de woorden « van verzekerd heeft », het woord « tegelijkertijd » invoegen.

B) In fine tussen de woorden « voorwaarden en procedures » en de woorden « heeft nageleefd », het woord « cumulatief » invoegen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 155.

Nr. 710 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

In § 2, 1ŗ, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) in de eerste zin, na het woord « levensverwachting », de woorden « in een voor de patiėnt duidelijke en begrijpelijke taal » invoegen;

B) de bepaling aanvullen met de woorden « deze informatie wordt op verzoek van de patiėnt schriftelijk bevestigd ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 188.

Nr. 712 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

In § 2, 2ŗ, de eerste zin vervangen door de woorden :

« zich verzekeren van het vervuld zijn van de voorwaarden als bedoeld in § 1 ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 189.

Nr. 713 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

In § 2, een 2ŗbis invoegen, luidend als volgt :

« 2ŗbis zich vergewissen dat er naar heersend medisch inzicht geen enkele andere mogelijkheid is om de pijn van de patiėnt te behandelen en zijn waardigheid te waarborgen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 145.

Nr. 714 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

Paragraaf 2, 3ŗ, eerste lid, vervangen door de volgende bepaling :

« 3ŗ een andere arts raadplegen over de naleving van de voorwaarden bedoeld in § 1. De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier en stelt een verslag op van zijn bevindingen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 143.

Nr. 715 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

In § 2, een 3ŗbis invoegen, luidende :

« 3ŗbis het advies vragen van een palliatief deskundige met betrekking tot de naleving van de voorwaarden bedoeld in § 1 en de mogelijkheden van palliatieve zorgverlening, en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De palliatief deskundige onderzoekt de patiėnt. De behandelende arts brengt de patiėnt op de hoogte van dit advies. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 191.

Nr. 717 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

Paragraaf 2, 4ŗ, aanvullen als volgt : « en hun advies vragen nopens het verzoek en de naleving van de voorwaarden bedoeld in § 1. De behandelende arts brengt de patiėnt op de hoogte van dit advies ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 141.

Nr. 718 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

Paragraaf 2 aanvullen met een 7ŗ, luidend als volgt :

« 7ŗ de situatie van de patiėnt beoordelen samen met een verantwoordelijke, aangewezen door het ethisch comité van de verzorgingsinstelling of een derde persoon, niet-arts, aangewezen in overleg met de patiėnt, voorkomend op een pluralistisch, multidisciplinair samengestelde lijst, opgemaakt door de provinciale raad van de Orde der geneesheren, ingeval de patiėnt een thuiszorgbehandeling geniet. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 139.

Nr. 719 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 3

Paragraaf 3 doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 67, 3 en 4.

Zie ook amendement nr. 138.

Nr. 720 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 293.

Nr. 721 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Vóór het eerste lid van § 1, de volgende bepaling invoegen :

« De patiėnt heeft tegenover zijn zorgverlener recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand, de verdere evolutie ervan en over de mogelijke behandeling, zorgverlening en palliatieve bijstand, in een voor hem duidelijke en begrijpelijke taal. Op schriftelijk verzoek van de patiėnt wordt de informatie schriftelijk bevestigd. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 295.

Nr. 722 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 1, eerste lid, het tweede streepje aanvullen met de woorden :

« met uitsluiting van geesteszieken en Alzheimer-patiėnten of patiėnten met een vergelijkbare ziekte ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 402.

Nr. 723 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Paragraaf 1, eerste lid, aanvullen met de volgende bepaling :

« ­ dat er voldoende zwaarwichtige medische redenen zijn om de wilsverklaring in overweging te nemen ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 304.

Nr. 724 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Paragraaf 1, eerste lid, aanvullen met de volgende bepaling :

« ­ dat hij zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudende, onbehandelbare en ondraaglijke pijn ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 305.

Nr. 725 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Paragraaf 1, eerste lid, aanvullen met de volgende bepaling :

« ­ en dat de voorwaarden als bedoeld in artikel 3, § 1, zijn vervuld ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 306.

Nr. 726 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Paragraaf 1, eerste lid, aanvullen met volgende bepaling :

« ­ dat er naar heersend medisch inzicht geen enkele andere mogelijkheid is om de pijn van de patiėnt te behandelen en zijn waardigheid te waarborgen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 307.

Nr. 727 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Paragraaf 1, eerste lid, aanvullen met de volgende bepaling :

« ­ dat hij in een stervensfase verkeert. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 308.

Nr. 728 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 1, derde lid, tussen de woorden « Zij moet schriftelijk » en de woorden « worden opgesteld », de woorden « uit vrije wil, en niet als gevolg van enige externe druk, » invoegen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 311.

Nr. 729 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 1, derde lid, de woorden « van wie er minstens een geen materieel belang heeft », vervangen door de woorden « die niet met de patiėnt verwant zijn en geen rechtstreeks of onrechtstreeks belang bij het overlijden van de patiėnt hebben of kunnen hebben ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 313.

Nr. 730 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 1, vierde lid, eerste zin, de woorden « die geen enkel materieel voordeel heeft » vervangen door de woorden « die geen enkel rechtstreeks of onrechtstreeks belang heeft of kan hebben ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 317.

Nr. 731 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 1, zesde lid, de woorden « vijf jaar » vervangen door de woorden « een jaar ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 321.

Nr. 732 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Paragraaf 1, zesde lid, aanvullen als volgt :

« Dit document bindt de behandelende arts niet, en kan slechts in rekening worden genomen voor zover het werd opgesteld op een ogenblik waarop de patiėnt de draagwijdte en het verloop van zijn ziekte ten volle kan inschatten, en volledig en correct werd geļnformeerd over zijn gezondheidstoestand, de verdere evolutie ervan en over de mogelijke behandeling, zorgverlening en palliatieve bijstand. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 324.

Nr. 733 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Paragraaf 1, zevende lid, vervangen als volgt :

« De wilsverklaring kan op elk ogenblik en zonder enige formaliteit worden ingetrokken. De intrekking van de wilsverklaring is bindend voor de arts die hier op welke wijze ook kennis van heeft. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 427.

Nr. 734 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Paragraaf 1 aanvullen met het volgende lid :

« Alle formaliteiten waaraan de wilsverklaring, krachtens de bepalingen van dit artikel zijn onderworpen, moeten worden in acht genomen op straffe van nietigheid. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 480.

Nr. 735 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 2, eerste lid, in fine, tussen de woorden « voorwaarden en procedures » en de woorden « heeft nageleefd », het woord « cumulatief » invoegen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 329.

Nr. 736 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 2, eerste lid, de inleidende zin vervangen als volgt :

« Wanneer een behandelende arts die euthanasie toepast tengevolge een wilsverklaring zoals bepaald in § 1 zich wil beroepen op de noodtoestand dient hij zich te verzekeren dat de voorwaarden vastgelegd in artikel 3, § 1, werden vervuld en zich tegelijkertijd te verzekeren dat de patiėnt : »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 330.

Nr. 737 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 2, eerste lid, een streepje invoegen, dat luidt als volgt :

« ­ zijn wilsverklaring minder dan een jaar vóór het moment waarop hij zijn wil niet meer kan uiten heeft opgesteld of bevestigd ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 331.

Nr. 738 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 2, eerste lid, een streepje invoegen, dat luidt als volgt :

« ­ er voldoende zwaarwichtige medische redenen zijn om de wilsverklaring in overweging te nemen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 333.

Nr. 739 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

Het eerste lid, tweede streepje, van § 2 aanvullen met de woorden :

« met uitsluiting van demente patiėnten of patiėnten met een vergelijkbare ziekte ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 411.

Nr. 740 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In het eerste lid van § 2, het tweede streepje aanvullen met de woorden :

« met uitsluiting van degenen die zich in een staat van ernstige geestesstoornis of zwakzinnigheid bevinden. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 414.

Nr. 741 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In het tweede lid van § 1, het tweede streepje aanvullen met de woorden :

« met uitsluiting van degenen die zich in een staat van ernstige geestesstoornis of zwakzinnigheid bevinden ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 416.

Nr. 742 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 2, eerste lid, een streepje invoegen, dat luidt als volgt :

« ­ zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudende, onbehandelbare en ondraaglijke pijn ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 337.

Nr. 743 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 2, eerste lid, een streepje invoegen, dat luidt als volgt :

« ­ dat de voorwaarden als bedoeld in artikel 3, § 1, zijn vervuld ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 338.

Nr. 744 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 2, eerste lid, een streepje invoegen, dat luidt als volgt :

« ­ dat er naar heersend medisch inzicht geen enkele andere mogelijkheid is om de pijn van de patiėnt te behandelen en zijn waardigheid te waarborgen ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 339.

Nr. 745 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 4

In § 2, tweede lid, 1ŗ, de eerste zin vervangen door de volgende bepaling :

« een andere arts raadplegen over de naleving van de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 1, en het voorgaande lid, en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 343.

Nr. 746 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Artt. 5 tot 5novies

Dit artikel en het opschrift van hoofdstuk IV vervangen door de volgende bepalingen :

« Hoofdstuk IV. ­ Melding en controle

Artikel 5

De behandelende arts die euthanasie heeft toegepast stelt hiervan onverwijld een schriftelijk verslag op dat hij binnen 24 uur na het overlijden bezorgt aan een erkend specialist in de gerechtelijke geneeskunde. De erkende specialist in de gerechtelijke geneeskunde onderzoekt aan de hand van dit schriftelijk verslag onverwijld of alle voorwaarden en procedures bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de deze wet door de behandelende arts werden nageleefd.

In het geval van kennelijk niet of onvoldoende naleven van deze voorwaarden en procedures moet de erkende specialist in de gerechtelijke geneeskunde de procureur des Konings onverwijld op de hoogte brengen van zijn bevindingen.

Indien de erkende specialist in de gerechtelijke geneeskunde geen onregelmatigheden vaststelt met betrekking tot de naleving van deze voorwaarden en procedure, maakt hij het schriftelijk verslag alsmede zijn bevindingen over aan de regionale toetsingscommissie, bedoeld in hoofdstuk IVbis.

Zonder vergunning van de procureur des Konings kan er geen teraardebestelling of crematie geschieden indien het overlijden het gevolg is van euthanasie.

Artikel 5bis

In het Burgerlijk Wetboek wordt een artikel 76bis ingevoegd, luidende :

« Art. 76bis. ­ Na ieder overlijden dient een verklaring van overlijden te worden opgemaakt door een arts. De Koning bepaalt de vorm en de inhoud van de verklaring van overlijden.

De verklaring van overlijden wordt opgemaakt door de arts die het overlijden heeft vastgesteld.

Wanneer de overledene een bloed- en/of aanverwant is van de arts die het overlijden heeft vastgesteld, mag deze arts in geen geval de verklaring van overlijden opstellen.

Artsen, erkende specialisten in de gerechtelijke geneeskunde en verbonden aan een erkend instituut voor forensische geneeskunde oefenen steekproefsgewijze, overeenkomstig bij koninklijk besluit nader te bepalen regels, toezicht uit op de waarachtigheid van de verklaring van overlijden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak. Zij kunnen daartoe overgaan tot uitwendig en inwendig onderzoek van het lijk. »

Artikel 5ter

In artikel 77 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het Regentsbesluit van 26 juni 1947, worden de woorden « hij zich naar de overledene heeft begeven om zich van het overlijden te vergewissen » vervangen door de woorden « hem een verklaring van overlijden werd overhandigd ».

Artikel 5quater

In artikel 78 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) de eerste zin wordt aangevuld als volgt : « door overhandiging van de verklaring van overlijden »;

B) het artikel wordt aangevuld als volgt : « Bij gebrek aan voornoemde personen wordt de aangifte gedaan door de arts die het overlijden vastgesteld heeft. »

Artikel 5quinquies

In artikel 79, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1978, worden tussen de woorden « voor zover deze bekend zijn », en de woorden « de voornamen » de woorden « de plaats, de datum en het uur van overlijden, en » ingevoegd.

Artikel 5sexies

In artikel 80, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « deze begeeft zich ter plaatse om zich van het overlijden te vergewissen » vervangen door de woorden « deze vergewist zich van het overlijden door middel van de verklaring van overlijden ».

Artikel 5septies

Artikel 81 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 81. ­ § 1. De arts die het overlijden vaststelt, mag geen verklaring opstellen indien het overlijden niet het gevolg is van een natuurlijke oorzaak.

Is het overlijden het gevolg van opzettelijk levensbeėindigend handelen, dan handelt de arts overeenkomstig artikel 5 van de wet van ... betreffende de euthanasie.

In alle andere gevallen dient de arts het ongewoon overlijden onverwijld te melden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.

§ 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand die kennis krijgt van het ongewoon overlijden, zoals bedoeld in § 1, derde lid, dient dit op zijn beurt onverwijld te melden aan de procureur des Konings. De procureur des Konings gaat in ieder geval over tot de aanwijzing van een arts, verbonden aan en onder toezicht van een erkend instituut voor gerechtelijke geneeskunde. De teraardebestelling of crematie kan slechts geschieden met toestemming van de procureur des Konings. »

Artikel 5octies

Artikel 82 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Artikel 5novies

In artikel 84 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « die zich ter plaatse begeeft » vervangen door de woorden « die zich van het overlijden vergewist door middel van de overhandiging van de verklaring van overlijden ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 504.

Nr. 747 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 5

Dit artikel aanvullen met het volgende lid :

« De overtreding van het eerste lid wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een geldboete van 26 tot 500 frank. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 515.

Nr. 748 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 6

In § 2, eerste lid, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) in de derde zin, het woord « acht » vervangen door het woord « zes »;

B) in de vierde zin, het woord « vier » vervangen door het woord « zes »;

C) in de laatste zin, het woord « vier » vervangen door het woord « twee »;

D) het lid aanvullen met de volgende bepaling :

« Twee leden zijn ethisch deskundigen, voorkomend op een pluralistisch, multidisciplinair samengestelde lijst, opgemaakt door de provinciale raad van de Orde der geneesheren. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 518.

Nr. 749 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 6

Paragraaf 2, derde lid, aanvullen als volgt :

« Een van beide voorzitters is hoogleraar in de rechten aan een Belgische universiteit of advocaat. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 530.

Nr. 750 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 7

In het eerste lid, de woorden « De commissie » vervangen door de woorden « De Koning ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 507.

Nr. 751 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 8

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 8. ­ § 1. De regionale toetsingscommissie onderzoekt het volledig ingevulde registratiedocument dat haar door de behandelende arts is overgezonden.

Indien de regionale toetsingscommissie vaststelt dat het registratiedocument onvolledig is, of buiten de in artikel 5 bepaalde termijn werd overgezonden, bezorgt zij het document onverwijld over aan de procureur des Konings van de plaats van overlijden van de patiėnt.

§ 2. De regionale toetsingscommissie gaat op basis van het anonieme deel van het registratiedocument na of de euthanasie is uitgevoerd onder de voorwaarden en volgens de procedures bepaald in de artikelen 3 en 4.

Indien de regionale toetsingscommissie vaststelt dat de arts deze voorwaarden en procedures kennelijk niet of onvoldoende heeft nageleefd, kan de commissie bij gewone meerderheid besluiten om de anonimiteit op te heffen. Zij neemt dan kennis van het eerste deel van het registratiedocument, en hoort de arts die de euthanasie heeft uitgevoerd. Zij kan tevens elk element uit het medisch dossier dat betrekking heeft op de euthanasie opvragen.

Uiterlijk twee maanden na ontvangst van het registratiedocument zendt de regionale toetsingscommissie het dossier over aan de procureur des Konings van de plaats van overlijden van de patiėnt.

Het oordeel van de regionale toetsingscommissie strekt de procureur des Konings enkel tot advies.

De arts die de euthanasie uitvoerde wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van het oordeel van de regionale toetsingscommissie. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 508.

Nr. 752 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 8

Tussen het derde en het vierde lid het volgende lid invoegen :

« Het oordeel van de commissie strekt de procureur des Konings enkel tot advies. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 589.

Nr. 753 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 8

In het derde lid, de woorden « tweederde meerderheid » vervangen door de woorden « gewone meerderheid ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 591.

Nr. 754 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 8

In het eerste lid, tussen de eerste en de tweede zin, de volgende bepaling invoegen :

« Indien de commissie vaststelt dat het registratiedocument onvolledig is ingevuld of buiten de artikel 5 voorziene termijn werd overgemaakt, maakt zij het registratiedocument onverwijld over aan de procureur des Konings van de plaats van overlijden van de patiėnt. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 593.

Nr. 755 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 9

In het eerste lid, c), de woorden « inzake de uitvoering van deze wet » vervangen door de woorden « die kunnen leiden tot een betere medische begeleiding en psycho-sociale opvang van ongeneeslijk zieken, inzonderheid de verbetering en uitbreiding van de palliatieve zorgverlening ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 616.

Nr. 756 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 12

De eerste zin aanvullen als volgt :

« , tenzij de wet hem tot mededeling verplicht, hij in rechte wordt geroepen om getuigenis af te leggen of uit zijn opdracht de noodzaak tot mededeling voortvloeit. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 617.

Nr. 757 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 13bis (nieuw)

Een artikel 13bis invoegen, luidend als volgt :

« Art. 13bis ­ De commissie is verplicht aan de procureur des Konings desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken welke hij nodig heeft. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 652.

Nr. 758 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 13ter (nieuw)

Onder een hoofdstuk Vbis (nieuw) met als opschrift « Strafbepalingen » een artikel 13ter invoegen, luidende :

« Art. 13ter. ­ Onverminderd de toepassing van de straffen gesteld bij het Strafwetboek alsook, desgevallend, de toepassing van tuchtmaatregelen, wordt de overtreding van de artikelen 3, 4 en 5 van deze wet gestraft met een gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en een geldboete van 2 000 tot 10 000 frank of met een van die straffen alleen.

Hoofdstuk VII van het eerste boek en artikel 85 van het Strafwetboek zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde misdrijven. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 669.

Nr. 759 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 15

Het eerste lid aanvullen met de woorden « tenzij tegenbeding ».

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 681.

Nr. 760 VAN DE HEER VANDENBERGHE

Art. 15

Het tweede lid vervangen als volgt :

« De bepalingen van artikel 909 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op de arts die een euthanasie toepast, de geraadpleegde arts en het verplegend team bedoeld in artikel 3, alsmede op de verzorgingsinstelling waar de euthanasie plaatsgrijpt. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 684.

