2-280/4

2-280/4

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

10 MEI 2000


Wetsontwerp betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 50 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 32

In artikel 28quinquies, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 12 maart 1998, de woorden « het proces-verbaal van » vervangen door de woorden « de tekst van ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 48.

Nr. 51 VAN MEVROUW TAELMAN C.S.

Art. 33

In artikel 57, § 2, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij wet van 12 maart 1998, de woorden « het proces-verbaal van » vervangen door de woorden « de tekst van ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 48.

Martine TAELMAN.
Didier RAMOUDT.
Jeannine LEDUC.

Nr. 52 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 24 van de regering)

Art. 5

Het voorgestelde 4º vervangen als volgt :

« 4º hetzelfde lid wordt aangevuld als volgt :

« Dezelfde straf wordt toegepast indien de schuldige hetzij de broer of zus van het minderjarige slachtoffer is of ieder ander persoon die een gelijkaardige positie heeft in het gezin, hetzij onverschillig welke persoon die gewoonlijk of occasioneel met het slachtoffer samenwoont en over dat slachtoffer gezag heeft. »

Verantwoording

Dit amendement beoogt de verzwarende omstandigheid, verbonden aan de hoedanigheid van dader uit te breiden tot de noties halfbroers en halfzussen en alle andere personen die een gelijkaardige positie kunnen bekleden, met als doel rekening te houden met de sociologische realiteit, zoals de nieuwe samengestelde familieverbanden.

Nr. 53 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 28 van de regering)

Art. 6

Het voorgestelde 2º vervangen als volgt :

« 2º In hetzelfde lid worden de woorden « ; of is hij hetzij de broer of zus van het minderjarige slachtoffer of ieder ander persoon die een gelijkaardige positie heeft in het gezin, hetzij onverschillig welke persoon die gewoonlijk of occasioneel met het slachtoffer samenwoont en over dat slachtoffer gezag heeft », ingevoegd tussen de woorden « of van het wanbedrijf » en de woorden « dan worden de straffen ». »

Verantwoording

Dit amendement beoogt de verzwarende omstandigheid, verbonden aan de hoedanigheid van dader uit te breiden tot de noties halfbroers en halfzussen en alle andere personen die een gelijkaardige positie kunnen bekleden, met als doel rekening te houden met de sociologische realiteit, zoals de nieuwe samengestelde familieverbanden.

Nr. 54 VAN DE REGERING

Art. 10

In het voorgestelde artikel 380, § 6, de woorden « willens en wetens » doen vervallen.

Verantwoording

Aangezien het nieuwe misdrijf, bedoeld in artikel 380, § 6, algemeen opzet vereist, zijn de woorden « willens en wetens » overbodig.

Nr. 55 VAN DE REGERING

Art. 28

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 28. ­ Artikel 458 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1996, wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende :

« De in het eerste lid bedoelde personen mogen evenwel een misdrijf, zoals omschreven in de artikelen 372 tot 377, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409, 423, 425 en 425bis, van het Strafwetboek, gepleegd op een minderjarige, ter kennis brengen van de procureur des Konings, op voorwaarde dat er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of de psychische integriteit van de betrokkene en zij die zelf of met hulp van anderen onvoldoende kunnen vrijwaren. »

Verantwoording

Dit amendement beoogt het personeel toepassingsgebied van de uitzondering op het principe van het beroepsgeheim te beperken tot de categorie van minderjarigen.

De minister van Justitie,

Marc VERWILGHEN.

Nr. 56 VAN DE HEER MONFILS

Art. 25

In de §§ 1 en 4 van het voorgestelde artikel 409 respectievelijk de woorden « opzettelijk » en « opzettelijke » doen vervallen.

Verantwoording

Overbodige term die bovendien aanleiding kan geven tot verwarring.

Nr. 57 VAN DE HEER MONFILS

Art. 28

Na de woorden « De in het eerste lid genoemde personen » de woorden « met uitzondering van de advocaten » invoegen.

