5-217/4

5-217/4

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

26 FEBRUARI 2013


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen, teneinde een wettelijke bescherming te verlenen aan ambtenaren die onregelmatigheden melden


AMENDEMENTEN


Nr. 3 VAN DE HEER BEKE C.S.

De artikelen 1 tot 7 vervangen door wat volgt :

« Hoofdstuk I — Algemene Bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de grondwet.

Hoofdstuk II — Definities

Art. 2

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :

1º Personeelslid : het statutair personeelslid, de stagiair en het personeelslid met een arbeidsovereenkomst;

2º Federale administratieve overheden : de federale administratieve overheden zoals bedoeld in artikel 14 § 1, 1ºvan de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

3º Veronderstelde integriteitsschending : de veronderstelling van

a) een handeling of het nalaten van een handeling door een personeelslid die een inbreuk is op de wetten, de besluiten, de omzendbrieven, de interne regels en de interne procedures die van toepassing zijn op de federale administratieve overheden en hun personeelsleden;

b) een handeling of het nalaten van een handeling door een personeelslid die een onaanvaardbaar risico inhoudt voor het leven, de gezondheid of de veiligheid van personen of voor het milieu;

c) een handeling of het nalaten van een handeling door een personeelslid die manifest getuigt van een ernstige tekortkoming in de professionele verplichtingen of in het beheer van een federale administratieve overheid;

d) het welbewust bevelen of adviseren door een personeelslid om een integriteitsschending te begaan zoals bedoeld in a), b) en c).

4º Meldpunt : de vertrouwenspersoon integriteit, als meldpunt in de interne component van het systeem voor de melding van een veronderstelde integriteitsschending en het « Centraal Meldpunt voor Veronderstelde Integriteitsschendingen » bij de federale ombudsmannen, als de externe component van het systeem voor de melding van een veronderstelde integriteitsschending.

Onder 3º van dit artikel worden niet begrepen :

1º pesterijen ten aanzien van de in artikel 2, § 1, 1º, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoelde personen;

2º discriminatie op grond van :

a) leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap en sociale afkomst (artikel 4, 4º wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie);

b) geslacht, zwangerschap, bevalling of moederschap (art. 3 en 4 wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen);

c) nationaliteit, zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming (artikel 3 wet van 10 mei 2007 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden).

Hoofdstuk III — Het Meldingssysteem

Art. 3

§ 1. Het systeem voor de melding van een veronderstelde integriteitsschending dient voor de melding van een veronderstelde integriteitsschending in de federale administratieve overheden door een personeelslid dat in dienstactiviteit is in één van de federale administratieve overheden.

§ 2. De Koning bepaalt, in een in de Ministerraad overlegd besluit op voorstel van de ministers die bevoegd zijn voor de bewaking van de integriteit en ambtenarenzaken in de federale administratieve overheden de oprichting, de organisatie, de werking, de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden, de rollen, de functies, de selectie en alle andere noodzakelijke modaliteiten voor de goede werking van de interne component van het systeem voor de melding van een veronderstelde integriteitsschending die niet in deze wet zijn geregeld.

De interne component heeft als meldpunt een of meer vertrouwenspersonen integriteit per federale administratieve overheid en taalrol.

§ 3. Bij de federale ombudsmannen wordt, het « Centraal Meldpunt voor Veronderstelde Integriteitsschendingen » opgericht, de externe component voor de melding van een veronderstelde integriteitsschending, hierna te noemen het « Centraal Meldpunt ». Het « Centraal Meldpunt » vormt een onderdeel van de diensten van de federale ombudsmannen.

De federale ombudsmannen van de federale administratieve overheden oefenen de taken uit die hen worden toegewezen in deze wet. In uitzondering op artikel 1, tweede lid van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen oefenen de federale ombudsmannen die taken ook uit in de federale administratieve overheden die door een bijzondere wettelijke bepaling met een eigen ombudsman zijn begiftigd.

De federale ombudsmannen hebben de leiding over en beheren de externe component voor de melding van een veronderstelde integriteitsschending. De formatie en het statuut van het personeel van het « Centraal Meldpunt » wordt bepaald overeenkomstig artikel 19 van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen.

Art. 4

Het personeelslid dat overweegt een veronderstelde integriteitsschending te melden kan zich steeds laten informeren en adviseren over de inhoud en de toepassing van deze wet bij een vertrouwenspersoon integriteit, bij het « Centraal Meldpunt » of bij de federale administratieve overheid waarover de minister die instaat voor de bewaking van de integriteit in de federale administratieve overheden bevoegd is.

Art. 5

Het personeelslid meldt een integriteitsschending :

1º die zich uiterlijk vijf kalenderjaren geleden heeft voorgedaan, zich voordoet of op het punt staat zich voor te doen in een federale administratieve overheid dient;

2º op basis van een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden.

Hoofdstuk IV — Het voorafgaand advies

Art. 6

§ 1. Het personeelslid dat wenst te handelen overeenkomstig artikel 8, § 1, vraagt eerst schriftelijk een voorafgaand advies aan een vertrouwenspersoon integriteit van de federale administratieve overheid waar hij in dienstactiviteit is;

Het personeelslid dat wenst te handelen overeenkomstig artikel 8, § 2, vraagt eerst schriftelijk een voorafgaand advies aan het « Centraal Meldpunt ».

§ 2. De vraag om voorafgaand advies dient te worden gestaafd met elementen die wijzen op een eerlijk en redelijk vermoeden dat de integriteitsschending zich uiterlijk vijf kalenderjaren geleden heeft voorgedaan, zich voordoet of op het punt staat zich voor te doen in een federale administratieve overheid.

De vraag om voorafgaand advies bevat ten minste de volgende elementen :

1º De datum (dag, maand en jaar) waarop de melder zijn schriftelijke vraag om voorafgaand advies verzendt;

2º De naam en de contactgegevens van het personeelslid dat het voorafgaand advies vraagt;

3º De naam van de federale administratieve overheid waar het personeelslid in dienstactiviteit is;

4º De naam van de federale administratieve overheid waarop de veronderstelde integriteitsschending betrekking heeft;

5º De beschrijving van de veronderstelde integriteitsschending;

6º De datum of de periode waarin de veronderstelde integriteitsschending heeft plaatsgevonden, plaatsvindt of in de toekomst zou kunnen plaatsvinden.

§ 3. De vraag om voorafgaand advies, aangevuld met de elementen zoals bedoeld in § 2 van dit artikel, wordt door het personeelslid ingevuld, ondertekend en ter beschikking gesteld van het meldpunt.

§ 4. Uiterlijk twee weken volgend op de ontvangstdatum van de vraag om voorafgaand advies, zoals bedoeld in § 3 van dit artikel, kan het meldpunt het personeelslid dat het voorafgaand advies heeft aangevraagd uitnodigen voor een verdere toelichting van de elementen uit de vraag om voorafgaand advies.

Het meldpunt en het personeelslid dat het voorafgaand advies heeft aangevraagd bepalen desgevallend onderling de modaliteiten zoals de datum, plaats en wijze voor de toelichting bij het voorafgaand advies.

Het meldpunt bevestigt aan het personeelslid dat het voorafgaand advies heeft gevraagd de modaliteiten voor de toelichting bij het voorafgaand advies.

De toelichting bij de elementen uit de vraag om voorafgaand advies dient uiterlijk vier weken na de ontvangstdatum, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, te zijn beëindigd.

§ 5. Het meldpunt geeft uiterlijk zes weken na de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 6, § 4, eerste lid een schriftelijk, gemotiveerd advies over de ontvankelijkheid en de kennelijke gegrondheid van de veronderstelde integriteitsschending op basis van de elementen in de vraag om het voorafgaand advies en desgevallend de toelichting bij het voorafgaand advies.