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 761 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 2

Een tweede lid toevoegen, luidende :

« Hulp bij zelfdoding wordt als volgt gedefinieerd : het opzettelijk behulpzaam zijn van een ander bij zelfdoding of hem de middelen daartoe verschaffen. »

Verantwoording

Hulp bij zelfdoding kan beschouwd worden als een alternatief voor euthanasie bij mensen die het initiatief liever in eigen hand hebben en daar ook nog toe bekwaam zijn. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld wordt, in situaties waar hier euthanasie zou gepleegd worden, veeleer geholpen bij die zelfdoding van patiėnten. Het is dan ook logisch dat deze handeling aan dezelfde strikte voorwaarden moet voldoen als euthanasie. Daarenboven is het onaanvaardbaar dat weldra voor euthanasie een wettelijke regeling is uitgewerkt, maar voor hulp bij zelfdoding een juridische lacune ontstaat. Deze laatste handeling zou, met andere woorden, ook als aan de nodige zorgvuldigheidsvereisten werd voldaan, strafbaar blijven.

Hulp bij zelfdoding ligt moeilijk in het huidige debat vooral omwille van het feit dat ook niet-terminale patiėnten om euthanasie kunnen vragen. Niettemin heeft hulp bij zelfdoding niets te maken met het begrip terminaal of niet-terminaal. Hulp bij zelfdoding in de context van het wetsvoorstel heeft ook niets te maken met hulp bij welke vorm van zelfdoding ook die niet kadert in de zorgvuldigheidsvereisten die wij hier hebben bepaald. Het gaat enkel om die situaties waar patiėnten in dezelfde nood verkeren als bij euthanasie : ondraaglijk lijden dat niet kan gelenigd worden, doch waarbij de patiėnt zelf de handeling wenst uit te voeren. Bepaalde patiėnten immers houden eraan om hun autonomie volledig te behouden, anderen willen hun arts niet voor een ethisch dilemma plaatsen. Uit de verdere amendementen zal ook blijken dat de arts, die hulp bij zelfdoding biedt, aan alle voorwaarden moet voldoen waar een arts, die euthanasie pleegt, aan voldoet. Enkele argumenten om hulp bij zelfdoding te betrekken bij dit wetsvoorstel. Als men de term HALP (hulp van artsen bij het levenseind van hun patiėnt) gebruikt, spreekt men over vier soorten handelingen. De eerste groep bestaat uit het opdrijven van de pijnstilling, het staken van hulp en dergelijke. Deze begrippen wensen we nu niet te regelen. De rechtszekerheid van artsen en patiėnten moet via een wet op patiėntenrechten geregeld worden. Bij de tweede heeft men het over euthanasie, bij de derde over hulp bij zelfdoding en tot slot over een vierde groep handelingen : het toedienen van euthanasie zonder vraag van de patiėnt. Deze laatste handelingen zijn natuurlijk onaanvaardbaar en blijven volledig strafbaar. Blijven er in gans de groep HALP-handelingen, euthanasie en hulp bij zelfdoding die zo dicht bij mekaar liggen dat ze in één tijd moeten geregeld worden. Het is trouwens zo dat in alle wetenschappelijke medische literatuur deze begrippen voortdurend samen onderzocht en behandeld worden, ze lopen vaak door mekaar. Ik verwijs hiervoor naar de The New England Journal of Medicine 2000; 342 :551-556 en hetzelfde tijdschrift 1996; 335 : 1699-1705 en 1996; 335 : 1706-1711. Ook in het buitenland worden de begrippen samen geregeld : in Nederland is er de gedoogregeling die sinds 1994 bestaat die euthanasie én hulp bij zelfdoding regelt, zo ook in de nieuwe wet op euthanasie.

Ook in Zwitserland spreekt de parlementaire motie (RUFY) over euthanasie en hulp bij zelfdoding. In de Verenigde Staten is de verhouding tussen euthanasie en hulp bij zelfdoding omgekeerd van de Europese tendens : er is veel hulp bij zelfdoding en zelden euthanasie. Maar ook daar wordt de discussie samen gevoerd. Tot slot zou ik willen verwijzen naar prof. de heer Adams in Ethische Perspectieven, KU-Leuven, juli 2000, blz. 112-123. Hij zegt het volgende : « Wat overigens wel in een nieuwe wet geregeld zou moeten worden, maar tot nog toe in alle wetsvoorstellen ontbreekt, is de zogenaamde hulp bij zelfdoding. Dit gebrek is buitengewoon opmerkelijk. Welke zin heeft het echter om wel het « meerdere » te regelen maar niet het « mindere » ? Hulp bij zelfdoding is eveneens als euthanasie geen gewone medische handeling en kan volgens mij wel degelijk, zij het op een indirecte wijze onder de werking van de strafwet worden gebracht. ».

Daarenboven kan men verwijzen naar het advies van de Raad van State die ervoor pleit dat de begeleiding van zelfdoding zou vallen binnen de werkingssfeer van de voorgestelde wet betreffende de euthanasie. Hulp bij zelfdoding kan immers beschouwd worden als het niet bijstaan van een persoon in gevaar, hetgeen bestraft wordt bij artikelen 422bis en 422ter van het Strafwetboek, dus moet er evenzeer als voor euthanasie een wettelijke regeling worden uitgewerkt. De Raad van State zegt letterlijk : « Het is goed denkbaar dat begeleiding van zelfdoding verloopt met naleving van de voorwaarden die in het voorstel worden bepaald of van soortgelijke voorwaarden. In dat geval bestaat er bijna geen verschil wat de aard zelf betreft van het bedoelde gedrag en van de bedoelingen van de persoon die bijstand verleent aan een persoon met neigingen tot zelfdoding, tussen euthanasie in de zin van artikel 2 van het wetsvoorstel en medische begeleiding van zelfdoding. Het is dan ook niet duidelijk waarom de voorgestelde wet geen betrekking heeft op het gedrag van de arts die dodelijke substanties ter beschikking stelt van de patiėnt op diens verzoek, waarbij men hem de keuze laat van het ogenblik van zijn overlijden. » De Raad van State bepleit verder dat deze discriminatie moet worden weggewerkt : « Het komt de wetgever toe om ook dat aspect van de stervensbegeleiding te regelen (ofwel aanvaardbare motieven aan te reiken die dit onderscheid kunnen verklaren.) » Om al deze redenen is het aangewezen om een aantal amendementen in te dienen die tegemoet komen aan dit probleem.

Nr. 762 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 3

In limine van § 1, na het woord « euthanasie » de woorden « of hulp bij zelfdoding » invoegen.

Verantwoording

Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 761.

Nr. 763 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 3

Paragraaf 1 aanvullen met een tweede lid, luidende :

« Indien de minderjarige patiėnt de leeftijd heeft tussen 16 en 18 jaar en tot de redelijke waardering van zijn belangen terzake in staat kan worden geacht, kan de arts aan het verzoek van de patiėnt om levensbeėindiging of hulp bij zelfdoding gevolg geven nadat de ouder of de ouders die het gezag over hem uitoefent of uitoefenen dan wel zijn voogd bij de besluitvorming zijn betrokken. »

Verantwoording

Zie verantwoording bij amendement nr. 6, B.

Patrik VANKRUNKELSVEN.
Vincent VAN QUICKENBORNE.

Nr. 764 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN C.S.

Art. 3

In § 2, 1ŗ, eerste zin, het zinsdeel « , evenals die van de palliatieve zorg, en hun gevolgen bespreken. » vervangen door het zinsdeel « , na overleg met de palliatieve ondersteuningsequipe van de eigen instelling of het plaatselijk samenwerkingsverband inzake palliatieve zorg met de patiėnt de mogelijkheden van de palliatieve zorg en hun gevolgen bespreken. »

Verantwoording

Palliatieve deskundigheid is meer en meer een superspecialisatie waarvan de mogelijkheden onvoldoende gekend zijn door andere artsen. Als men er vanuit gaat dat een patiėnt die om euthanasie verzoekt dit doet op een basis van volledige informatie over alle therapeutische mogelijkheden, dan kan daar enkel aan voldaan worden als men deze palliatieve verzorgingsmogelijkheden eerst aanbied via de gespecialiseerde equipes. Een echte keuze voor euthanasie is immers slechts mogelijk na een grondige kennis van de palliatieve zorg. In elk geval wordt er op die manier voor gezorgd dat vragen tot euthanasie die in feite goed gemaskeerde vragen zijn voor een betere verzorging, geėlimineerd worden. Het valt niet te verwachten dat deze verzwaring van de procedure de tijd zou rekken. De bereikbaarheid van de palliatieve equipes is vandaag de dag groot.

Patrik VANKRUNKELSVEN.
Vincent VAN QUICKENBORNE.
Nathalie de T' SERCLAES.
Paul GALAND.

Nr. 765 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 3

In § 3 een 1ŗbis (nieuw) invoegen, luidende :

« 1ŗbis het dossier overzenden aan een ad-hoc-commissie samengesteld binnen het kader van de evaluatiecommissie, die a priori en binnen een tijdsbestek van drie weken een advies uitbrengt aan de behandelende arts. Deze ad-hoccommissie bestaat uit één jurist en twee artsen. Zij geeft een appreciatie over de aard van de aanhoudende en ondraaglijke pijn of nood en de redenen waarom dit lijden niet gelenigd kan worden. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 196.

Nr. 766 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 4

In § 1 van een vierde streepje toevoegen, luidende :

« ­ dat de patiėnt niet zwanger is van een levensvatbaar kind. »

Verantwoording

Indien de patiėnt zwanger is van een levensvatbaar kind moet eerst alles in het werk gesteld worden om het kind te laten geboren worden.

Wanneer een vrouw om euthanasie vraagt en zwanger is van een levensvatbaar kind, mag zij haar leven niet laten beėindigen door euthanasie vooraleer het kind geboren is. Dit artikel laat het leven van het ongeboren, maar reeds levensvatbaar, kind primeren op het euthanasieverzoek.

Het euthanasieverzoek wordt met andere woorden opgeschort teneinde alles in het werk te stellen om het kind te laten geboren worden.

Patrik VANKRUNKELSVEN.
Vincent VAN QUICKENBORNE.

Nr. 767 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN

Art. 5

De woorden « De arts die euthanasie heeft toepast » vervangen door de woorden « De arts die euthanasie toepaste of hielp bij zelfdoding, ».

Patrik VANKRUNKELSVEN.

Nr. 768 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 6

Paragraaf 3 aanvullen als volgt : « De commissie zal per taalgroep een ad-hoccommissie samenstellen zoals voorzien in artikel 3, § 3, 1ŗbis. »

Verantwoording

Deze ad-hoccommissie zal een a priori advies geven voor euthanasieaanvragen voor niet-terminale patiėnten. Zij spreekt zich vooral uit omtrent de aard van de aanhoudende en ondraaglijke pijn of nood en de redenen waarom dit lijden niet gelenigd kan worden.

Patrik VANKRUNKELSVEN.
Vincent VAN QUICKENBORNE.

Nr. 769 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN

Art. 6

Paragraaf 3 vervangen als volgt :

« § 3. De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op. Voor de uitoefening van haar controletaken, bedoeld in artikel 8, kan de commissie uit haar leden een Nederlandstalige en een Franstalige kamer samenstellen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 654.

Patrik VANKRUNKELSVEN.

Nr. 770 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 7

A. In het tweede lid, 3ŗ, het woord « euthanasieverzoek » vervangen door de woorden « het verzoek tot euthanasie of hulp bij zelfdoding ».

B. In het vierde lid, 12ŗ, na het woord « euthanasie » de woorden « of hulp bij zelfdoding » invoegen.

Nr. 771 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 8

In het eerste lid, vijfde zin, na het woord « euthanasie » de woorden « of hulp bij zelfdoding » invoegen.

Nr. 772 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 8

Een tweede lid invoegen, luidende :

« In die gevallen dat de ad-hoccommissie bepaald in artikel 3, § 3, 1ŗbis, een positief advies gaf over de noodzakelijke voorwaarde voor euthanasie, spreekt de evaluatiecommissie zich enkel uit over de vormelijke voorwaarden. »

Verantwoording

In deze situatie was er al een uitspraak ten gronde van een deel van de evaluatiecommissie.

Nr. 773 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 8

A. In het eerste lid, de eerste zin vervangen als volgt :

« Binnen de evaluatiecommissie onderzoekt iedere kamer, respectievelijk voor de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, het volledig ingevulde registratiedocument dat haar door de behandelende arts is overgezonden. »

B. In dit artikel, het woord « commissie » telkens vervangen door het woord « kamer ».

Verantwoording

Om een goede werking van de commissie te garanderen, is een werking in kamers aangewezen.

Nr. 774 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 14

A. In het tweede, derde en vierde lid na het woord « euthanasie » telkens de woorden « of hulp bij zelfdoding » invoegen.

B. In het vijfde lid, het woord « euthanasieverzoek » vervangen door de woorden « verzoek tot euthanasie of hulp bij zelfdoding ».

Nr. 775 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 14bis (nieuw)

Een artikel 14bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 14bis. ­ In boek II, titel VIII, hoofdstuk I, afdeling I, van het Strafwetboek wordt een artikel 397bis toegevoegd, dat luidt als volgt :

« Art. 397bis. ­ Hij die opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verzoek beėindigt, wordt gestraft met opsluiting van tien tot vijftien jaar. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 9.

Nr. 776 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 14ter (nieuw)

Een artikel 14ter (nieuw) invoegen, luidende :

« In boek II, titel VIII, hoofdstuk I, afdeling I, van het Strafwetboek wordt een artikel 397ter toegevoegd, luidende als volgt :

« Art.397ter. ­ Hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met opsluiting van zes maand tot drie jaar. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 10.

Nr. 777 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 14quater (nieuw)

Een artikel 14quater invoegen, luidend als volgt :

« Art. 14quater. ­ In boek II, titel VIII, hoofdstuk 1, afdeling 4, van het Strafwetboek wordt een artikel 417bis ingevoegd, luidende :

« Art. 417bis. ­ Er is geen misdaad noch wanbedrijf wanneer de feiten, bedoeld in de artikelen 397bis en 397ter door een arts zijn gepleegd wegens de noodzaak om een einde te maken aan de niet te lenigen, aanhoudende en ondraaglijke pijn of nood van een ongeneeslijk zieke patiėnt, mits de arts de voorwaarden en de procedures heeft nageleefd, die zijn opgesomd in de wet van ... betreffende de euthanasie en hulp bij zelfdoding. »

Nr. 778 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 15

In het eerste lid na het woord « euthanasie » de woorden « of hulp bij zelfdoding » invoegen.

Nr. 779 VAN DE HEREN VANKRUNKELSVEN EN VAN QUICKENBORNE

Art. 15bis (nieuw)

Een artikel 15bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 15bis. ­ Ingeval van overlijden door het ingrijpen van een arts overeenkomstig de bepalingen van deze wet vermeldt de akte van overlijden de oorspronkelijke aandoening die aanleiding gaf tot het ondraaglijk lijden alsook het feit van het euthaniserend handelen. »

Verantwoording

Het begrip « doodsoorzaak » is voor interpretatie vatbaar : is dit het euthanasiėrend handelen, of doelt men op het oorspronkelijk lijden. Het aangeven van deze bepalingen valt onder het beroepsgeheim en ze worden, vooraleer naar het NIS gestuurd te worden, losgescheurd van de persoonlijke gegevens. Voor een goede statistiek en de epidemiologie van ernstige aandoeningen, zowel met betrekking tot het euthanasiėrend handelen als met betrekking tot de letale ziekten is de aanduiding van beiden absoluut noodzakelijk.

Patrik VANKRUNKELSVEN.
Vincent VAN QUICKENBORNE.

Nr. 780 VAN DE HEREN GALAND EN VANKRUNKELSVEN

Art. 2

Dit artikel aanvullen met de woorden : « teneinde onomkeerbaar lijden te verlichten ».

Verantwoording

Indien wij kiezen voor een wettelijke definitie van euthanasie, lijkt het ons onontbeerlijk het doel dat deze daad wettigt erin op te nemen. Algemeen gesproken is een wettelijke definitie in twee opzichten belangrijk. Enerzijds moet de inhoud van de woorden, in het bijzonder de meerduidige woorden of soortnamen zoals euthanasie, die in de wet zelf gebruikt worden, verduidelijkt worden om elke dubbelzinnigheid te vermijden wat betreft de betekenis van die woorden in de wet. Anderzijds moet een juridische inhoud gegeven worden aan een begrip dat er tot nu toe geen heeft en dat het concept vastlegt van een realiteit die de wetgever bij wet wil regelen. Het is hier niet de bedoeling van de wetgever om « opzettelijk levensbeėindigend te handelen door een arts op verzoek van de patiėnt », noch om iedere daad die binnen deze definitie valt, een wettelijk karakter te geven.

Het doel van de euthanasie neemt een centrale plaats in in het debat over de legalisering : onomkeerbaar en ondraaglijk lijden verzachten. Dit doel rechtvaardigt het optreden van de wetgever (de wetgeving). Het lijkt ons dan ook essentieel dat dit aspect in de definitie wordt opgenomen. Indien dit aspect weggelaten wordt, zou men kunnen stellen dat de levensbeėindiging zelf het opzet van de arts is of nog dat het doel van de levensbeėindiging, van de euthanasie, de euthanasie zelf is. In dit opzicht kan men stellen dat de definitie van het Comité voor de bio-ethiek te ruim is en kan leiden tot verwarring tussen een misdaad (moord) en een daad die een humane daad wil zijn.

Nr. 781 VAN DE HEREN GALAND EN VANKRUNKELSVEN

Art. 8

In het eerste lid na de eerste volzin de volgende zin invoegen : « Zij vraagt de behandelende arts of hij de commissie wil ontmoeten teneinde zijn handelwijze mondeling toe te lichten. »

Verantwoording

Het is de bedoeling het contact tussen de arts en de commissie mogelijk te maken en te bevorderen. Indien de commissie het wenst kan zij de arts vragen of hij gehoord wil worden. Het amendement zorgt er evenwel voor dat de arts in alle gevallen op de hoogte wordt gebracht van de opheffing van de anonimiteit en dat hij, indien hij dat wenst, door de commissie wordt gehoord.

Paul GALAND.
Patrik VANKRUNKELSVEN.

Nr. 782 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 1bis (nieuw)

In hoofdstuk I, een artikel 1bis invoegen, luidende :

« Art. 1bis. ­ In het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies wordt een hoofdstuk IIIbis ingevoegd, dat de artikelen 37bis tot 37quater bevat, luidende :

« Hoofdstuk II. ­ Rechten van de patiėnt

Art. 37bis. ­ De patiėnt heeft het recht om op een volledige en passende manier geļnformeerd te worden over zijn gezondheidstoestand, daaronder begrepen de medische gegevens betreffende zijn toestand.

