1-614/5

1-614/5

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

13 JULI 1998


Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging


AMENDEMENTEN


Nr. 76 VAN DE HEER HOTYAT C.S.

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 5

In § 2 van dit artikel, in het voorgestelde artikel 14, § 2, tweede lid, de woorden « inzake mededinging » vervangen door de woorden « zowel inzake mededinging als inzake procedurevoorschriften » .

Verantwoording

De verslaggevers zijn belast met de leiding van het onderzoek. Zij gelasten de opdrachten, met name voor de huiszoekingen. Zij maken proces-verbaal op en leiden de onderzoeksverrichtingen die door de ambtenaren van de Dienst voor de Mededinging uitgevoerd worden.

Men moet ervoor zorgen dat deze onderzoeksmaatregelen ten uitvoer worden gebracht in de vorm voorgeschreven door wet- en regelgeving.

Misschien is het overdreven het ambt van verslaggever uitsluitend open te stellen voor juristen. Toch is het wenselijk dat de economisten, zoals overigens ook de juristen, ervaring hebben op het vlak van de procedure, naast de reeds bepaalde vereiste dat ze, evenals de juristen, ervaring moeten hebben op het vlak van de mededinging.

Zo worden waarborgen geboden opdat de verslaggevers, ongeacht hun aanvankelijke opleiding, even bekwaam zijn op het vlak van de procedure als op het vlak van de mededinging.

Robert HOTYAT.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.
Geert VAN GOETHEM.
Jacques D'HOOGHE.

Nr. 77 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op subamendement nr. 17)

Art. 5

Het derde lid van het voorgestelde artikel 14, § 2, aanvullen als volgt :

« In tuchtzaken wordt de regeling overgenomen die van toepassing is op de inspecteur van Financiën. »

Verantwoording

Het lijkt aangewezen om de verduidelijking die door het amendement nr. 17 wordt aangebracht aan het statuut van de verslaggevers, uit te breiden met een bijkomende waarborg voor de onafhankelijkheid. Daarom wordt voorgesteld de tuchtregeling die van toepassing is op de inspecteurs van Financiën ook hier van toepassing te maken. Vanuit meerdere invalshoeken zijn beide functies immers te vergelijken.

Nr. 78 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op subamendement nr. 17)

Art. 5

Tussen het derde en vierde lid van het voorgestelde artikel 14, § 2, twee nieuwe leden invoegen, luidende :

« Het korps telt evenveel verslaggevers uit het Nederlandse als uit het Franse taalkader.

De verslaggevers moeten hun kennis van de Nederlandse en de Franse taal bewijzen. Ten minste één verslaggever moet de kennis van de Duitse taal bewijzen. »

Verantwoording

De samenstelling van het korps van verslaggevers moet rekening houd met het feit dat zij zaken van alle kanten moeten (kunnen) behandelen.

Nr. 79 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op subamendement nr. 12)

Art. 11

Paragraaf 7 van dit artikel aanvullen als volgt :

« en worden de woorden « de voorzitter van de Raad voor de Mededinging » in artikel 23, § 2.3, tweede lid, tweede zin, vervangen door de woorden « de verslaggevers. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 12.

Nr. 80 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 24

Dit artikel vervangen als volgt :

« In artikel 36, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « en bij niet-naleving van de beslissingen bedoeld bij artikel 33, § 1 » geschrapt. »

Verantwoording

In de veronderstelling dat de Raad voor de Mededinging slechts adviesbevoegdheid heeft inzake concentratie-aangelegenheden, heeft het geen zin om in die situatie geldboeten en dwangsommen te laten opleggen door de Raad voor de Mededinging.

Nr. 81 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 24

Artikel 36 aanvullen met een § 3 (nieuw), luidend als volgt :

« § 3. Dezelfde geldboeten als die bepaald in de §§ 1 en 2 van dit artikel kunnen door de minister of door de Ministerraad, overeenkomstig de bevoegdheid bepaald in artikel 33, § 2, 1, c), worden opgelegd bij niet-naleving van de beslissingen bedoeld in de artikelen 33 en 34. Dezelfde dwangsommen als die bepaald in de §§ 1 en 2 van dit artikel, kunnen door de eerste voorziter van het hof van beroep te Brussel worden opgelegd bij niet-naleving van de beslissingen bedoeld in de artikelen 33 en 34. »

Verantwoording

Inzake concentraties ligt de beslissingsbevoegdheid bij de minister van Economische Zaken, indien hij het advies van de Raad voor de Mededinging volgt. De beslissingsbevoegdheid ligt bij de Ministerraad in geval van een met bedoeld advies afwijkende beslissing. Het komt dan ook logisch voor dat naar gelang van het geval de geldboeten en dwangsommen door de bevoegde instanties worden opgelegd. Volgens de Europese rechtspraak moeten dwangsommen steeds door zetelende magistraten worden opgelegd; vandaar het onderscheid tussen de regelingen inzake geldboeten en inzake dwangsommen.

Nr. 82 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 24bis (nieuw)

Een artikel 24bis (nieuw) invoegen, luidende :

« In artikel 37, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « De Raad voor de Mededinging kan » vervangen als volgt : « Op verzoek van een verslaggever kan een beslagrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel ».

In artikel 37, § 2, van dezelfde wet wordt tussen de woorden « geldboeten kunnen » en de woorden « worden opgelegd » ingevoegd hetgeen volgt : « door de Koning bij koninklijk besluit of bij een in Ministerraad overlegd besluit, naar gelang van de bevoegdheidstoewijzing zoals bepaald in de artikelen 33 en 34; »

Verantwoording

Teneinde de functiescheiding tussen enerzijds het korps verslaggevers en de Dienst voor de Mededinging en anderzijds de Raad voor de Mededinging te respecteren, heeft het geen zin om in het geval van hinderen van onderzoeksdaden de bevoegdheid aan de Raad voor de Mededinging op te dragen om in die aangelegenheden geldboeten en dwangsommen op te leggen. Het verleden heeft trouwens genoegzaam bewezen dat best vermenging van bevoegdheden tussen Raad en Dienst vermeden wordt.

Nr. 83 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 7

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

De Raad voor de Mededinging fungeert best steeds als een administratief college, ook al heeft het inzake concentratie slechts adviesbevoegdheid. Dit verhindert tal van problemen inzake onafhankelijkheid van de leden van de Raad voor de Mededinging en zelfs constitutionele problemen inzake de positie van magistraten in louter administratieve overheidsorganen.

Nr. 84 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 19

A. Het voorgestelde artikel 32bis wordt een artikel 32bis , § 1.

B. Artikel 32bis aanvullen met een § 2, luidend als volgt :

« § 2. De verslaggever legt het dossier evenals zijn met redenen omkleed verslag voor aan de Raad voor de Mededinging. Het met redenen omkleed verslag bevat de relevante elementen die de Raad voor de Mededinging in staat stellen een omstandig advies te formuleren. »

C. Artikel 32bis aanvullen met een § 3, luidend als volgt :

« § 3. De verslaggever stuurt, ten minste 15 dagen vóór de datum van de zitting tijdens welke de Raad zal overgaan tot het onderzoek van de zaak, een kopie van zijn verslag aan de ondernemingen waarvan de concentratie het voorwerp heeft uitgemaakt van het onderzoek; hij brengt hen ter kennis dat zij op het secretariaat inzage kunnen nemen van het dossier en tegen betaling een kopie ervan kunnen krijgen. »

D. Paragraaf 1 en het eerste lid van paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 32ter schrappen.

Verantwoording

Deze drie paragrafen handelen over de rol van de verslaggever in het onderzoek inzake concentraties en worden derhalve onder één artikel ondergebracht. Bovendien wordt hier duidelijk aangegeven dat de rol van de verslaggever zich beperkt tot het onderzoek.

Nr. 85 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 19

A. Paragraaf 1 van het voorgestelde artikel 32ter vervangen als volgt :

« § 1. De Raad voor de Mededinging heeft als administratief rechtscollege een adviserende bevoegdheid inzake concentraties. Het te verstrekken advies moet gemotiveerd zijn, voldoende omstandig zijn en een voorstel tot beslissing bevatten. »

B. Paragraaf 2, vijfde lid, van het voorgestelde artikel 32ter vervangen als volgt :

« Het advies met het voorstel tot beslissing van de Raad voor de Mededinging kan, wat de grond betreft, niet steunen op de stukken die uit het dossier zijn verwijderd. »

Verantwoording

In het stuk nr. 1-614/2, 1997-1998 lezen wij : « de minister van Economie bepaalt het algemeen beleid inzake economische mededinging; inzake concentraties neemt hij desgevallend de beslissingen tot toelating, waarvan het doel de vrijwaring van het algemeen belang is. »

Indien wij uniformiteit wensen in het statuut van de Raad voor de Mededinging en de reeds vermelde problemen wensen te vermijden vermeld bij het subamendement omtrent artikel 7, dan kan, rekening houdend met de beschouwing uit het regeringsamendement (Stuk Senaat, nr. 1-614/2) alleen een adviserende bevoegdheid worden toegekend aan het administratief rechtscollege Raad voor de Mededinging.

Nr. 86 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 20

A. In het voorgestelde artikel 32quater, § 2, derde lid, de woorden « artikel 32ter » vervangen door de woorden « artikel 32bis, § 3 ».

