5-1960/1

5-1960/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

6 FEBRUARI 2013


Wetsvoorstel teneinde de strijd tegen seksuele uitbuiting op te voeren, prostitutie te reglementeren en de omstandigheden waarin prostitutie wordt uitgeoefend humaner te maken

(Ingediend door mevrouw Christine Defraigne c.s.)


TOELICHTING


Prostitutie is een universeel sociaal fenomeen. Toch blijft prostitutie een moeilijk onderwerp dat raakt aan onze waarden, onze idealen overhoop gooit en vaak ernstige confrontaties teweegbrengt. Het is dan ook een delicate opdracht om een dergelijk onderwerp aan te snijden, gelet op de ethische geladenheid ervan.

Het is niet de bedoeling hier een moreel oordeel te vellen over prostitutie, maar veeleer een moedig sociaal en politiek debat aan te gaan, zonder vooroordelen, vooral gericht op een efficiënt beheer van dit fenomeen, vooral dan de uitwassen ervan, zoals de financiële uitbuiting van prostitutie en de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting.

Het is uiteraard moeilijk om een raming te maken van het aantal vrouwen, mannen en kinderen die zich wereldwijd prostitueren. Prostitutie wordt immers dikwijls illegaal en clandestien uitgeoefend. De wetgeving verschilt naar gelang van het land en ook het aantal, de variëteit en de kwaliteit van de gegevensbronnen lopen sterk uiteen.

Volgens het recente wereldrapport over seksuele uitbuiting dat in januari 2012 gepubliceerd werd door de Stichting Scelles, zouden zich wereldwijd veertig tot tweeënveertig miljoen personen prostitueren. 75 % onder hen zouden tussen dertien en vijfentwintig jaar zijn, en 80 % zouden vrouwen zijn, zelfs kleine meisjes. Het rapport meldt ook dat er in West-Europa een of twee miljoen prostituees zijn en dat vooral migrantenvrouwen het slachtoffer zijn van mensenhandel (1) .

De verschillende politieke benaderingen

Op internationaal niveau kunnen grosso modo drie vormen van beleid van de Staten ten opzichte van prostitutie worden onderscheiden (2)  :

— de regulerende aanpak, die steunt op de idee dat prostitutie, een noodzakelijk kwaad, niet alleen geregeld, maar ook gecontroleerd en gekanaliseerd moet worden door specifieke regels. Die reglementering is dikwijls tot stand gekomen via wetten en registers van prostituees. De meest geslaagde voorbeelden van de regulerende logica vinden we in de wetgevingen van Nederland en Duitsland, maar ook andere landen, zoals Tunesië, Zwitserland, Hongarije, Griekenland, Turkije en Oostenrijk hebben prostitutie gelegaliseerd;

— de abolitionistische aanpak gaat uit van het postulaat dat prostitutie een vorm van uitbuiting is en een aantasting van de menselijke waardigheid die moet worden afgeschaft. Die stroming weigert dus elke regulering, want dat zou erop neerkomen dat het bestaan van prostitutie wordt goedgekeurd. De personen die in de prostitutie zitten, worden beschouwd als slachtoffers en mogen dus niet worden gestraft. De pooiers daarentegen worden beschouwd als misdadigers, aangezien de uitbuiting van een ander verwerpelijk is. In sommige landen kunnen de klanten door de wet worden gestraft als plegers van strafbare feiten. Dat is bijvoorbeeld het geval in Zweden, Noorwegen en IJsland;

— de prohibitionistische aanpak, ten slotte, die een volstrekt verbod op prostitutie voorstaat en zowel de pooiers als de personen die in de prostitutie zitten als misdadigers beschouwt. Ook de klanten kunnen worden gestraft. Vooral landen als Egypte, Marokko en de Verenigde Staten (behalve bepaalde districten in Nevada, waar prostitutie gereglementeerd is), Saoedi-Arabië, de Volksrepubliek China, enz. verdedigen deze aanpak.

Prostitutie is altijd het voorwerp geweest van veroordeling en vervolging. Vandaag aarzelen de autoriteiten tussen passieve tolerantie, een regulerend stelsel en een repressief stelsel.