§ 6. Het meldpunt deelt zijn advies uiterlijk acht weken na de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 6, § 4, eerste lid, aangevuld met het advies, schriftelijk mee aan het personeelslid dat het voorafgaand advies heeft aangevraagd.

Het advies is gunstig indien het meldpunt de veronderstelde integriteitsschending ontvankelijk en kennelijk gegrond acht.

In alle andere gevallen is het advies ongunstig. Het ongunstig advies ten gevolge van een onontvankelijke maar kennelijk gegronde melding van een veronderstelde integriteitsschending wordt door het meldpunt aangevuld met relevante aanbevelingen voor het personeelslid dat het voorafgaand advies heeft aangevraagd.

§ 7. Het personeelslid dat een advies heeft aangevraagd kan zich op ieder moment wenden tot het « Centraal Meldpunt » indien hij meent dat de behandeling van zijn vraag om advies bij de vertrouwenspersoon onvoldoende vertrouwelijkheid of waarborgen van onafhankelijkheid biedt. In dit geval geldt de procedure voor meldingen als omschreven in artikel 8, § 2.

Art. 7

§ 1. Als een vertrouwenspersoon integriteit van een federale administratieve overheid een ongunstig advies geeft en het personeelslid dat het voorafgaand advies heeft aangevraagd zich niet kan vinden in de inhoud van het advies, dan kan het personeelslid zijn schriftelijke vraag voor voorafgaand advies uiterlijk tien weken na de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 6, § 4, eerste lid, aangevuld met het advies, zoals bedoeld in artikel 6, § 6 voor herziening richten aan het « Centraal Meldpunt ».

§ 2. Het « Centraal Meldpunt » geeft een schriftelijk, gemotiveerd advies over de herziening, zoals bedoeld in § 1 van dit artikel.

Indien het « Centraal Meldpunt » de veronderstelde integriteitsschending toch ontvankelijk en kennelijk gegrond acht, deelt het « Centraal Meldpunt voor Veronderstelde Integriteitsschendingen », zijn gunstig advies uiterlijk twaalf weken na de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 6, § 4, eerste lid, schriftelijk mee aan het personeelslid dat het voorafgaand advies heeft aangevraagd en aan de vertrouwenspersoon die wordt bedoeld in § 1 van dit artikel.

In alle andere gevallen dan in het tweede lid van deze paragraaf deelt het « Centraal Meldpunt » het ongunstig advies uiterlijk twaalf weken na de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 6, § 4, eerste lid, schriftelijk mee aan het personeelslid dat het voorafgaand advies heeft aangevraagd en aan de vertrouwenspersoon die wordt bedoeld in § 1 van dit artikel.

Het ongunstig advies ten gevolge van een onontvankelijke maar kennelijk gegronde melding van een veronderstelde integriteitsschending wordt door het « Centraal Meldpunt » aangevuld met relevante aanbevelingen voor het personeelslid dat een herziening, zoals bedoeld in § 5 van dit artikel, heeft gevraagd.

Hoofdstuk V — De melding van de veronderstelde integriteitsschending

Art. 8

§ 1. Een personeelslid brengt zijn functionele of een hiërarchische meerdere eerlijk en op basis van een redelijke veronderstelling op de hoogte van een veronderstelde integriteitsschending in de federale administratieve overheid waar hij is tewerkgesteld. De betrokken functionele of hiërarchische meerdere gaan vertrouwelijk om met de identiteit en de rechtstoestand van dat personeelslid en zorgt ervoor dat het personeelslid geen nadelige gevolgen ondervindt.

Als een personeelslid zijn functionele of een hiërarchische meerdere niet wenst op de hoogte te brengen van een veronderstelde integriteitsschending in de federale administratieve overheid waar hij is tewerkgesteld, meldt hij dit in de interne component bij een vertrouwenspersoon integriteit. Tegelijkertijd deelt het personeelslid aan de vertrouwenspersoon integriteit zijn keuze mee voor :

1º een open melding, waarbij hij de vertrouwenspersoon integriteit de uitdrukkelijke en schriftelijke toelating geeft zijn identiteit bekend te maken, of;

2º een vertrouwelijke melding, waarbij de vertrouwenspersoon integriteit met de identiteit van het personeelslid vertrouwelijk omgaan, maximaal afschermen en aan niemand bekend maken, binnen de geldende wetgeving, zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toelating van het betrokken personeelslid.

§ 2. Een personeelslid meldt bij het « Centraal Meldpunt » :

1º bij ontstentenis van een vertrouwenspersoon integriteit in de federale administratieve overheid waar hij is tewerkgesteld;

2º als hij zijn functionele of een hiërarchische meerdere niet wenst op de hoogte te brengen van een veronderstelde integriteitsschending in de federale administratieve overheid waar hij is tewerkgesteld en die veronderstelde integriteitsschending ook niet wenst te melden bij de vertrouwenspersoon integriteit van zijn federale administratieve overheid;

3º als zijn melding een veronderstelde integriteitsschending betreft in een federale administratieve overheid waar hij is tewerkgesteld maar waarbij de hoogste hiërarchische meerdere van die federale administratieve overheid vermoedelijk is betrokken;

4º als zijn melding een veronderstelde integriteitsschending betreft in een federale administratieve overheid waar hij niet is tewerkgesteld.

Art. 9

§ 1. Het personeelslid dat een gunstig advies ontvangt bevestigt uiterlijk twee weken na de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 6, § 6, of in artikel 7, § 2, tweede lid de melding van de veronderstelde integriteitsschending aan de federale ombudsmannen.

Tegelijkertijd deelt het personeelslid aan de federale ombudsmannen zijn keuze mee voor :

1º een open melding, waarbij hij de federale ombudsmannen de uitdrukkelijke en schriftelijke toelating geeft zijn identiteit bekend te maken, of;

2º een vertrouwelijke melding, waarbij de federale ombudsmannen met de identiteit van het personeelslid vertrouwelijk omgaan, maximaal afschermen en aan niemand bekend maken, binnen de geldende wetgeving, zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toelating van het betrokken personeelslid.

§ 2. Uiterlijk veertien weken na de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 6, § 4, eerste lid, brengen de federale ombudsmannen de hoogste hiërarchische meerdere van de federale administratieve overheid waarop de melding van de veronderstelde integriteitsschending betrekking heeft op de hoogte van de melding van de veronderstelde integriteitsschending.

Als uit de melding van de veronderstelde integriteitsschending echter voldoende blijkt dat de hoogste hiërarchische leidinggevende van de federale administratieve overheid waar de veronderstelde integriteitsschending zich heeft voorgedaan betrokken is bij die veronderstelde integriteitsschending, brengen de federale ombudsmannen de minister bevoegd voor de federale administratieve overheid of het beheerscomité van de betrokken openbare instelling van sociale zekerheid waarop de veronderstelde integriteitsschending betrekking heeft, op de hoogte.

Hoofdstuk VI — Het onderzoek van de melding van de veronderstelde integriteitsschending

Art. 10

Afdeling I — De opdracht voor het onderzoek

§ 1. Na toepassing van artikel 9 en uiterlijk vijftien weken na de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 6, § 4, eerste lid, beginnen de federale ombudsmannen een onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending.

§ 2. De federale ombudsmannen die het onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending leiden en coördineren :

1º passen de algemene principes van behoorlijk bestuur en de rechten van verdediging toe;

2º documenteren en verantwoorden behoorlijk en zorgvuldig alle handelingen en beslissingen;

3º leggen de opdracht voor het onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending schriftelijk vast.

§ 3. De federale ombudsmannen kunnen zich voor het uitvoeren van het onderzoek naar een veronderstelde integriteitsschending laten bijstaan door deskundigen.