Op zijn uitdrukkelijk verzoek heeft de patiėnt ook het recht daarover niet geļnformeerd te worden.

In dat geval heeft de patiėnt het recht om een persoon aan te wijzen die over zijn gezondheidstoestand geļnformeerd zal worden.

De patiėnt moet de mogelijkheid hebben om het advies van een tweede arts in te winnen.

Uitzonderlijk kan het gebeuren dat de informatie niet aan de patiėnt wordt meegedeeld, wanneer er grondige redenen zijn om aan te nemen dat die informatie de patiėnt ernstig zal schaden en er geen duidelijk positieve effecten van verwacht kunnen worden.

In ieder geval moet de patiėnt, ongeacht of hij minderjarig dan wel meerderjarig is, over zijn gezondheidstoestand geļnformeerd worden op een wijze die rekening houdt met zijn oordeelsvermogen en zijn lichamelijke en geestelijke toestand.

Art. 37ter. ­ Geen medische handeling mag worden uitgevoerd, voortgezet of stopgezet zonder de voorafgaande en vrije toestemming van de vooraf goed geļnformeerde patiėnt.

Onverminderd het voorbehoud gemaakt in artikel 3 moet de patiėnt vooraf op een volledige en passende wijze worden geļnformeerd over de voorgenomen medische handelingen, met de risico's en voordelen daaraan verbonden, over de alternatieve therapeutische of palliatieve mogelijkheden, alsook over de gevolgen van het niet toepassen van een behandeling. Tijdens de behandeling moet de patiėnt geļnformeerd worden over de ontwikkeling van zijn gezondheidstoestand, over de verbetering of het uitblijven van verbetering als gevolg van de behandeling.

In ieder geval moet de patiėnt, ongeacht of hij minderjarig dan wel meerderjarig is, betrokken worden bij de beslissingen die hem betreffen, voor zover zijn mogelijkheden dat toelaten.

Wanneer in een spoedeisend geval de toestemming niet verkregen kan worden, kan onmiddellijk worden overgegaan tot elke medische ingreep die in het belang van de betrokkene onontbeerlijk is.

De patiėnt is te allen tijde vrij om een behandeling te weigeren of zijn toestemming tot een medische handeling in te trekken. In dat geval moet de arts hem informeren over de voorzienbare gevolgen van zijn beslissing.

Art. 37quater. ­ De wensen die een wilsonbekwame patiėnt eerder te kennen heeft gegeven in verband met de medische zorg en de medische handelingen betreffende zijn levenseinde, hebben voor de arts een indicatieve waarde. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 48.

Nr. 783 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 2

Artikel 2 vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ In het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies wordt een hoofdstuk IIIter ingevoegd, dat artikel 37quinquies bevat, luidende :

« Hoofdstuk IIIter. ­ Begeleiding van de patiėnt in een stervensfase

Art. 37quinquies. ­ § 1. Wanneer een patiėnt in een stervensfase verkeert, zijn de artsen hem alle morele en medische bijstand verschuldigd die nodig is om zijn geestelijk en fysiek lijden te verlichten en zijn waardigheid te garanderen. Zij zorgen ervoor dat de patiėnt op een passende manier wordt behandeld en begeleid en geven hem volledige en passende informatie. Zij vragen aan het personeel dat deskundig is inzake palliatieve zorgverlening om aan de patiėnt alle informatie en vereiste bijstand te geven.

Zij moeten zich onthouden van uitzichtloze therapieėn, dat wil zeggen dat ze geen handelingen mogen uitvoeren of voortzetten die overbodig of niet noodzakelijk zijn of niet in verhouding staan tot de gezondheidstoestand van de patiėnt omdat ze, volgens de laatste stand van de geneeskunde, geen redelijk uitzicht bieden op genezing, verbetering van de toestand van de patiėnt of verlichting van zijn lijden, maar alleen tot doel hebben het ogenblik van het overlijden uit te stellen.

Heeft de vooraf goed geļnformeerde patiėnt vrij zijn toestemming gegeven, dan zijn toegestaan de behandelingen die nodig zijn om het lijden van de patiėnt die in een stervenfase verkeert, te verlichten en hem maximaal lichamelijk en geestelijk comfort verschaffen, zelfs al kunnen de behandelingen als niet-bedoeld neveneffect hebben dat het ogenblik van het overlijden wordt bespoedigd.

§ 2. Alle ernstige beslissingen in verband met een patiėnt die in een stervensfase verkeert, inzonderheid het beginnen, stopzetten of niet uitvoeren van een behandeling, die het leven van de patiėnt kunnen verkorten, worden genomen door de arts die de patiėnt behandelt.

Deze arts kan alleen dan optreden wanneer de vooraf goed geļnformeerde patiėnt vrij zijn toestemming heeft gegeven en nadat hij het advies heeft ingewonnen van de naasten, tenzij de patiėnt zich daartegen verzet, en van iedere andere persoon die door de patiėnt is aangewezen. Hij raadpleegt eveneens minstens één andere arts die gespecialiseerd is in de aandoening waaraan de patiėnt lijdt en, in voorkomend geval, ook het verplegend of palliatief team dat de patiėnt begeleidt.

Is de patiėnt niet bij bewustzijn of verkeert hij in de onmogelijkheid om zijn wil te kennen te geven, dan houdt de arts die de patiėnt behandelt, bovendien rekening met hetgeen de patiėnt eventueel eerder te kennen heeft gegeven, met de mening van de naasten en van iedere andere persoon die vroeger door de patiėnt is aangewezen. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 58.

Nr. 784 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

Aan dit artikel, de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) de paragrafen 1 tot 3 vervangen als volgt :

« § 1. Wanneer een patiėnt die meerderjarig is, handelingsbekwaam, helder en bewust, vraagt dat er een einde wordt gemaakt aan zijn leven, moet de behandelende arts een geprivilegieerde band aangaan met de patiėnt om zich met hem te kunnen onderhouden over zijn verzoek en er zorg voor te dragen dat de patiėnt een dialoog kan aangaan met allen die hem kunnen helpen.

De arts vergewist zich ervan dat de patiėnt op correcte wijze geļnformeerd is over zijn gezondheidstoestand en over de verschillende mogelijkheden voor morele en medische begeleiding en dat hij een optimale begeleiding en verzorging geniet.

De betrokken arts wint voorafgaand alle adviezen in die hij nodig heeft om zijn beslissing toe te lichten, met name het advies van minstens één collega die gespecialiseerd is in de aandoening waaraan de patiėnt lijdt, van het verplegend team en van het palliatief team, alsook van iedere derde of van iedere cel die bij de besluitvorming kan helpen.

Hij pleegt ook overleg met de naasten en met iedere persoon die de patiėnt daartoe aanwijst.

De adviezen van de geraadpleegde personen moeten betrekking hebben op het geheel van de in § 2 bedoelde voorwaarden.

§ 2. De handelingen, in uitzonderlijke omstandigheden door artsen uitgevoerd, die het overlijden van een patiėnt op diens verzoek tot gevolg hebben, kunnen enkel worden gerechtvaardigd volgens de principes van de noodtoestand als :

1ŗ deze handelingen het enige middel zijn om een oplossing aan te reiken voor het uitzichtloos en ondraaglijk lijden van een patiėnt die in een stervensfase verkeert, aan een ongeneeslijke ziekte lijdt en binnen afzienbare tijd zal overlijden;

2ŗ de arts zich voorafgaand via herhaalde gesprekken met de patiėnt en via de adviezen van de personen bedoeld in § 1, heeft vergewist van de graad van bewustzijn van de patiėnt, van zijn reėle en persoonlijke vastberadenheid, van het uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en duurzaam karakter van zijn verzoek, van zijn ondraaglijke pijn die niet verlicht kan worden, van het feit dat zijn ziekte volgens de huidige stand van de wetenschap ongeneeslijk is en van een prognose van overlijden binnen afzienbare tijd.

§ 3. De betrokken arts kan weigeren het verzoek van de patiėnt in te willigen. In dat geval brengt hij de patiėnt daarvan op de hoogte. »;

B) Paragraaf 4 doen vervallen.

Verantwoording

§ 1. In § 1 wordt « het verzoek » niet nader omschreven, terwijl het toch voor het eerst vermeld wordt in de wettekst. Om welk verzoek gaat het precies ? Er kan dus verwarring optreden tussen § 2, de voorwaarden die in § 2 worden opgesomd en het schriftelijk verzoek waarover sprake is in § 3.

Het verzoek van de patiėnt staat centraal in het wetsvoorstel. De bevindingen die uit de hoorzittingen naar voren kwamen, moeten duidelijker worden weergegeven. De sprekers hebben er toen op gewezen hoe noodzakelijk het is dat het verzoek van de patiėnt « gehoord » wordt en « ontleed » wordt. Een euthanasieverzoek is immers vaak dubbelzinnig. Meestal wil de patiėnt die vraagt om te sterven, niet echt sterven : hij vraagt om in leven te blijven en op een andere manier te leven. Het is dus heel vaak een hulpkreet van een zieke om beter of minder slecht te leven.

De arts die geconfronteerd wordt met een euthanasieverzoek, moet dus een reėle dialoog aangaan met de patiėnt. Als hij dit niet doet, kan hij niet oordelen over de duurzaamheid van het verzoek. Beoordeelt hij in dat geval het verzoek toch, dan verzaakt hij zijn plicht tot morele en medische bijstand die de code van geneeskundige plichtenleer hem oplegt. Te weinig dokters maken nog tijd om naar de patiėnt te luisteren. Het kan toch niet dat een dokter euthanasie zou plegen op een patiėnt omdat niet aan zijn elementaire behoeften is voldaan. Dat zou hetzelfde zijn als de patiėnt niet behandelen. Dit amendement bepaalt ook dat de arts ook andere personen aan deze dialoog moet laten deelnemen, met name personen die de patiėnt wil ontmoeten of die hem zouden kunnen helpen. Het amendement benadrukt dus de plicht van de dokter om hulp te bieden, wat tenslotte zijn hoofdtaak is. Wij menen dat er zo snel mogelijk gestart moet worden met de dialoog tussen dokter en patiėnt en met de raadpleging van personen die de patiėnt kunnen helpen of die de beslissing van de arts kunnen vergemakkelijken. Het is met andere woorden de plicht van de arts en van het verplegend team om de patiėnt zo goed mogelijk te helpen en hem niet aan zijn lot over te laten, zodat hij het duurzame verzoek om te sterven niet hoeft te formuleren.

De arts moet zich er eveneens van vergewissen dat de patiėnt op correcte wijze geļnformeerd is over zijn gezondheidstoestand en dat hij een optimale begeleiding en verzorging geniet. Het helpen sterven van de patiėnt die in de stervensfase verkeert, mag slechts het allerlaatste middel zijn. In geen geval mag het ontbreken van de dialoog of onvoldoende kennis van behandelingen die zijn toegespitst op pijnbestrijding of nog een gebrek aan psychologische begeleiding een dergelijke handeling verantwoorden.

§ 2. Wat de basisfilosofie betreft, blijft dit artikel onveranderd in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel van de indieners (stuk Senaat, nr. 2-151/1) :

1. Het doet geen afbreuk aan de artikelen van het Strafwetboek die opzettelijk doden strafbaar stellen.

2. Het wetsvoorstel betreffende de euthanasie, nr. 2-244/23, raakt formeel niet aan het Strafwetboek. Wanneer men ervan uit gaat dat er geen reden is om te raken aan een van de kerngedachten van onze samenleving die door ons Strafwetboek bekrachtigd worden, namelijk het verbod om te doden, moet men die redenering doortrekken. Dat betekent dat euthanasie op een patiėnt, zelfs uit medelijden, doodslag moet blijven en dat euthanasie, toegepast onder de voorwaarden die door deze wet worden bepaald, een ethische en strafrechtelijke schending van dit basisverbod is. Dit verbod is trouwens herhaald in Aanbeveling 1418 van de Raad van Europa van 25 juni 1999 betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van ongeneeslijk zieken en stervenden, net als in het recente standpunt van de Wereldgeneeskundige Associatie betreffende de euthanasie van 5 mei 2001 dat unaniem is goedgekeurd, behalve door Nederland. De schending ervan kan echter in uitzonderlijke omstandigheden worden gerechtvaardigd wanneer aan de gebruikelijke voorwaarden van een noodtoestand is voldaan. De objectieve rechtvaardigingsgrond die de noodtoestand is, impliceert dat degene die de daad stelt bewust de wet overtreedt om zijn plicht te doen, maar daarbij beseft dat hij altijd verantwoording voor zijn daden moet afleggen. Bij een depenalisering is dat niet zo. Bij de noodtoestand heeft de controle van de samenleving betrekking op de redenen waarom tot euthanasie is overgegaan. Staat de wet euthanasie toe, dan beperkt de controle zich tot een louter formeel toezicht op de voorwaarden waaronder tot euthanasie is overgegaan. Degene die de handeling verricht, zal aan niemand rekenschap moeten geven indien hij voldoet aan de voorwaarden die de wet stelt.

Dat is onaanvaardbaar gelet op de ernst van de handeling en het feit dat het om mensen gaat die in onze samenleving tot de kwetsbaarsten behoren. De noodtoestand is de rechtsfiguur die de waarachtige controle van de samenleving op de uitgevoerde handelingen het best garandeert.

De door de meerderheid voorgestelde amendementen waarin sommige soorten moord uit het Strafwetboek worden gehaald en niet meer beschouwd worden als een overschrijding van een basisnorm van de mensheid in een democratische samenleving, zijn om de volgende redenen onaanvaardbaar :

Zij betekenen dat de wetgever ervan uitgaat dat sommige levens meer of minder bescherming verdienen dan andere.

Dit is totaal in strijd met de Europese en internationale democratische coherente regelgeving [EVRM, Aanbeveling 1418 van de Raad van Europa, Verklaring van Marbella van de Wereldgeneeskundige Associatie (1992), Verklaring van Madrid van de Wereldgeneeskundige Associatie (1987), Eenparig advies van het Franse Comité voor bio-ethiek, Resolutie betreffende de euthanasie van de Wereldgeneeskundige Associatie van 5 mei 2001].

Euthanasie uit het strafrecht halen is des te meer onaanvaardbaar omdat de controle van de samenleving op de door de arts verrichte handelingen in het wetsvoorstel 2-244/23 een zuiver formele en onbestaande controle is. De oorspronkelijke evaluatiecommissie is omgevormd tot een controlecommissie die buiten de rechterlijke macht valt en die de vervolgingsbevoegdheid van het openbaar ministerie beperkt en zelfs uitsluit. Hoe kan de democratische controle op de toepassing van de wet worden uitgeoefend ? Hoe kan eerbiediging van de rechten van de patiėnt worden afgedwongen ? Wordt hierdoor de macht van het medisch korps in de al scheefgetrokken verhouding arts/patiėnt niet nog groter ? Die controle moet ons inziens worden uitgeoefend door de klassieke gerechtelijke instanties van onze democratische Staat indien men niet wil dat degene die moet controleren, zelf gecontroleerd wordt. Dat zou het toppunt zijn daar tijdens de hoorzittingen herhaaldelijk gewezen is op de almacht van het medisch korps tegenover een kwetsbare patiėnt. Niets belet evenwel dat in het onderzoeksstadium van de zaak, de rechter geļnformeerd wordt door een commissie van deskundigen. Dat is het doel van ons amendement dat ertoe strekt een commissie voor medische expertise in strafzaken in te stellen.

De wettelijke verankering van euthanasie gekoppeld aan een louter formele controle op de voorwaarden waaronder tot de toegestane handeling wordt overgegaan, dreigt de verantwoordelijkheidszin van de betrokkene op het terrein negatief te beļnvloeden en de handeling zelf te bagatelliseren.

Op de gevaren voor misbruiken die daaraan verbonden zijn, werd tijdens de hoorzittingen herhaaldelijk gewezen. Men mag de sociale en economische context waarbinnen de wet zal worden toegepast niet uit het oog verliezen. Een dergelijke machtiging lijkt ons risico's in te houden wanneer het gaat om de bescherming van de zwaksten (stijging van het aantal afhankelijke bejaarden die lijden aan verschillende ziekten, stijging van de kosten voor gezondheidszorg, geneeskunde met twee snelheden ...) en om de solidariteit bij de begeleiding van zwaar zieken. Zij lijkt ons des te gevaarlijker omdat zij ook kan worden toegepast op personen die niet in een stervensfase verkeren. Een wet die euthanasie toestaat, garandeert onvoldoende dat het recht op sterven nooit ontaardt in een gedwongen sterven.

De voorwaarden voor het ontstaan van het recht om zich op de noodtoestand te beroepen, worden in het artikel verduidelijkt. Zij hebben betrekking op :

­ de patiėnt zelf : hij moet meerderjarig zijn, handelingsbekwaam, helder en bewust is op het ogenblik van zijn verzoek; Indien men het uitvoeren van euthanasie toestaat, is het belangrijk dat de patiėnt niet alleen juridisch bekwaam is op het ogenblik van zijn verzoek, maar ook dat hij helder is. De Nationale Vereniging voor hulp aan verstandelijk gehandicapten heeft in haar schrijven van 21 december 2000 het belang van het begrip « helderheid » benadrukt. De vereniging zegt meer bepaald dat dit bijzonder belangrijk is voor mensen die verstandelijk gehandicapt zijn maar niet als burgerlijk onbekwaam worden beschouwd, hoewel zij niet in staat zijn om op heldere wijze de volledige draagwijdte van een verzoek om euthanasie in te schatten.

Aangezien het woord « bewust » te restrictief is ­ de persoon die niet helemaal helder is, is daarom nog niet bewusteloos ­ lijkt het ons noodzakelijk om hier het begrip « helderheid » aan toe te voegen. Deze helderheid moet worden gecontroleerd op het ogenblik dat om euthanasie wordt verzocht én op het ogenblik dat de euthanasie wordt uitgevoerd. Het moet onmogelijk zijn voor een arts om, op basis van een verzoek van de patiėnt, euthanasie uit te voeren op een patiėnt die dit verzoek ooit heeft geuit en daarna bewusteloos is geworden.