Traditioneel kiezen de liberale democratieën voor een juridische tolerantie ten opzichte van prostitutie, maar beteugelen ze streng het souteneurschap. Deze liberale opvatting van het recht steunt op de idee dat niemand het recht heeft te beschikken over het lichaam van de andere zonder diens instemming, ongeacht of het om een pooier gaat of om de Staat.

Het geval Zweden

Sedert 1 januari 1999 heeft Zweden ervoor gekozen het gebruik van seksuele diensten strafbaar te maken, zoals reeds het geval was voor de uitbuiting ervan. Ook de klanten van de prostituees staan dus bloot aan repressie : ze kunnen een gevangenisstraf van zes maanden oplope

Deze wet tegen het kopen van seksuele diensten werd ingediend door feministische beleidsverantwoordelijken, die drie stellingen hebben verdedigd :

— prostitutie is een vorm van mannelijk geweld ten opzichte van vrouwen;

— het is fysiek en psychisch schadelijk om seks te verkopen;

— geen enkele vrouw prostitueert zich vrijwillig.

Over het recht van de vrouwen op zelfbeschikking en de nadelige gevolgen van het verbod op prostitutie voor de vrouwen die handel drijven in seksuele diensten, is niet gedebatteerd.

Deze opvattingen over prostitutie bestaan in de westerse wereld sedert de jaren 1970 en gaan uit van de zogenaamde « radicale » feministen. Vóór de maatregel in Zweden, was die aanpak nog nooit toegepastdoor een Staat.

Tot de totstandkoming van de Zweedse wetgeving hadden overigens alleen totalitaire of religieuze Staten geprobeerd prostitutie uit te roeien, meer bepaald de Sovjet-Unie, het maoïstische China en het Cambodja van de Rode Khmer. Thans zijn het vooral Iran en Noord-Korea die prostitutie trachten te beteugelen. Het regime van de mollahs heeft immers geopteerd voor de steniging van prostituees en dat van Kim Jong II voor hun deportatie naar de goelag.

In Zweden beweren de fervente verdedigers van de wet tegen het kopen van seksuele diensten dat ze de prostitutie en de mensenhandel voor seksuele doeleinden aanzienlijk heeft verminderd, dat ze een ontradend effect heeft gehad op de klant en dat ze de sociale houding ten opzichte van prostitutie heeft veranderd, zonder negatieve gevolgen.

Volgens het Kenniscentrum over prostitutie van Malmö en de Zweedse federatie voor lesbiennes, homo's, biseksuelen en transseksuelen heeft het verbod eigenlijk geen ontradend effect op de klanten, want ze kopen nu seksuele diensten in het buitenland (3) .

Volgens de Sex Worker Education and Advocacy Taskforce (SWEAT), is ook een nieuw fenomeen opgedoken, namelijk de migratie van de Zweedse prostituees naar andere landen van de Europese Unie, en hun vervanging door jonge vrouwen uit Oost-Europa, die dikwijls illegaal zijn en soms ook minderjarig.

Ook UNAIDS heeft haar grote bezorgdheid geuit over de situatie in Zweden. De Organisatie heeft immers weet van verschillende gevallen waarbij maatregelen om HIV te voorkomen, geschrapt werden als gevolg van het verbod.

Naast de fysieke veiligheid neemt ook de financiële zekerheid van de prostituees af. Aangezien er minder klanten komen, moeten de prostituees hun prijzen verlagen, waardoor hun levensomstandigheden danig achteruitgaan.

Hoewel sommigen de stelling verdedigen dat het verbod de prostitutie en de mensenhandel heeft doen afnemen, bevestigen de rapporten en de wetenschappelijke documenten dit succes niet, in tegenstelling tot de ideologische stellingen. Integendeel, alle bronnen zeggen unaniem dat hoewel de prostitutie veel minder zichtbaar geworden is, dit nog niet betekent dat ze niet meer bestaat of dat ze afgenomen is. Ze is gewoon veranderd en is uitgeweken naar clandestiene plaatsen in de achtergestelde wijken, naar het internet of massagesalons, wat nog meer uitwassen en noodsituaties als gevolg heeft.

Eens te meer toont de geschiedenis dus aan dat een algemeen verbod op elke vorm van prostitutie dit fenomeen helemaal niet doet verdwijnen, maar het opnieuw in de clandestiniteit doet verdwijnen en de uitwassen ervan doet toenemen.