§ 4. De federale ombudsmannen en desgevallend de deskundigen die hen bijstaan kunnen elk personeelslid dat zij nodig achten in het kader van het onderzoek naar een veronderstelde integriteitsschending bij dit onderzoek betrekken. Het personeelslid dat betrokken wordt bij het onderzoek naar een veronderstelde integriteitsschending heeft het recht zich te laten bijstaan door een raadsman.

Het personeelslid dat betrokken wordt bij het onderzoek naar een veronderstelde integriteitsschending krijgt hiervan een schriftelijke kennisgeving zoals bepaald in artikel 12.

Art. 11

§ 1. De opdracht voor het onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending bevat ten minste :

1º de beschrijving van de veronderstelde integriteitsschending die aanleiding geeft tot het onderzoek;

2º de naam van de federale administratieve overheid waar het onderzoek zal worden uitgevoerd;

3º de naam, de taalrol en de contactgegevens van de federale ombudsmannen en desgevallend de deskundigen die de federale ombudsmannen bijstaan bij de uitvoering van het onderzoek;

4º de vragen waarop het onderzoek een antwoord dient te formuleren;

5º de voorziene einddatum van het onderzoek : het onderzoek dient afgerond te zijn uiterlijk twintig weken na de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 6, § 4, eerste lid. De voorziene duur kan, mits motivering, uitgebreid worden met maximum vier weken.

§ 2. Elke wijziging aan de opdracht voor het onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending wordt door de federale ombudsmannen schriftelijk vastgelegd in een addendum.

§ 3. De opdracht voor het onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending en het addendum, zoals bedoeld in § 2 van dit artikel, worden door de federale ombudsmannen en desgevallend de deskundigen die de federale ombudsmannen bijstaan bij de uitvoering van het onderzoek ondertekend en gedagtekend.

Afdeling II — De schriftelijke kennisgeving van het onderzoek

Art. 12

De personeelsleden die worden betrokken bij het onderzoek naar een veronderstelde integriteitsschending krijgen van de federale ombudsmannen een schriftelijke kennisgeving van het onderzoek.

Deze kennisgeving bevat minstens :

1º de beschrijving van de veronderstelde integriteitsschending die aanleiding geeft tot het onderzoek;

2º de mededeling dat het onderzoek kan worden uitgebreid tot de feiten en omstandigheden die in de loop van het onderzoek bekend worden en die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de omvang, de aard en de ernst van de veronderstelde integriteitsschending;

3º het recht van het personeelslid dat bij het onderzoek wordt betrokken om zich door een raadsman te kunnen laten bijstaan;

4º de naam van de federale administratieve overheid waar het onderzoek zal worden uitgevoerd;

5º de naam, de taalrol en de contactgegevens van de federale ombudsmannen en desgevallend de deskundigen die de federale ombudsmannen bijstaan bij de uitvoering van het onderzoek.

De kennisgeving is niet van toepassing als het belang van het onderzoek dit vereist. De toepassing van deze bepaling wordt in het schriftelijk verslag van het onderzoek gemotiveerd opgenomen.

Afdeling III — De individuele verklaring en het schriftelijk verslag

Art. 13

§ 1. De federale ombudsmannen en desgevallend de deskundigen die de federale ombudsmannen bijstaan bij de uitvoering van het onderzoek :

1º waarborgen dat de personeelsleden die worden betrokken bij het onderzoek hun verklaring in vrijheid kunnen afleggen;

2º nemen een individuele verklaring af voor het verzamelen van objectieve informatie van de personeelsleden die worden betrokken bij het onderzoek;

3º maken een schriftelijk verslag op van de verklaring van de personeelsleden die worden betrokken bij het onderzoek.

§ 2. De personeelsleden die worden betrokken bij het onderzoek naar een veronderstelde integriteitsschending geven de federale ombudsmannen en desgevallend de deskundigen die de federale ombudsmannen bijstaan bij de uitvoering van het onderzoek, alle relevante en verhelderende informatie waarover zij beschikken in het kader van de onderzoeksopdracht.

§ 3. Het schriftelijk verslag, zoals bedoeld in § 1, 3º van dit artikel wordt aan de personeelsleden die worden betrokken bij het onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending overhandigd zodat ze het van hun opmerkingen kunnen voorzien.

§ 4. Het schriftelijk verslag, zoals bedoeld in § 1, 3º van dit artikel, aangevuld zoals bedoeld in § 3 van dit artikel, wordt voorzien van de naam, de handtekening en de dagtekening van de federale ombudsmannen en desgevallend de deskundigen die de federale ombudsmannen bijstaan bij de uitvoering van het onderzoek, en van de personeelsleden die worden betrokken bij onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending en desgevallend van de raadsmannen van de personeelsleden die deze personeelsleden bijstaan.

Elke bladzijde van het verslag wordt genummerd.

Indien een personeelslid dat wordt betrokken bij het onderzoek of desgevallend de raadsman van het personeelslid dat wordt betrokken bij het onderzoek, weigeren het verslag te ondertekenen wordt dit opgenomen in het verslag.

Afdeling IV — Het aangevulde schriftelijk verslag

Art. 14

§ 1. De federale ombudsmannen vullen uiterlijk twee weken na de einddatum waarop het onderzoek is afgerond dit verslag aan met hun inhoudelijke standpunten, hun beoordeling en de maatregelen die zij adviseren.

§ 2. Indien uit het aangevulde schriftelijk verslag van het onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending, zoals bedoeld in § 1 van dit artikel, de federale ombudsmannen menen over voldoende elementen te beschikken om te besluiten dat de veronderstelde integriteitsschending zich niet heeft voorgedaan, dan sluiten de federale ombudsmannen het onderzoek definitief af.

De federale ombudsmannen brengen de beslissing, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, ter kennis van :

1º de hoogste hiërarchische leidinggevende van de federale administratieve overheid waar de veronderstelde integriteitsschending zich heeft voorgedaan;

2º de personeelsleden die bij het onderzoek van de melding van de integriteitsschending werden betrokken;

3º het personeelslid dat de veronderstelde integriteitsschending heeft gemeld.

§ 3. Indien uit het aangevulde schriftelijk verslag van het onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending, zoals bedoeld in § 1 van dit artikel, de federale ombudsmannen menen over voldoende elementen te beschikken om te besluiten dat :

1º de veronderstelde integriteitsschending zich werkelijk heeft voorgedaan, maar dat zij over onvoldoende elementen beschikken om te besluiten dat zij kennis hebben gekregen van een misdaad of van een wanbedrijf, stellen de federale ombudsmannen het aangevulde schriftelijk verslag voor verder gevolg ter beschikking van de hoogste hiërarchische leidinggevende van de federale administratieve overheid waar de veronderstelde integriteitsschending zich heeft voorgedaan;

2º de veronderstelde integriteitsschending zich werkelijk heeft voorgedaan en over voldoende aanwijzingen te beschikken dat de hoogste hiërarchische leidinggevende betrokken is bij de veronderstelde integriteitsschending, stellen de federale ombudsmannen het aangevulde schriftelijk verslag voor verder gevolg ter beschikking van de minister die bevoegd is voor de federale administratieve overheid waar de veronderstelde integriteitsschending zich heeft voorgedaan.

De federale ombudsmannen brengen de beslissing ter kennis van :

1º de personeelsleden die bij het onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending werden betrokken;

2º het personeelslid dat de veronderstelde integriteitsschending heeft gemeld.