De patiėnt moet trouwens meerderjarig zijn. Het probleem van euthanasie voor minderjarigen die al dan niet in een stervensfase verkeren, is uiterst delicaat en kan hier niet als bij toverslag geregeld worden door middel van iets dat eigenlijk een kunstgreep is en het begrip « ontvoogding » hanteert. Volgens de artikelen 476 en volgende van het Burgerlijk Wetboek wordt de minderjarige van rechtswege ontvoogd indien hij huwt (dat wil zeggen in principe vanaf de meerderjarigheid of vanaf 18 jaar, alhoewel de minderjarige ook vrijstelling kan krijgen en vroeger in het huwelijk kan treden), maar kan hij ook ontvoogd worden door de rechtbank en wel zodra hij de volle leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt.

De ontvoogding is geen vervroegde meerderjarigheid maar een overgangssysteem, dat de vrijheid en de bescherming van de minderjarige combineert. Voor bepaalde handelingen blijft de minderjarige immers onderworpen, niet aan een representatieregeling maar wel aan een bijstandsregeling met een curator of aan een voogdijstelsel. Het lijkt ons ongepast om euthanasie bij minderjarigen via deze omweg te regelen.

­ het verzoek van de patiėnt : dat moet uitgaan van de patiėnt zelf (persoonlijk), moet uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en duurzaam zijn.

­ de uitzonderlijke ernst van de gezondheidstoestand van de patiėnt, in het bijzonder :

­ het onomkeerbaar en ondraaglijk lijden van de patiėnt : het concept « uitzichtloos » (synoniem van het woord « onomkeerbaar » dat in voorstel nr. 2-151 wordt gebruikt) is objectief ­ « pijn die de geneeskunde momenteel niet kan verlichten » ­, terwijl het concept « ondraaglijk » bij uitstek subjectief is. Alleen de patiėnt voelt zijn eigen lijden en zijn omgeving kan onmogelijk beoordelen of het ondraaglijk is. De voorgestelde wet heeft een te grote toepassingssfeer omdat euthanasie ook mag worden uitgevoerd wanneer er enkel sprake is van psychisch lijden als gevolg van een ernstige en ongeneeslijke ziekte. Psychiatrische studies tonen echter aan dat er geen enkel rationeel middel bestaat om een onderscheid te maken tussen psychisch lijden dat te maken heeft met de objectieve medische toestand en psychisch lijden dat een niet medische oorzaak heeft (financiėle problemen, leeftijd, eenzaamheid, verlies van een dierbare, depressie, ...). De wet kan ook betrekking hebben op depressieve personen of op personen met zelfmoordneigingen. Het wordt nog gevaarlijker omdat in het voorstel euthanasie niet langer wordt voorbehouden voor personen in een stervensfase, maar ook mogelijk wordt gemaakt voor patiėnten die nog lang kunnen leven. Volgens het voorstel mag euthanasie worden uitgevoerd op een persoon die al meerdere zelfmoordpogingen heeft ondernomen en die zijn wil om de sterven herhaald heeft uitgedrukt (zaak Chabot in Nederland). Euthanasie kan volgens het voorstel ook voor personen die op een of andere manier voortdurend uiting geven aan hun onwil om te leven (zaak Brongersma in Nederland). Het vage begrip « medisch uitzichtloze situatie » dat in het wetsvoorstel wordt gebruikt, laat vermoeden dat de aangehaalde situatie kan verwijzen naar verschillende levensjaren, ook voor patiėnten die overduidelijk niet binnen afzienbare tijd zullen overlijden (artikel 3, § 1). Op die manier is het onderscheid tussen de patiėnten bedoeld in artikel 3, § 1 en de patiėnten bedoeld in artikel 3, § 2, erg onduidelijk.

­ de ongeneeslijke aard van de ziekte : in sommige gevallen is het moeilijk vast te stellen of een ziekte ongeneeslijk is. Volgens sommige artsen kan men zich vergissen in een diagnose of een prognose, zelfs als die fataal is. Dat aspect moet dus degelijk worden geverifieerd. Kan een geneesheer zich om te beginnen altijd met zekerheid uitspreken over het « ongeneeslijke » karakter van een aandoening, of over het « medisch uitzichtloze » karakter van een situatie, a fortiori indien de patiėnt duidelijk niet in een stervensfase verkeert ? De spectaculaire ontdekkingen van de medische wetenschap kunnen de prognoses van een ziekte fundamenteel wijzigen. Wat voegt bovendien het begrip « medisch uitzichtloze situatie » toe aan het begrip « ongeneeslijke » ziekte ? Het begrip versterkt het element van subjectiviteit, maar is verder overbodig.

­ de prognose van een overlijden binnen afzienbare tijd. Dat sluit patiėnten met een toevallige aandoening of een pathologische aandoening die niet in een stervensfase verkeren en elke hulp bij zelfdoding uit. Wij vinden dit een essentieel onderdeel van de bescherming van de patiėnt tegen euthanasie die wordt ingegeven door de familiale, sociale en economische context. Volgens ons is euthanasie op personen die niet in een stervensfase verkeren, een heel ander probleem. In de buitenlandse medische literatuur is dat onderscheid altijd al gemaakt. Het is volgens ons dus niet wenselijk om de euthanasie op patiėnten in een stervensfase in eenzelfde wet onder te brengen als hulp bij zelfdoding of euthanasie op personen die niet in een stervensfase verkeren. De commissiebesprekingen en de hoorzittingen waren hoofdzakelijk gewijd aan euthanasie en de bezinning over (medische) hulp bij zelfdoding is nog lang niet afgerond. Tijdens de hoorzittingen is er wel op gewezen dat de wetgeving betreffende euthanasie en a fortiori betreffende hulp bij zelfdoding er juist komt op een ogenblik dat in onze maatschappij steeds meer zelfmoorden voorkomen. De wetgeving hierover zal in elk geval rekening moeten houden met de plicht van artsen om steeds te proberen het leven te redden van een patiėnt die buiten bewustzijn is ten gevolge van een zelfmoordpoging [zie bijvoorbeeld de Verklaring van de rechten van de patiėnt van Lissabon (Wereldgeneeskundige Associatie, 1995)].

Omdat euthanasie een uitzonderlijk zwaarwichtige handeling is, moet de arts een aantal adviezen vragen die hem bij zijn beslissing kunnen helpen en met name het advies van :

­ minstens één collega die gespecialiseerd is in de aandoening waaraan de patiėnt lijdt;

­ het verplegend team en het palliatief team;

­ elke derde of elke cel die hem bij zijn beslissing kan helpen;

­ de naasten en iedere persoon die de patiėnt aanwijst.

Die adviezen moeten betrekking hebben op alle eerder opgesomde voorwaarden die verband houden met het verzoek van de patiėnt en alle aspecten ervan (ondubbelzinnig, uitdrukkelijk, ...). Bovendien moet het gaan om een ongeneeslijke aandoening, om ondraaglijke pijn die niet kan worden gelenigd en moet er sprake zijn van een verwacht overlijden binnen afzienbare tijd.

Vaak beheerst de arts onvoldoende de pijnbestrijdingstechnieken. Het advies van het verplegend team maar vooral van het palliatief team kan voor hem zeer nuttig zijn. Een euthanasieverzoek verraadt veel pijn. Men moet eerst pogen die pijn te verzachten alvorens het verzoek van de patiėnt in overweging te nemen. Ook het overleg met de verwanten kan belangrijk zijn omdat daardoor de psychologische toestand van de patiėnt duidelijker kan worden en kan blijken of er invloed op hem wordt uitgeoefend. Met de derde of de cel die bij de besluitvorming kan helpen, wordt onder meer (doch niet uitsluitend) het plaatselijk ethisch comité van het ziekenhuis bedoeld. De mening van een derde is bijzonder belangrijk in dergelijke omstandigheden.

Met betrekking tot de voorwaarden voor het ontstaan van het recht om zich op de noodtoestand te beroepen, kan worden verwezen naar de voorwaarden bepaald in de rechtspraak en de rechtsleer. Paragraaf 2 is hierover erg duidelijk omdat hierin het principe verduidelijkt wordt dat, wanneer er verschillende middelen bestaan om het lijden van de patiėnt te verlichten die even efficiėnt zijn maar niet allemaal dezelfde gevolgen hebben, de arts moet kiezen voor het minst schadelijke middel. Met andere woorden, de uitgevoerde handeling moet het enige mogelijke alternatief zijn, het enige middel om het lijden van de patiėnt te verlichten.

De laatste paragraaf bepaalt dat de arts gewetensbezwaren kan opwerpen. De arts kan te allen tijde weigeren in te gaan op een verzoek om euthanasie. In dat geval moet hij de patiėnt daarover inlichten zodat deze zich eventueel tot een andere arts kan richten.

Nr. 785 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

In § 1 de bepaling na het derde streepje vervangen als volgt :

« ­ deze handelingen het enige middel zijn om een oplossing aan te reiken voor het uitzichtloos en ondraaglijk lijden van een patiėnt die in een stervensfase verkeert, aan een ongeneeslijke ziekte lijdt en binnen afzienbare tijd zal overlijden; »

Verantwoording

Zie amendement nr. 73.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
Georges DALLEMAGNE.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 786 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

In § 1, derde gedachtestreepje, de woorden « fysiek of psychisch lijden » vervangen door de woorden « fysiek en psychisch lijden ».

Verantwoording

De voorgestelde wet heeft een te ruime werkingssfeer omdat euthanasie toegelaten blijft in gevallen van uitsluitend psychisch lijden als gevolg van ernstige en ongeneeslijke ziekte. Psychiatrische studies tonen echter aan dat er geen enkel rationeel middel bestaat om een onderscheid te maken tussen psychisch lijden, dat te maken heeft met de objectieve medische toestand waarin de patiėnt zich bevindt, en het lijden dat een niet medische oorzaak heeft (financiėle problemen, leeftijd, eenzaamheid, verlies van een dierbare, depressie ...). De voorgestelde wet kan betrekking hebben op depressieven of mensen met zelfmoordneigingen. Dit is des te gevaarlijker omdat euthanasie in het voorstel niet beperkt blijft tot de stervensfase, maar ook mogelijk is voor patiėnten die nog een lange levensverwachting hebben. Dit voorstel staat euthanasie toe op personen die reeds meerdere zelfmoordpogingen hebben gedaan en herhaaldelijk de wil om te sterven hebben uitgedrukt, of op personen die op een of andere manier hun blijvende, existentiėle wanhoop te kennen hebben gegeven.

Deze ontsporing bestaat al in Nederland : na de zaak Chabot, waarin de Hoge Raad euthanasie had toegestaan op een psychiatrische patiėnt, vanwege somatisch en/of psychisch lijden en de aftakeling van de persoon als gevolg daarvan, heeft de rechtbank in Haarlem op 30 oktober 2000 een vonnis gewezen in de zaak Brongersma. Het gaat om een patiėnt uit een intellectueel milieu, die een actief leven had geleid als advocaat en lid van de Eerste Kamer van het Nederlandse Parlement. In 1984 had hij een verzoek om euthanasie geuit, dat hij in 1993 en 1998 herhaalde. Hij vroeg om hulp bij zelfdoding omdat hij de zin van het leven niet meer zag en de controle over zijn eigen dood wilde behouden. Een psychiatrisch onderzoek bracht niets abnormaals aan het licht. De behandelende arts kwam tot de conclusie dat het verzoek volledig vrijwillig, overwogen en duurzaam was en verschafte de heer Brongersma de middelen om zichzelf te doden. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er sprake was van ondraaglijk en uitzichtloos lijden en verklaarde de feiten niet strafbaar. Dit arrest is in de Nederlandse rechtsleer bekritiseerd en het openbaar ministerie is ertegen in beroep gegaan. Zoals de minister van Justitie heeft benadrukt, kan er, wanneer het somatisch of psychisch lijden ontbreekt, geen sprake zijn van rechterlijke controle op de voorzichtigheidscriteria die in de jurisprudentie zijn uitgewerkt (en nu overgenomen in de Nederlandse wet).

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 787 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

In § 2 een 1ŗbis invoegen, luidende :

« 1ŗbis. alle morele en medische curatieve en palliatieve bijstand verlenen die nodig is om de morele en fysieke pijn van de patiėnt te verzachten en zijn waardigheid te bewaren; »

Verantwoording

Tijdens de hoorzittingen hebben verschillende sprekers erop gewezen hoe noodzakelijk het is dat de vraag van de patiėnt « gehoord » wordt en « ontleed » wordt. Een euthanasieverzoek is immers vaak dubbelzinnig. Meestal wil de patiėnt die vraagt om te sterven, niet echt sterven : hij vraagt om in leven te blijven en op een andere manier te leven. Het is dus heel vaak een hulpkreet van een zieke om beter of minder slecht te leven.

Uit de hoorzittingen is gebleken hoe belangrijk de rol is van de geneeskunde die is toegespitst op het verzachten van de pijn en van de palliatieve geneeskunde, in het voorkomen van euthanasieverzoeken. Het voorgestelde amendement nr. 14 houdt hier geen rekening mee. Er is overigens iets paradoxaals in het willen goedkeuren van een algemene wetgeving over euthanasie op een ogenblik dat de pijnbestrijding een enorme vooruitgang boekt (pijnklinieken, zie experimenten zowel in Belgiė als in het buitenland op dit gebied). Tijdens de hoorzittingen hebben de sprekers opgemerkt dat palliatieve zorg in de meeste gevallen het antwoord is op de vraag van patiėnten om euthanasie. Daardoor kan pijn op doeltreffende manier verzacht worden en is er een passende geestelijke psychologische of spirituele begeleiding.

De arts heeft als eerste plicht ten opzichte van zijn patiėnt, die patiėnt moreel en medisch te helpen. Artikel 96 van de Code van de medische plichtenleer herinnert ons hieraan : « Wanneer het levenseinde van de patiėnt nadert en hij nog in enige mate bewust is, moet de geneesheer hem moreel bijstaan en de middelen aanwenden die nodig zijn om zijn geestelijk en fysiek lijden te verzachten en hem waardig te laten sterven. Wanneer de patiėnt definitief in een toestand van diepe bewusteloosheid verkeert, zal de geneesheer zich tot comfortzorgen beperken. »

Wanneer de arts met een euthanasieverzoek geconfronteerd wordt, moet hij dus met de patiėnt een reėle dialoog voeren en met het verplegend team en het palliatief team praten teneinde zich ervan te vergewissen dat de patiėnt een optimale begeleiding en verzorging krijgt. Vaak beheerst de arts onvoldoende de pijnbestrijdingstechnieken of slaagt hij er niet in de patiėnt de psychologische steun te bieden die zijn toestand vergt. In vele gevallen is het bijsturen van de verpleging en de begeleiding een antwoord op het verzoek van de patiėnt. De raadpleging van het palliatief team of van een persoon die gespecialiseerd is in pijnbestrijding, zou dus moeten worden verplicht gesteld wanneer een euthanasieverzoek geformuleerd wordt.

Het helpen sterven van de patiėnt die in de stervensfase verkeert, mag slechts het allerlaatste middel zijn en in geen geval mag het ontbreken van de dialoog of onvoldoende kennis van behandelingen die zijn toegespitst op pijnbestrijding of nog een gebrek aan psychologische begeleiding een dergelijke handeling verantwoorden.

Deze voorwaarde moet worden ingevoegd vóór de voorwaarde in het 2ŗ. Het is immers onaanvaardbaar dat men zich vergewist van de aanhoudende pijn van de patiėnt zonder eerst geprobeerd te hebben die pijn te verzachten. In dat geval zou men overigens de arts er kunnen van beschuldigen dat hij zijn patiėnt in de steek laat.

De verplichting van de arts om morele en medische bijstand te geven moet vermeld worden in de euthanasiewet. De hoofdplicht van de arts om zijn patiėnt niet in de steek te laten is in de Code van geneeskundige plichtenleer opgenomen, meer bepaald in hoofdstuk IX met betrekking tot het naderende levenseinde. Wij achten deze vereiste essentieel, aangezien dit wetsvoorstel een in algemene bewoordingen geformuleerde afwijking vormt op de eed van Hippocrates en op artikel 95 van de Code van geneeskundige plichtenleer dat zegt : « De geneesheer mag niet opzettelijk de dood van een zieke veroorzaken, noch hem helpen zelfmoord te plegen. »

De geneesheer moet zich ervan vergewissen dat de patiėnt een optimale begeleiding en verzorging krijgt. Het helpen sterven van de patiėnt die in de stervensfase verkeert, mag slechts het allerlaatste middel zijn en in geen geval mag het ontbreken van de dialoog of onvoldoende kennis van behandelingen die zijn toegespitst op pijnbestrijding of nog een gebrek aan psychologische begeleiding een dergelijke handeling verantwoorden.

Nr. 788 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

In § 2, 2ŗ, in de eerste volzin, de woorden « zich verzekeren van het aanhoudend fysiek of psychisch lijden van de patiėnt » vervangen door de woorden « zich verzekeren van het ondanks aangepaste behandelingen aanhoudend fysiek of psychisch lijden van de patiėnt ».

Verantwoording

Tijdens de hoorzittingen hebben verschillende sprekers erop gewezen hoe noodzakelijk het is dat de vraag van de patiėnt « gehoord » wordt en « ontleed » wordt. Een euthanasieverzoek is vaak dubbelzinnig. Meestal wil de patiėnt die vraagt om te sterven, niet echt sterven : hij vraagt om in leven te blijven en op een andere manier te leven. In vele gevallen vraagt de zieke hulp om beter of minder slecht te leven.

Uit de hoorzittingen is gebleken hoe belangrijk de rol is van de geneeskunde die is toegespitst op het verzachten van de pijn en van de palliatieve geneeskunde, in het voorkomen van euthanasieverzoeken. Artikel 3 houdt geen rekening met die dimensie. Er is overigens iets paradoxaals in het willen goedkeuren van een algemene wetgeving over euthanasie op een ogenblik dat de pijnbestrijding een enorme vooruitgang boekt (pijnklinieken, zie experimenten zowel in Belgiė als in het buitenland op dit gebied). Tijdens de hoorzittingen hebben de sprekers opgemerkt dat palliatieve zorg in de meeste gevallen het antwoord is op de vraag van patiėnten om euthanasie. Daardoor kan pijn op doeltreffende manier verzacht worden en is er een passende geestelijke, psychologische of spirituele begeleiding.