Ondanks de kritiek heeft het Zweedse model navolging gekregen. Tien jaar na Zweden hebben IJsland, Schotland en Noorwegen soortgelijke wetgevingen goedgekeurd.

Heel onlangs nog heeft het Officieel centrum voor hulp aan prostituees van Oslo, Pro Sentret, een rapport gepubliceerd met als titel « Les liaisons dangereuses », dat met name wijst op een verslechtering van de situatie van de prostituees in de Noorse hoofdstad. Volgens dat centrum zou de Noorse wet het geweld bij de klanten in de hand werken, want de prostitutie verplaatst zich (net als in Zweden) naar de clandestiniteit.

De vereniging « Médecins du Monde » maakt dezelfde vaststelling : « Les projets de loi visant à pénaliser les clients ne font que renforcer l'isolement des personnes se prostituant, les rendant encore moins visibles et donc plus vulnérables aux violences et aux pratiques à risques. » (4)

De situatie in België

Men schat dat het aantal personen dat zich in ons land prostitueert schommelt tussen vijftien en twintigduizend, 80 % daarvan zijn vrouwen en 15 % transseksuelen. In de leeftijdsklasse van twintig tot vijftig jaar, komt dat dus neer op ongeveer één actieve vrouw op honderd (5) . Het is echter moeilijk nauwkeurige gegevens te verkrijgen over de omvang van het verschijnsel.

De subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » van de Senaat had gedurende haar werkzaamheden op grond van de hoorzitting met verscheidene burgemeesters en andere betrokkenen geprobeerd een stand van zaken op te maken van de prostitutie in enkele grote steden. Die her en der verzamelde gegevens leverden echter slechts een momentopname op van de prostitutie en weerspiegelden niet noodzakelijk de hele dynamiek van dat verschijnsel (6) .

De prostitutie-activiteiten zijn momenteel vooral in Brussel, Antwerpen, Luik en Charleroi geconcentreerd. Men vindt ze ook in de buurt van de Frans-Belgische grens in steden als Doornik.

In Brussel duikt de zichtbare prostitutie op verscheidene plaatsen op. In de buurt van de Aarschotstraat, waar men een vijftigtal ramen telt en waar tweehonderd à driehonderd prostituees in shifts van vierentwintig uur werken.Er zijn ook een honderdtal « kamers » (flats) in Sint-Joost en in Schaarbeek, waar meer dan honderdvijftig prostituees werken, eveneens in shifts van vierentwintig uur. De meerderheid zijn vrouwen van Belgische of Afrikaanse afkomst.

De zichtbare prostitutie neemt in Brussel ook de vorm aan van straatprostitutie, zoals dat het geval is in de buurt van de Louizalaan, het Alhambra en het Fontainasplein. Het gaat hoofdzakelijk om prostituees van Belgische, Afrikaanse en Oost-Europese herkomst, alsook om Zuid-Amerikaanse travestieten. Men raamt dat het in totaal gaat om twintig tot honderdvijftig personen, die in shifts van vierentwintig uur werken.

Het aantal personen dat actief is in de verborgen prostitutie in sauna's, massagesalons en flats wordt op tweehonderd tot vijfhonderd geraamd. Onder verborgen prostitutie wordt ook de prostitutie van escortes verstaan, prostitutie in nachtclubs en clubs, alsook prostitutie door stripteaseuses (7) .

Volgens een onderzoek in opdracht van de Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 2008, wordt de totale populatie van zich prostituerende mannen in Brussel geraamd op duizend tot duizendvijfhonderd, waarvan er zich vijfhonderd op straat en in bars prostitueren (8) .

Corinne Wilmot is hoofdinspecteur bij de sectie « mensenhandel » van de lokale politie van Charleroi. Haar team staat voortdurend in contact met de prostituees uit de buurt. De politiebeambte meent dat er in totaal ongeveer tweehonderdvijftig personen zich op straat prostitueren.

Dat is een indrukwekkend aantal, maar men moet het nuanceren. Er zijn immers nooit zoveel prostituees tegelijk in de straten van Charleroi. Gemiddeld stelt de politie vast dat er elke maand drie nieuwe prostituees in Charleroi aankomen. De jongste tijd gaat het meestal om steeds jongere vrouwen.