B. Paragraaf 2, vierde lid, van het voorgestelde artikel 32quater vervangen door hetgeen volgt :

« De minister kan bij de Raad een nota neerleggen waarbij hij in de betrokken zaak de elementen aanvoert die het algemeen beleid inzake economische mededinging kunnen beïnvloeden, alsook die welke het algemeen beleid aangaan. Het neerleggen van deze nota verleent hem niet de hoedanigheid van partij in de zaak. »

Verantwoording

A. Overeenstemming met het amendement nr. 84.

B. Wanneer de minister beslissingsbevoegdheid wordt toegekend inzake concentraties, kan hij geen partij zijn in de procedure bij de Raad voor de Mededinging. Het lijkt wel billijk dat hij kan wijzen op de consequenties inzake economische mededinging en inzake het eigenaarsbelang.

Nr. 87 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 21

A. De eerste paragraaf van het voorgestelde artikel 33 vervangen als volgt :

« § 1. Indien het onderzoek betrekking had op een concentratie, kan de Raad voor de Mededinging, bij een met redenen omkleed advies, aan de minister een voorstel tot beslissing formuleren, waarin staat dat :

1. de concentratie binnen het toepassingsgebied van deze wet valt;

2. de concentratie niet binnen het toepassingsgebied van deze wet valt.

De minister respectievelijk de Ministerraad, overeenkomstig de bevoegdheid bepaald in dit artikel, § 2, 1, c, besluit of de concentratie al dan niet binnen het toepassingsgebied van deze wet valt. De minister of de Ministerraad deelt de beslissing onverwijld mee aan de Raad voor de Mededinging. »

B. Paragraaf 2, punt 1, van het voorgestelde artikel 33 van dezelfde wet vervangen als volgt :

« § 2.1. Indien de minister of de Ministerraad vaststelt dat de concentratie binnen het toepassingsgebied van deze wet valt, kan de Raad voor de Mededinging bij een omstandig en met redenen omkleed advies voorstellen dat :

a) de concentratie toelaatbaar is. De aanmeldende partijen kunnen, tot op het ogenblik van de beslissing van de minister of van de Ministerraad, overeenkomstig de bevoegdheid bepaald in § 2, 1, c, van dit artikel, de voorwaarden van de concentratie wijzigen. In dat geval slaat de beslissing bij koninklijk besluit, in voorkomend geval bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, om de concentratie toe te laten op de aldus gewijzigde concentratie. Wanneer de minister respectievelijk de Ministerraad vaststelt dat de betrokken ondernemingen samen minder dan 25 % van de betrokken markt controleren, wordt de concentratie toelaatbaar verklaard;

b) de concentratie ernstige twijfels doet rijzen in verband met de toelaatbaarheid ervan. In dat geval beslist de minister respectievelijk de Ministerraad de procedure bepaald in artikel 34 in te stellen;

c) met betrekking tot de volledige beslissingsprocedure inzake concentraties, zoals bepaald in deze afdeling Vter, komt de beslissingsbevoegdheid toe aan de minister, voor zover het ontworpen koninklijk besluit van de minister het voorstel geformuleerd in het advies van de Raad voor de Mededinging volgt. Wenst de minister van dit voorstel af te wijken, voorwaarden of verplichtingen vast te leggen die niet in het voorstel van de Raad van de Mededinging zijn opgenomen, dan wordt besloten bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

De minister kan zich laten vertegenwoordigen in de beslissingsprocedure inzake concentratie-aangelegenheden door de door hem aangewezen ambtenaren. Het uitvoeren van activiteiten als vertegenwoordiger van de minister in de beslissingsprocedure is onverenigbaar met onderzoeksactiviteiten als verslaggever of als ambtenaar van de Dienst voor de Mededinging of met welke onderzoeksdaad als deskundige dan ook.

Indien hij het nodig acht, hoort de minister of zijn vertegenwoordiger elke natuurlijke persoon of rechtspersoon. De bepalingen van de §§ 2 en 3 van artikel 32quater, behoudens die van § 2, tweede lid, zijn eveneens van toepassing in de beslissingsprocedure. »

Verantwoording

Het concept inzake concentraties bestaat erin dat de Raad voor de Mededinging adviesbevoegdheid heeft en dat de minister of de Ministerraad beslissingsbevoegdheid heeft volgens de bevoegdheidsverdeling aangegeven in artikel 32, § 2, 1, c) .

Nr. 88 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op nr. 1)

Art. 21

A. De eerste zin van paragraaf 2, punt 2, van het voorgestelde artikel 33 vervangen als volgt :

« De adviezen van de Raad bedoeld in punt 1 hierboven, moeten overeenkomstig de bepalingen van artikel 32ter, § 1, binnen een maximumtermijn van twee maanden genomen worden. »

B. Paragraaf 2, punt 3, van het voorgestelde artikel 33, vervangen als volgt :

« Onverminderd het bepaalde in artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt, indien de Raad geen advies heeft uitgebracht na afloop van de termijn van twee maanden, de concentratie als toelaatbaar beschouwd. De minister of de Ministerraad beschikt over een termijn van vijftien dagen na afloop van bovengenoemde termijn van twee maanden om een beslissing te nemen in de aangelegenheid bedoeld in artikel 33, § 2, 1, b). Na verloop van deze termijn wordt bij ontstentenis van een koninklijk besluit de concentratie toelaatbaar geacht.»

Verantwoording

Om te beslissen of een concentratie toelaatbaar is of indien het noodzakelijk wordt geacht de procedure voorzien in artikel 34 op te starten, zijn de termijnen maximaal bepaald : de adviesprocedure voor de Raad voor de Mededinging moet na maximaal 2 maanden zijn afgegrond; de beslissing terzake moet binnen vijftien dagen na deze termijn van 2 maanden zijn genomen.

Nr. 89 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op nr. 1)

Art. 22

Paragraaf 1 van het voorgestelde artikel 34 vervangen als volgt :

« Indien, overeenkomstig artikel 33, § 2, 1, b), van deze wet beslist is de procedure te beginnen, geeft hij de verslaggever bedoeld in artikel 32bis, § 2, de opdracht een aanvullend onderzoek te verrichten en geeft hem een termijn om een nieuw verslag op te stellen en dit laatste aan de Raad voor de Mededinging over te zenden.

Na ontvangst van dit verslag stuurt de Raad een kopie ervan aan de partijen, overeenkomstig artikel 27, § 1.

Het omstandig en gemotiveerd advies van de Raad, bevattende een voorstel tot beslissing, over de toelaatbaarheid of de niet-toelaatbaarheid van de aangemelde concentratie moet worden geformuleerd binnen een maximumtermijn van 60 dagen te rekenen van de datum waarop beslist is een procedure te beginnen. Het voorstel tot toelaatbaarheid bedoeld in deze paragraaf kan worden vergezeld van voorwaarden en verplichtingen.

Onverminderd het bepaalde in artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt bij ontstentenis van een advies binnen deze termijn van 60 dagen de concentratie toelaatbaar geacht. »

Verantwoording

De gevolgde procedure is vergelijkbaar met die in artikel 33, § 3, van de huidige wet. De adviestermijn wordt op 60 dagen gebracht omdat nog een beslissingstermijn van 30 dagen volgt. De totale proceduretijd blijft evenwel gevoelig korter, aangezien het beroep bij het hof van beroep te Brussel definitief wegvalt. De bedrijven krijgen vroeger rechtszekerheid.

Nr. 90 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op nr. 1)

Art. 22

Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 34 vervangen als volgt :

« Wanneer de Raad voor de Mededinging in zijn advies een voorstel tot beslissing formuleert, vaststellende dat de concentratie niet toelaatbaar is, doet de Raad tevens een voorstel om, met het oog op het herstellen van de daadwerkelijke mededinging, de splitsing van de gegroepeerde ondernemingen of activa te bevelen, het stopzetten van de gemeenschappelijke zeggenschap te bevelen, of elke andere geëigende maatregel te bevelen. »

Nr. 91 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op nr. 1)

Art. 22

Paragraaf 3 van het voorgestelde artikel 34 vervangen als volgt :

« De termijn bedoeld in § 1 van dit artikel kan niet verlengd worden tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de partijen en ten hoogste voor de duur die zij voorstellen. »

Nr. 92 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op nr. 1)

Art. 22

Aan het voorgesteld artikel 34 een § 5 (nieuw) toevoegen, luidend als volgt :

« § 5. Binnen een termijn van 30 dagen te rekenen van de dag volgend op de dag van ontvangst van het verzoek door de minister, neemt de minister of in voorkomend geval, de Ministerraad een beslissing terzake overeenkomstig het bepaalde in artikel 33, § 2. Bij ontstentenis van een beslissing binnen deze termijn wordt de concentratie toelaatbaar geacht.

De minister heeft in deze beslissingsprocedure dezelfde bevoegdheden inzake het verwijderen van stukken als de voorzitter van de Raad voor de Mededinging, zoals vermeld in artikel 32ter, § 2. De beslissing van de minister of, in voorkomend geval, de Ministerraad kan niet steunen op de stukken die uit het dossier zijn verwijderd.