De arts heeft als eerste plicht ten opzichte van zijn patiėnt, die patiėnt moreel en medisch te helpen. Artikel 96 van de Code van de medische plichtenleer herinnert ons hieraan : « Wanneer het levenseinde van de patiėnt nadert en hij nog in enige mate bewust is, moet de geneesheer hem moreel bijstaan en de middelen aanwenden die nodig zijn om zijn geestelijk en fysiek lijden te verzachten en hem waardig te laten sterven. Wanneer de patiėnt definitief in een toestand van diepe bewusteloosheid verkeert, zal de geneesheer zich tot comfortzorgen beperken. »

Wanneer de arts met een euthanasieverzoek geconfronteerd wordt, moet hij dus met de patiėnt een reėle dialoog voeren en met het verplegend team en het palliatief team praten teneinde zich ervan te vergewissen dat de patiėnt een optimale begeleiding en verzorging krijgt. Vaak beheerst de arts onvoldoende de pijnbestrijdingstechnieken of slaagt hij er niet in de patiėnt de psychologische steun te bieden die zijn toestand vergt. In vele gevallen is het bijsturen van de verpleging en de begeleiding een antwoord op het verzoek van de patiėnt. De raadpleging van het palliatief team of van een persoon die gespecialiseerd is in pijnbestrijding, zou dus moeten worden verplicht gesteld wanneer een euthanasieverzoek geformuleerd wordt.

Het helpen sterven van de patiėnt die in de stervensfase verkeert, mag slechts het allerlaatste middel zijn en in geen geval mag het ontbreken van de dialoog of onvoldoende kennis van behandelingen die zijn toegespitst op pijnbestrijding of nog een gebrek aan psychologische begeleiding een dergelijke handeling verantwoorden. Het is immers onaanvaardbaar dat men zich vergewist van de aanhoudende pijn van de patiėnt zonder eerst geprobeerd te hebben die pijn te verzachten. In dat geval zou men overigens de arts er kunnen van beschuldigen dat hij zijn patiėnt in de steek laat.

De plicht van de arts om morele en medische bijstand te verlenen, moet worden opgenomen in een euthanasiewet. Deze hoofdplicht van de arts om zijn patiėnt niet in de steek te laten, is in de Code van geneeskundige plichtenleer opgenomen, meer bepaald in artikel 96 van hoofdstuk IX met betrekking tot het naderende levenseinde. Wij achten deze vereiste essentieel aangezien dit wetsvoorstel een in algemene bewoordingen geformuleerde afwijking vormt op de eed van Hippocrates en op artikel 95 van de Code van geneeskundige plichtenleer dat zegt : « De geneesheer mag niet opzettelijk de dood van een zieke veroorzaken, noch hem helpen zelfmoord te plegen. »

De arts moet zich ervan vergewissen dat de patiėnt optimaal begeleid en verzorgd wordt. Het helpen sterven van de patiėnt die in de stervensfase verkeert, mag slechts het allerlaatste middel zijn en in geen geval mag het ontbreken van de dialoog of onvoldoende kennis van behandelingen die zijn toegespitst op pijnbestrijding of nog een gebrek aan psychologische begeleiding een dergelijke handeling verantwoorden.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
Georges DALLEMAGNE.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 789 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

In § 2, 2ŗ, de woorden « fysiek of psychisch lijden » vervangen door de woorden « fysiek en psychisch lijden ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 786

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 790 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

Paragraaf 2, 3ŗ, wijzigen als volgt :

A) het eerste lid vervangen als volgt :

« minstens één andere arts raadplegen die gespecialiseerd is in de aandoening waaraan de patiėnt lijdt en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier en onderzoekt de patiėnt. Hij vergewist zich ervan dat is voldaan aan alle in § 1 bedoelde voorwaarden en dat de pijnbestrijdende behandelingen, de zorg en de begeleiding die worden verleend aangepast zijn aan de toestand van de zieke. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen. »;

B) in het tweede lid de woorden « bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen » vervangen door de woorden « gespecialiseerd in de aandoening in kwestie ».

Verantwoording

Omdat euthanasie een uitzonderlijk zwaarwichtige handeling is, moet de arts een aantal adviezen vragen die hem bij zijn beslissing kunnen helpen en met name het advies van minstens één collega die gespecialiseerd is in de aandoening waaraan de patiėnt lijdt (het woord « gespecialiseerd » inzake bepaalde aandoening is juister dan het woord « bevoegd » aangezien elke arts geacht is bevoegd te zijn op basis van zijn titel van doctor in de geneeskunde).

Het vereiste advies van minstens één collega staat ook in artikel 97 van de Code van geneeskundige plichtenleer, dat gaat over beslissingen aangaande het op gang brengen of beėindigen van behandelingen van patiėnten in de laatste levensfase.

De geraadpleegde arts moet vaststellen dat alle in § 1 opgesomde voorwaarden verenigd zijn met betrekking tot de patiėnt zelf (graad van bewustzijn), tot het verzoek van de patiėnt in al zijn aspecten (vrijwillig, overwogen, herhaald, duurzaam), en tot de gezondheidstoestand van de patiėnt (ongeneeslijke ziekte, ondraaglijk lijden dat niet gelenigd kan worden, prognose van overlijden binnen afzienbare tijd).De tweede arts moet ook nagaan of de zorg en de begeleiding aangepast zijn aan de toestand van de patiėnt.

Als hij over bepaalde elementen geen vaststellingen kan doen, moet hij dat ook vermelden.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
Georges DALLEMAGNE.
René THISSEN.

Nr. 791 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

In § 2, 3ŗ, tweede lid, de woorden « De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiėnt als de behandelende arts » vervangen door de woorden « De geraadpleegde arts mag nooit een band hebben gehad met de patiėnt of met de behandelende arts. »

Verantwoording

Zie het advies van de Raad van State waarin gevraagd wordt de onafhankelijkheid van de behandelende arts te preciseren (stuk Senaat, nr. 2-244/21, 16).

Nr. 792 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

Paragraaf 2, 4ŗ, vervangen als volgt :

« 4ŗ over alle in § 1 bedoelde voorwaarden het advies inwinnen van het verplegend team en van het palliatief team, alsook van iedere derde of van iedere cel die bij de besluitvorming kan helpen; ».

Verantwoording

Omdat euthanasie een uitzonderlijk zwaarwichtige handeling is, moet de arts een aantal adviezen vragen die hem bij zijn beslissing kunnen helpen en met name het advies van het verplegend team en het palliatief team, alsook van elke derde of elke cel die hem bij zijn beslissing kan helpen.

Het gaat daarbij niet om een gewoon onderhoud op verzoek van de patiėnt, maar om een echte dialoog waarbij de teams om een advies wordt gevraagd. Die adviezen moeten betrekking hebben op alle eerder opgesomde voorwaarden die verband houden met de patiėnt zelf (graad van bewustzijn), met het verzoek van de patiėnt en alle aspecten ervan (vrijwillig, overwogen, herhaald, duurzaam). Bovendien moet het gaan om een ongeneeslijke aandoening, om ondraaglijke pijn die niet kan worden gelenigd en moet er sprake zijn van een verwacht overlijden binnen afzienbare tijd.

Deze voorwaarde moet opnieuw soepel beoordeeld worden rekening houdend met de specifieke bekwaamheid van de geraadpleegde persoon. Vaak beheerst de arts onvoldoende de pijnbestrijdingstechnieken. Het advies van het verplegend team maar vooral van het palliatief team kan voor hem zeer nuttig zijn. Een euthanasieverzoek verraadt veel pijn. Men moet eerst pogen die pijn te verzachten alvorens het verzoek van de patiėnt in overweging te nemen. Met de derde of de cel die bij de besluitvorming kan helpen, wordt onder meer (doch niet uitsluitend) het plaatselijk ethisch comité van het ziekenhuis bedoeld. De mening van een derde die geen betrokken partij is in de relatie met de patiėnt, is bijzonder belangrijk in dergelijke omstandigheden. Hij kan voor de arts het ethisch aspect van het probleem verduidelijken.

Het is belangrijk dat zoveel mogelijk collega's uit andere disciplines worden geraadpleegd. Dit bevordert de transparantie van de medische beslissingen die uiteindelijk onder de verantwoordelijkheid van de arts vallen. Er is geen gedeelde of « verwaterde » verantwoordelijkheid aangezien de arts de uiteindelijke beslissing neemt. Deze aanpak maakt het ook mogelijk te voorkomen dat in het geheim euthanasie wordt gepleegd.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 793 VAN DE HEER DALLEMAGNE

(Subamendement op amendement nr. 792)

Art. 3

In het voorgestelde 4ŗ, de woorden « , alsook van iedere derde of van iedere cel die bij de besluitvorming kan helpen » doen vervallen.

Verantwoording

De raadpleging moet op een soepele manier gebeuren. De adviezen van het verplegend team en van het palliatief team zijn voldoende om de arts in te lichten over de toestand van de patiėnt.

Georges DALLEMAGNE.

Nr. 794 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

Paragraaf 3 doen vervallen.

Verantwoording

Zie amendement nr. 81.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
Georges DALLEMAGNE.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 795 VAN DE HEER DALLEMAGNE

Art. 3

In het 1ŗ van § 3, tweede zin, de woorden « moet zich vergewissen van het aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden, en van het vrijwillig, overwogen en herhaald karakter van het verzoek » vervangen door de woorden « moet er zich van vergewissen dat alle in § 1 opgesomde voorwaarden vervuld zijn en moet de mogelijke therapeutische handelingen onderzoeken ».

Verantwoording

De geraadpleegde arts moet vaststellen dat alle in § 1 opgesomde voorwaarden verenigd zijn. Die voorwaarden houden verband met de patiėnt zelf (graad van bewustzijn), met het verzoek van de patiėnt en alle aspecten ervan (ondubbelzinnig, uitdrukkelijk, duurzaam), met het feit dat het gaat om een ongeneeslijke aandoening en om ondraaglijke pijn die niet kan worden gelenigd, en met de prognose van overlijden binnen afzienbare tijd.

Deze tweede arts moet ook andere mogelijkheden van therapie onderzoeken die de patiėnt misschien kunnen doen afzien van zijn aanvraag. Euthanasie mag niet het gevolg zijn van een gebrek aan begeleiding van de patiėnt en de bevestiging van het gebrek aan solidariteit van de menselijke gemeenschap ten aanzien van de lijdende medemens.

Georges DALLEMAGNE.

Nr. 796 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

Een § 3bis invoegen luidende :

« § 3bis. Alvorens tot euthanasie over te gaan, vergewist de arts zich ervan dat de in dit artikel bedoelde voorwaarden zijn vervuld, door in alle geval en met behulp van de adviezen van de geraadpleegde personen over te gaan tot een algehele evaluatie van de fysieke en psychische gezondheidstoestand van de patiėnt, met inachtneming van de familiale en van de sociaal-economische aspecten van zijn toestand. »

Verantwoording

Er wordt door zoveel sprekers gewezen op de mogelijke sociaal-economische ontsporingen, dat het ons essentieel leek dit aspect ook uitdrukkelijk in de voorgestelde tekst te vermelden. Men moet voorkomen dat de wet gebruikt wordt als een middel om aan sociale regulering te doen. Het gevaar voor ontsporing is in de kiem aanwezig in dit voorstel, dat het aspect begeleiding van de zieke volledig op de achtergrond schuift. Mevrouw Baum is wellicht de spreekster die met de meeste nadruk gewezen heeft op het feit dat een economische ontsporing geen hersenschim is, zoals professor Englert had beweerd, maar een reėle dreiging, inzonderheid voor de meeste bejaardenpatiėnten. Zij verwijst naar een studie van de sociologe Anita Hocquard. Men verneemt aldus dat het afbreken van de behandeling wordt gerechtvaardigd door een subjectief oordeel van de geneesheer over het gebrek aan levenskwaliteit in de toekomst. Vervolgens gelden de criteria van de nodeloze zorgverlening en de leeftijd van de patiėnt.

In de volgende jaren mag men drie keer meer 75-jarigen en vier keer meer 85-jarigen en ouderen verwachten in de verzorgingsinstellingen. Het economisch gewicht van de vergrijzing in onze oude wereld leidt tot een vermindering van de medische behandeling van de vierde leeftijd en tot een grotere afhankelijkheid van deze bevolkingsgroep. Men verwacht dat de kosten die een band vertonen met de vergrijzing van de bevolking, met ten minste 30 % zullen stijgen tegen het jaar 2040. Dit gevaar voor een economische ontsporing is reėel wanneer men weet dat 10 % van de zieken 75 % van de uitgaven veroorzaken. Sommige westerse landen weigeren reeds een aantal levensbelangrijke behandelingen terug te betalen. De laatste weken en vooral de laatste dagen van hun leven zijn de duurste (1).

Verschillende andere sprekers hebben tijdens de hoorzitting gewezen op dit reėle gevaar voor euthanasie om sociaal-economische redenen (2).

Het wetsvoorstel biedt, zelfs in de geamendeerde vorm ervan, geen enkele bescherming aan kwetsbare patiėnten.

Door de goedkeuring van een wetgeving over euthanasie of over begeleide zelfdoding, dreigt in de samenleving een stroming te ontstaan die sommige mensen ertoe aanzet euthanasie te vragen, te opteren voor zelfmoord of een beroep te doen op een derde arts met het oog op hulp bij zelfdoding.

Zelfs verwoede verdedigers van de rationele zelfmoord zijn zich terdege bewust van de gevaren van wat zij de gemanipuleerde zelfmoord noemen.

Margaret Pabst-Battin, die gespecialiseerd is in zelfmoord en Assistant Professor of Philosophy aan de Universiteit van Utah is, is de auteur van vele artikelen en van een boek met als titel « Suicide ». Zij verdedigt de idee van de rationele zelfmoord. Ze geeft evenwel toe dat de rationele zelfmoord aanleiding geeft tot een mogelijke manipulatie van de zelfmoord op grote schaal en dat men mensen die normaal niet voor zelfmoord zouden kiezen zo kan manipuleren dat zij dat wel doen.

Zij wijst erop dat een vorm van manipulatie erin kan bestaan dat degene die manipuleert, de toestand waarin het slachtoffer verkeert zo voorstelt dat het slachtoffer zelf er de voorkeur aan geeft te sterven in plaats van te blijven leven. Die druk wordt vaak op subtiele wijze uitgeoefend in de familiale omgeving. Degene die manipuleert stelt de zaken zo voor dat zelfmoord, vergeleken bij de andere alternatieven, in de ogen van zijn slachtoffer de redelijkste keuze wordt. Manipulatie is doeltreffend ook al is degene die manipuleert zich niet bewust van het feit dat hij dat doet.

Dr. Pabst-Battin erkent dat zelfs een hele samenleving gemanipuleerd kan worden en ertoe aangezet kan worden om haar waarden met betrekking tot leven en dood van iemand te wijzigen zodra die samenleving de « rationele zelfmoord » heeft aanvaard. Zo zou de samenleving uiteindelijk suggereren wie er, voor zichzelf maar ook voor iedereen, goed aan doet uit het leven te stappen. De groepen die de grootste risico's lopen zijn de bejaarden en de mensen die kwetsbaar zijn wegens hun gezondheidstoestand (handicap) of hun sociaal-economische positie (de armen of de minderheden) alsook depressieve personen.

De sociologe Anita Hocquart heeft eveneens aangetoond hoe technische en financiėle rationaliteit die, in tegenstelling tot de gangbare opvattingen, wel degelijk leidt tot een sociale boekhouding van de kosten en de baten die niet gunstig is voor de fysiek of mentaal gehandicapte burger, opvallend samenvalt met de dodelijke rationaliteit waarvan de voorstanders van het recht op sterven blijk geven. Hun wens sluit verrassend goed aan bij de gewenste besparingen in de gezondheidszorg !

In haar tweede advies heeft de Belgische Vereniging voor gerontologie en geriatrie op duidelijke wijze hierover haar standpunt bepaald : « Er bestaat een reėel gevaar dat ouderwordenden elk houvast verliezen in een samenleving die de inkorting van het leven op vrijwillige basis toestaat, in een samenleving waarin wat beschouwd wordt als ernstig en ongeneeslijk, vaak ondraaglijker is voor de anderen dan voor de betrokkene zelf. Vele bejaarden zouden zich overbodig kunnen voelen en ten laste van hun naasten en de samenleving. De geriatrische instellingen en de verzorgingsinstellingen hebben nood aan meer middelen en aan vele degelijk opgeleide vakmensen om de verzorging en de verpleging van ouderen te verbeteren en om die ouderen op het einde van hun leven te begeleiden en ervoor te zorgen dat dit levenseinde zowel thuis als in het ziekenhuis of in het verzorgingstehuis een waardig levenseinde is. »

De Belgische Vereniging voor gerontologie en geriatrie benadrukt nog dat het wetsvoorstel geen middel is om een kwalitatief hoogstaande bejaardenzorg te bevorderen.

Wij herinneren er eveneens aan dat, hoewel over mishandeling van bejaarden nog maar weinig onderzoek is verricht en de onderzoeksresultaten nog niet ver genoeg terug in de tijd gaan om te kunnen bepalen of het verschijnsel toeneemt, naar schatting toch 20 % van de bejaarden mishandeld wordt. Deze mishandelingen omvatten zowel financieel misbruik als psychologisch en fysiek geweld.

De « Groupe belge d'étude et de prévention du suicide » stelt dat zelfmoord bij bejaarden een andere werkelijkheid verbergt. De studies van deze groep tonen aan dat het risico op zelfmoord toeneemt met de leeftijd. Diverse wetenschappelijke studies tonen eveneens aan dat het aantal zelfmoorden bij jongeren (15-25 jaar) toeneemt. Het is de eerste doodsoorzaak bij mannen tussen 25 en 45 en de tweede bij jongens tussen 15 en 24.

Bejaarden plegen evenwel meer zelfmoord dan jongeren. In 1995 waren 47,65 % van de personen die zelfmoord pleegden, ouder dan 84 en waren 14,11 % van die mensen tussen 15 en 24 jaar oud.

De ATD Fourth World Movement verwoordde het onlangs zo : « De liberalisering van euthanasie mag de deur niet openen voor een zachte uitroeiing van de armste bevolkingsgroepen. » In de recente Europese geschiedenis zijn er voorbeelden te over van regelrechte « misdaden tegen de menselijkheid », waarvan de armste bevolkingsgroepen het slachtoffer werden : grootschalige verplichte sterilisaties in Zweden, Noorwegen en Denemarken, « culturele genocide » van nomaden in Zwitserland, twee eeuwen van deportatie van arme kinderen en wezen in Groot-Brittanniė, « zachte uitroeiing » van zieken in psychiatrische instellingen in Frankrijk tijdens de oorlog enz... (Courrier van 29 november 2000).

Nr. 797 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

Paragraaf 4 vervangen als volgt :

« § 4. Tijdens een van de gesprekken die de arts heeft met de patiėnt, kan deze hem een geschreven document overhandigen waaruit zijn verzoek blijkt. Het document wordt opgesteld, gedateerd en getekend door de patiėnt zelf.