De profielen van die vrouwen zijn even talrijk als de prostituees zelf. Elk van hen heeft immers haar eigen verhaal en haar persoonlijk traject. De enige constante is de geldnood. Sommigen verkopen hun charmes om drugs te kopen. Anderen doen het om de huur, de school te betalen, de kinderen te kleden of de koelkast te vullen.

In Charleroi zijn er volgens Corinne Wilmot, hoofdinspecteur van de sectie « Mensenhandel » van de lokale politie ten minste tweehonderdvijftig prostituees. De prostitutie concentreert zich hoofdzakelijk in drie straten die de « Triangle », worden genoemd en zich in de wijk van de Ville basse bevinden.

In Antwerpen telt men volgens een onderzoek van sociologe en criminologe Marjon Van San (9) 1 716 personen die zich prostitueren : 919 vrouwen en 797 mannen. Die laatsten werken het vaakst in ellendige omstandigheden in de omgeving van het stadspark. De cijfers in dat onderzoek zijn minima. Het gaat om vrouwen en mannen die « bereikbaar » zijn en men mag er ongetwijfeld enkele honderden aan toevoegen die dat niet zijn.

De prostitutie is dus goed en wel op ons grondgebied aanwezig, ook al bestaat er nog steeds geen wet die ze reglementeert.

Hoewel er op het lokale niveau oplossingen bestaan, oordelen heel wat grote steden en gemeenten die dagelijks met de problematiek van de prostitutie geconfronteerd worden dat er op het federale niveau ter zake een coherenter, eenvormiger en efficiënter beleid moet worden gevoerd.

De ontwikkeling en de stand van zaken van de Belgische wet

Tot de helft van de 20e eeuw was prostitutie in België gereglementeerd. In 1836 had de wetgever de Colleges van burgemeesters en schepenen immers opgedragen de prostitutie te reglementeren. Elke gemeente was bijgevolg vrij om haar eigen reglement ter zake vast te leggen.

De wet van 21 augustus 1948 tot afschaffing van de officiële reglementering van prostitutie maakte een einde aan die toestand door de vroegere reglementering op te heffen en voor de volledige deregulering van de prostitutie te kiezen.

De parlementaire voorbereiding was toen doordrongen van moralisme en stelt over prostitutie het volgende :

« een maatschappelijke geesel (...) Haar sociale oorzaken zijn : armoede, ontoereikende loonen der vrouwen, alcoholisme, de krotwoningen, erfelijke belasting, en meer dergelijke bronnen van zedenbederf » (10) alsook « Een gevallen vrouw is vaak het onschuldige slachtoffer van een verfoeilijke zedenverwildering; vaker is zij een slachtoffer dan een schuldige. » (11)

Op 2 december 1949 is België, zoals drieënvijftig andere landen, toegetreden tot het VN-Verdrag, « tot bestrijding van de handel in mensen en de exploitatie van prostitutie ». Dat verdrag zal worden geratificeerd bij de Belgische wet van 6 mei 1965. Op die manier bevestigt België zijn abolitionistisch standpunt.

Concreet wordt de persoon die zich prostitueert sinds de wet van 1948 als een slachtoffer beschouwd en is prostitutie hoewel niet wenselijk, toch niet verboden. De exploitatie ervan is daarentegen wel verboden.

De artikels 379 en volgende van het Belgisch Strafwetboek bestraffen prostitutie op zich immers niet, maar wel een reeks gedragingen rond die activiteit. Het gaat onder andere over het actief tippelen, souteneurschap en reclame voor dienstverlening van seksuele aard.

Het Strafwetboek straft in zijn artikel 380, § 1, zij die bijdragen tot ontucht en prostitutie, dat wil zeggen :

— hij die een meerderjarige zelfs met zijn toestemming, aanwerft, meeneemt, wegbrengt of bij zich houdt met het oog op het plegen van ontucht of prostitutie;

— hij die een huis van ontucht of prostitutie houdt;

— hij die kamers of enige andere ruimte verkoopt, verhuurt of ter beschikking stelt met het oog op prostitutie met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren;

— hij die, op welke manier ook, eens anders ontucht of prostitutie exploiteert.