Verantwoording

De indieners van het ontwerp hebben natuurlijk de bedoeling het medisch en paramedisch personeel in staat te stellen bij het gerecht aangifte de doen wanneer ze vaststellen dat de integriteit van de minderjarigen ernstig is aangetast. Het zou natuurlijk ondenkbaar zijn de opheffing van het beroepsgeheim toe te staan wanneer de advocaat in het kader van de verdediging van zijn cliënt in vertrouwen wordt genomen. Om die reden is het noodzakelijk te voorzien in deze uitzondering.

Nr. 58 VAN DE HEER MONFILS

Art. 29

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 29. ­ In artikel 10ter van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 13 april 1995, worden na de woorden « in de artikelen 379, 380bis, 381bis en 383bis, §§ 1 en 3 » de woorden « alsmede in artikel 409 » ingevoegd. »

Verantwoording

Artikel 10ter biedt in zijn aanvankelijke formulering de mogelijkheid om vervolging in te stellen tegen een Belg of een vreemdeling die in België aangetroffen wordt en die buiten het grondgebied van het rijk met name ten aanzien van minderjarigen een aantal misdrijven zou hebben gepleegd. Het voorliggende wetsontwerp stelt straffen op het verminken van de geslachtsorganen van een persoon van het vrouwelijke geslacht. Het ligt helemaal in de lijn om dergelijke daden die in het buitenland gepleegd zijn, in België te laten vervolgen.

Nr. 59 VAN DE HEER MONFILS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 58)

Art. 29

Het voorgestelde artikel 10ter aanvullen met een 4º, luidende :

« 4º de misdrijven bepaald in artikel 409 van het Strafwetboek ».

Verantwoording

Inhoudelijk geldt dezelfde verantwoording als voor het hoofdamendement. Het is bekend dat het wetsontwerp met betrekking tot de vervolging in België van in het buitenland gepleegde misdrijven een juridische regeling heeft bepaald die enigszins afwijkt van die van het aanvankelijke artikel 10ter. Of men de regeling van artikel 10ter behoudt dan wel of men het nieuwe artikel 29 van het ontwerp aanneemt dat een wijziging in artikel 10ter invoert, de wet moet in beide gevallen van toepassing zijn op de vervolging in België van feiten van seksuele verminking, zelfs als ze in het buitenland gepleegd zijn. Het spreekt vanzelf dat de rechtbank een beoordelingsbevoegdheid heeft en dat ze in het kader van die bevoegdheid perfect kan oordelen of de seksuele verminkingen toegebracht zijn door personen die, voordat ze naar België kwamen, normalerwijze woonden of verbleven in een land waar deze praktijk getolereerd werd. Dat is natuurlijk een heel ander geval dan wanneer personen die in België wonen of verblijven, naar het buitenland zouden gaan om deze seksuele verminkingen uit te voeren. Men moet de rechtbank beoordelingsbevoegdheid laten maar haar de mogelijkheid bieden om vervolging in te stellen in die gevallen waarin personen die in België wonen of verblijven, kennelijk weet hadden van de grondbeginselen van eerbied voor de menselijke waardigheid die in ons land gelden, en pogingen hebben ondernomen om die beginselen te omzeilen door deze ­ onaanvaardbare ­ seksuele verminkingen in het buitenland te verrichten.

Philippe MONFILS.

Nr. 60 VAN REGERING

Art. 22

In het voorgestelde artikel 389 de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º In § 1, eerste lid, van de Nederlandse tekst de woorden « De duur van het verbod » vervangen door de woorden « De duur van de ontzetting »;

2º In hetzelfde lid, het woord « 382 » vervangen door het woord « 382, § 1 »;

3º In § 1, tweede lid, het woord « 382 » vervangen door het woord « 382, § 2 »;

4º In § 3, het woord « 382 » vervangen door het woord « 382, § 3 ».

Verantwoording

Dit amendement verduidelijkt de tekst van artikel 389.

De minister van Justitie,

Marc VERWILGHEN.