Enerzijds bij ontstentenis van een advies zoals bedoeld in artikel 34, § 1, van deze wet, binnen vijf dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 34, § 1, en anderzijds, binnen vijf dagen na ontvangst door de minister van het advies bedoeld in artikel 34, stuurt de minister of zijn vertegenwoordiger per aangetekende brief aan de ondernemingen waarvan de concentratie het voorwerp is, een melding dat ofwel de Raad geen advies heeft vertrekt ofwel dat het advies gedurende tien werkdagen ter inzage ligt. De minister of, in voorkomend geval de Ministerraad, wacht het verstrijken van deze termijn af vooraleer tot een besluit over te gaan. »

Nr. 93 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op nr. 1)

Art. 24ter (nieuw)

Een artikel 24ter (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 24ter. ­ Artikel 38 van dezelfde wet vervangen als volgt :

« In geval van overtredingen van artikel 12, § 4, kan de minister of, in voorkomend geval, de Ministerraad, overeenkomstig de bevoegdheden bepaald in artikel 33, § 2, c), 1, de in artikel 36, § 1, bedoelde geldboeten opleggen. De voorzitter van het hof van beroep te Brussel kan bovendien de dwangsommen bedoeld in artikel 36, § 1, opleggen ingeval de minister of, in voorkomend geval, de Ministerraad, een besluit neemt op basis van het voorstel bepaald in artikel 34, § 2 van deze wet. »

Verantwoording

De geldboeten en dwangsommen worden opgelegd door de autoriteiten zoals reeds uiteengezet in amendement nr. 81.

Nr. 94 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op nr. 1)

Art. 24quinquies (nieuw)

Een artikel 24quinquies invoegen, luidend als volgt :

« In dezelfde wet wordt een artikel 40bis (nieuw) ingevoegd, luidende als volgt :

« § 1. Een beslissing van de Raad voor de Mededinging genomen met toepassing van artikel 36 van deze wet, wordt door de secretaris van de Raad ter kennis gebracht van de personen, ondernemingen en ondernemingsverenigingen die er het voorwerp van uitmaken. De kennisgeving vermeldt dat hoger beroep ingesteld kan worden bij het hof van beroep te Brussel. De termijn voor het instellen van dit beroep bedraagt 30 dagen vanaf de dag van de kennisgeving.

§ 2. Een beslissing van een beslagrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, genomen met toepassing van artikel 37 van deze wet, wordt door de verslaggever ter kennis gebracht van de personen, ondernemingen en ondernemingsverenigingen die er het voorwerp van uitmaken. De kennisgeving vermeldt dat hoger beroep ingesteld kan worden bij het hof van beroep te Brussel. De termijn voor het instellen van dit beroep bedraagt 30 dagen vanaf de dag van de kennisgeving.

§ 3. Tegen een beslissing van de minister of van de Ministerraad of tegen een arrest van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel, genomen met toepassing van de artikelen 36, § 3, en 38 van deze wet, kan de beroepsprocedure bepaald in artikel 43bis van de wet van 5 augustus 1991 worden ingesteld. »

Verantwoording

De beroepsinstanties inzake opgelegde geldboeten en dwangsommen zijn dezelfde als die bij beroep tegen beslissingen ten gronde.

Jacques D'HOOGHE.

Nr. 95 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 2bis (nieuw)

Een artikel 2bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 2bis. ­ § 1. In artikel 9, § 2, van dezelfde wet, vervalt het eerste lid.

§ 2. In artikel 9, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, vervallen de woorden « en die niet tot gevolg heeft dat de oprichtende ondernemingen hun concurrentiegedrag coördineren of dat deze ondernemingen en de gemeenschappelijke onderneming hun concurrentiegedrag coördineren. »

Verantwoording

De artikelen 9 en 10 van de wet van 5 augustus 1991 slaan op de concentraties. Zij nemen de bepalingen over van de Europese verordening nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende het toezicht op de concentraties van de ondernemingen (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, L 395, 30 december 1989, blz. 1).

Deze verordening is gewijzigd door de Europese verordening nr. 1310/97 van de Raad van 30 juni 1997 (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, L 180, 9 juli 1997, blz. 1). Zij is van kracht sedert 1 maart 1998.

Om de samenhang te handhaven tussen de Europese regelgeving en de Belgische wet lijkt het noodzakelijk artikelen 9 en 10 van de wet van 5 augustus 1991 aan te passen aan de nieuwe Europese verordening.

Dat is het doel van de artikelen 2bis en 2ter waarvan de invoeging voorgesteld wordt in amendement nr. 1 van de regering. Deze artikelen geven respectievelijk de wijzigingen weer waarin de artikelen 1.3 en 1.2 van de Europese regelgeving nr. 1310/97 voorzien.

In haar XXVIIe verslag over het mededingingsbeleid beschrijft de Europese Commissie deze wijziging op de volgende manier :

« (...) entreront dans le champ d'application du règlement toutes les entreprises communes de plein exercice, même celles qui étaient jusqu'à présent examinées dans le cadre des procédures du règlement nº 17. Cette modification aura une portée substantielle qui répond aux préoccupations souvent exprimées par les milieux professionnels et juridiques en ce qui concerne l'harmonisation et la simplification du traitement des entreprises communes de plein exercice. » (blz. 52, pt. 154).

Deze bepaling slaat op de gemeenschappelijke ondernemingen. De gemeenschappelijke ondernemingen zijn ondernemingen die in het leven worden geroepen door meerdere oprichtende ondernemingen.

Voordien maakte de Europese Commissie het volgende onderscheid :

­ de gemeenschappelijke coöperatieve ondernemingen zijn die waarvan de oprichtende ondernemingen hun concurrentiegedrag hebben gecoördineerd; deze concentraties werden onderzocht op basis van artikel 85 van het Verdrag van Rome (overeenkomsten, afspraken en onderling afgestemde gedragingen); in tegenstelling tot de controle op concentraties, voorziet deze procedure niet in een termijn; het feit dat men deze procedure toepaste op de gemeenschappelijke coöperatieve ondernemingen, leidde tot rechtsonzekerheid;

­ de concentratievormende gemeenschappelijke ondernemingen zijn die waarvan de oprichtende ondernemingen hun concurrentiegedrag niet gecoördineerd hebben; alleen deze soort gemeenschappelijke ondernemingen was onderworpen aan verordening nr. 4064/89 van 21 december 1989 betreffende het toezicht op concentraties.

De nieuwe Europese verordening onderwerpt alle gemeenschappelijke ondernemingen aan de controle op concentraties.

In haar voornoemd verslag, preciseert de Europese Commissie nog : « (La Commission) conservera néanmoins la possibilité d'apprécier les aspects coopérations d'une entreprise commune de plein exercice au regard des critères de l'article 85, dans le cadre du règlement des concentrations, dans l'hypothèse d'une coordination du comportement concurrentiel des entreprises fondatrices résultant de l'opération de concentration.Elle pourra donc engager la procédure de seconde phase en cas de doutes sérieux portant non seulement sur un risque de création ou de renforcement de position dominante, mais également sur un risque de coordination du comportement concurrentiel des entreprises fondatrices incompatibles avec le marché commun. » (blz. 53, pt. 154).

Deze beoordeling zal eveneens mogelijk zijn in Belgisch recht, aangezien de voorgestelde wijziging overeenstemt met de Europese verordening nr. 1310/97 en artikel 2 van de wet van 5 augustus 1991 met artikel 85 van het Verdrag van Rome.

Nr. 96 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 2ter (nieuw)

Een artikel 2ter (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 2ter. ­ Artikel 10 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 4, luidende :

« § 4. Indien de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die een concentratie vormt in de zin van deze wet, de coördinatie beoogt of tot stand brengt van het concurrentiegedrag van ondernemingen die onafhankelijk blijven, dan wordt die coördinatie beoordeeld overeenkomstig de criteria van artikel 2, ten einde vast te stellen of de transactie al dan niet verenigbaar is met de bepalingen van deze wet.

Bij de beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met :

­ het significante en gelijktijdige actief blijven van twee of meer oprichtende ondernemingen op dezelfde markt als die van de gemeenschappelijke onderneming, of op een downstream- of upstreammarkt van laatstgenoemde markt, of op een nauw met die markt verbonden aangrenzende markt;

­ de mogelijkheid die aan de betrokken ondernemingen wordt gegeven om, via coördinatie die het rechtstreekse gevolg is van de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming, de mededinging voor een wezenlijk gedeel van de betrokken producten en diensten uit te schakelen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 95.

Nr. 97 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 10bis (nieuw)

Een artikel 10bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 10bis. ­ Artikel 21 van de wet van 5 augustus 1991 wordt aangevuld met het volgende lid :

« Wanneer de Commissie voor de Mededinging een adviesaanvraag niet beantwoord heeft binnen de door de minister vastgestelde termijn die niet korter dan vijftien werkdagen mag zijn, is het advies niet meer vereist. »

Verantwoording

Er moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen het advies van de Commissie voor de Mededinging uitgebracht moet zijn.

De termijn wordt door de minister vastgesteld. Dat is trouwens ook zo in andere wetten : artikel 15 van de wet op de handelspraktijken bevat een soortgelijke bepaling.

Er wordt voorgesteld een minimumtermijn van 15 werkdagen vast te stellen.

Nr. 98 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 16

Paragraaf 5 van dit artikel aanvullen als volgt :

« De verslaggever brengt zijn opmerkingen aan op de eventuele schriftelijke opmerkingen die door de partijen ingediend zijn na het indienen van het verslag. »

Verantwoording

De partijen kunnen schriftelijke opmerkingen indienen na het indienen van het verslag. In dat geval dient de verslaggever zich eveneens te kunnen uitspreken over deze schriftelijke opmerkingen van de partijen. Deze verduidelijking stelt de Raad in staat om zo volledig mogelijke informatie te verzamelen alvorens een beslissing te nemen.