§ 4. Als een vertrouwenspersoon of een federale ombudsman in de loop van het meldingsproces meent over voldoende elementen te beschikken om te kunnen besluiten dat zij kennis hebben gekregen van een misdaad of van een wanbedrijf, geldt onverwijld :

1º voor de vertrouwenspersoon de toepassing van artikel 29 van het Strafwetboek. Zij geven hiervan schriftelijk kennis aan de hoogste hiërarchische leidinggevende van de federale administratieve overheid waar de veronderstelde misdaad of het veronderstelde wanbedrijf zich heeft voorgedaan. Als echter voldoende blijkt dat de hoogste hiërarchische leidinggevende van de federale administratieve overheid waar de veronderstelde misdaad of het veronderstelde wanbedrijf zich heeft voorgedaan betrokken is bij die veronderstelde misdaad of het veronderstelde wanbedrijf dan geven zij hiervan schriftelijk kennis aan de minister die bevoegd is voor de federale administratieve overheid of aan het beheerscomité van de betrokken openbare instelling van sociale zekerheid waar de veronderstelde misdaad of het veronderstelde wanbedrijf zich heeft voorgedaan;

2º voor de federale ombudsmannen de toepassing van artikel 12 van de wet op de federale ombudsmannen en geven zij hiervan schriftelijk kennis aan de minister die bevoegd is voor de federale administratieve overheid of aan het beheerscomité van de betrokken openbare instelling van sociale zekerheid waar de veronderstelde misdaad of het veronderstelde wanbedrijf zich heeft voorgedaan als voldoende blijkt dat de hoogste hiërarchische leidinggevende van de federale administratieve overheid de veronderstelde misdaad of het veronderstelde wanbedrijf zich heeft voorgedaan betrokken is bij die veronderstelde misdaad of wanbedrijf.

§ 5. De vertrouwenspersoon integriteit of de federale ombudsman geven kennisgeving van de aangifte die voortvloeit uit de toepassing van § 4, 1º en 2º van dit artikel aan het personeelslid dat :

1º heeft gehandeld overeenkomstig artikel 6, § 1;

2º volgens de vertrouwenspersoon of de federale ombudsman niet is betrokken bij de aan te geven veronderstelde misdaad of wanbedrijf.

Hoofdstuk VII — De bescherming tegen een maatregel met een nadelig gevolg voor de arbeidsvoorwaarden en/of de arbeidsomstandigheden

Art. 15

§ 1. De federale ombudsmannen beschermen tegen een maatregel met een nadelig gevolg voor de arbeidsvoorwaarden en/of de arbeidsomstandigheden, zoals bedoeld in § 2 van dit artikel, dat voortvloeit uit de melding van een veronderstelde integriteitsschending bij de meldpunten :

1º het personeelslid dat de veronderstelde integriteitsschendingen heeft gemeld;

2º het personeelslid dat wordt betrokken bij het onderzoek; en

3º het personeelslid — raadsman dat het personeelslid dat wordt betrokken bij het onderzoek adviseert.

§ 2. Onder een maatregel met een nadelig gevolg dat voortvloeit uit de melding van een veronderstelde integriteitsschending voor de arbeidsvoorwaarden of de arbeidsomstandigheden, wordt onder meer verstaan :

1º het verlenen van ontslag anders dan op eigen verzoek;

2º het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van een aanstelling in tijdelijke dienst;

3º het niet omzetten van een aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd in een aanstelling in vaste dienst indien deze in het vooruitzicht kan worden gesteld;

4º het verplaatsen of overplaatsen of het weigeren van een verzoek daartoe;

5º het nemen van een ordemaatregel;

6º het nemen van een maatregel van inwendige orde;

7º het nemen van een tuchtmaatregel;

8º het onthouden van salarisverhoging;

9º het onthouden van promotiekansen;

10º het onthouden van faciliteiten die andere medewerkers wel krijgen;

11º het afwijzen van verlof;

12º het toekennen van een ongunstige evaluatie.

§ 3. De beschermingsperiode gaat in :

1º voor het personeelslid dat de veronderstelde integriteitsschending heeft gemeld op de ontvangstdatum, zoals bedoeld in artikel 6, § 4, eerste lid;

2º voor het personeelslid en het personeelslid — raadsman die worden betrokken bij het onderzoek naar de melding van de veronderstelde integriteitsschending op de datum dat zij door de federale ombudsmannen en desgevallend de deskundigen bij het onderzoek naar de melding van de veronderstelde integriteitsschending worden betrokken.

De Koning bepaalt de duur van de beschermingsperiode. Deze bedraagt minstens twee jaar na het afronden van het aangevulde schriftelijke verslag of na een definitieve gerechtelijke veroordeling.

§ 4. De bescherming wordt niet toegekend aan het personeelslid dat een veronderstelde integriteitsschending wil melden in een federale administratieve overheid maar niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 6, § 3.

§ 5. De bescherming die aan het personeelslid dat de veronderstelde integriteitsschendig meldt wordt toegekend overeenkomstig §§ 1, 2 en 3 van dit artikel, wordt opgeheven op datum van de afronding van het aangevulde schriftelijk verslag, zoals bedoeld in artikel 14, § 1, als daarin voldoende elementen aanwezig zijn om te besluiten dat :

1º het personeelslid de veronderstelde integriteitsschending bewust niet eerlijk heeft gemeld;

2º het personeelslid dat de veronderstelde integriteitsschending heeft gemeld zelf betrokken is bij de gemelde veronderstelde integriteitsschending.

De bescherming die aan het personeelslid dat wordt betrokken bij het onderzoek wordt toegekend overeenkomstig §§ 1, 2 en 3 van dit artikel, wordt opgeheven op datum van de afronding van het aangevulde schriftelijk verslag, zoals bedoeld in artikel 14, § 1, als daarin voldoende elementen aanwezig zijn om te besluiten dat :

1º het personeelslid dat betrokken was bij het onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschendingen bewust oneerlijke, niet-waarheidsgetrouwe en manifest onvolledige informatie heeft verschaft aan de onderzoekers in het kader van zijn onderzoeksopdracht;

2º het personeelslid dat betrokken was bij het onderzoek naar de veronderstelde integriteitsschending zelf betrokken was bij de gemelde veronderstelde integriteitsschending.

§ 6. De federale ombudsmannen geven het personeelslid schriftelijk kennis over de toekenning, de niet-toekenning en de opheffing van de bescherming.

§ 7. Het onderzoek van een klacht wordt opgeschort wanneer omtrent de feiten een beroep bij de rechtbank of een georganiseerd administratief beroep wordt ingesteld. De administratieve overheid stelt de federale ombudsmannen in kennis van het ingestelde beroep.

In dat geval brengen de federale ombudsmannen de klager onverwijld op de hoogte van de opschorting van de behandeling van zijn klacht.

De indiening en het onderzoek van een klacht schorsen noch stuiten de termijnen voor het instellen van beroepen bij de rechtbank of van georganiseerde administratieve beroepen.

§ 8. De bescherming zoals bepaald in § 1 van dit artikel wordt door de federale ombudsmannen van rechtswege verleend.

Art. 16

§ 1. Een personeelslid dat beweert dat hij het slachtoffer is van of bedreigd wordt met een maatregel, zoals bedoeld in artikel 15, § 2, kan tijdens de beschermingsperiode, zoals bedoeld in artikel 15, een met redenen omklede klacht indienen bij de federale ombudsmannen.

§ 2. Indien tijdens de beschermperiode bij de federale ombudsmannen tegen een personeelslid dat beschermd wordt, maatregelen zoals bedoeld in artikel 15, § 2 plaatsvinden, dan valt de bewijslast, dat er zich geen maatregelen of de dreiging met maatregelen hebben voorgedaan of voordoen, ten laste van de federale administratieve overheid waar het bestaan van of de dreiging met maatregelen zoals bedoeld in artikel 15, § 2 zich vermoedelijk hebben voorgedaan of voordoen.