De wet bestraft dus souteneurschap op globale wijze, maar straft de pooier met strengere straffen wanneer hij dwangmiddelen gebruikt of wanneer er minderjarigen jonger dan zestien jaar bij betrokken zijn.

In zijn artikel 380bis bestraft het Strafwetboek het actieve ronselen, dat wil zeggen : hij die in een openbare plaats door woorden, gebaren of tekens iemand tot ontucht aanzet. De straf wordt verdubbeld als het misdrijf tegenover een minderjarige wordt gepleegd.

In zijn artikel 380ter bestraft het Strafwetboek reclame voor een aanbod van diensten van seksuele aard, dat wil zeggen : hij die door enig reclamemiddel, zelfs indien hij de aard van zijn aanbod of zijn vraag verheelt onder bedekte bewoordingen, kenbaar maakt dat hij zich aan prostitutie overgeeft, de prostitutie van anderen vergemakkelijkt of wenst in betrekking te komen met iemand die zich aan ontucht overgeeft.

De meerderjarige prostitutiecliënt heeft in België niets te vrezen, aangezien het kopen van seksuele diensten geen vergrijp is. Het Strafwetboek bestraft evenwel elke seksuele betrekking met een minderjarige jonger dan zestien jaar, ook al stemt die laatste daarmee in.

Uit dit korte overzicht van de strafrechtelijke bepalingen blijkt welk een tolerant beleid België inzake prostitutie voert. De politionele en gerechtelijke overheden van België leggen zich veeleer toe op de mensenhandel en maken geen werk meer van de handhaving van de strafbaarstelling in het Strafwetboek van pooiers.

Het verwerven van abnormaal profijt is verboden, maar men stelt vast dat de gemeenten de waarde van de infrastructuur vaststellen zonder zich vragen te stellen over het begrip « abnormaal profijt ».Het is verboden reclame te maken voor prostitutie, maar men merkt op dat vele dagbladen zoekertjes bevatten van seksuele dienstverleners, zonder dat deze laatsten worden vervolgd.

In feite neemt men dus enige laksheid van de gerechtelijke en bestuurlijke overheden waar. Vaak treden zij slechts op wanneer prostitutie overlast veroorzaak of met criminele activiteiten gepaard gaat. Die dubbelzinnigheid opent de poort voor allerlei ontsporingen.

Door nagenoeg alleen nog de prostitutie die onder de mensenhandel valt te bestraffen en door alleen nog oog te hebben voor de bestrijding van prostitutie onder dwang, erkent België impliciet het bestaan van vrije prostitutie en probeert het die zelfs te reglementeren via de gemeentelijke overheid (12) .

Die erkenning brengt ons dan ook bij de vraag of het niet beter is een wettelijk kader tot stand te brengen waardoor een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen personen die vrijwillig seksuele diensten willen verlenen en personen die prostitutieslachtoffer zijn.

Vandaag wordt in de lidstaten van de Europese Unie (EU) algemeen aanvaard dat vrouwen vrijwillig als prostituee kunnen werken (13) . Die vrouwen zijn niet allemaal slachtoffers. Sommigen prostitueren zich zonder pooier en waarom zij dat doen gaat niemand aan.

Tevens erkent het Europees Parlement in zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen (2010/2209(INI)) « (...) het ernstige probleem van prostitutie in de Europese Unie, met inbegrip van kinderprostitutie, en verzoekt om nader onderzoek naar het verband tussen het wettelijk kader en de vorm en omvang van prostitutie in de verschillende lidstaten; vestigt de aandacht op de zorgwekkende stijging van de mensenhandel naar en in de EU, waarbij het vooral gaat om vrouwen en kinderen, en dringt er bij de lidstaten op aan krachtig op te treden ter bestrijding van deze illegale praktijk ».

Het tolerante beleid dat door België werd gevoerd heeft echter de prostituees overgeleverd aan de regels van het milieu, waardoor ze vanzelfsprekend gemarginaliseerd werden en hun maatschappelijke kwetsbaarheid toenam.