Nr. 99 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 25

In dit artikel, het voorgestelde artikel 41, § 2, aanvullen als volgt :

« De kennisgevingen waarin deze wet voorziet, worden uitgevoerd, naar gelang van het geval, door het secretariaat van de Raad of door de minister, bij aangetekende brief met ontvangstbewijs. »

Verantwoording

De wet van 5 augustus 1991 kent de « gerechtsbrief » niet. Het secretariaat van de Raad voor de Mededinging is belast met de uitvoering van de kennisgevingen. Het leek dus opportuun uitdrukkelijk te bepalen dat de kennisgeving gebeurt bij aangetekende brief met ontvangstbewijs.

Nr. 100 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 26

Dit artikel vervangen als volgt :

« Artikel 42 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 42. ­ § 1. Het hof van beroep te Brussel spreekt zich bij wege van prejudicieel arrest uit over de vragen met betrekking tot het geoorloofde karakter van een mededingingspraktijk als bedoeld in deze wet.

Wanneer de oplossing van een geschil afhangt van het geoorloofde karakter van een mededingingspraktijk als bedoeld in deze wet, moet het rechtscollege waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, met uitzondering van het Hof van Cassatie, de uitspraak uitstellen en het hof van beroep te Brussel raadplegen.

§ 2. Het rechtscollege is daartoe evenwel niet gehouden wanneer de rechtsvordering niet ontvankelijk is om procedureredenen die ontleend zijn aan normen die zelf niet het onderwerp uitmaken van het verzoek tot het stellen van de prejudiciële vraag.

Het rechtscollege is daar evenmin toe gehouden :

1º wanneer het hof reeds uitspraak heeft gedaan over een vraag of een beroep met hetzelfde onderwerp;

2º wanneer het meent dat het antwoord op de prejudiciële vraag niet onontbeerlijk is om uitspraak te doen;

3º als de mededingingspraktijk duidelijk geoorloofd is in de zin van deze wet.

§ 3. Het hof van beroep kan op eigen initiatief of op verzoek van de belanghebbende ondernemingen, de mededeling van stukken weigeren waarvan de mededeling schade zou toebrengen aan het zakengeheim.

In afwijking van het vorige lid verwijdert het hof van beroep het stuk niet uit het dossier zo het oordeelt dat het nuttig is voor de beslissing en dat de bekendmaking ervan een minder bezwaar zou vormen dan het gevaar dat zou voortvloeien uit de aantasting van de mededinging.

In alle gevallen kan het hof van beroep aan de partijen en aan de verslaggevers vragen om een niet-vertrouwelijke versie van de stukken waarvan de mededeling schade zou toebrengen aan het zakengeheim.

Het antwoord op de prejudiciële vraag kan niet gesteund zijn op de stukken die overeenkomstig voorgaande leden uit het dossier zijn verwijderd.

De griffier bij het hof van beroep te Brussel brengt zonder verwijl de prejudiciële vraag ter kennis van de partijen en verzoekt hen hun schriftelijke opmerkingen binnen een maand te formuleren.

Het hof van beroep licht het korps verslaggevers in over elke prejudiciële vraag die aan het hof wordt voorgelegd.

Het hof kan het korps van verslaggevers verzoeken een onderzoek in te stellen wanneer een prejudiciële vraag aanhangig is gemaakt of een geschil waarvan de oplossing afhankelijk is van het geoorloofde karakter van een mededingingspraktijk in de zin van deze wet. Dit onderzoek gebeurt volgens de procedure bepaald in dit hoofdstuk.

In afwijking van artikel 24 legt de verslaggever na het onderzoek zijn verslag voor aan het hof van beroep te Brussel. Dat verslag bevat een voorstel van antwoord op de prejudiciële vraag.

In alle gevallen kunnen de Raad voor de Mededinging en de minister elk hun schriftelijke opmerkingen indienen bij het hof van beroep. Zij kunnen het dossier ter plaatse raadplegen.

Het hof kan de prejudiciële vraag herformuleren. Het hof neemt een met redenen omklede beslissing. Tegen deze beslissing kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend. Het hof doet uitspraak als in kort geding.

§ 4. Het rechtscollege dat de prejudiciële vraag heeft gesteld, evenals elk rechtscollege dat in dezelfde zaak uitspraak doet, met uitzondering van het Hof van Cassatie, moeten zich, voor de oplossing van het geschil naar aanleiding waarvan de vragen zijn gesteld, voegen naar het arrest dat het hof van beroep te Brussel heeft gewezen.

§ 5. Elk door de hoven en rechtbanken gewezen vonnis of arrest waarbij het gaat om het geoorloofde karakter van een mededingingspraktijk als bedoeld in deze wet, moet binnen acht dagen aan de Dienst voor de Mededinging meegedeeld worden door toedoen van de griffier van het bevoegde rechtscollege.

Bovendien is de griffier ertoe gehouden zonder verwijl de Dienst voor de Mededinging en de Raad voor de Mededinging kennis te geven van de beroepen die zijn ingesteld tegen enig in het voorgaande lid bedoeld vonnis of arrest. »

Verantwoording

Het leek opportuun de gevallen te preciseren waarin een rechtscollege waarbij een geschil met betrekking tot een mededingingspraktijk aanhangig is gemaakt, gehouden is een prejudiciële vraag aan het hof van beroep te Brussel te stellen.

Artikel 42 van de wet van 5 augustus 1991 laat aan het rechtscollege de mogelijkheid een prejudiciële vraag aan het hof van beroep te Brussel te stellen.

Paragrafen 1 en 2 van artikel 42 voorgesteld in dit amendement, vinden hun inspiratie in artikel 26 van de bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989.

In tegenstelling tot deze bijzondere wet bepaalt het voorgestelde artikel 42, § 1, tweede lid, dat het Hof van Cassatie geen prejudiciële vraag moet stellen. Het hof van beroep is ­ in tegenstelling tot het Arbitragehof ­ immers een rechtscollege van lagere rang dan het Hof van Cassatie.

Het eerste lid van het voorgestelde artikel 42, § 3, neemt het derde lid over van artikel 42, § 1, van de wet van 5 augustus 1991. De leden 1 tot 4 van § 3 van het voorgestelde artikel 42 nemen bovendien de bepalingen over betreffende de verwijdering van de vertrouwelijke stukken. Het vijfde lid van dezelfde paragraaf neemt amendement nr. 43 over.

Het zesde tot het negende lid van het voorgestelde artikel 42, § 3, nemen artikel 26, 1º, van amendement nr. 1 van de regering over en vervangen het derde lid van artikel 42, § 1, van de wet van 5 augustus 1991.

Het zevende lid van het voorgestelde artikel 42, § 3, bepaalt bovendien dat het hof van beroep het korps van verslaggevers kan verzoeken over te gaan tot een onderzoek wanneer niet alleen een prejudiciële vraag aanhangig is gemaakt, maar ook een geschil waarvan de oplossing afhankelijk is van het geoorloofde karakter van een mededingingspraktijk in de zin van deze wet. In dit laatste geval zal het hof zichzelf geen prejudiciële vraag stellen. Bijgevolg moet het hof een beroep kunnen doen op de verslaggevers op dezelfde wijze als zou een prejudiciële vraag aanhangig gemaakt zijn.

Het tiende lid van het voorgestelde artikel 42, § 3, bepaalt dat het hof de prejudiciële vraag kan herformuleren. Deze bepaling vindt haar inspiratie in de bijzondere wet op het Arbitragehof. Dit lid bepaalt eveneens dat het hof uitspraak doet zoals in kort geding. Dit maakt het mogelijk dat het hof de vraag onderzoekt van bij de inleidingszitting of op een datum die dichterbij valt.

Paragraaf 4 van het voorgestelde artikel 42 vindt zijn inspiratie in het vierde lid van artikel 42, § 1, van de wet van 5 augustus 1991. Deze wet bepaalt dat het rechtscollege dat de prejudiciële vraag stelt, gehouden is tot naleving van het antwoord van het hof van beroep, enkel wat het rechtspunt betreft.

Dit amendement breidt deze verplichting tot naleving uit tot het gehele antwoord van het hof van beroep en niet alleen over het rechtspunt. Bovendien breidt het amendement deze verplichting uit tot alle rechtscolleges die uitspraak moeten doen in dezelfde zaak en niet alleen tot het rechtscollege dat de prejudiciële vraag gesteld heeft.

Deze uitbreidingen vinden hun inspiratie in artikel 28 van de bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989.

In tegenstelling tot deze bijzondere wet bepaalt het voorgestelde artikel 42, § 4, dat het Hof van Cassatie niet gehouden is door het antwoord op de prejudiciële vraag. Het verschil met het Arbitragehof is dat het hof van beroep een lager rechtscollege is dan het Hof van Cassatie.

Paragraaf 5 van het voorgestelde artikel 42 neemt § 2 over van artikel 42 van de wet van 5 augustus 1991, zoals gewijzigd door artikel 26, 2º, van amendement nr. 1 van de regering.

Nr. 101 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 27

Dit artikel wijzigen als volgt :

1º In het voorgestelde artikel 43, § 1, derde lid, de woorden « alle personen die voor de Raad voor de Mededinging zijn verschenen » vervangen door de woorden « alle personen aan wie de kennisgeving van de beslissing moet worden gestuurd overeenkomstig artikel 41, § 2, derde lid, of die hun middelen hebben aangevoerd voor de Raad voor de Mededinging ».