De patiėnt kan zijn verzoek te allen tijde en op om het even welke manier herroepen, waarna het document uit het medisch dossier wordt gehaald en aan de patiėnt wordt teruggegeven. »

Verantwoording

De formulering is aangepast om het verschil duidelijk te maken tussen het herhaald verzoek om euthanasie en het geschreven document, dat het resultaat is van de dialoog tussen arts en patiėnt (Raad van State, nr. 2-244/21, blz. 16 en 17). Met het voorgestelde amendement blijft de opstelling van dat document een optie voor de patiėnt.

Op het eerste gezicht lijkt deze voorwaarde de patiėnt immers te beschermen, maar uiteindelijk biedt deze bepaling alleen de arts zekerheid in de gewone zin van het woord (dus niet de nagestreefde rechtszekerheid).

De verplichting om het verzoek van de patiėnt in een geschreven document « vast te leggen », kan verschillende risico's inhouden :

­ Vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand, kan het voor de patiėnt moeilijk of zelfs onmogelijk zijn om terug te komen op hetgeen hij heeft geschreven, wat als een soort verbintenis zal worden gezien. Het gevoel van onbehagen van de patiėnt is echter niet noodzakelijk onveranderlijk.

­ Hoe kunnen twee, ogenschijnlijk tegenstrijdige, vereisten met elkaar worden verzoend, namelijk « het herhaald verzoek » (artikel 3, § 1) of « het duurzaam karakter van het verzoek » (artikel 3, § 2, 2ŗ) met het « schriftelijk verzoek » ?

Op welk moment moet het verzoek op schrift worden gesteld ? Gaat men ervan uit dat het verzoek duurzaam is omdat het schriftelijk is opgesteld, of moet de arts altijd, ook na het opstellen van het schriftelijk verzoek, nagaan of de patiėnt in het verzoek volhardt ?

Het risico bestaat dat het geschreven document uiteindelijk wordt beschouwd als het « bewijs » dat de voorwaarden met betrekking tot het verzoek (vrijwillig, overwogen en herhaald) vervuld zijn en de verplichting om ook aan de andere wettelijke voorwaarden te voldoen, een zuivere formaliteit wordt. Het verzoek van de patiėnt is essentieel en niet de schriftelijke vorm daarvan.

Het kan niet de bedoeling zijn dat de hele situatie wordt omgevormd tot een formele administratieve procedure waarin het schriftelijk verzoek dat is opgetekend in het medisch dossier, het bewijs vormt dat alle voorwaarden betreffende het verzoek van de patiėnt zijn nageleefd. Wanneer voor patiėnten die niet in een stervensfase verkeren, die om euthanasie vragen en voor wie de indieners beweren strengere voorwaarden te stellen dan voor de patiėnten in een stervensfase (§ 3), de vereiste minimumtermijn tussen het verzoek en de euthanasie een maand is, kan men hieruit logisch concluderen dat die termijn voor de in § 2 bedoelde patiėnten die in een stervensfase verkeren, korter zou kunnen zijn (of zelfs onbestaande ?). Het gevaar bestaat derhalve dat, zodra er een schriftelijk verzoek is, nagenoeg onmiddellijk tot euthanasie kan worden overgegaan en dat de voorwaarden met betrekking tot de herhaalde aard van het verzoek alsook de voorwaarden betreffende de raadpleging van derden snel verworden tot louter administratieve voorwaarden.

Bovendien bepaalt de tekst dat een meerderjarige persoon, die gekozen is door de patiėnt en geen materieel belang heeft bij diens dood, het verzoek om euthanasie mag opstellen als de patiėnt daartoe niet meer in staat is. Deze bepaling is bijzonder gevaarlijk voor de patiėnt. Als de patiėnt niet in staat is zijn verzoek op schrift te stellen, is dat vaak omdat zijn algemene toestand slecht is. Hoe kan men dan beoordelen of hij echt om euthanasie heeft gevraagd ? Als de patiėnt van mening verandert, hoe kan hij dat dan uiten gezien zijn zwakke gezondheidstoestand ? Het lijkt erop dat men hier met een algemene bepaling een aantal zeer specifieke gevallen tracht te regelen en daardoor alle kwetsbare patiėnten in gevaar brengt. Bovendien is de arts toch de best geplaatste persoon om vast te stellen dat de patiėnt om medische redenen niet meer kan schrijven, veeleer dan zomaar een derde. Het vereiste van een schriftelijke verklaring dat de patiėnt op het eerste gezicht lijkt te beschermen, kan zich uiteindelijk tegen hem keren.

Er moet opnieuw worden verwezen naar de hoorzittingen waaruit duidelijk is gebleken dat de beste bescherming tegen clandestiene euthanasie bestaat in :

1ŗ een procedure van voorafgaand, multidisciplinair, collegiaal overleg;

2ŗ een wetgeving betreffende de rechten van de patiėnt;

3ŗ het bijhouden van een gedetailleerd medisch dossier.

Wij menen dat alle verzoeken van de patiėnt moeten worden gehoord, ongeacht de vorm die zij aannemen. Dit standpunt lijkt ons meer eerbied te betonen voor de specifieke situatie van de patiėnt in zijn laatste levensfase.

Nr. 798 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 3

Paragraaf 5 doen vervallen.

Verantwoording

Uit de hoorzittingen is gebleken dat het bijhouden van een nauwkeurig en gedetailleerd medisch dossier een van de beste middelen is om de wil van de patiėnt te beschermen en clandestiene euthanasie te voorkomen. Vanwege zijn belang wordt in een ander amendement een afzonderlijk hoofdstuk (IIIbis) (artikel 4bis) gewijd aan dit aspect, dat zowel artikel 3 als artikel 4 van deze wet betreft.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
Georges DALLEMAGNE.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 799 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 4. ­ § 1. De beslissingen tot het staken of nalaten van levensverlengende behandelingen bij een patiėnt alsmede de beslissing om over te gaan tot pijnstillende behandelingen die volgens de huidige stand van de geneeskunde verantwoord zijn bij het bestrijden van de pijn en de symptomen en die als ongewild neveneffect de verkorting van het leven van de patiėnt kunnen hebben, kunnen slechts genomen worden wanneer de goed geļnformeerde patiėnt zijn vrije toestemming heeft gegeven en wanneer zij in overeenstemming zijn met de huidige medische inzichten en de medische deontologie.

Uit het medisch dossier van de betrokkene moet blijken dat :

1ŗ de patiėnt op correcte en passende wijze werd geļnformeerd over de beoogde medische handelingen of behandelingen en over de risico's en voordelen die ze inhouden alsmede over de therapeutische of palliatieve alternatieven;

2ŗ de goed geļnformeerde patiėnt zijn vrije toestemming heeft gegeven voor de beoogde medische behandeling of handeling;

3ŗ de arts ten minste een collega heeft geraadpleegd die gespecialiseerd is in de aandoening waaraan de patiėnt lijdt alsmede het verplegend of palliatief team dat de patiėnt omringt;

4ŗ de arts de mening van de naasten heeft gevraagd, tenzij de patiėnt zich hiertegen heeft verzet, alsmede de mening van enige andere door de patiėnt aangewezen persoon.

Indien de patiėnt niet bij bewustzijn is of kennelijk zijn wil niet kan te kennen geven, houdt de arts daarenboven rekening met de eerder geuite wensen van de patiėnt of met de wilsverklaring die hij overeenkomstig § 2 zou hebben kunnen opgesteld, alsmede met de aanwijzingen van diens naasten of van enige andere persoon die de patiėnt vroeger zou hebben kunnen aanwijzen.

De verklaring van de patiėnt of zijn wensen, alsmede alle stappen die door de arts ondernomen zijn en de adviezen van de geraadpleegde personen zijn terug te vinden in het medische dossier van de patiėnt.

§ 2. Elke bekwame en heldere meerderjarige kan voor het geval waarin hij niet bij bewustzijn is of zijn wil niet kan te kennen geven, een wilsverklaring opstellen waarin hij duidelijke instructies geeft over gewenste of ongewenste medische beslissingen, onder meer die bedoeld in § 1 met uitzondering van de actieve levensbeėindiging. De betrokkene kan eventueel een vertrouwenspersoon aanwijzen die de arts op de hoogte brengt van het bestaan van de wilsverklaring. De behandelende arts van de patiėnt, de in § 1 bedoelde geraadpleegde arts en de leden van het verplegend team kunnen niet als vertrouwenspersoon gekozen worden.

De verklaring wordt opgesteld, gedateerd en ondertekend door de patiėnt zelf en door de eventuele vertrouwenspersoon.

De verklaring moet vrijwillig zijn opgesteld zonder enige vorm van dwang of druk.

Alvorens over te gaan tot het opstellen van de verklaring moet de betrokkene door zijn arts correct en passend geļnformeerd zijn over zijn gezondheidstoestand en de ontwikkeling ervan, alsmede over de verschillende medische behandelingen en vormen van zorgverlening die in zijn verklaring beoogd worden. De arts bevestigt in de verklaring dat de betrokkene hem gezond van geest lijkt en de informatie begrepen lijkt te hebben.

De verklaring bindt de arts juridisch niet. De arts kan de verklaring slechts in aanmerking nemen wanneer ze recent is opgesteld op een tijdstip waarop de patiėnt in staat was de draagwijdte van zijn verklaring en de ontwikkeling van zijn gezondheidstoestand volledig te begrijpen. De verklaring kan op gelijk welke manier en te allen tijde worden herroepen of aangepast. Alvorens de wilsverklaring van een patiėnt in overweging te nemen, vergewist de arts zich ervan dat ze niet werd herroepen of aangepast. »

Verantwoording

§ 1. Deze paragraaf voert een procedure in voor het nemen van ernstige beslissingen rond het levenseinde. Uit de hoorzittingen is gebleken dat het raadplegen van collega's uit andere disciplines, zoals al gebeurt bij de palliatieve zorg, onontbeerlijk is voor het voorkomen van clandestiene en ongevraagde euthanasie. Deze raadpleging maakt ook een algemene benadering van de stervensfase en een diepgaander ethische analyse mogelijk. De beslissingen die in deze paragraaf bedoeld worden, zijn met name beslissingen over het starten, staken of niet uitvoeren van behandelingen die het leven van de patiėnt kunnen verkorten. Het eerste lid legt de medische verantwoordelijkheid voor deze handelingen vast. Het tweede lid wijst erop dat deze handelingen enkel uitgevoerd mogen worden als de patiėnt vooraf goed geļnformeerd is en vrij zijn toestemming heeft gegeven en nadat de arts het advies heeft ingewonnen van de naasten, tenzij de patiėnt zich daartegen verzet, en van iedere andere persoon die door de patiėnt is aangewezen. De arts moet eveneens minstens één andere bevoegde arts raadplegen en, in voorkomend geval, ook het verplegend of het palliatief team dat de patiėnt begeleidt. Het is belangrijk op te merken dat de raadpleging van sommige personen verplicht is maar dat de ingewonnen adviezen niet bindend zijn. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor elk medisch handelen moet immers bij de arts liggen en raadpleging betekent dus niet « minder verantwoordelijkheid » of « gedeelde verantwoordelijkheid ». De arts moet beschikken over een brede waaier aan visies op de toestand van zijn patiėnt, zeker wanneer deze in een stervensfase verkeert. Het laatste lid van § 1 van dit artikel biedt bijkomende bescherming voor de patiėnt die niet bij bewustzijn is of die in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven : de arts moet in dat geval ook rekening houden met hetgeen de patiėnt eventueel eerder te kennen heeft gegeven (wilsverklaring) en de mening vragen van een derde arts, van de naasten (verplicht) en van iedere andere persoon die vroeger door de patiėnt is aangewezen.

Dit amendement kan ook het bezwaar weerleggen van de Raad van State die eraan herinnert dat gezorgd moet worden voor « een coherente toepassing van het strafrecht wat betreft gedragingen die euthanaserend van aard zijn of gedragingen die daarbij aansluiten ». De Raad van State herinnert eraan dat bij sommige bijzondere situaties handelingen worden verricht die sterk gelijken op handelingen die in het wetsvoorstel als euthanaserende handelingen worden bestempeld. Het is belangrijk dat het onderscheid dat in de internationale medische literatuur wordt erkend, tussen actieve euthanasie in de zin van de wet en de handelingen die erop gericht zijn de behandeling stop te zetten of na te laten of nog de toediening van pijnstillende middelen die als ongewild neveneffect de verkorting van het leven van de patiėnt kunnen hebben, behouden blijft. Het interdisciplinair collegiaal overleg moet ook gelden voor deze handelingen zodat men voor thans als legitiem beschouwde medische handelingen niet dezelfde technieken kan gebruiken als voor euthanasie zonder gebonden te zijn door de strikte procedures die men alleen zou hebben vastgelegd voor euthanasie (stuk Senaat, nr. 244/24, 2000-2001, blz. 63).

§ 2. Deze paragraaf handelt over het probleem van de wilsverklaring. Die wilsverklaring moet gezien worden in het algemeen kader van de rechten van de patiėnt. In de eerste plaats moet de patiėnt correct geļnformeerd worden over zijn gezondheidstoestand en over de te nemen beslissingen van medische aard alvorens hij met kennis van zaken kan beslissen. Zo ook moet hij volledig en passend geļnformeerd worden alvorens een afdoende wilsverklaring te kunnen opstellen.

Zowel de ondervraagde personen als het Raadgevend Comité voor bio-ethiek zijn van oordeel dat men aan een voorafgaande wilsverklaring niet dezelfde waarde kan hechten als aan een verzoek dat op het ogenblik zelf wordt geformuleerd. Toch biedt zij de patiėnt de mogelijkheid aan de arts zijn zienswijze te laten kennen over het uitzichtloos voortzetten van zinloze behandelingen, reanimatie, buitengewone behandeling enzovoort.

Vooraf neergelegde wilsverklaringen kunnen ons inziens nooit de complexiteit van het hier en nu vatten, noch een dwingende gedragscode opleggen omtrent onvoorzienbare situaties. De arts kan geen oordeel vellen over de levenskwaliteit van zijn gelijken, a fortiori niet van diegenen die niet of niet meer bekwaam zijn hun wil kenbaar te maken.

Actieve levensbeėindiging bij onbekwamen, moet in alle omstandigheden verboden blijven. Dit verbod is een conditio sine qua non om de rechten van de zwaksten in onze samenleving en dus ook de democratische grondwaarden van onze samenleving te beschermen (voorstel 3, advies nr. 9 van 22 februari 1999 betreffende het levensbeėindigd handelen bij wilsonbekwamen).

De medische wereld beschikt over een waaier aan mogelijkheden om afdoende oplossingen te vinden voor onbekwamen die in een stervensfase verkeren zonder een toevlucht te moeten nemen tot actieve levensbeėindiging. Bij dergelijke patiėnten moet de arts streven naar een zo hoog mogelijke levenskwaliteit zonder in de twee uitersten te vervallen. Enerzijds het voortzetten van uitzichtloze behandelingen en anderzijds de actieve levensbeėindiging. De beslissing moet worden genomen in een open sfeer van dialoog met de verwanten of met de door de patiėnt aangewezen vertrouwenspersoon en met het verplegend team. Bovendien moet bij de beslissing rekening worden gehouden met de wensen die de patiėnt voordien heeft uitgedrukt over het nalaten of staken van een bepaalde verzorging of behandeling.

De eindbeslissing wordt steeds genomen door de arts doch die beslissing moeten blijven voortvloeien uit het opnemen van verantwoordelijkheid, uit de verpleging en het bijstaan van de onbekwame patiėnten in het terminale stadium.

Artikel 96 van de Code van geneeskundige plichtenleer bepaalt dat wanneer de patiėnt definitief in een toestand van diepe bewusteloosheid verkeert, de geneesheer zich zal beperken tot het verlenen van comfortzorgen.

Aanbeveling 1418 van de Raad van Europa van 25 juni 1999 betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van ongeneeslijk zieken en stervenden maakt duidelijk het onderscheid tussen euthanasie en het recht van de patiėnt om bepaalde behandelingen te weigeren alsmede het recht op pijnstillende behandelingen en aangepaste palliatieve zorg, ook al kunnen de gekozen behandelingen als neveneffect de verkorting van het leven van de betrokkene hebben.

De Wereldgeneeskundige Associatie zegt in haar verklaring over de terminale fase van ziekten (1983) expliciet dat de arts een patiėnt de pijn kan besparen die gepaard gaat met een terminale aandoening, door een behandeling na te laten met instemming van de patiėnt of van diens verwanten indien de patiėnt zelf niet in staat is zijn mening te kennen te geven. De arts moet de patiėnt echter wel blijven bijstaan en hem kalmeermiddelen en medicijnen toedienen die hem verlichting kunnen brengen in de stervensfase.

Het Verbond der Belgische beroepsverenigingen van geneesheren-specialisten verwoordt het in een gedetailleerd betoog als volgt : « Kan men dan uitvoering geven aan een wilsverklaring die de persoon ooit opstelde, misschien in een zwaarmoedige bui, doch die hij om welke reden ook, zij het onachtzaamheid of vergetelheid, niet tijdig heeft kunnen herroepen ? ». Volgens het verbond kan bij een niet terminale patiėnt geen rekening gehouden worden met een wilsverklaring.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 800 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 4

In de laatste zin van het tweede lid van § 1, de woorden « de wil » vervangen door de woorden « het bestaan van de wilsverklaring ».

Verantwoording

Het oorspronkelijke woord « gemandateerde » werd in de loop van de besprekingen vervangen door « vertrouwenspersoon » om aan te duiden dat het niet gaat om iemand die handelt in naam van de betrokkene. Aansluitend bij deze interpretatie mag niet gesuggereerd worden dat de vertrouwenspersoon de wil van de betrokkene interpreteert mocht deze niet duidelijk zijn. Dit amendement wordt door de Raad van State voorgesteld (stuk Senaat, nr. 2-244/21, 18).

Nr. 801 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 4

In § 1, het achtste lid doen vervallen.

Verantwoording

Het gaat niet aan een registratieregeling in te richten via de diensten van het Rijksregister. Een regeling waarbij de verklaring wordt bewaard in het « volledig dossier » bij de behandelende arts (huisarts), geniet onze voorkeur in deze omdat de verklaring een wens van de patiėnt blijft die de arts niet bindt en die zonder overdreven formalisme in een medisch dossier bewaard kan worden.