Nr. 61 VAN DE HEER DUBIÉ

Art. 25

In § 1 van het voorgestelde artikel 409, tussen het eerste en het tweede lid, een nieuw lid invoegen, luidende :

« Indien de verminking uitgevoerd wordt met een winstoogmerk, is de straf opsluiting van vijf tot zeven jaar. »

Verantwoording

Het is de bedoeling strengere straffen op te leggen aan personen die van deze praktijk van seksuele verminkingen een winstgevend beroep maken.

Nr. 62 VAN DE HEER DUBIÉ

Art. 25

In § 2 van het voorgestelde artikel 409, na de woorden :

« op een minderjarige » de woorden « of met een winstoogmerk » invoegen.

Verantwoording

Het is de bedoeling strengere straffen op te leggen aan personen die van deze praktijk van seksuele verminkingen een winstgevend beroep maken.

Josy DUBIÉ

Nr. 63 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 14)

Art. 25

Dit artikel vervangen als volgt :

« Artikel 409 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 9 april 1930, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :

« Art. 409 ­ § 1. Hij die een verminking van de genitaliën, zoals een besnijdenis of een infibulatie, bij een persoon van het vrouwelijk geslacht uitvoert, vergemakkelijkt of bevordert, met of zonder haar toestemming, wordt gestraft met gevangenisstraf van twee jaar tot vijf jaar.

De poging wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar.

§ 2. Indien de verminking een ongeneeslijk lijkende ziekte of blijvende arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt, wordt de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.

§ 3. Wanneer de opzettelijke verminking de dood tot gevolg heeft zonder dat dit de bedoeling was, wordt de straf opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.

§ 4. Indien de in § 1 bedoelde verminking wordt uitgevoerd op een minderjarige of op een persoon die, uit hoofde van haar lichaams- of geestestoestand, niet bij machte is om in haar onderhoud te voorzien, door haar vader, moeder of andere bloedverwanten in de opgaande lijn, of door elke andere persoon die gezag heeft over het kind of de onbekwame, of door een persoon die hen onder zijn bewaring heeft, of door elke meerderjarige die occasioneel of gewoonlijk samenwoont met het slachtoffer, wordt het minimum van de in de paragrafen 1 tot 3 bepaalde straffen verdubbeld in geval van gevangenisstraf en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting.

Hetzelfde geldt voor eenieder die de in § 1 bedoelde verminking uitvoert, vergemakkelijkt of bevordert uit winstbejag. »

Verantwoording

In feite zijn de artikelen 400, 401 en 410 van het Strafwetboek voldoende om de besnijdenis afdoende te bestraffen, zonder dat er op het niveau van de strafmaat een kwalijk onderscheid moet worden gemaakt tussen een sadist die om diverse redenen een vrouw ernstig verminkt en een moeder die een besnijdenis van haar dochter uit rituele of culturele overwegingen aanmoedigt of uitvoert.

Artikel 400 van het Strafwetboek maakt het immers mogelijk het opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen te bestraffen met een gevangenisstraf van twee jaar tot vijf jaar en met goeldboete van 200 frank tot 500 frank indien de slagen of verwondingen hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge hebben. Aangezien er in het geval van besnijdenis of infibulatie zeker sprake is van voorbedachtheid, is de straf opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en zelfs tien jaar tot vijftien jaar indien de verminking de dood veroorzaakt, zonder dat de dader het oogmerk had om te doden (artikel 401 van het Strafwetboek).

Uit de hoorzittingen is evenwel gebleken dat de invoeging in het Strafwetboek van een specifieke strafbaarstelling wat betreft rituele praktijken zoals besnijdenis of infibulatie, een zeer belangrijke symbolische en levensbeschouwelijke dimensie heeft en daarenboven noopt tot een vervolgingsbeleid. Dit standpunt is volstrekt begrijpelijk. Het doel van een specifieke strafbaarstelling is dat de betrokkenen afzien van die praktijken en dus vooral dat er zich een mentaliteitswijziging voordoet bij de betrokken personen en Staten.