2º In het voorgestelde artikel 43, § 2, eerste lid, 5º, de woorden « in voorkomend geval » schrappen.

3º Het voorgestelde artikel 43, § 2, aanvullen met de volgende bepaling :

« Het hoger beroep moet gericht worden tegen alle partijen wier belang in strijd is met de eiser in hoger beroep.

Deze laatste moet bovendien, binnen de termijn van het hoger beroep en ten laatste vóór de sluiting van de debatten, de andere niet in beroep komende, niet in beroep gedagvaarde of niet opgeroepen partijen in de zaak betrekken.

Bij niet-naleving van de in de voorgaande leden gestelde regels wordt het hoger beroep niet toegelaten.

De beslissing kan aan alle in de zaak betrokken partijen worden tegengeworpen. »

4º In het voorgestelde artikel 43 een § 2bis (nieuw), invoegen, luidende :

« § 2bis. De griffie van het hof van beroep te Brussel verzoekt het secretariaat van de Raad voor de Mededinging, binnen vijf dagen na de inschrijving van de zaak op de rol, om toezending van het dossier van de procedure. De toezending geschiedt binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoekschrift. De minister regelt de wijze waarop het dossier wordt overgezonden.

Een kopie van het verzoek om hoger beroep wordt verstuurd, samen met het verzoekschrift bedoeld in het eerste lid, naar het secretariaat van de Raad voor de Mededinging. Het secretariaat van de Raad voor de Mededinging maakt op de kant van de beslissing melding van het ingestelde beroep. »

5º In het voorgestelde artikel 43, § 3, een nieuw lid invoegen tussen de leden 7 en 8, luidende : « Het hof van beroep te Brussel doet uitspraak als in kort geding. Het hof oefent een toezicht uit van volledige rechterlijke bevoegdheid. De verslaggevers komen tussen voor het hof van beroep te Brussel volgens de procedureregels bepaald voor de Raad voor de Mededinging inzake restrictieve mededingingspraktijken. »

6º Het voorgestelde artikel 43 aanvullen met een § 4, luidende :

« § 4. Behoudens andersluidende bepaling, is de door het Gerechtelijk Wetboek bepaalde procedure, met uitzondering van artikel 1138, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek, van toepassing op de procedure voor het hof van beroep bepaald in deze wet. »

Verantwoording

1º Artikel 27 van amendement nr. 1 van de regering wijzigt meer bepaald artikel 43, § 1, derde lid, van de wet van 5 augustus 1991.

Dat artikel bepaalt dat het hoger beroep voor het hof van beroep kan worden ingesteld door « alle personen die voor de Raad voor de Mededinging zijn verschenen ».

Het begrip van personen die voor de Raad zijn verschenen zou ruim geïnterpreteerd kunnen worden. Dit zou impliceren dat het hoger beroep geldig zou kunnen worden ingesteld door getuigen die verschenen zijn voor de Raad voor de Mededinging (zonder dat deze de hoedanigheid van partij hebben).

Om een te ruime interpretatie te vermijden lijkt het opportuun de termen « alle personen die voor de Raad voor de Mededinging zijn verschenen » te vervangen door alle personen aan wie de kennisgeving van de beslissing moet worden gestuurd. Deze personen worden in de beslissing duidelijk geïdentificeerd.

Artikel 25 van amendement nr. 1 van de regering bevat artikel 41, § 2, eerste en tweede lid, in ontwerp van de wet van 5 augustus 1991. Dat artikel verduidelijkt dat de beslissingen van de Raad voor de Mededinging, van zijn voorzitter en van de minister ter kennis gebracht moeten worden. Deze beslissingen moeten de partijen vermelden aan wie de beslissing ter kennis gebracht moet worden, krachtens artikel 41, § 2, derde lid, in ontwerp (artikel 25 van amendement nr. 1 van de regering).

Het beroep zal bijgevolg ingesteld moeten worden door een partij die in de beslissing wordt aangeduid, aan wie de beslissing ter kennis is gebracht.

Het beroep zal eveneens ingesteld kunnen worden door elke persoon die zijn middelen heeft aangevoerd voor de Raad voor de Mededinging. Deze zou inderdaad een belang kunnen aantonen, zelfs als de Raad dit belang niet erkend heeft. Deze partij moet in hoger beroep kunnen gaan tegen de beslissing van de Raad die haar geen belang om te handelen toekent.

2º Amendement nr. 1 van de regering bepaalt dat een verzoekschrift tot hoger beroep, « in voorkomend geval » aanwijzingen bevat betreffende de partijen aan wie de beslissing ter kennis gebracht moet worden (artikel 43, § 2, eerste lid, 5º, voorgesteld in artikel 27 van amendement nr. 1). De woorden « in voorkomend geval » dienen te worden geschrapt. Dat betekent dat het verzoekschrift, in alle gevallen, de aanwijzingen moet bevatten betreffende de partijen aan wie de beslissing ter kennis gebracht moet worden.

3º Alle partijen dienen in het geding geroepen te worden. Het voorgestelde artikel 43, § 2, is geïnspireerd door artikel 1053 van het Gerechtelijk Wetboek.

4º Het leek noodzakelijk in de wet bepaalde regels te bepalen voor de overdracht van het dossier in geval van hoger beroep voor het hof van beroep. Het voorgestelde artikel 43, § 2bis , is geïnspireerd door artikel 723 van het Gerechtelijk Wetboek.

5º Het voorgestelde amendement bepaalt dat het hof als in kort geding rechtspreekt. Daardoor kan het hof de vraag vanaf de inleidende zitting of op een datum die dichterbij valt onderzoeken.

Op dit ogenblik oefent het hof van beroep te Brussel een toezicht uit van volledige rechterlijke bevoegdheid. In de praktijk is nochtans vastgesteld dat de beroepen die voor het hof van beroep zijn gebracht, voornamelijk aanleiding hebben gegeven tot debatten over rechtskwesties.

Wat de concentraties betreft, voorziet amendement nr. 1 in hoger beroep voor de minister bij weigering of bij toelating onder voorwaarden door de Raad voor de Mededinging. De beroepen tegen de beslissingen van de minister of van de Raad zullen ingesteld worden bij de Raad van State. Amendement nr. 1 bepaalt dat de Raad van State toeziet op de wettelijkheid van de beslissingen. Dit komt overeen met de gewone opdrachten van de afdeling administratie van de Raad van State.

Wat de restrictieve mededingingspraktijken betreft, voorziet het amendement in hoger beroep voor het hof van beroep te Brussel, zoals dit momenteel het geval is.

Het lijkt opportuun in de wet te verduidelijken dat het hof van beroep toezicht van volledige rechterlijke bevoegdheid uitoefent. De beslissingen betreffende de restrictieve mededingingspraktijken betekenen geen voorafgaande administratieve toestemming, in tegenstelling tot de beslissingen betreffende de concentraties. Het lijkt dus gerechtvaardigd hoger beroep in volledige rechterlijke bevoegdheid te handhaven teneinde het voor de partijen mogelijk te maken hun argumenten in rechte en in feite te doen gelden voor een rechter in hoger beroep.

Het lijkt dan eveneens noodzakelijk te verduidelijken dat de betrekkingen tussen het hof van beroep te Brussel en het korps van verslaggevers geregeld worden door de procedureregels bepaald voor de Raad voor de Mededinging, inzake restrictieve mededingingspraktijken.

6º Volgens het voorgestelde artikel 42, § 5, is de door het Gerechtelijk Wetboek bepaalde procedure van toepassing op de door de wet van 5 augustus 1991 bepaalde procedure bij het hof van beroep, behoudens andersluidende bepaling. De voorgestelde § 5 preciseert dat het beschikkingsbeginsel, waarin artikel 1138, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek voorziet, niet van toepassing is op de door de wet van 5 augustus 1991 bepaalde procedure. Het beschikkingsbeginsel impliceert dat het hof door de argumenten en door het onderwerp van de vordering van de partijen gebonden is. Door af te wijken van het beschikkingsbeginsel, zal het hof andere maatregelen kunnen nemen dan die welke door de partijen voorgesteld zijn. Dit volgt uit de aard van de dossiers inzake mededinging : het gaat niet om een geschil tussen particulieren. De beslisisng moet rekening houden met de markt in het algemeen, vanuit het standpunt van het mededingingsrecht. De afwijking van het beschikkingsbeginsel bevestigt de door de rechtsleer gegeven interpretatie. Deze afwijking verhindert niet dat de beginselen die aan de rechten van de verdediging verbonden zijn, nageleefd moeten worden.

Nr. 102 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 33bis (nieuw)

Een artikel 33bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 33bis. ­ In dezelfde wet wordt een artikel 54bis (nieuw) ingevoegd, luidende :

« Art. 54bis. ­ De wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen is van toepassing op de in deze wet bepaalde procedures. »

Verantwoording

Het leek opportuun te verduidelijken dat de wet op het gebruik der talen van toepassing is op de procedures die bepaald zijn in de wet op de bescherming van de economische mededinging, meer bepaald voor de Raad voor de Mededinging.

De vice-eerste minister en minister van Economie
en Telecommunicatie,

Elio DI RUPO.