§ 3. De federale ombudsmannen vragen schriftelijk aan de hoogste hiërarchische leidinggevende van de federale administratieve overheid waar het bestaan van of de dreiging met maatregelen zoals bedoeld in artikel 15, § 2 zich vermoedelijk hebben voorgedaan of voordoen om te bewijzen dat tijdens de beschermperiode tegen het personeelslid dat wordt beschermd door de federale ombudsmannen geen maatregelen zijn genomen en/of werd gedreigd met maatregelen zoals bedoeld in artikel 15, § 2.

§ 4. De hoogste hiërarchische leidinggevende van de federale administratieve overheid waar het bestaan van of de dreiging met maatregelen zoals bedoeld in artikel 15, § 2 zich vermoedelijk hebben voorgedaan of voordoen beschikt over vier weken, na de datum van ontvangst van de schriftelijke vraag zoals bedoeld in § 3 van dit artikel, om een schriftelijk verslag ter beschikking te stellen van de federale ombudsmannen waaruit ontegensprekelijk moet blijken of tegen het personeelslid dat wordt beschermd door de federale ombudsmannen al dan niet maatregelen zijn genomen en/of werd gedreigd met maatregelen zoals bedoeld in artikel 15, § 2.

§ 5. Indien uit het schriftelijk verslag, zoals bedoeld in § 4 van dit artikel, ontegensprekelijk blijkt dat tegen het personeelslid dat wordt beschermd door de federale ombudsmannen :

1º maatregelen zijn genomen of werd gedreigd met maatregelen zoals bedoeld in artikel 15, § 2, is het tweede lid van artikel 12 van de wet tot instelling van federale ombudsmannen van toepassing — onverminderd de mogelijke toepassing van andere sancties voorzien in andere geldende wetgeving — en wordt het personeelslid in de federale administratieve overheid dat de maatregel heeft genomen of heeft gedreigd met een maatregel, zoals bedoeld in artikel 15, § 2, het onderwerp van een tuchtrechtelijke procedure;

2º geen maatregelen zijn genomen en/of niet werd gedreigd met maatregelen zoals bedoeld in artikel 15, § 2 en dat het personeelslid bewust oneerlijk en niet waarheidsgetrouw heeft gebruik gemaakt van § 1 van dit artikel is het tweede lid van artikel 12 van de wet tot instelling van federale ombudsmannen van toepassing — onverminderd de mogelijke toepassing van andere sancties voorzien in andere geldende wetgeving — en wordt het personeelslid het onderwerp van een tuchtrechtelijke procedure.

Art. 17

Onverminderd de mogelijke toepassing van andere wettelijk voorziene sancties, is het tweede lid van artikel 12 van de wet tot instelling van federale ombudsmannen van toepassing en wordt een personeelslid in de federale administratieve overheid het onderwerp van een tuchtrechtelijke procedure indien uit het aangevulde schriftelijk verslag, zoals bedoeld in artikel 14, § 1, ontegensprekelijk blijkt dat :

1º het personeelslid bewust oneerlijk en niet waarheidsgetrouw de veronderstelde integriteitsschending heeft gemeld;

2º het personeelslid dat werd betrokken bij het onderzoek bewust oneerlijk, niet-waarheidsgetrouw en/of onvolledige informatie ter beschikking van de federale ombudsmannen en de deskundigen die de federale ombudsmannen bijstaan bij de uitvoering van het onderzoek heeft gesteld;

3º het personeelslid bewust heeft gehandeld of beslissingen heeft genomen met als enige oogmerk het onderzoek te (laten) verhinderen, te (laten) bemoeilijken en/of te (laten) beëindigen.

Hoofdstuk VIII — Wijzigingsbepalingen

Afdeling I — Wijziging van het Wetboek van strafvordering

Art. 18

Artikel 29 van het Wetboek van strafvordering, laatst gewijzigd bij de wet van 23 maart 1999, aanvullen als volgt :

« De ambtenaren die onder het toepassingsgebied vallen van de wet betreffende de melding van een veronderstelde integriteitsschendig in de federale administratieve overheden door haar personeelsleden, worden van deze verplichting vrijgesteld. »

Afdeling II — Wijziging van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen

Art. 19

In artikel 1, eerste lid van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen, laatst gewijziçgd bij de wet van 23mei 2007, wordt een nieuw 4° ingevoegd, luidende :

« 4° Meldingen te onderzoeken van veronderstelde integriteitsschendingen overeenkomstig de wet betreffende de melding van een veronderstelde integriteitsschendig in de federale administratieve overheden door haar personeelsleden. »

Art. 20

In artikel 15 van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen, laatst gewijzigd bij de wet van 23 mei 2007, wordt het eerste lid aangevuld met de volgende zin :

« Tevens bevatten deze verslagen de aanbevelingen die door de federale ombudsmannen worden geformuleerd op basis van hun bevindingen over de uitvoering van de wet betreffende de melding van een veronderstelde integriteitsschending in de federale administratieve overheden door haar personeelsleden, met als oogmerk de aanpassing en de verbetering van het meldingssysteem van een veronderstelde integriteitsschending. »

Hoofdstuk IX — Overgangsbepaling

Art. 21

Deze wet treedt in werking zes maanden na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Verantwoording

I. Algemene toelichting

De indieners wensen via dit amendement een duidelijk omschreven procedure in te voeren voor het melden van veronderstelde integriteitsschendingen in de federale administraties. Deze procedure wordt voorzien in een nieuwe aparte wet, met name de wet betreffende de melding van een veronderstelde integriteitsschending in de federale administratieve overheden door haar personeelsleden. Een personeelslid van een federale administratie kan hierdoor melding maken van een in deze wet omschreven integriteitsschending in een federale administratie waarvan hij getuige is.

De noodzaak aan een duidelijk omschreven meldings- en beschermingssysteem is reeds uitvoerig aangehaald in de memorie van toelichting van het wetvoorstel. Dat personeelsleden van een administratie integriteitsschendingen melden, waarin vaak collega's of superieuren een zekere rol in spelen, wordt verre van in dank afgenomen. Dreiging met disciplinaire maatregelen of het verlies van promotiekansen zijn geen uitzondering. Daarnaast wordt het voor de betrokken melder vaak onmogelijk (gemaakt) om nog op een normale manier zijn functie uit te oefenen. Soms leidt dit tot ontslag.

Uit onderzoek van het universitair onderzoekscentrum IVA te Tilburg, blijkt dat zestig procent van de Nederlandse werknemers die een veronderstelde integriteitsschending melden, hier negatieve gevolgen van ondervinden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bijna de helft van de werknemers die misstanden ontdekken zich, uit angst voor represailles, liever stilhouden. (bron : ir. Tris Serail, drs. Juliette Vermaas, drs. Anja Klomps, R. van der Linden, De weg van de klokkenluider : keuzes en dilemma's. Onderzoek naar de klokkenluidersproblematiek in Nederland, 1 november 2001, Elsevier bedrijfsinformatie bv, Doetinchem,135 p.)

Dat de melder zich door zijn openheid en zucht naar rechtvaardigheid blootstelt aan allerlei negatieve gevolgen is één zaak, maar terzelfder tijd ontbreekt een adequaat toetsingskader waarmee de informatie van de melder op haar juistheid getest kan worden. Er is dus op de verschillende overheidsniveaus behoefte aan afdoende bescherming van melders en een centrale instantie die een eerste controle uitvoert wanneer de vermeende onregelmatigheden niet intern worden opgelost.

De financiële impact en de politieke gevolgen van corruptie en aangrenzende wanpraktijken binnen de overheidsadministratie zijn aanzienlijk. Het grootste schandaal op Europees niveau tot dusver — ingeleid door het ontslag van klokkenluider Paul van Buitenen — dwong de hele Europese Commissie van Jacques Santer in maart 1999 op te stappen, na een vernietigend rapport door een raad van wijzen, tegen onder andere de Franse commissaris Edith Cresson (Wetenschapsbeleid).