De Raad van State had trouwens kritiek op deze (te ruime) machtiging aan de Koning en meende dat die beter omschreven moet worden door de wetgever. De Raad van State benadrukt voorts dat de tekst de indruk wekt dat de registratie bij het Rijksregister de enige mogelijke wijze zou zijn om de wilsverklaring te bewaren. Uit het voorstel kan volgens de Raad van State echter worden afgeleid dat de voorgestelde wet geen verplichting oplegt om de wilsverklaring te registreren, en dat de Koning dus enkel in een facultatief systeem kan voorzien (stuk Senaat, nr. 2-244/21, 18).

Nr. 802 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 4

Het derde lid van § 2 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het zorgvuldig bijhouden van een gedetailleerd medisch dossier vormt een van de beste waarborgen tegen in het geheim uitgevoerde euthanasie. Dit aspect is zo belangrijk dat het wordt opgenomen in een afzonderlijk en bij amendement voorgesteld hoofdstuk IIIbis (artikel 4bis).

Nr. 803 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 4bis (nieuw)

In een hoofdstuk IIIbis (nieuw), onder het opschrift « Medisch dossier », een artikel 4bis invoegen, luidende :

« Art. 4bis. ­ De informatie betreffende de gestelde diagnose, de vragen en de wensen van de patiėnt, de eventuele wilsverklaring, de adviezen of verslagen van de verschillende geraadpleegde personen, alle stappen die worden ondernomen door de behandelende arts, met inbegrip van de verzorging en de behandelingen die worden voorgesteld en hun resultaat, de beslissingen die worden genomen, met inbegrip van de verzorging en de behandelingen die worden voorgeschreven, alsook de geneesmiddelen of verdovende middelen die worden toegediend, wordt dagelijks opgetekend in het medisch dossier van de patiėnt. De vermeldingen worden ondertekend door de arts die de patiėnt behandelt en door een ander lid van het verplegend team of van het palliatief team dat de patiėnt begeleidt. »

Verantwoording

Uit de hoorzittingen is gebleken dat het bijhouden van een gedetailleerd medisch dossier een van de meest efficiėnte middelen is om clandestiene euthanasie te voorkomen. De wet moet vooral het medisch korps verplichtingen opleggen (medisch dossier) en niet de patiėnt (vereiste van een geschrift). De vermeldingen in het medisch dossier moeten worden ondertekend door de arts die de patiėnt behandelt en door een ander lid van het verplegend team of van het palliatief team dat de patiėnt begeleidt.

Nr. 804 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 6

Hoofstuk V, dat de artikelen 6 tot 13 bevat, vervangen als volgt :

« Hoofdstuk V. ­ Commissie voor geneeskundige expertise :

Art. 6. ­ § 1. Er wordt een Commissie opgericht, genoemd « Commissie voor geneeskundige expertise », hierna te noemen « de Commissie ».

De Commissie komt bijeen op verzoek van de onderzoeksrechter die een zaak onderzoekt of door de procureur des Konings gevorderd werd om een zaak te onderzoeken tegen een beoefenaar van de geneeskunst als bedoeld in artikel 2, § 1, van koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, die wordt vervolgd omdat hij euthanasie zou hebben toegepast.

§ 2. De Commissie bestaat uit 16 leden gekozen op grond van hun kennis, hun ervaring en hun interesse voor kwesties inzake medische ethiek en verlichting van pijn in het kader van de begeleiding bij het levenseinde.

De Koning benoemt bij in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit en op de volgende manier :

1ŗ vier vooraanstaanden uit de universitaire kringen, bevoegd inzake medische ethiek en met een relevante beroepservaring van minstens 10 jaar, gekozen uit een lijst van driemaal vier namen voorgedragen door de Vlaamse Interuniversitaire Raad enerzijds en de Conseil interuniversitaire de la Communauté franēaise anderzijds : onder deze vooraanstaanden, twee personen uit de faculteit geneeskunde, en twee personen uit de faculteiten rechten, filosofie, psychologie of sociologie;

2ŗ vier praktiserende doctors in de geneeskunde met een relevante beroepservaring van ten minste tien jaar inzake palliatieve zorg, van wie de helft huisartsen, gekozen uit een lijst van driemaal vier namen voorgedragen door de Nationale Raad van de Orde van geneesheren; twee onder hen moeten lid zijn van de Academie voor geneeskunde;

3ŗ vier vooraanstaanden gekozen uit een lijst van driemaal vier namen voorgedragen door verenigingen die gespecialiseerd zijn in de begeleiding van ongeneeslijke of stervende patiėnten en die erkend zijn of die gedurende ten minste vijf jaar op dat vlak werkzaam zijn geweest;

4ŗ vier praktiserende beoefenaars van de verpleegkunde met een relevante beroepservaring van minstens 10 jaar, gekozen uit een lijst van driemaal vier namen voorgedragen door de representatieve beroepsverenigingen en -organisaties van verpleegkundigen.

Bij de samenstelling van de Commissie moet voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de verschillende ideologische en filosofische strekkingen worden gezorgd, alsmede voor de aanwezigheid van een evenwichtig aantal vrouwelijke en mannelijke leden. De Commissie telt een gelijk aantal Franstalige en Nederlandstalige leden.

§ 3. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervanger benoemd onder de voorwaarden bedoeld in § 2.

Deze plaatsvervanger vervangt het afwezige lid en voltooit het mandaat in geval van overlijden of ontslag.

De effectieve leden en de plaatsvervangers worden benoemd voor een termijn van twee jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar. Het wordt van rechtswege beėindigd wanneer de leden de hoedanigheid verliezen op grond waarvan zij zijn benoemd.

De Commissie kiest onder haar leden twee ondervoorzitters overeenkomstig de bepalingen van het huishoudelijk reglement. Zij kiest onder hen een voorzitter. De duur van het mandaat van de voorzitter bedraagt een jaar.

De lijst met de voorzitter, de ondervoorzitters, de effectieve leden en de plaatsvervangers van de Commissie wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

§ 4. De leden van de Commissie die hun professionele medewerking moeten verlenen aan het gerechtelijk onderzoek, zijn tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

Het lidmaatschap van de Commissie is onverenigbaar met een mandaat in een van de wetgevende vergaderingen en met een mandaat in de federale regering of in een gemeenschaps- of gewestregering.

De commissieleden kunnen net als de deskundigen worden gewraakt. De artikelen 966, 967 en 969 tot 971 van het Gerechtelijk Wetboek zijn op hen van toepassing, met dien verstande dat in geval van wraking van een effectief lid de plaatsvervanger van rechtswege wordt benoemd.

§ 5. Binnen de Commissie kunnen er beperkte commissies opgericht worden met het oog op het bestuderen van de problemen die de Commissie moet onderzoeken. Die commissies zijn op zodanige wijze samengesteld dat zij de samenstelling van de commissie weerspiegelen. De commissies stellen een gedetailleerd verslag op en werken ontwerpen van advies uit.

De Commissie heeft een bureau, samengesteld uit de voorzitter en de ondervoorzitter. Het bureau regelt de werkzaamheden van de Commissie en coördineert de werkzaamheden van de verschillende beperkte commissies.

De zittingen van de Commissie, van het bureau en van de beperkte commissies zijn niet openbaar.

Bij de Commissie wordt een secretariaat opgericht, dat belast is met de technische en administratieve taken die de Commissie, het bureau en de beperkte commissies eraan opdragen.

§ 6. De Commissie kan slechts geldig beraadslagen en besluiten als alle leden aanwezig zijn.

De Commissie spreekt zich uit over de ontwerpen van advies van de beperkte commissies. Indien een ontwerp van advies niet zonder meer wordt aangenomen, kan de Commissie de inhoud ervan wijzigen. Zij motiveert de wijzigingen aan het oorspronkelijk advies van de beperkte commissie. De Commissie kan het advies met haar opmerkingen eveneens overzenden aan de beperkte commissie, met het oog op een nieuw onderzoek.

§ 7. De Commissie stelt een huishoudelijk reglement op, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de Volksgezondheid.

Dat reglement bepaalt de werkwijze van de Commissie, het bureau en de beperkte commissies.

§ 8. De Koning stelt de regels vast met betrekking tot de wedden en de kosten van de commissieleden.

Art. 7. ­ In het eerste boek, hoofdstuk VI, afdeling II, onderafdeling II, van het Wetboek van Strafvordering wordt een § 8 ingevoegd bestaande uit artikel 90duodecies, en luidende :

« § 8. Commissie voor geneeskundige expertise

« Art. 90duodecies. ­ § 1. Wanneer de onderzoeksrechter een dossier onderzoekt of door de procureur des Konings werd gevorderd om een dossier te onderzoeken met betrekking tot een beoefenaar van de geneeskunst bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, die wordt vervolgd omdat hij opzettelijk de dood van een zieke zou hebben veroorzaakt of hem zou hebben geholpen om zelfmoord te plegen en die de noodtoestand aanvoert, kan hij, in het belang van het gerechtelijk onderzoek, bevelen dat de Commissie voor geneeskundige expertise opgericht bij artikel 6 van de wet van ... bijeenkomt teneinde een verslag op te stellen en een technisch advies te verlenen.

Deze maatregel wordt vooraf vastgesteld in een met redenen omklede beschikking van de onderzoeksrechter die hij aan de procureur des Konings meedeelt. Alvorens deze maatregel te bevelen, hoort de onderzoeksrechter de arts tegen wie de maatregel is gericht en hij deelt hem vervolgens zijn beslissing mee.

§ 2. De Commissie spreekt zich uit op basis van alle beschikbare elementen, en meer bepaald het medisch dossier van de patiėnt.

§ 3. De Commissie stelt een verslag op en geeft een gemotiveerd advies binnen drie maanden na de ontvangst van het verzoek van de onderzoeksrechter. Op een gemotiveerd verzoek van de Commissie kan de onderzoeksrechter een bijkomende termijn toekennen. Het advies vermeldt de verschillende standpunten.

§ 4. De griffier zendt onverwijld een kopie van het verslag van het advies van de Commissie aan de betrokken arts, die vanaf de ontvangst van de kopie een maand de tijd heeft om zijn opmerkingen aan de onderzoeksrechter mee te delen.

§ 5. De minister van Justitie brengt in het Parlement jaarlijks verslag uit over de uitvoering van dit artikel.

Hij deelt het Parlement mee in hoeveel gerechtelijke onderzoeken de maatregel bedoeld in dit artikel is genomen, alsook de resultaten daarvan. »

Art. 8. ­ In artikel 127bis van het Wetboek van strafvordering wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende :

« Wanneer de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 90duodecies de Commissie voor geneeskundige expertise heeft geadieerd, kan het gerechtelijk onderzoek niet als voltooid worden beschouwd vóór de Commissie haar verslag heeft opgesteld en haar advies heeft gegeven. In dat geval deelt de onderzoeksrechter samen met het dossier het verslag en het advies van de Commissie mee, alsook de eventuele opmerkingen van de betrokken arts. »

Art. 9. ­ Artikel 16, § 1, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis wordt aangevuld met een laatste lid, luidende :

« Indien de verdachte een beoefenaar is van de geneeskunst als bedoeld in artikel 2, § 1, van koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, die wordt vervolgd omdat hij opzettelijk de dood van een zieke zou hebben veroorzaakt of hem zou hebben geholpen om zelfmoord te plegen en die de noodtoestand aanvoert, kan de onderzoeksrechter pas beslissen een bevel tot aanhouding tegen deze beoefenaar te verlenen nadat hij kennis heeft genomen van het advies van de Commissie voor geneeskundige expertise bedoeld in artikel 90duodecies van het Wetboek van strafvordering. »

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe om veeleer dan een Evaluatiecommissie inzake de toepassing van deze wet, een Commissie voor geneeskundige expertise op te richten op strafrechtelijk niveau. Sommige sprekers maakten zich zorgen over de rechtszekerheid van de arts die euthanasie toepast overeenkomstig de wettelijke voorwaarden : de oprichting van deze commissie komt daaraan tegemoet. Zij maakt het de onderzoeksrechter belast met het onderzoek van een zaak tegen een arts die ­ overeenkomstig het nieuwe artikel 37octies van koninklijk besluit nr. 78 (ingevoerd door dit voorstel) dat onder bepaalde voorwaarden een rechtvaardigingsgrond biedt voor euthanasie ­ de noodtoestand aanvoert, mogelijk om een Commissie voor geneeskundige expertise te adiėren voor advies. Net als andere adviezen van deskundigen is het advies van de Commissie niet bindend voor de rechter. Het grote belang van dit advies staat, gezien de capaciteiten van de deskundigen in de commissie, echter buiten kijf. Als de onderzoeksrechter meent dat tegen de arts een bevel tot aanhouding moet worden verleend, moet hij het advies van de Commissie vragen. Hij kan het bevel tot aanhouding slechts verlenen nadat hij van dit advies kennis heeft genomen. De samenstelling en de werking van deze commissie zijn geėnt op de wetgeving betreffende het Raadgevend comité voor bio-ethiek.

Artikel 6 : De eerste paragraaf verduidelijk dat de Commissie bijeenkomt op verzoek van de onderzoeksrechter die een zaak onderzoekt tegen een arts die ervan wordt verdacht opzettelijk de dood van een zieke te hebben veroorzaakt of hem te hebben geholpen om zelfmoord te plegen en tegen wie een klacht is ingediend of ambtshalve vervolging is ingesteld door het parket. Als de arts artikel 37octies (nieuw) van koninklijk besluit nr. 78 aanvoert, kan de onderzoeksrechter de Commissie adiėren voor een advies over deze kwestie.

Paragraaf 2 stelt de samenstelling van de Commissie vast. De Commissie is samengesteld uit 16 leden, allen gespecialiseerd in kwesties van medische ethiek en verlichting van pijn in het kader van het levenseinde. In de Commissie zitten hoogleraren die bevoegd zijn inzake medische ethiek (uit de faculteiten geneeskunde en rechten, filosofie, psychologie of sociologie), artsen met ervaring inzake palliatieve zorg, verpleegkundigen en vertegenwoordigers van verenigingen die gespecialiseerd zijn in de begeleiding van ongeneeslijke of stervende patiėnten.

Het evenwicht op het vlak van taal, levensbeschouwing en religie, alsook tussen de geslachten moet in acht worden genomen.

Paragraaf 3 betreft de plaatsvervangers en regelt het mandaat van de effectieve leden en de plaatsvervangers. Zij worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van twee jaar. Deze paragraaf handelt ook over de voorzitter, wiens mandaat een jaar bedraagt, en over de ondervoorzitters. De lijst van alle leden van de Commissie wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Paragraaf 4 bepaalt dat de leden van de Commissie gebonden zijn door het beroepsgeheim (artikel 458 van het Strafwetboek). De onverenigbaarheden verbonden aan de hoedanigheid van deskundigen zijn ook op hen van toepassing. De wrakingsgronden waarin de artikelen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de deskundigen voorzien, gelden ook voor de leden van de Commissie.

Paragraaf 5 : Net als in het Raadgevend Comité voor bio-ethiek kunnen binnen deze Commissie beperkte commissies worden opgericht om het dossier waarmee ze is belast te onderzoeken. De commissies stellen verslagen op en werken ontwerpen van advies uit. De Commissie heeft een bureau, dat instaat voor de coördinatie van de werkzaamheden, en een secretariaat. De vergaderingen van de Commissie voor de geneeskundige expertise, van het bureau en van de beperkte commissies zijn niet openbaar.

Paragraaf 6 verduidelijkt de manier waarop de Commissie beslissingen neemt en waarop zij de ontwerpen van advies van de beperkte commissies onderzoekt.

Paragraaf 7 handelt over het huishoudelijk reglement van de Commissie.

Paragraaf 8 bepaalt dat de regels betreffende de wedden en kosten van de commissieleden bij koninklijk besluit worden vastgesteld.

Artikel 7 : Artikel 7 voegt een nieuw artikel 90duodecies betreffende de Commissie voor de geneeskundige expertise in in het Wetboek van strafvordering. Er wordt bepaald dat in gevallen van euthanasie waarbij de arts de noodtoestand aanvoert, de rechter de Commissie voor geneeskundige expertise kan adiėren. Vooraf moet hij de arts horen.

De Commissie neemt kennis van het medisch dossier. Zij stelt een verslag op en geeft een advies op basis van alle beschikbare elementen en vooral van de gegevens uit het medisch dossier van de patiėnt.

De Commissie moet haar rapport opstellen en haar advies geven binnen drie maanden na de ontvangst van het verzoek van de onderzoeksrechter. Deze termijn kan echter worden verlengd.

Een kopie van het verslag en het advies van de Commissie wordt gezonden aan de betrokken arts, die een maand de tijd heeft vanaf de ontvangst van de kopie om zijn opmerkingen aan de onderzoeksrechter mee te delen.

De minister van Justitie brengt jaarlijks verslag uit in het Parlement over de toepassing van dit artikel. Hij deelt het Parlement mee in hoeveel gerechtelijke onderzoeken deze maatregel is genomen.

Artikel 8 : Artikel 8 wijzigt artikel 127bis van het Wetboek van strafvordering. Het verduidelijkt dat wanneer de Commissie voor gerechtelijke expertise is geadieerd, de onderzoeksrechter die zijn gerechtelijk onderzoek afsluit, de procureur des Konings behalve het dossier ook het verslag en het advies van de Commissie en de eventuele opmerkingen van de betrokken arts moet meedelen.

Artikel 9 : Artikel 9 wijzigt artikel 16 van de wet op de voorlopige hechtenis. Het bepaalt dat de onderzoeksrechter pas een bevel tot aanhouding kan verlenen tegen een arts die euthanasie heeft toegepast en die de noodtoestand aanvoert, nadat hij eerst kennis heeft genomen van het advies van de Commissie voor geneeskundige expertise.

Nr. 805 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 7

Het vierde lid, 4ŗ, aanvullen als volgt :

« of, indien de patiėnt niet bij bewustzijn was, de gegevens op grond waarvan de arts heeft kunnen besluiten dat de patiėnt zich bevond in een toestand van bewustzijnsverlies die volgens de huidige stand van de wetenschap onomkeerbaar was ».

Verantwoording

Artikel 4 van het voorstel legt een specifieke procedure en specifieke criteria vast voor euthanasie op een patiėnt die niet bij bewustzijn is. Het is wenselijk dat de toetsing betrekking heeft op al die punten. Daar de patiėnt die niet bij bewustzijn is, in een uiterst kwetsbare positie verkeert, moet hem een grotere bescherming geboden worden tegen eventuele misbruiken waarvan hij het slachtoffer zou kunnen worden.