Nr. 103 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 4

Een § 1bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« § 1bis. In artikel 12, § 4, van dezelfde wet worden de woorden « de Raad voor de Mededinging » vervangen door de woorden « de Koning. »

Verantwoording

De beslissingsbevoegdheid inzake concentraties ligt in het nieuwe voorstel bij de Koning.

Nr. 104 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 4

Paragraaf 2 van dit artikel aanvullen als volgt :

In dezelfde § 5 worden de woorden « de Raad voor de Mededinging » vervangen door de woorden « de Koning, op gemotiveerd advies van de Raad voor de Mededinging, waarbij een voorstel van beslissing wordt geformuleerd » en wordt een laatste zin toegevoegd, luidende : « De procedures bepaald in artikel 33 van deze wet zijn toepasselijk op het bepaalde in deze § 5 ».

Nr. 105 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 27

A. Het eerste en het tweede lid van het voorgestelde artikel 43, § 1, vervangen als volgt :

« § 1. Tegen de beslissingen van de Raad voor de Mededinging en die van de verslaggevers kan hoger beroep worden ingesteld bij het hof van beroep te Brussel. Instellen van hoger beroep tegen adviezen van de Raad voor de Mededinging is steeds uitgesloten.

Tegen de beslissingen van de verslaggevers uitgesproken met toepassing van artikel 23, § 2.3, en die van de voorzitter van de Raad voor de Mededinging, uitgesproken met toepassing van de artikelen 35 en 40 kan eveneens hoger beroep, zoals bedoeld in het eerste lid, worden ingesteld, met uitzondering van de beslissingen betreffende de procedure inzake concentraties. »

B. In het derde lid van het voorgestelde artikel 43, § 1, de woorden « Hoger beroep kan » vervangen door de woorden « In een dossier inzake restrictieve praktijken kan hoger beroep ».

Verantwoording

De concentratiedossiers worden behandeld in artikel 28 van het regeringsamendement.

Jacques D'HOOGHE.

Nr. 106 VAN DE HEER COENE

(Subamendement op amendement nr. 33)

Art. 16

In de voorgestelde bepaling het woord « verslaggever » vervangen door het woord « Raad ».

Verantwoording

Er dient te worden gepreciseerd dat de opmerkingen worden ingediend bij de Raad in plaats van bij de verslaggever.

Luc COENE.

Nr. 107 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 17

In het voorgestelde artikel 28, § 1, het tweede lid vervangen als volgt :

« De dienst of, in het geval bedoeld in artikel 24, § 3, de verslaggever, legt, na afloop van het onderzoek, aan de Raad ter advies een verslag voor, dat het voorstel tot regeling bij koninklijk besluit bevat. »

Verantwoording

Artikel 17 van het amendement nr. 1 bepaalt dat de Dienst voor de Mededinging een verslag bezorgt aan de Raad voor de Mededinging. Dit verslag bevat een voorstel tot regeling bij besluit van vrijstelling per categorie. De Raad bezorgt een advies aan de minister, die het besluit voorlegt aan de Koning. Als het besluit afwijkt van het advies van de Raad, wordt over het besluit in de Ministerraad overleg gepleegd.

In dat geval wordt het verslag ingediend door de Dienst en niet door het korps van verslaggevers. Het verslag wordt in feite opgesteld buiten een procedure betreffende een particuliere zaak.

Amendement nr. 60 bepaalt dat de verslaggever eveneens een regeling bij koninklijk besluit kan voorstellen, ter gelegenheid van een particuliere zaak.

Artikel 28 in ontwerp, van de wet van 1991 wordt bijgevolg aangevuld in functie van amendement nr. 60.

De vice-eerste minister en minister van Economie
en Telecommunicatie,

Elio DI RUPO.

Nr. 108 VAN DE HEER HATRY

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 16

In het derde lid van het voorgestelde artikel 27, § 1, de woorden « verwijdert de voorzitter van de Raad het stuk niet uit het dossier » vervangen door de woorden « kan de voorzitter van de Raad beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen ».

Verantwoording

In overeenstemming met het vorige lid moet de voorgestelde bepaling een keuzemogelijkheid bevatten.

Paul HATRY.

Nr. 109 VAN DE HEER VAN GOETHEM

(Subamendement op het subamendement nr. 100)

Art. 26

In het voorgestelde artikel 42 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In § 2 een derde lid toevoegen, luidend als volgt :

« Tegen de beslissing van de rechter om een prejudiciële vraag te stellen of een dergelijke vraag niet te stellen kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend. »

B. Een § 2bis (nieuw), invoegen luidend als volgt :

« § 2bis. De griffier van het hof van beroep te Brussel stelt de partijen onverwijld in kennis van de prejudiciële vraag en nodigt hen uit om binnen een maand schriftelijk hun opmerkingen over te zenden. »

Verantwoording

Beide voorgestelde toevoegingen beantwoorden aan bezorgdheid die door de raadsheren Velu en Maffei hebben geuit.

A. De rechter is er niet in alle gevallen toe gehouden een prejudiciële vraag te stellen. Het is wenselijk dat de beslissing om al dan niet een prejudiciële vraag te stellen niet het voorwerp zou uitmaken van betwistingen of procedureslagen. Daarom wordt voorgesteld dat tegen die beslissing geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend. Een gelijkaardige bepaling geldt overigens met betrekking tot prejudiciële vragen gericht tot het Arbitragehof (art. 29, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof).

B. Er dient ook meer duidelijkheid te worden gebracht inzake het verloop van de procedure. Wanneer een rechter een prejudiciële vraag aan het hof van beroep te Brussel stelt, zal de griffier van het hof de partijen hiervan in kennis stellen. Hierbij zal hij hen tevens uitnodigen om hun opmerkingen binnen een maand schriftelijk over te zenden. Er wordt dus geen contradictoir debat gevoerd.

Geert VAN GOETHEM.

Nr. 110 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 24quater (nieuw)

Een artikel 24quater (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 24quater. ­ Artikel 40 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« Art. 40. ­ De voorzitter van de Raad kan de in artikel 36, § 1, bedoelde dwangsom opleggen teneinde de voorlopige maatregelen die hij overeenkomstig artikel 35 heeft genomen, te doen naleven. Dezelfde bevoegdheid komt toe aan de beslagrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel om de maatregelen die hij genomen heeft overeenkomstig artikel 23, § 2, te doen naleven. »

Verantwoording

De bevoegdheden moeten afgestemd worden op wat in amendement nr. 82 is bepaald.

Nr. 111 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 25

In het eerste lid van § 2 van het voorgestelde artikel 41 de woorden « de concentratie of » schrappen.

Verantwoording

De Raad voor de Mededinging en zijn voorzitter zijn niet langer bevoegd voor het nemen van beslissingen inzake concentraties.

Nr. 112 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 25

Het tweede lid van § 2 van het voorgestelde artikel 41 vervangen als volgt :

« De beslissingen van de beslagrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel bedoeld in afdeling 7 van dit hoofdstuk, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en door de verslaggever ter kennis gebracht van de ondernemingen waarvan de concentratie of de activiteiten het voorwerp hebben uitgemaakt van het onderzoek, alsook, in voorkomend geval, van de klager. »

Verantwoording

Zoals in de filosofie van de bestaande wet worden alle beslissingen inzake geldboeten en dwangsommen gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad .

Nr. 113 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 25

Na het tweede lid van § 2 van het voorgestelde artikel 41 een nieuw lid toevoegen, luidende als volgt :

« De beslissingen van de minister en van de Ministerraad en de arresten van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel, bedoeld in de artikelen 33, § 2, en 34, § 4, van deze wet, met inbegrip van de beslissingen en arresten bedoeld in de afdelingen 5ter en 7 van dit hoofdstuk, alsook de berichten waardoor bij ontstentenis van beslissing de concentratie toelaatbaar wordt geacht, worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en ter kennis gebracht van de partijen die aan de concentratie hebben deelgenomen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 112.

Nr. 114 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 25

Het zevende lid van § 2 van het voorgestelde artikel 41 vervangen als volgt :

« De kennisgeving en de bekendmaking van de beslissing van de Raad voor de Mededinging of van zijn voorzitter, alsook van het vonnis van de beslagrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel vermelden dat daartegen beroep kan worden ingesteld bij het hof van beroep te Brussel binnen dertig dagen te rekenen van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. »

Verantwoording

Teneinde de rechtszekerheid te verhogen, behoort het tot de gebruiken de beroepsmogelijkheden expliciet te vermelden. De beroepsmogelijkheid inzake concentraties zijn hier niet vermeld, aangezien deze beheerst worden door de procedure bepaald in artikel 43bis van deze wet.

Nr. 115 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 25

Het achtste lid van § 2 van het voorgestelde artikel 41 vervangen als volgt :

« De kennisgeving en de bekendmaking van de beslissing van de minister of de Ministerraad en van het arrest van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel en van het bericht dat bij ontstentenis van een koninklijk besluit de concentratie toelaatbaar wordt geacht, vermelden dat, wanneer zij definitief is, bij de Raad van State daartegen beroep kan worden ingesteld binnen dertig dagen te rekenen van de bekendmaking van de definitieve beslissing in het Belgisch Staatsblad. In het kader van deze beroepsprocedure worden niet als definitieve beslissing beschouwd, die waarbij bepaald wordt dat een concentratie binnen het toepassingsgebied van deze wet valt en die waarbij beslist wordt de procedure bepaald in artikel 34 in te stellen. »

Verantwoording

De twee laatste gevallen zijn geen eindpunt in de beslissingsprocedure inzake concentratie bij de minister, desgevallend Ministerraad. Beroep bij de Raad van State is in die gevallen uitgesloten.