Corruptie en aanverwante activiteiten door overheidspersoneel beschouwt de Europese bevolking als een reëel probleem. De door de Europese antifraudedienst OLAF opgestelde Eurobarometer 2004 toont aan dat 55 % van de ondervraagden erg begaan is met corruptie. Evenwel storen meer ondervraagden zich aan corruptie door nationale en lokale overheden en instellingen, dan aan corruptie in de Europese instellingen (36 tegenover 23 %). Ook hieruit blijkt het nut van bijkomende nationale maatregelen.

Het is overduidelijk dat een werkbare procedure voor melding van integriteitsschendingen binnen de federale overheidsdiensten, gecombineerd met een eerste prima-facie-onderzoek van het dossier, een positieve invloed zullen hebben op de beeldvorming omtrent én op de daadwerkelijke aanpak van deze misstanden.

Om tegemoet te komen aan bovenstaande verzuchtingen is er in verschillende landen reeds een adequaat meldings- en beschermingssysteem ingevoerd. Dit is onder meer het geval in Nederland en de Verenigde Staten. Maar ook de Europese Unie en internationale organisaties zoals de Verenigde Naties en de OESO hebben reeds een gelijkaardig systeem. Ten slotte is sinds een aantal jaren ook in Vlaanderen een meldings- en beschermingssysteem in voege.

II. Voorgestelde regeling voor de federale administratieve overheden

Overeenkomstig dit amendement kan het personeelslid een melding maken bij verschillende instanties. In de eerste plaats kan hij melden bij de hiërarchische meerdere van de administratie waar hij werkzaam is. Daarnaast kan hij melding maken bij de vertrouwenspersoon integriteit die in zijn administratie instaat voor het ontvangen van dergelijke melding. Deze vertrouwenspersoon integriteit vormt de interne component van het meldingssysteem. In laatste instantie kan het personeelslid zich wenden tot het « Centraal Meldpunt voor Veronderstelde Integriteitsschendingen » bij de federale ombudsmannen. Dit « Centraal Meldpunt » is de externe component van het meldingssysteem.

a) Werkingssfeer

De voorgestelde regeling is toegankelijk voor de personeelsleden van de federale administratieve overheden zoals bedoeld in artikel 14 § 1, 1º van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Dit impliceert dat er ambtenaren zijn, zoals bedoeld in artikel 14 § 1, 2º die geen beroep kunnen doen op de nieuwe regeling. Hieronder vallen de ambtenaren van de wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het Grondwettelijk Hof, van de Raad van State en de administratieve rechtscolleges evenals van organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad voor de Justitie met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel.

Dit valt evenwel te rechtvaardigen. Zo beschikken sommige organen van de overheid niet over een ombudsman, omdat dit in strijd zou zijn met de aard ervan. Zo is het, zoals in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel reeds aangehaald, ondenkbaar dat een door de regering aangestelde derde persoon zoals een ombudsman — hoewel onafhankelijk — het functioneren van de rechterlijke macht zou gadeslaan en klachten over de rechtsprekende functie zou ontvangen en beoordelen. Gelet op de strikte onafhankelijkheid van de rechterlijke macht behoort het beoordelen ervan enkel aan de rechterlijke macht zelf toe. Daarom regelt artikel 409 van het Gerechtelijk Wetboek dat het onderzoek van feiten gebeurt door de Nationale Tuchtraad, samengesteld uit magistraten, somt artikel 412 van het Gerechtelijk Wetboek die hoven op die bevoegd zijn om een tuchtstraf op te leggen en somt artikel 414 van het Gerechtelijk Wetboek de leden van de rechterlijke macht op die ten aanzien van hun personeel een tuchtonderzoek kunnen instellen. Ook de beroepsinstanties zijn onderdeel van de rechterlijke macht, behoudens de bevoegdheid die in een beperkt aantal gevallen is toegekend aan de minister van Justitie (zie artikel 415 van het Gerechtelijk Wetboek).

Wanneer een derde, bijvoorbeeld een parlementslid, betrokken is bij onrechtmatige beïnvloeding van een magistraat in de uitoefening van zijn rechtsprekende functie, dan is het ondenkbaar dat die magistraat, gelet op de onafhankelijkheid van zijn zetel en van de magistratuur in het algemeen, een ombudsman zou moeten laten uitspraak doen over die feiten.

b) Procedure

Dit amendement beschrijft de procedures die gevolgd dienen te worden bij een melding van een integriteitsschending. In een eerste fase dient er een voorafgaand advies aangevraagd te worden. Dit voorafgaand advies vormt een filter tegen ongegronde meldingen. Zo wordt voorkomen dat er een toevloed ontstaat aan overbodige meldingen. Het voorafgaand advies wordt aangevraagd bij de interne of externe component, afhankelijk waar het personeelslid zijn melding wil maken.

Indien er een gunstig advies wordt afgeleverd, moet de melding door het personeelslid worden bevestigd. Indien het om een melding bij de externe component gaat, kan het personeelslid kiezen voor een open melding of een vertrouwelijke melding. Bij een vertrouwelijke melding wordt de identiteit van de melder door de federale ombudsmannen niet bekend gemaakt. Deze laatste mogelijkheid moet de toegankelijkheid tot het systeem vergroten hetgeen het integriteitsbeleid enkel ten goede kan komen.

Na de bevestiging van de melding, begint het eigenlijke onderzoek. De indieners laten het aan de Koning om de exacte modaliteiten van het onderzoek door de interne component, de vertrouwenspersoon integriteit binnen de federale administratie, te bepalen. Bij de externe component, het « Centraal Meldpunt », wordt het onderzoek gevoerd door de federale ombudsmannen die zich indien nodig kunnen laten bijstaan door deskundigen. Deze deskundigen worden door de federale ombudsmannen gekozen naar gelang de aard van het onderzoek.

De federale ombudsmannen en de deskundigen die hen bijstaan hebben voorts de mogelijkheid personeelsleden bij het onderzoek betrekken indien zij van mening zijn dat de personeelsleden in kwestie hen belangrijke informatie kunnen leveren over de veronderstelde integriteitsschending. Het betreft daarbij niet zozeer personeelsleden die verdacht worden van betrokkenheid bij de veronderstelde integriteitsschending, maar wel personeelsleden die er eventueel getuige van zijn of geweest zijn, of die om een andere reden relevante informatie over de veronderstelde integriteitsschending kunnen leveren. Deze personeelsleden worden hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht en kunnen zich steeds door een raadsman laten bijstaan.

De resultaten van het onderzoek worden weergegeven in een schriftelijk verslag. Dit verslag wordt door de federale ombudsmannen aangevuld met hun inhoudelijke standpunten, hun beoordeling en met de maatregelen die zij adviseren.

Indien uit het onderzoek blijkt dat er zich inderdaad een integriteitsschending heeft voorgedaan, dan maakt de vertrouwenspersoon integriteit of het « Centraal Meldpunt » het schriftelijk verslag over aan de hoogste hiërarchische leidinggevende van de federale administratie waar de integriteitsschending zich heeft voorgedaan. Wanneer deze persoon betrokken partij is, wordt het schriftelijke verslag aan de verantwoordelijke minister overgemaakt. Indien uit het onderzoek blijkt dat er zich een misdaad of wanbedrijf heeft voorgedaan, stellen zij de procureur des Konings hiervan in kennis. Dit is overeenkomstig met de reeds bestaande wetgeving.

c) Beschermingssysteem

Personeelsleden die beslissen om een melding te maken van een veronderstelde integriteitsschending, maken zich vaak niet erg geliefd. Daarom voorziet het amendement in een solide beschermingssysteem. Dit moet de drempel tot een melding bij personeelsleden die weet hebben van een bestaande integriteitsschending verlagen. Het systeem beschermt het personeelslid dat de melding van de veronderstelde integriteitsschending maakt, alsook de verschillende personeelsleden die bij het onderzoek betrokken worden. Ten slotte wordt ook het personeelslid — raadsman dat het bij het onderzoek betrokken personeelslid adviseert beschermd door het systeem. Het beschermingssysteem beschermt de hierboven genoemde leden voor een welbepaalde periode tegen maatregelen met nadelige gevolgen voor de arbeidsvoorwaarden en/of arbeidsomstandigheden die voortvloeien uit de melding.