Het is niettemin noodzakelijk het verband tussen artikel 400 van het Strafwetboek en het nieuwe artikel 409 van het ontwerp toe te lichten en wel op verschillende punten :

1. Indien het nieuwe artikel 409 handelt over een specifieke strafbaarstelling, dan moet dat duidelijk uit de tekst van de wet blijken en dat is niet het geval met de huidige redactie van artikel 25 van het ontwerp. Tenzij men de structuur van de artikelen 400, 401 en 410 van het Strafwetboek hertekent, zou het nieuwe artikel 409 ­ wil men verwarring voorkomen ­ praktijken als besnijdenis uitdrukkelijk strafbaar moeten stellen. Traditioneel onderscheidt men drie soorten besnijdenis : het wegsnijden van de clitoris (ook soennitische besnijdenis genoemd), het wegsnijden van de clitoris én de kleine schaamlippen en de infibulatie (ook faraonische besnijdenis of Sudanese besnijdenis genoemd, excisie van het type II met nagenoeg volledige afsluiting van de vagina en aan elkaar hechten van de grote of kleine schaamlippen) (M. Erlich, Les mutilations sexuelles, PUF, 1991). De perverse sadist die de genitaliën van een vrouw om welke reden dan ook verminkt, zou verder vervolgd worden op grond van artikel 400 van het Strafwetboek (eventueel 401 en 410 van het Strafwetboek).

2. Het is duidelijk dat de besnijdenis een verminkende praktijk is die moet worden bestraft en uitgeroeid. Die praktijk wordt overigens beschouwd als een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (article 3 de la Convention européenne des droits de l'homme et l'excision, Observations sous Trib. adm. Lyon, 12 juin 1996, Rev. trim. dr. h., 1996, blz. 698, en volgende). Er bestaat ongetwijfeld eensgezindheid over het feit dat die praktijk een ernstige verminking is in de zin van artikel 400 van het Belgisch Strafwetboek. Het lijkt evenwel niet wenselijk een vrouw die een besnijdenis van haar kind om culturele of rituele redenen uitvoert of vergemakkelijkt, strenger te straffen dan een perverse sadist die om welke reden dan ook de genitaliën van een vrouw verminkt. Mocht dit wel gebeuren, dan zou men indirect een discriminatie invoeren op grond van de bedoeling van de dader en aldus degenen die met religieuze of culturele bedoelingen een besnijdenis uitvoeren, strenger straffen. Het is dus noodzakelijk de samenhang tussen de artikelen van het Strafwetboek op het niveau van de strafmaat na te gaan. In diezelfde geest lijkt het wenselijker degene te straffen die een besnijdenis van zowel een meerderjarige als een minderjarige uitvoert, vergemakkelijkt of bevordert uit winstbejag.

3. Het begrip « opzettelijk » is hier niet op zijn plaats want het gaat om praktijken zoals besnijdenis die men per definitie met opzet uitvoert.

4. De invoeging van verzwarende omstandigheden in de §§ 2 en 5 van artikel 25 van het ontwerp leidt tot verwarring.

Nr. 64 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 10)

Art. 38

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 38. ­ In de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende :

« Art. 9bis. ­ Indien personen in verdenking gesteld of veroordeeld zijn wegens een van de feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 377 van het Strafwetboek, of wegens een van de feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde wetboek wanneer ze gepleegd zijn op minderjarigen of met hun deelneming, winnen de bevoegde gerechten, alvorens een probatiemaatregel op te leggen, het met redenen omklede advies in van een dienst die gespecialiseerd is in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten.

Indien de opschorting van de uitspraak van de veroordeling of het uitstel van de strafuitvoering afhankelijk wordt gesteld van een probatiemaatregel bestaande in het volgen van een begeleiding of behandeling in een dienst die gespecialiseerd is in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten, nodigt de probatiecommissie, na kennisneming van het met redenen omklede advies bedoeld in het eerste lid, de betrokkene uit een bevoegde dienst of persoon te kiezen voor de begeleiding of de behandeling.