Nr. 116 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 26

In de laatste zin van het vierde lid van het voorgestelde artikel 42, § 1, na de woorden « de minister », de woorden « of, in voorkomend geval, de Ministerraad » toevoegen.

Nr. 117 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 28

De eerste paragraaf van het voorgestelde artikel 43bis vervangen als volgt :

« § 1. Voor zover de beslissingen definitief zijn, zoals omschreven in artikel 41, § 2, achtste lid, kan bij de Raad van State hoger beroep worden ingesteld tegen de beslissingen van de minister of, in voorkomend geval, de Ministerraad, genomen ter uitvoering van hetzij het artikel 33, § 2, a), hetzij het artikel 34, § 4, al dan niet bij ontstentenis van een beslissing, tegen de definitieve beslissingen bedoeld in de afdelingen 5ter en 7, alsook tegen de arresten van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel, gewezen met toepassing van artikel 36, § 3, en 38 van deze wet.

Hoger beroep bij de Raad van State is evenzeer mogelijk in geval aan de beslissingen genomen ter uitvoering van de artikelen 33, § 2, a), en 34, § 4, voorwaarden en verplichtingen zijn gekoppeld.

Hoger beroep kan worden ingesteld door de ondernemingen waarvan de concentratie is onderzocht, alsook door alle personen, met uitzondering van de minister en de Ministerraad, die voor de Raad voor de Mededinging of voor de minister of zijn vertegenwoordiger zijn verschenen.

Het beroep wordt ingediend bij de griffie van de Raad van State door middel van een verzoekschrift binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving of de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad bedoeld in artikel 41, § 2, derde lid. »

Nr. 118 VAN DE HEER D'HOOGHE

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 28

Het vijfde lid van het voorgestelde artikel 43bis , § 3, aanvullen als volgt : « en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad ».

Jacques D'HOOGHE.

Nr. 119 VAN DE HEER HATRY

(Subamendement op subamendement nr. 20)

Art. 21

De woorden « twee maanden » vervangen door de woorden « vijfenveertig dagen » .

Verantwoording

Amendement nr. 20 brengt de termijn voor een eerste fase van het onderzoek van de concentraties op maximum twee maanden. Dat is wat overdreven. Het is immers belangrijk dat de ondernemingen snel uitsluitsel krijgen over het lot van hun concentratieplan.

Daarom beoogt dit amendement de termijn te beperken tot 45 dagen.

Paul HATRY.

Nr. 120 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 78 op subamendement nr. 17)

Art. 5

In het voorgestelde vierde lid de woorden « kennis van de Franse taal en van de Nederlandse taal » « vervangen door de woorden « kennis van de Franse taal of van de Nederlandse taal ».

Verantwoording

Het past niet de perfecte tweetaligheid te eisen (in de zin van het statuut van het openbaar ambt) als voorwaarde tot benoeming van de verslaggevers. In de praktijk zal de minstens passieve kennis van één van beide talen vereist kunnen zijn. Voor elke zaak wordt een taal van de procedure voor de Raad bepaald. De verslaggevers zullen bijgevolg de zaken in hun taal behandelen, terwijl zij over een passieve kennis van de andere taal beschikken.

Nr. 121 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 87)

Art. 21

A. De volgende wijzigingen aanbrengen in punt A :

1º In het voorgestelde artikel 33, § 1, eerste lid, de woorden « aan de minister een voorstel tot beslissing formuleren, waarin staat » vervangen door het woord « vaststellen ».

2º In het voorgestelde artikel 33, § 1, het tweede lid schrappen.

B. De volgende wijzigingen aanbrengen in punt B :

1º In het voorgestelde artikel 33, § 2, punt 1, eerste lid, de woorden « voorstellen dat » schrappen.

2º In het voorgestelde artikel 33, § 2, punt 1, a), vervangen als volgt :

« a) hetzij voorstellen dat de concentratie toelaatbaar wordt verklaard. De aanmeldende partijen kunnen, tot op het ogenblik dat de minister of, naar gelang het geval, de Ministerraad, zijn beslissing heeft genomen, de voorwaarden van de concentratie wijzigen. In dat geval slaat de beslissing van toelaatbaarheid op de aldus gewijzigde concentratie. Wanneer de betrokken ondernemingen samen minder dan 25 % van de betrokken markt controleren, wordt de concentratie toelaatbaar verklaard; »

3º In het voorgestelde artikel 33, § 2, punt 1, b), vervangen als volgt :

« b) hetzij vaststellen dat er ernstige twijfels bestaan omtrent de toelaatbaarheid van de concentratie en beslissen de procedure voorzien in artikel 34 in te zetten. »

4º In het voorgestelde artikel 33, § 2, punt 1, c), vervangen als volgt :

« De beslissing over de aanmelding van concentratie wordt genomen door de minister zo zij het beslissingsvoorstel volgt dat vervat is in het advies van de Raad voor de Mededinging. De beslissing wordt genomen door de Ministerraad zo zij afwijkt van het beslissingsvoorstel dat vervat is in het advies van de Raad voor de Mededinging. »

5º Het laatste lid van het voorgestelde artikel 33, § 2, punt 1, vervangen als volgt :

« Elke persoon kan zijn schriftelijke opmerkingen bij de minister of zijn vertegenwoordiger indienen. De bepalingen van §§ 2 en 3 van artikel 32quater, met uitzondering van lid 2 van § 2, zijn van toepassing op de beslissingsprocedure inzake concentraties. »

Verantwoording

Amendement nr. 87 voorziet dat in elk stadium van de procedure voor de Raad voor de Mededinging, al de beslissingen moeten getroffen worden door de minister of door de Ministerraad (meer bepaald de beslissing betreffende het toepassingsgebied, de beslissing een tweede fase in te zetten, enz.).

Het past het amendement aan te passen om aan de Raad voor de Mededinging de bevoegdheid te laten om te beslissen over de verschillende etappen van de procedure, die de uitspraak van een advies voorafgaan. Het is slechts wanneer dit advies geleverd is, dat de minister of de Ministerraad zijn uitspraak moet doen. Men moet vermijden dat deze bij elke etappe van de adviesprocedure moet tussenkomen, wat het gevaar oplevert de procedure te vertragen.

Nr. 122 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 88)

Art. 21

Het voorgestelde punt 3 van artikel 33, § 2, vervangen als volgt :

« § 2.3. De concentratie wordt geacht het voorwerp uit te maken van een gunstig advies wanneer de Raad voor de Mededinging zijn advies niet heeft uitgebracht binnen de termijn van twee maanden. De minister of de Ministerraad neemt de beslissing binnen de 15 dagen die volgen op het advies van de Raad voor de Mededinging of, bij ontstentenis van advies, binnen de 15 dagen die volgen op het vervallen van de termijn van twee maanden. Bij ontstentenis van beslissing na het vervallen van de termijn van 15 dagen, wordt de concentratie toelaatbaar geacht. »

Verantwoording

Het past de verwijzing naar artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek te schrappen. Dit artikel beoogt de rechtsweigering door een magistraat (dit wil zeggen, het onvermogen van de rechterlijke magistraat om een beslissing te nemen) en is niet van toepassing op de Raad voor de Mededinging, die een administratief rechtscollege is dat slechts een advies inzake concentraties uitbrengt.

Amendement nr. 88 voorziet dat, bij ontstentenis van advies, de concentratie toegelaten wordt geacht. In werkelijkheid pas het te voorzien dat, bij ontstentenis van advies, het advies gunstig wordt geacht. Dit laat de minister of de Ministerraad toe een beslissing te nemen die desgevallend zou afwijken van het advies gunstig te zijn. Deze verduidelijking komt overeen met het amendement dat beoogt aan de minister of aan de Ministerraad de beslissingsbevoegdheid inzake concentraties over te dragen.

Overigens, bij ontstentenis van beslissing (en niet van koninklijk besluit) binnen de 15 dagen, wordt de beslissing geacht een beslissing van toelaatbaarheid te zijn.

Nr. 123 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 89)

Art. 22

A. Het voorgestelde eerste lid van artikel 34, § 1, vervangen als volgt :

« Indien, overeenkomstig artikel 33, § 2.1, b), de Raad voor de Mededinging beslist de procedure in te zetten, dient de verslaggever een bijkomend verslag in bij de Raad voor de Mededinging. »

B. Het voorgestelde vierde lid van artikel 34, § 1, vervangen als volgt :

« De concentratie wordt geacht het voorwerp uit te maken van een gunstig advies wanneer de Raad voor de Mededinging zijn advies niet heeft uitgebracht binnen de termijn van twee maanden. »

Verantwoording

A. Het is niet aan de Koning (of aan de minister) om de termijn voor het indienen van het bijkomend verslag te bepalen. De verslaggever (en niet de Koning of de minister) leidt inderdaad het onderzoek.

B. Het past de verwijzing naar artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek te schrappen. Dit artikel beoogt de rechtsweigering door een magistraat (dit wil zeggen, het onvermogen van de rechterlijke magistraat om een beslissing te nemen) en is niet van toepassing op de Raad voor de Mededinging, die een administratief rechtscollege is dat slechts een advies inzake concentraties uitbrengt.