In Duitsland en in Nederland, waar de prostitutie gereglementeerd is, worden de prostituees erkend voor de dienst die ze de samenleving bewijzen. Door ze in salons te concentreren, kan de politie ze beter beschermen tegen de pooiers en leven ze gezonder door de preventie en de screening op seksueel overdraagbare aandoeningen (14) .

Het verbeteren van het juridisch en sociaal statuut van de prostituees was nochtans een van de doelstellingen van de regering Verhofstadt II. In het regeerakkoord van juli 2003 stond immers in het hoofdstuk « Een open benadering van diepmenselijke vraagstukken », een zin over de prostitutie, die luidde : « Aan de sociale en juridische onzekerheid van de prostituees zal een einde worden gemaakt. » (15) Maar vandaag hebben die mensen nog steeds geen sociaal statuut en genieten ze geen bescherming van het arbeidsrecht.

Er is niet alleen het uitblijven van een sociaal statuut en van bescherming door het arbeidsrecht. Het stigma dat op prostituees rust, heeft zware gevolgen voor de toegang tot de zorg.

Na een recent onderzoek van de universiteiten van Gent en Antwerpen over het druggebruik bij sekswerkers (16) stelt men immers vast dat prostituees minder toegang hebben tot regelmatige gezondheidszorg, terwijl dat onderzoek stelt dat de psychologische stress die eigen is aan de prostitutie als beroep een hoger druggebruik teweeg kan brengen.

De prevalentie van het gebruik van narcotica in het algemeen en specifiek van illegale drugs bij de prostituees in België is hoger dan wat men bij de rest van de bevolking waarneemt. 30 % van de prostituees die in dat onderzoek ondervraagd werden, blijken verslaafd te zijn aan een of meer producten en slechts de helft daarvan heeft ooit hulp gezocht voor die verslaving.

Er zijn verscheidene verklaringen voor het feit dat men zo weinig hulp zoekt. Algemeen gebeurt het vaak dat de prostituees geen van onze nationale talen spreken, dat ze het zorgaanbod niet kennen, dat ze onvoldoende geïnformeerd zijn en/of dat ze administratief niet in orde zijn met hun papieren. De hoofdreden is echter de vrees te worden afgewezen of niet te worden begrepen door de hulpverleners. Door het maatschappelijk stigma dat ze dragen, belanden de meesten dus in een sociaal isolement.

Het stigma verkleinen, kan bijgevolg de kans verhogen dat men de personen die seksuele diensten verlenen bereikt en dat men maatregelen toepast die de risico's verminderen.

Dit wetsvoorstel heeft dus ook als doel de maatschappelijke marginalisering van de seksuele dienstverleners te bestrijden door hun beroepssituatie uit te klaren, opdat ze rechten en plichten hebben zoals elke andere werknemer, zonder daarom een statuut in het leven te roepen die tot een ongewenste statusverhoging van leidt.

Het juridisch en sociaal statuut van de seksuele dienstverlener

De indieners van dit voorstel hebben voor het statuut van zelfstandige geopteerd, omdat dat het enige is dat de seksuele dienstverleners de juridische en sociale bescherming biedt die ze nodig hebben, zonder het algemene verbod op de economische exploitatie van de prostitutie, dat werd afgekondigd door het Verdrag van 2 december 1949, te overtreden.

Het opstellen van een arbeidsovereenkomst impliceert immers een gezagsverhouding tussen de werknemer en zijn werkgever, terwijl het aanwerven van mensen met het oog op prostitutie uitdrukkelijk verboden is en verboden moet blijven.

In 2001 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zich naar aanleiding van het arrest Jany (zaak betreffende Poolse en Tsjechische onderdanen die zich als prostituees in Amsterdam wilden vestigen) over prostitutie uitgesproken.

Het Hof definieerde prostitutie als « een activiteit waarbij onder bezwarende titel een dienst wordt verricht ten behoeve van de ontvanger, zonder dat materiële goederen worden geproduceerd of overgedragen (17) . » Het Hof besloot dat de door een zelfstandige beoefende prostitutie kan worden beschouwd als een dienstverlening tegen vergoeding, die bijgevolg onder het begrip economische activiteiten valt (18) .