De probatiecommissie wijst anderzijds op een door de Koning opgemaakte lijst een coördinerende arts aan die belast is met de volgende taken :

1º optreden als tussenpersoon tussen de probatiecommissie enerzijds en de door de betrokkene gekozen bevoegde dienst of persoon anderzijds;

2º aan de probatiecommissie de gegevens bezorgen die nodig zijn voor het toezicht op de begeleiding of de behandeling.

De coördinerende arts bezorgt de probatiecommissie, binnen een maand volgend op de aanvang van de begeleiding of de behandeling en telkens wanneer hij het nuttig acht of op verzoek van de commissie, en ten minste eenmaal om de zes maanden, een voortgangsrapport over de begeleiding of de behandeling.

Deze rapporten hebben tot doel de commissie voor te lichten over de doeltreffendheid van de begeleiding of de behandeling ten aanzien van de betrokkene en handelen over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de behandeling door de betrokkene en de situaties die een ernstig gevaar inhouden voor derden. »

Verantwoording

Dit amendement wil twee doelstellingen met elkaar verzoenen :

1º de beroepsmensen uit de sector van de geestelijke gezondheidszorg die de begeleiding of de behandeling van bepaalde seksuele delinquenten op zich nemen, en de betrokken seksuele delinquenten zelf, die hun therapeut overigens vrij hebben kunnen kiezen, moeten de waarborg krijgen dat ze in het kader van hun betrekkingen volledig beschermd worden door de in artikel 458 van het Strafwetboek bepaalde regel inzake het beroepsgeheim;

2º de medische voortgangsbegeleiding wordt beter gecontroleerd en de probatiecommissie beschikt over een gesprekspartner die niet in rechtstreeks contact staat met de patiënt en die als tussenpersoon kan optreden tussen de commissie en de therapeut. Deze coördinerende arts verstrekt de commissie adviezen over de gevolgen die de begeleiding of de behandeling heeft voor de maatschappelijke reïntegratie van de betrokkene. De gegevens die hij aan de probatiecommissie doorgeeft, zijn geen gegevens die onderworpen zijn aan artikel 458 van het Strafwetboek.

Dit amendement neemt de amendementen nrs. 19 tot 22 van de heer Dubié c.s. inhoudelijk over : doel is de bescherming van derden te verbeteren.

Nr. 65 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 11)

Art. 39

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 39. ­ In artikel 20 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten worden tussen het eerste en het tweede lid de volgende leden ingevoegd :

« Indien de geïnterneerde op proef in vrijheid gesteld wordt en geïnterneerd is geweest wegens een van de feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 377 van het Strafwetboek, of wegens een van de feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde wetboek wanneer ze gepleegd zijn op minderjarigen of met hun deelneming, omvat de sociaal-geneeskundige voogdij bedoeld in het eerste lid de verplichting om een begeleiding of behandeling te volgen in een dienst die gespecialiseerd is in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten.

De commissie nodigt de betrokkene uit een bevoegde persoon of dienst te kiezen voor de begeleiding of de behandeling.

De commissie wijst anderzijds op een door de Koning opgemaakte lijst een coördinerende arts aan die belast is met de volgende taken :

1º optreden als tussenpersoon tussen de commissie enerzijds en de door de betrokkene gekozen bevoegde dienst of persoon anderzijds;

2º aan de commissie de gegevens bezorgen die nodig zijn voor het toezicht op de begeleiding of de behandeling.

De coördinerende arts bezorgt de commissie, binnen een maand volgend op de invrijheidstelling op proef en telkens wanneer hij het nuttig acht of op verzoek van de commissie, en ten minste eenmaal om de zes maanden, een voortgangsrapport over de begeleiding of de behandeling.

Deze rapporten hebben tot doel de commissie voor te lichten over de doeltreffendheid van de begeleiding of de behandeling ten aanzien van de betrokkene en handelen over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de behandeling door de betrokkene en de situaties die een ernstig gevaar inhouden voor derden. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 64.