Amendement nr. 89 voorziet dat, bij ontstentenis van advies, de concentratie toegelaten wordt geacht. In werkelijkheid past het te voorzien dat, bij ontstentenis van advies, het advies gunstig wordt geacht. Dit laat de minister of de Ministerraad toe een beslissing te nemen die desgevallend zou afwijken van het advies gunstig te zijn. Deze verduidelijking komt overeen met het amendement dat beoogt aan de minister of aan de Ministerraad de beslissingsbevoegdheid inzake concentraties over te dragen.

Nr. 124 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 94)

Art. 24quinquies (nieuw)

Aan het voorgestelde artikel 40bis (nieuw) de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. In § 2 de woorden « beslagrechter van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel » vervangen door de woorden « Raad voor de Mededinging ».

B. In § 3 de woorden « de minister of van de Ministerraad of tegen een arrest van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel » vervangen door de woorden « de Raad voor de Mededinging ».

Verantwoording

A. Het is niet aan de beslagrechter om boeten of dwangsommen op te leggen in geval van obstructie van het onderzoek. Dit zou indruisen tegen de bezorgdheid om de rechtspraak gelijkvormig te maken. Het verdient de voorkeur dat deze beslissing genomen wordt door de Raad voor de Mededinging.

B. Het is niet aan de minister, de Ministerraad of de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel om boeten of dwangsommen op te leggen in geval van niet-naleving van een beslissing inzake concentratie. Wat de minister of de Ministerraad betreft, past het te verduidelijken dat enkel een rechtscollege dwangsommen mag uitspreken. Het past dat deze beslissing genomen wordt door de Raad voor de Mededinging.

Nr. 125 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 103)

Art. 4

De voorgestelde paragraaf 1bis vervangen als volgt :

« § 1bis. In artikel 12, § 4, van dezelfde wet, worden de woorden « de Raad voor de Mededinging » vervangen door de woorden « de minister of, naar gelang het geval, de Ministerraad ». »

Verantwoording

Dit subamendement op amendement nr. 103 voorziet dat de minister of de Ministerraad de beslissing neemt over de onomkeerbare maatregelen getroffen door de ondernemingen inzake concentratie. De bepalingen betreffende de procedure inzake concentratie (artikel 33 in ontwerp van de wet van 5 augustus 1991) verduidelijken dat de beslissing wordt genomen door de Ministerraad wanneer zij afwijkt van het advies van de Raad voor de Mededinging.

Nr. 126 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 104)

Art. 4

De woorden « de Koning » vervangen door de woorden « de minister of, naar gelang het geval, de Ministerraad ».

Verantwoording

Dit amendement op amendement nr. 104 voorziet dat de beslissing inzake concentratie genomen wordt door de minister of door de Ministerraad. De bepalingen betreffende de procedure inzake concentratie (artikel 33 in ontwerp van de wet van 5 augustus 1991) verduidelijken dat de beslissing wordt genomen door de Ministerraad wanneer zij afwijkt van het advies van de Raad voor de Mededinging.

Nr. 127 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 105)

Art. 27

In punt A de woorden « en die van de verslaggevers » en de woorden « van de verslaggevers » schrappen.

Verantwoording

Punt A van amendement nr. 105 voorziet dat de beslissingen van de voorzitter van de Raad, van de Raad en van de verslaggevers het voorwerp kunnen uitmaken van een beroep bij het hof van beroep (behalve inzake concentraties).

Het is niet opportuun een beroep bij het hof van beroep te voorzien tegen de beslissingen van de verslaggevers om de volgende redenen :

1º de verslaggevers zijn ambtenaren;

2º volgens het gemeen recht kunnen twee soorten beroep worden aangetekend tegen handelingen verricht door ambtenaren :

a) een beroep van gemeen recht bestaat voor de rechtbank van eerste aanleg of voor haar voorzitter (in geval van hoogdringendheid), indien de ambtenaar een « feitelijkheid/verzet » pleegt; een feitelijkheid/verzet, gepleegd door een ambtenaar is een onwettige materiële handeling gepleegd ter gelegenheid van de uitvoering van zijn ambt;

b) een beroep voor de Raad van State kan aangetekend worden tegen de beslissingen van de verslaggevers, zoals iedere administratieve handeling (in geval van misbruik, van verduistering of van machtsmisbruik);

3º overigens kunnen de Raad voor de Mededinging of het hof van beroep elke onderzoeksmaatregel, die onwettelijk door de verslaggevers werd ingezameld, van de hand wijzen;

4º het voorgestelde amendement zou toelaten een beroep aan te tekenen voor het hof van beroep tegen de onderzoeksmaatregelen, daar waar de zaak nog niet het voorwerp uitgemaakt zou hebben van een beslissing ten gronde door de Raad voor de Mededinging; dit komt er op neer twee gelijktijdige procedures toe te laten (hof van beroep en Raad voor de Mededinging) over dezelfde zaak druist in tegen de aanbevelingen van het hof van beroep en in zijn uiteenzetting voor de senaatscommissie zoals geformuleerd van Financiën en Economische Zaken.

Nr. 128 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 19

In het derde lid van het voorgestelde artikel 32ter , § 2, de woorden « verwijdert de voorzitter van de Raad het stuk niet uit het dossier » vervangen door de woorden « kan de voorzitter van de Raad beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen ».

Verantwoording

Het amendement nr. 108 preciseert dat de voorzitter van de Raad niet alleen over een beoordelingsbevoegdheid beschikt om vertrouwelijke stukken terug te trekken, maar ook om dit niet te doen. Dit amendement beperkt zich echter tot de procedures inzake restrictieve concurrentiepraktijken.

Voor de samenhang pas het deze bepaling uit te breiden tot de procedure betreffende de concentraties.

Nr. 129 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 1)

Art. 27

In het vierde lid van het voorgestelde artikel 43, § 3, de woorden « verwijdert het hof van beroep het stuk niet uit het dossier » vervangen door de woorden « kan het hof van beroep beslissen het stuk niet uit het dossier te verwijderen ».

Verantwoording

Het amendement nr. 108 preciseert dat de voorzitter van de Raad niet alleen over een beoordelingsbevoegdheid beschikt om vertrouwelijke stukken terug te trekken, maar ook om dit niet te doen. Dit amendement beperkt zich echter tot de procedures inzake restrictieve concurrentiepraktijken.

Voor de samenhang past het deze bepaling uit te breiden tot de procedure voor het hof van beroep.

Nr. 130 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 113)

Art. 25

In het voorgestelde nieuwe lid van artikel 41, § 2, de woorden « van de minister en van de Ministerraad en de arresten van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel » doen vervallen.

Verantwoording

Het is zo dat de dwangsommen slechts kunnen worden uitgesproken door een rechtscollege. Dit vloeit voort uit artikel 1 van de Benelux-conventie van 26 november 1973 houdende gelijkvormige wet op de dwangsom, goedgekeurd door de wet van 31 januari 1980 (cf. advies van de Raad van State, 23 april 1998, L 27.220/1, L 27.221/1); daarom stelt het amendement nr. 81 voor dat de dwangsommen zouden worden uitgesproken door de eerste voorzitter van het hof van beroep.

Dit druist echter in tegen de eenvormigheid van de rechtspraak, in de mate dat meerdere rechtscolleges concurrentiedossiers zouden moeten kennen; amendement nr. 1 van de regering had het beroep voor de Raad van State inzake concentraties weerhouden (en niet het hof van beroep).

Het is niet onsamenhangend te voorzien dat de Raad uitspraak doet als adviesorgaan, voor de toelating of de weigering van concentraties, en dat de Raad uitspraak doet als administratief rechtscollege om, a posteriori , toezicht uit te oefenen of de beslissing inzake concentratie al dan niet werd nageleefd.

Nr. 131 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 114)

Art. 25

In het voorgestelde zevende lid van artikel 41, § 2, « alsook van het vonnis van de beslagrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel » doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 130.

Nr. 132 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 115)

Art. 25

In het voorgestelde achtste lid van artikel 41, § 2, de woorden « van de minister of de Ministerraad en van het arrest van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel » doen vervallen.

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 130.

Nr. 133 VAN DE REGERING

(Subamendement op subamendement nr. 117)

Art. 28

A. In het voorgestelde eerste lid van artikel 43bis , § 1, de woorden « alsook tegen de arresten van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel » schrappen.

B. In het voorgesteld derde lid van artikel 43bis , § 1, de woorden « zijn verschenen » vervangen door de woorden « hun schriftelijke opmerking hebben ingediend ».

Verantwoording

A. Zie de verantwoording bij amendement nr. 130.

B. Het pas te verduidelijken welke partijen het beroep kunnen indienen, op voorwaarde te preciseren dat het niet de partijen zijn die « verschenen » voor de minister of voor de Ministerraad, maar deze die hun schriftelijke opmerkingen hebben ingediend.

Men kan zich inderdaad moeilijk voorstellen dat de minister of de Ministerraad de partijen « hoort » of doet « verschijnen », zelfs voor een vertegenwoordiger. In de praktijk zullen deze laatsten hun opmerkingen schriftelijke indienen.

Nr. 134 VAN DE REGERING

(Subamendement op amendement nr. 1)

Art. 37

Dit artikel aanvullen als volgt :

« Deze wet is niet van toepassing op procedures die hangende zijn bij de Raad voor de Mededinging of bij het hof van beroep te Brussel op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet. »

De vice-eerste minister en minister van Economie
en Telecommunicatie,

Elio DI RUPO.