Indien tegen het beschermede personeelslid onterecht een nadelige maatregel wordt genomen, kan aan de nemer van deze maatregel een tuchtsanctie worden opgelegd. Indien het beschermde personeelslid echter misbruik maakt van zijn bescherming kan ook tegen hem een tuchtmaatregel genomen worden.

Voor de melder treedt het beschermingssysteem in werking op het ogenblik dat hij het voorafgaand advies aanvraagt. Voor het personeelslid dat wordt betrokken bij het onderzoek en voor het personeelslid — raadsman dat het bij het onderzoek betrokken personeelslid adviseert, begint de bescherming op het ogenblik dat ze bij het onderzoek worden betrokken. De bescherming blijft ten minste tot twee jaar na het afronden van het onderzoek van kracht, dit om de betrokkenen te beschermen tot het stof van het onderzoek is gaan liggen. Indien de personeelsleden die bescherming genieten echter bewust niet-waarheidsgetrouwe of oneerlijke informatie hebben verstrekt of zelf betrokken zijn bij de veronderstelde integriteitsschending, wordt de bescherming voortijdig opgeheven.

d) Wijziging Wetboek van strafvordering

Ten slotte voorziet dit amendement nog in een wijziging van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering. Krachtens artikel 29 van het Wetboek van strafvordering is elke ambtenaar er toe gehouden om « dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings » van een misdaad of wanbedrijf waarvan hij in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt. Dit geldt dus ook voor de ambtenaren die een veronderstelde integriteitsschending melden.

Een wijziging dringt zich evenwel op aangezien er anders een grote juridische onzekerheid dreigt voor de ambtenaar die een veronderstelde integriteitsschending meldt die uiteindelijk een misdaad of wanbedrijf blijkt te zijn. Ook kan deze verplichting drempelverhogend werken voor een mogelijke melder.

De wijziging in dit amendement voorziet in een vrijstelling voor de meldende ambtenaar van dit artikel 29 van het Wetboek van strafvordering. Zo wordt vermeden dat de drempel om een veronderstelde integriteitsschending te melden al te hoog is. Voorts is het ook zo dat de vertrouwenspersoon integriteit of de federale ombudsmannen wel steeds de procureur des Konings moeten inlichten wanneer zij weet hebben van een misdaad of wanbedrijf. Indien het dus om een misdaad of wanbedrijf gaat, zal het parket sowieso op de hoogte worden gebracht.

1. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Art. 2

Artikel 2 geeft de verschillende definities weer die in het wetsvoorstel worden gebruikt.

Art. 3

Dit artikel omschrijft het meldingssysteem dat wordt geïnstalleerd. Dit bestaat enerzijds uit een interne component binnen elke federale administratieve overheid. Het komt de Koning toe de oprichting, de werking, de organisatie, de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden, de rollen, de functies, en dergelijke te bepalen. Als meldpunt wordt er binnen elke federale administratieve overheid per taalrol een of meer vertrouwenspersonen integriteit voorzien.

Anderzijds wordt er als externe component bij de federale ombudsmannen een « Centraal Meldpunt voor Veronderstelde Integriteitsschendingen » opgericht. Dit « Centraal Meldpunt » vormt een onderdeel van de diensten van de federale ombudsmannen.

De federale ombudsmannen staan in voor de leiding en het beheer van het « Centraal Meldpunt ». Het « Centraal Meldpunt » wordt samengesteld overeenkomstig artikel 19 van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen.

De federale ombudsmannen van de federale administratieve overheden oefenen de taken uit die hen worden toegewezen in deze wet. De federale ombudsmannen oefenen die taken ook uit in de federale administratieve overheden die door een bijzondere wettelijke bepaling met een eigen ombudsman zijn begiftigd.

Art. 4

Dit artikel voorziet dat het personeelslid dat een melding overweegt, zich vooraf steeds duidelijk kan laten informeren en adviseren over de inhoud en de toepassing van deze wet.

Art. 5

Dit artikel beschrijft de voorwaarden voor een melding. De integriteitsschending mag niet langer dan vijf jaar voordien hebben plaatsgevonden. De melding moet voorts op basis van een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden geformuleerd worden.

Art. 6

Indien een personeelslid melding wilt maken van een vermoedelijke integriteitsschending dient hij vooraf een advies aan te vragen bij de instantie waar hij wilt melden, dus aan de bevoegde vertrouwenspersoon integriteit of aan het « Centraal Meldpunt ». Dit voorafgaand advies heeft als bedoeling een filtersysteem te vormen tegen onterechte en lichtvoetige klachten.

Dit artikel beschrijft welke elementen deze vraag om voorafgaand advies moet bevatten, alsook de procedure die gevolgd dient te worden. Zo kan de verantwoordelijke bij het interne of externe meldpunt het personeelslid dat een voorafgaand advies heeft aangevraagd nog uitnodigen voor verdere toelichting. Dit dient te gebeuren binnen de twee weken na de aanvraag van het voorafgaand advies.

Het meldpunt dient zijn advies uiterlijk zes weken na de aanvraag door het personeelslid afgewerkt te hebben. Het meldpunt krijgt hierna nog twee weken om het advies mee te delen aan het personeelslid dat de aanvraag deed.

Het personeelslid dat advies heeft aangevraagd bij de vertrouwenspersoon integriteit, maar in de afwachting van de verstrekking van dat advies vreest dat de vertrouwelijkheid van zijn aanvraag in het gedrang komt, kan zich steeds tot het « Centraal Meldpunt » wenden. Zo wordt het personeelslid meer waarborgen geboden.

Het advies afgeleverd door het « Centraal Meldpunt » is bindend.

Art. 7

Ingeval van een ongunstig advies van de vertrouwenspersoon integriteit, kan het personeelslid dat een vermoedelijke integriteitsschending wilt melden een herziening van het advies aanvragen bij het « Centraal Meldpunt ».

Art. 8

Dit artikel beschrijft de drie mogelijkheden om een melding te doen. In de eerste plaats kan een personeelslid dat een integriteitsschending in zijn eigen federale administratieve overheid vermoedt, zich tot zijn functionele of hiërarchische overste wenden. Deze overste dient vertrouwelijk om te gaan met de identiteit en de rechtstoestand van het personeelslid dat de melding heeft gedaan. Voorst dient hij erover te waken dat het personeelslid geen nadelige gevolgen ondervindt van zijn melding.

Indien het personeelslid zijn functionele of hiërarchische overste niet wenst op de hoogte te brengen, kan dit personeelslid zich wenden tot de vertrouwenspersoon integriteit binnen zijn federale administratieve overheid die de interne component vormt van het meldingssysteem zoals hierboven beschreven.

Ten slotte wordt omschreven in welke gevallen het personeelslid zich kan wenden toe het « Centraal Meldpunt » bij de federale ombudsmannen.

Art. 9

Dit artikel omschrijft de daadwerkelijke melding. Het personeelslid kan hierbij kiezen voor een open melding, waarbij de identiteit van de klager bekend wordt gemaakt, of een vertrouwelijke melding, waarbij met de identiteit van de melder vertrouwelijk wordt omgegaan.