Nr. 66 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 12)

Art. 42

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 42. ­ Artikel 35 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis wordt aangevuld met een § 6, luidende :

« § 6. Indien de voorwaarden, die krachtens § 3 bepaald zijn, het volgen van een begeleiding of een behandeling verplicht stellen in een dienst die gespecialiseerd is in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten, nodigt de onderzoeksrechter of het onderzoeks- of vonnisgerecht de inverdenkinggestelde uit om een bevoegde persoon of dienst te kiezen.

De rechter of het gerecht wijst anderzijds op een door de Koning opgemaakte lijst een coördinerende arts aan die belast is met de volgende taken :

1º optreden als tussenpersoon tussen de rechter of het gerecht enerzijds en de door de betrokkene gekozen bevoegde dienst of persoon anderzijds;

2º aan de rechter of het gerecht de gegevens bezorgen die nodig zijn voor het toezicht op de begeleiding of de behandeling.

De coördinerende arts bezorgt de rechter of het gerecht, binnen een maand volgend op de invrijheidstelling en telkens wanneer de coördinerende arts het nuttig acht of op verzoek van de rechter of het gerecht, en ten minste eenmaal om de twee maanden, een voortgangsrapport over de begeleiding of de behandeling.

Deze rapporten hebben tot doel de rechter of het gerecht voor te lichten over de doeltreffendheid van de begeleiding of de behandeling ten aanzien van de betrokkene en handelen over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de behandeling door de betrokkene en de situaties die een ernstig gevaar inhouden voor derden. »

Verantwoording

Zie amendementen nrs. 64 en 65.

Nr. 67 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 13 van mevrouw Nyssens)

Art. 43

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 43. ­ In artikel 7 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964, worden het derde, het vierde en het vijfde lid vervangen als volgt :

« Indien de invrijheidstelling wordt verleend onder de voorwaarde van het volgen van een begeleiding of een behandeling, nodigt de commissie, na inzage van de expertises die tijdens de procedure alsmede in voorkomend geval tijdens de uitvoering van de vrijheidsbenemende straf verricht zijn, de veroordeelde uit om een bevoegde persoon of dienst te kiezen voor de begeleiding of de behandeling.

De commissie wijst anderzijds op een door de Koning opgemaakte lijst een coördinerende arts aan die belast is met de volgende taken :

1º optreden als tussenpersoon tussen de commissie enerzijds en de door de betrokkene gekozen bevoegde dienst of persoon anderzijds;

2º aan de commissie de gegevens bezorgen die nodig zijn voor het toezicht op de begeleiding of de behandeling.

De coördinerende arts bezorgt de commissie en de ambtenaar van de dienst Justitiehuizen van het ministerie van Justitie die belast is met het maatschappelijk toezicht, binnen een maand volgend op de invrijheidstelling en telkens wanneer de coördinerende arts het nuttig acht of op verzoek van de commissie, en ten minste eenmaal om de zes maanden, een voortgangsrapport over de begeleiding of de behandeling.

Deze rapporten hebben tot doel de commissie voor te lichten over de doeltreffendheid van de begeleiding of de behandeling ten aanzien van de betrokkene en handelen over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, de ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de behandeling door de betrokkene en de situaties die een ernstig gevaar inhouden voor derden. »

Verantwoording

Zie amendementen nrs. 64, 65 en 66.

Nr. 68 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 5

Het 2º van dit artikel vervangen als volgt :

« 2º Het tweede lid wordt aangevuld als volgt :

« Dezelfde straf wordt toegepast indien de schuldige behoort tot degenen die over het slachtoffer gezag hebben of tot degenen in wie het slachtoffer vertrouwen heeft of van wie het afhankelijk is, hetzij omdat de schuldige occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenwoont, hetzij omdat hij het slachtoffer onder zijn gezag of bewaring heeft. »

Verantwoording

De wetgever tracht de minderjarigen te beschermen tegen elke aanranding door familieleden in de brede zin van het woord. Daarmee worden niet alleen bedoeld de bloedverwanten in de opgaande lijn en de adoptanten (specifiek genoemd), maar ook de opvangouders, broers, zusters, halfbroers en halfzusters die occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenwonen of geregeld momenten van het gezinsleven delen, de levensgezellen van de bloedverwanten in opgaande lijn, kortom ieder die het minderjarige slachtoffer onder zijn gezag of bewaring heeft, in een zodanige situatie dat het slachtoffer vertrouwen heeft in of afhankelijk is van de dader van het misdrijf of dat de dader gezag (in feite of in rechte) over hem uitoefent.