Nr. 806 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 7

Het vierde lid, 5ŗ aanvullen als volgt :

« en de medische toestand als uitzichtloos beschouwd kan worden ».

Verantwoording

Er wordt niet verwezen naar de controle van deze voorwaarde, die nochtans als een afzonderlijke voorwaarde vermeld staat in artikel 3 van het voorstel.

Nr. 807 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 7

Het vierde lid aanvullen met een 13ŗ, luidende :

« 13ŗ de vermelding van de stukken die in het medisch dossier zitten. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 467.

Nr. 808 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 8

In het derde lid van het voorgestelde artikel, de woorden « tweederde meerderheid » vervangen door de woorden « gewone meerderheid ».

Verantwoording

De stemming met een tweederde meerderheid maakt het in de praktijk onmogelijk enig dossier over te zenden aan de procureur des Konings en zet de rechterlijke macht in de werkelijkheid buitenspel. Een gewone meerderheid lijkt ons redelijker.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
Georges DALLEMAGNE.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 809 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 8

Het volgende lid invoegen tussen het derde en het vierde lid :

« Alle adviezen van de commissie worden overgezonden aan de procureur des Konings van de plaats waar de patiėnt overleden is. Deze kan, op eenvoudig verzoek, bij de commissie alle inlichtingen inwinnen of de mededeling van alle documenten vragen. »

Verantwoording

De bevoegdheid van het openbaar ministerie om te vervolgen mag niet belemmerd worden. Voor een efficiėnte rechtsbedeling is het echter ook niet raadzaam de registratiedocumenten systematisch naar de procureur des Konings te sturen. De indiener van dit amendement bepaalt dat de wetsdokter een bufferrol kan spelen door een verslag op te stellen voor de procureur des Konings. De indieners van dit voorstel wensen deze rol toe te kennen aan de evaluatiecommissie. Als deze commissie echter, zoals bepaald in het voorgestelde artikel 8, de toepassing van de wet moet controleren en de registratiedocumenten moet inzamelen, moet zij haar vaststellingen doorgeven aan de bevoegde overheden, ongeacht of deze vaststellingen gunstig zijn voor de arts of niet. Dit amendement bepaalt daarom dat het advies van de commissie (en niet het gehele dossier) hoe dan ook wordt overgezonden aan de procureur des Konings bevoegd voor de plaats waar de patiėnt overlijdt. Vervolgens beslist de procureur des Konings of hij het geval in detail gaat onderzoeken. De commissie moet antwoorden op elke vraag om inlichtingen of om mededeling van documenten die de procureur des Konings stelt, ook al betreft deze vraag een dossier waarover de commissie een gunstig advies heeft uitgebracht.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 810 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 9

Het eerste lid aanvullen met de volgende bepaling :

« d) een statistisch en epidemiologisch verslag over de handelingen rond het levenseinde, waaronder euthanasie, het overlijden veroorzaakt zonder instemming van de patiėnt, euthanasie van patiėnten die niet onder de huidige wet vallen, sedatie, het stopzetten en niet uitvoeren van behandelingen, die niet bij de commissie geregistreerd werden. »

Verantwoording

Het is belangrijk over een totaaloverzicht van alle medische handelingen rond het levenseinde te beschikken.

Nr. 811 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 13

Dit artikel wordt aangevuld met het volgende lid :

« Binnen een jaar na de inwerkingtreding van de wet treft de Koning de nodige maatregelen om de langetermijneffecten van euthanasie te onderzoeken vanuit cultureel, sociologisch en psychologisch oogpunt. »

Verantwoording

Het is van het allergrootste belang de impact van de wetgeving en van het niet langer strafbaar stellen van euthanasie, zoals in dit voorstel geregeld, op de samenleving in haar geheel te bestuderen en in het bijzonder de invloed ervan op de begeleiding van stervenden en zwaar zieke patiėnten, alsmede de eventuele invloed ervan op het aantal zelfmoorden of zelfmoordpogingen, inzonderheid bij bejaarden of zwaar gehandicapten.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
Georges DALLEMAGNE.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 812 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 14

Het volgende lid invoegen tussen het derde en het vierde lid :

« Alleen de arts kan euthanasie toepassen als bedoeld in deze wet en volgens de daarin vastgestelde voorwaarden. De arts kan de uitvoering van de euthanaserende handeling niet opdragen aan een beoefenaar van de verpleegkunde. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 636.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
Georges DALLEMAGNE.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 813 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 6

Dit artikel aanvullen met de volgende leden :

« De apotheker die wordt gevraagd om een euthanaserend product af te geven, moet vooraf op de hoogte worden gebracht van het voornemen van de voorschrijvende arts om euthanasie toe te passen.

Om morele of levensbeschouwelijke redenen kan de apotheker weigeren een euthanaserend product af te geven of een ander product dat daarmee rechtstreeks verband houdt. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 635.

Nr. 814 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 14bis (nieuw)

Een artikel 14bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 14bis. ­ De verzorgingsinstellingen stellen vanuit een multidisciplinaire benadering protocollen op over de behandeling van patiėnten die in een stervensfase verkeren. Deze protocollen houden rekening met de psychologische begeleiding van de familieleden en de verpleegkundigen. »

Verantwoording

Dit artikel zet de verzorgingsinstellingen ertoe aan multidisciplinaire protocollen op te stellen over de behandeling van patiėnten die in een stervensfase verkeren. Deze protocollen moeten rekening houden met de psychologische begeleiding van de familieleden en de verpleegkundigen. Dit artikel (dat niet voorkwam in het aanvankelijke voorstel nr. 2-151) voldoet aan de verwachtingen van een aantal mensen uit het ziekenhuiswezen. In sommige instellingen bestaan dergelijke protocollen reeds. Daardoor is het mogelijk meer vat te krijgen op een situatie wanneer deze zich voordoet. De protocollen moeten bepalen hoe het verplegend personeel begeleid wordt : vele sprekers hebben immers gewezen op het tijdgebrek waarmee het verplegend personeel te kampen heeft, het gebrek aan personeel in de ziekenhuizen, de eenzaamheid en de pijn die de verpleegkundigen zelf ervaren.

Ook de begeleiding van de familieleden is zeer belangrijk. Uit de hoorzittingen is immers gebleken dat de meerderheid van de euthanasieverzoeken afkomstig zijn van naaste familieleden of vrienden die uitgeput zijn of een al te pijnlijke situatie niet meer aankunnen. Er zij opgemerkt dat de begeleiding van de naaste familie een dimensie vormt van de palliatieve zorg. De indieners van het amendement wensen dat de palliatieve zorg snel uitbreiding neemt in alle verzorgingsinstellingen, bejaardentehuizen, thuisverzorgingsdiensten ... en toegankelijk is voor alle patiėnten.

Nr. 815 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 15

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Dit artikel moet herwerkt worden. Het is op verschillende punten ontoereikend :

1. Het feit dat het toepassingsgebied van de wet zeer ruim is, aangezien de patiėnten bedoeld in artikel 3, § 2, niet noodzakelijk binnen afzienbare tijd moeten sterven en artikel 3, § 3, van de wet ook slaat op patiėnten die nog lang of zelfs zeer lang kunnen leven, maakt het onmogelijk de dood van deze mensen gelijk te stellen aan een « natuurlijke dood ». Deze gelijkstelling is niet opgenomen in de Nederlandse wet.

2. Bovendien moet in juridisch opzicht de geldigheidsduur van de levensverzekeringsovereenkomsten aangegaan door de patiėnten in het raam van artikel 3, § 3, volgens de BVVO onderworpen worden aan de geldigheidsvereiste van één jaar, tenzij anders bedongen, bedoeld in artikel 101 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst.

3. De Raad van State raadt aan dit artikel te herschrijven en de bepaling van het tweede lid van het huidige artikel 606 van het Burgerlijk Wetboek in te lassen.

Nr. 816 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 15bis (nieuw)

Een artikel 15bis invoegen luidende :

« Art. 15bis.­ Onverminderd de toepassing van de straffen waarin het Strafwetboek voorziet en in voorkomend geval van de tuchtstraffen wordt de arts die het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 overtreedt, gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand of met geldboete van 1 000 tot 100 000 frank.

Bovendien wordt hij tot bewijs van het tegendeel geacht niet in overeenstemming met deze wet te hebben gehandeld.

Hoofdstuk VII van het eerste boek en artikel 85 van het Strafwetboek zijn van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde misdrijven. »

Verantwoording

Dit artikel legt specifieke straffen op wanneer de arts verzuimt het registratiedocument (artikel 5) in te vullen en over te zenden en wanneer de arts de artikelen 3 en 4 niet naleeft. Voorts wil dit amendement eveneens rekening houden met de opmerking van de Raad van State over het legaliteitsbeginsel van de straffen en over de rechtszekerheid (stuk Senaat, nr. 2-244/21, blz. 15).

Hoofdstuk VII van het eerste boek van het Strafwetboek over de strafbare deelneming aan een misdrijf alsook artikel 85 van het Strafwetboek betreffende de toepassing van verzachtende omstandigheden zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde misdrijven. De artsen moeten ertoe aangezet worden het registratiedocument in te vullen en het aan de Commissie over te zenden. Het is logisch hun het « genot » van de wet te ontnemen indien zij niet voldoen aan een aantal zeer belangrijke voorschriften van deze wet.

Nr. 817 VAN MEVROUW NYSSENS C.S.

Art. 16

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 16. ­ Deze wet is van kracht voor een periode van drie jaar vanaf haar inwerkingtreding.

Tijdens de zes maanden die het verstrijken van deze periode voorafgaan, leggen de ministers die bevoegd zijn voor de Justitie en de Volksgezondheid, aan het parlement een verslag voor over de toepassing van deze wet. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 87.

Clotilde NYSSENS.
Michel BARBEAUX.
Georges DALLEMAGNE.
René THISSEN.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

Nr. 818 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 2

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 26

Nr. 819 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 3

Vóór § 1 een nieuwe paragraaf invoegen, luidende :

« De arts is aan een patiėnt die in een stervensfase verkeert, alle morele en medische ­ curatieve of palliatieve ­ bijstand verschuldigd om zijn geestelijk en fysiek lijden te verzachten en hem waardig te laten sterven met eerbiediging van diens wil. »

Verantwoording

Deze tekst neemt artikel 96 van de Code van geneeskundige plichtenleer over. Het lijkt ons raadzaam om in artikel 3 eraan te herinneren dat de artsen bijstand verschuldigd zijn aan patiėnten die in een stervensfase verkeren teneinde zowel hun geestelijk als fysiek lijden te verzachten.

Nr. 820 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 3

In § 1, in limine, de inleidende zin vervangen als volgt :

« De arts mag aan het leven van een patiėnt die in een stervensfase verkeert, op diens verzoek niet bewust een einde maken om zijn lijden te verlichten, tenzij in de uitzonderlijke gevallen waarin : »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 63

Nr. 821 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 3

In § 1, eerste streepje, de woorden « of een ontvoogde minderjarige » doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 64.

Nr. 822 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 3

In § 1, derde streepje, na de woorden « zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt », de woorden « en hij binnen afzienbare tijd zal overlijden » invoegen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 123.

Nr. 823 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 3

Paragraaf 3 doen vervallen.

Verantwoording

Dit amendement vormt het logisch verlengstuk van amendement nr. 822, dat alleen de patiėnt in het terminale stadium in aanmerking wil nemen. De toestand van de patiėnt die zich niet in het terminale stadium bevindt of die zoals de tekst het zegt « niet binnen afzienbare tijd zal overlijden » kan niet gelijkgesteld worden met de toestand van een terminale patiėnt. Immers, men heeft hier te maken met hulp bij zelfmoord.

Nr. 824 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 4

In de inleidende zin van § 1, in limine, de woorden « of ontvoogde minderjarigen » doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 360.

Nr. 825 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 4

In het eerste lid van § 1 van dit artikel volgende woorden doen vervallen :

« indien deze arts er zich van verzekerd heeft :

­ dat hij lijdt aan een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening;

­ dat hij niet meer bij bewustzijn is;

­ en deze toestand volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is ».

Verantwoording

De Raad van State zegt hierover het volgende : « Het komt niet de persoon toe die een wilsverklaring formuleert om te preciseren onder welke voorwaarden de arts, aan wie die wilsverklaring wordt overhandigd, een euthanasie zou kunnen uitvoeren, ... » Die voorwaarden staan opgesomd in § 2.

Nathalie de T'SERCLAES.

Nr. 826 VAN MEVROUW de T'SERCLAES EN DE HEER DESTEXHE

Art. 4

Aan het slot van de aanhef van het tweede lid van § 1 van dit artikel, de woorden « de wil van de patiėnt » vervangen door de woorden « het bestaan van een wilsverklaring ».

Verantwoording

Dit amendement komt tegemoet aan een opmerking van de Raad van State, die ervan uitgaat dat de taak van de vertrouwenspersoon te verduidelijken is. Het spreekt vanzelf dat deze persoon de patiėnt niet volledig kan vervangen wanneer deze zijn wil uitdrukt. In het beste geval kan die de bedoelingen van de patiėnt aan de arts toelichten zoals die schriftelijk zijn vastgelegd, tijdens het onderhoud bedoeld in § 2, 3ŗ.

Nathalie de T'SERCLAES.
Alain DESTEXHE.

Nr. 827 VAN MEVROUW de T'SERCLAES EN DE HEER DESTEXHE

Art. 4

In de Franse tekst van de tweede volzin van het derde lid van § 1 van dit artikel het woord « constatée » vervangen door het woord « consignée ».

Verantwoording

Taalcorrectie. Duidelijkheidshalve is het raadzaam telkens hetzelfde woord te gebruiken.

Nathalie de T'SERCLAES.

Nr. 828 VAN MEVROUW de T'SERCLAES EN DE HEER DESTEXHE

Art. 4

In de Franse tekst, in de eerste en de derde volzin van het vierde lid van § 1 telkens de woorden « actée par écrit » vervangen door de woorden « consignée par écrit ».

Verantwoording

Rekening houden met een van de wetgevingstechnische opmerkingen van de Raad van State (advies 31.441/AV-AG).

Nathalie de T'SERCLAES.
Alain DESTEXHE.

Nr. 829 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 4

Paragraaf 1, achtste lid, vervangen als volgt :

« Die verklaring alsmede eventueel de naam van de vertrouwenspersoon die de patiėnt heeft aangewezen, wordt in het dossier van de patiėnt bij zijn huisarts bewaard. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 290.

Nathalie de T' SERCLAES.

Nr. 830 VAN MEVROUW de T'SERCLAES EN DE HEER DESTEXHE

Art. 4

In § 2 van dit artikel het tweede en het derde streepje samenvoegen tot één streepje, luidende :

« ­ hij niet meer bij bewustzijn is en deze toestand volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is; ».

Verantwoording

Rekening houden met het voorstel van de Raad van State (advies 31.441/AV-AG).

Nathalie de T'SERCLAES.
Alain DESTEXHE.

Nr. 831 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 4

In § 2, tweede lid, een 1ŗbis toevoegen, luidende :

« 1ŗbis over de toestand van de patiėnt overleg plegen met de cel Hulp bij de beslissing of met het ethisch comité van de instelling zo de patiėnt in het ziekenhuis is opgenomen. Bevindt de patiėnt zich thuis, dan pleegt de arts overleg met elke bestaande instantie van dezelfde aard. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 366.

Nr. 832 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 4

Aan het tweede lid van § 2, een 4ŗbis toevoegen, luidende :

« 4ŗbis indien in de wilsverklaring geen vertrouwenspersoon wordt aangewezen, de inhoud ervan bespreken met de naasten van patiėnt. »

Verantwoording

Wanneer de patiėnt niet meer uit zijn coma zal ontwaken, moeten zijn toestand en de wensen die hij in zijn wilsverklaring heeft uitgedrukt, met zijn naasten worden besproken.

Nr. 833 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 6

Paragraaf 1 vervangen als volgt :

« § 1. Er wordt een Federale Commissie ingesteld belast met de controle en de evaluatie van de toepassing van deze wet. Zij wordt hierna « de commissie » genoemd. »

Verantwoording

Ingaan op het voorstel van de Raad van State.

Nr. 834 VAN MEVROUW de T'SERCLAES

Art. 6

Dit artikel wijzigen als volgt :

A. De aanhef van het derde lid van § 2 doen luiden als volgt : « de leden van de commissie, die eventueel vrouwen als mannen telt, worden, ... »;

B. In dezelfde volzin de woorden « ­ waarbij elke taalgroep minstens drie kandidaten van elk geslacht telt ­ » doen vervallen.

Verantwoording

Naast de taalpariteit moet gezorgd worden voor de pariteit tussen mannen en vrouwen, in het verlengde van de ontwikkelingen die in onze rechtsorde aan de gang zijn.

Wordt het amendement aangenomen dan dient de bepaling te vervallen volgens welke « elke taalgroep ten minste drie kandidaten van elk geslacht moet tellen ».

Nathalie de T'SERCLAES.

Nr. 835 VAN MEVROUW de T'SERCLAES EN DE HEER DESTEXHE

Art. 7

In de Franse tekst van het 5ŗ van het tweede lid van dit artikel, de woorden « déclaration de volonté » vervangen door de woorden « déclaration anticipée ».

Verantwoording

Rekening houden met een opmerking van de Raad van State.

Nr. 836 VAN MEVROUW de T'SERCLAES EN DE HEER DESTEXHE

Art. 8

Het derde lid van dit artikel aanvullen als volgt :

« Zij licht de betrokken arts daarover in. »

Verantwoording

Rekening houden met het advies van de Raad van State.

Nr. 837 VAN MEVROUW de T'SERCLAES EN DE HEER DESTEXHE

Art. 8

In de Franse tekst van het vierde lid de woorden « se fera excuser » vervangen door de woorden « se récusera ».

Verantwoording

Ingaan op een voorstel van de Raad van State.

Nathalie de T'SERCLAES.
Alain DESTEXHE.

Nr. 838 VAN DE HEER VAN QUICKENBORNE

(Subamendement op amendement nr. 766 van de heren Vankrunkelsven en Van Quickenborne)

Art. 3

In § 1, het vierde streepje aanvullen met de woorden :

« tenzij vaststaat dat het kind dat geboren zal worden zal lijden aan een uiterst zware kwaal die als ongeneeslijk wordt erkend op het ogenblik van de diagnose ».

Verantwoording

Volledige concordantie van artikel 350 van het Strafwetboek met dit wetsvoorstel.

Vincent VAN QUICKENBORNE.

(1) M. Baum, o.c., 180.

(2) C. Aubry, o.c., Dr. Hache, o.c., 109.