De federale ombudsmannen brengen de hoogste hiërarchische meerdere van de federale administratieve overheid van het personeelslid op de hoogte van de melding. Indien echter blijkt dat deze hoogste hiërarchische meerdere betrokken is bij de vermoedelijke integriteitsschending, wordt de minister die voor de betrokken federale administratieve overheid bevoegd is, op de hoogte gebracht.

Art. 10

Dit artikel bepaalt wanneer het eigenlijke onderzoek van start dient te gaan. De regels voor het onderzoek worden omschreven.

Verder wordt de federale ombudsmannen de mogelijkheid gegeven zich indien nodig te laten bijstaan door deskundigen. Deze mogelijkheid is analoog aan de mogelijkheid waarover de federale ombudsmannen beschikken wanneer zij klachten onderzoeken die in de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen staan beschreven.

Ten slotte preciseert dit artikel ook nog dat de federale ombudsmannen, en eventueel de deskundigen die hen bijstaan, de mogelijkheid hebben om alle personeelsleden die zij nodig achten bij het onderzoek te betrekken. Het betreft daarbij niet zozeer personeelsleden die verdacht worden van betrokkenheid bij de veronderstelde integriteitsschending, maar wel personeelsleden die er eventueel getuige van zijn of geweest zijn, of die om een andere reden belangrijke informatie over de veronderstelde integriteitsschending kunnen leveren. Deze personeelsleden worden hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht en kunnen zich steeds door een raadsman laten bijstaan.

Art. 11

De opdracht voor het onderzoek wordt schriftelijk opgetekend. Dit artikel geeft weer welke gegevens in dit document dienen te worden opgenomen, alsook de wijze waarop het gewijzigd kan worden en aan welke modaliteiten het dient te voldoen. Het onderzoek neemt maximum vijf weken in beslag. Het kan evenwel, mits motivering, met vier weken verlengd worden.

Art. 12

De personeelsleden die bij het onderzoek worden betrokken worden hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht. Dit artikel omschrijft de gegevens die in de schriftelijke kennisgeving dienen te worden opgenomen. Indien het onderzoek dit vereist kan de schriftelijke kennisgeving achterwege gelaten worden. Dit dient in het schriftelijk verslag van het onderzoek gemotiveerd te worden.

Art. 13

In het kader van het onderzoek worden er individuele verklaringen van de betrokken personeelsleden afgenomen. Hiervan wordt een schriftelijk verslag opgemaakt dat door de betrokken personeelsleden van opmerkingen kan worden voorzien. Dit artikel bepaalt voorts de modaliteiten aan dewelke het schriftelijk verslag dient te voldoen.

Art. 14

De federale ombudsmannen voorzien het schriftelijk verslag aan met hun eigen inhoudelijke standpunten, hun beoordeling en met maatregelen die zij adviseren.

Vervolgens beschrijft dit artikel de werkwijze die gevolgd wordt in de volgende gevallen :

1) indien er zich geen vermoedelijke integriteitsschending heeft voorgedaan;

2) indien er een integriteitsschending heeft plaatsgevonden, maar geen misdaad of wanbedrijf;

3) indien er sprake is van een misdaad of wanbedrijf.

Art. 15

Dit artikel omschrijft het beschermingssysteem dat bij een melding bij het « Centraal Meldpunt » in werking treedt. Het bepaalt de personen op wie de bescherming van toepassing is. De bescherming wordt door de federale ombudsmannen van rechtswege verleend.

Verder omschrijft het artikel in een niet-limitatieve lijst de mogelijk nadelige gevolgen waartegen het beschermde personeelslid beschermd is en de duur van de bescherming.

De beschermde personeelsleden worden schriftelijk op de hoogte gehouden over de mogelijke toekenning, niet-toekenning en opheffing van de bescherming.

Art. 16

Dit artikel omschrijft de procedure die gevolgd dient te worden wanneer een beschermd personeelslid vermoedt dat hij onderhevig is aan of bedreigd wordt met een nadelige maatregel zoals omschreven in het vorige artikel.

Het beschermde personeelslid kan een klacht bij de federale ombudsmannen indienen indien hij vermoedt dat hij onderhevig is aan of bedreigd wordt met een nadelige maatregel. Het is aan de federale administratieve overheid waarbinnen het personeelslid werkzaam is om te bewijzen dat de maatregel geen gevolg is van de melding van het beschermde personeelslid of van de medewerking aan het onderzoek van het beschermde personeelslid.

Indien tegen het beschermde personeelslid onterecht werd gedreigd met een maatregel of een nadelige maatregel werd genomen, kan er tegen de persoon die dreigde me de maatregel of die de maatregel uitvaardigde een tuchtprocedure worden opgestart. Indien daarentegen het beschermde personeelslid bewust oneerlijk en niet waarheidsgetrouw een klacht heeft ingediend, kan tegen dit beschermde personeelslid een tuchtprocedure worden opgestart.

Art. 17

Dit artikel bepaalt dat er een tuchtprocedure kan worden opgestart tegen het personeelslid dat bewust oneerlijk en niet-waarheidsgetrouw een integriteitsschending heeft gemeld, tegen het personeelslid dat betrokken wordt bij het onderzoek dat bewust oneerlijke, niet-waarheidsgetrouwe en/of onvolledige informatie aan de federale ombudsmannen heeft verschaft en tegen het personeelslid dat bewust het onderzoek heeft geprobeerd te verhinderen, bemoeilijken of beëindigen.

Art. 18

Dit artikel voorziet in een wijziging van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering. Elke ambtenaar is er, krachtens artikel 29 van het Wetboek van strafvordering, toe gehouden om « dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings » van een misdaad of wanbedrijf waarvan hij in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt. Dit geldt dus ook voor de ambtenaren die een veronderstelde integriteitsschending melden.

Deze wijziging stelt de meldende ambtenaar vrij van deze meldingsplicht. Het artikel 29 van het Wetboek van strafvordering wordt met het oog daarop aangevuld.

Art. 19

In artikel 1 van de wet van 22 maart 1995 tot instellingen van de federale ombudsmannen wordt er, ter verduidelijking en om misverstanden te voorkomen, bij de opsomming van de taken van de federale ombudsmannen een verwijzing naar deze wet gezet.

Art. 20

Dit artikel, dat artikel 15 van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van de federale ombudsmannen aanvult, bepaalt dat in de verslagen van de federale ombudsmannen de aanbevelingen worden opgenomen die de federale ombudsmannen formuleren met de bedoeling de werking van deze wet te verbeteren.

Art. 21

Om de federale ombudsmannen de tijd te geven het meldingssysteem operationeel te maken, wordt een overgangstermijn van zes maanden voorzien.

Wouter BEKE.
Dirk CLAES.
Vanessa MATZ.
Cécile THIBAUT.
Dalila DOUIFI.
Gérard DEPREZ.
Guido DE PADT.

Nr. 4 VAN DE HEREN BEKE EN CLAES

(Subamendement op amendement nr. 1)

Opschrift

In dit amendement, het woord « vermoedelijke » vervangen door het woord « veronderstelde ».

Verantwoording

Door de inhoudelijke aanpassingen aan het wetsvoorstel is een wijziging van het opschrift aangewezen. Immers, het aangepaste wetsvoorstel is in hoofdzaak geen aanpassing aan de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen. Het wetsvoorstel beoogt daarentegen de inwerkingtreding van een aparte wet.

Evenwel raadt de Raad van State in haar advies betreffende de meldingen bij de federale ombudsmannen aan het woord « vermoedelijke » telkens te vervangen door « veronderstelde ». De Raad van State argumenteert immers dat de term « vermoedelijke » ongelukkig gekozen is, gelet op de grondregel van het vermoeden van onschuld.

Wouter BEKE.
Dirk CLAES.