De formulering van dit amendement lijkt ruim genoeg om al deze situaties te omvatten zonder de relatie tussen broer en zus nog verder te stigmatiseren.

De verzwarende omstandigheid is niet zozeer dat de schuldige samenwoont met het slachtoffer, maar wel dat hij misbruik maakt van zijn gezag of van de vertrouwens- of afhankelijkheidsrelatie die tussen hem en de minderjarige bestaat. Het samenwonen in de ruime zin van het woord is een omstandigheid die de uitoefening van het gezag of de ontwikkeling van de vertrouwensrelatie bevordert.

Nr. 69 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 6

Het 2º van dit artikel vervangen als volgt :

« 2º de woorden « of in wie het slachtoffer vertrouwen heeft of van wie het afhankelijk is, hetzij omdat de schuldige occasioneel of gewoonlijk met het slachtoffer samenwoont, hetzij omdat hij het slachtoffer onder zijn gezag of zijn bewaring heeft » worden ingevoegd na de woorden « behoort hij tot degenen die over het slachtoffer gezag hebben ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 68.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 70 VAN MEVROUW de T'SERCLAES EN DE HEER DUBIÉ

(Subamendement op amendement nr. 19 van de heer Dubié c.s.)

Art. 38

De voorgestelde tekst aanvullen als volgt : « De bevoegde dienst of de bevoegde persoon moet de commissie op de hoogte brengen van het stopzetten van de begeleiding of de behandeling. »

Nr. 71 VAN MEVROUW de T'SERCLAES EN DE HEER DUBIÉ

(Subamendement op amendement nr. 20 van de heer Dubié c.s.)

Art. 39

De voorgestelde tekst aanvullen als volgt :

« De bevoegde dienst of de bevoegde persoon moet de commissie op de hoogte brengen van het stopzetten van de begeleiding of de behandeling. »

Nr. 72 VAN MEVROUW de T'SERCLAES EN DE HEER DUBIÉ

(Subamendement op amendement nr. 21 van de heer Dubié c.s.)

Art. 42

De voorgestelde tekst aanvullen als volgt :

« De bevoegde dienst of de bevoegde persoon moet de commissie op de hoogte brengen van het stopzetten van de begeleiding of de behandeling. »

Nr. 73 VAN MEVROUW de T'SERCLAES EN DE HEER DUBIÉ

(Subamendement op amendement nr. 22 van de heer Dubié c.s.)

Art. 43

De voorgestelde tekst aanvullen als volgt :

« De bevoegde dienst of de bevoegde persoon moet de commissie op de hoogte brengen van het stopzetten van de begeleiding of de behandeling. »

Nathalie de T'SERCLAES.
Josy DUBIÉ.

Nr. 74 VAN HEREN MAHOUX EN ISTASSE

(Subamendement op amendement nr. 55 van de regering)

Art. 28

Tussen de woorden « gepleegd op een minderjarige » en de woorden « ter kennis brengen » de woorden « en waarvan zij kennis hebben genomen door het slachtoffer te onderzoeken of doordat het slachtoffer hen in vertrouwen heeft genomen » invoegen.

Verantwoording

De aangifte op basis van vertrouwelijke mededelingen door de dader ondermijnt het hele systeem van het beroepsgeheim en zal personen die geestelijk in de war zijn, ervan doen afzien om therapie te volgen. Bovendien rijzen ernstige problemen in verband met de toepassing op het beroep van advocaat.

Philippe MAHOUX.
Jean-François ISTASSE.

Nr. 75 VAN DE REGERING

Art. 30

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Door dit amendement blijft de bevoegdheid van de Belgische gerechten beperkt tot de daders die in België aangetroffen worden.

De minister van Justitie,

Marc VERWILGHEN.