Het Hof preciseert evenwel dat « prostitutie onder de (...) economische activiteiten anders dan in loondienst valt, wanneer vaststaat dat zij door de dienstverrichter wordt beoefend : zonder enige gezagsverhouding met betrekking tot de keuze van deze activiteit, de arbeidsomstandigheden en de beloning, onder zijn eigen verantwoordelijkheid, tegen een beloning die volledig en rechtstreeks aan hem wordt betaald (19) . »

Het Hof heeft in de loop der jaren en in de vele geschillen die het daarna heeft moeten behandelen, zijn rechtspraak gehandhaafd. Zijn standpunt sluit aan bij de reglementerende aanpak en heeft een niet te ontkennen invloed op het debat over prostitutie. Dit voorstel sluit volledig aan bij de visie die het Hof verdedigt.

Volgens het koninklijk besluit van 27 juni 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen moet men om dat statuut als dusdanig uit te oefenen, aan een sociologisch en een fiscaal criterium beantwoorden.

Aan het eerste criterium is voldaan wanneer de persoon bij het beoefenen van zijn activiteit noch aan een arbeidsovereenkomst, noch aan een statuut gebonden is en wanneer de activiteit normaal wordt beoefend (20) .

Wat het fiscaal criterium betreft, heeft het Arbeidshof van Antwerpen reeds in 1979 (1 juni 1979) de volgende beslissing genomen : het loutere aanbieden van zijn charmes tegen een vergoeding is bij de wet niet verboden en is dus geen verboden beroepsactiviteit. Een dergelijke activiteit moet dus worden beschouwd als een beroepsactiviteit die een verzekeringsplicht in het raam van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juni 1967 met zich brengt.

Het zelfstandigenstatuut zal de dienstverleners dus de mogelijkheid geven zich bij een sociaal verzekeringsfonds aan te sluiten (door het betalen van een sociale bijdrage) alsook bij een ziekenfonds, of, in voorkomend geval, bij de Gewestelijke Dienst van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.

Op die manier kunnen de zelfstandige en alle personen die hij ten laste heeft alle sociale voordelen genieten, meer bepaald inzake ziekteverzekering (arbeidsongeschiktheid, invaliditeit, ...), pensioen, kinderbijslagen, moederschapsverzekering, geboortepremies, enz.

De zelfstandige moet zich niettemin inschrijven bij de kruispuntbank van ondernemingen voor hij die dubbele aansluiting tot een goed einde kan brengen. Daartoe moet hij blijk geven van basiskennis van het bedrijfsbeheer (artikel 4,eerste lid, van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap).

De wet bepaalt evenwel het volgende : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Hoge Raad voor de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen, bepalen dat de bepaling van het eerste lid niet van toepassing is op de uitoefening van de beroepsactiviteiten die Hij aanwijst (21) . »

Om zoveel mogelijk seksuele dienstverleners ertoe aan te zetten zich bij de nieuwe wettelijke regeling aan te sluiten, willen de indieners dat de Koning bepaalt dat de blijk van basiskennis van het bedrijfsbeheer geen voorwaarde wordt voor de uitoefening van het beroep.De indieners voorzien er dus in dat de Nationale Raad ter bestrijding van seksuele uitbuiting de taak opneemt om de hulp aan de seksuele dienstverleners in het beheer van hun boekhouding en bij de administratieve verplichtingen in verband met hun zelfstandigenstatuut te coördineren.

Dit voorstel bepaalt ook dat de personen die als « zelfstandig seksueel dienstverlener » geregistreerd zijn, niet worden geacht een handelsactiviteit uit te oefenen in de enge zin van artikel 4 van de wetten betreffende het handelsregister, gecoördineerd op 20 juli 1964.

De inschrijving in het Handelsregister of in het Ambachtsregister zou een schending zijn van hun recht op privacy, aangezien die registers toegankelijk zijn voor het publiek. Het is immers niet wenselijk dat elkeen kennis kan nemen van de identiteit en het privé-adres van de seksuele dienstverleners.

Op fiscaal gebied krijgt de federale overheidsdienst (FOD) Financiën de opdracht om in het raam van de bestaande wet- en regelgeving de nodige initiatieven te nemen om een fiscale regeling ten uitvoer te leggen waarin rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van die activiteit, zowel inzake de personenbelasting (PB) als inzake de belasting op de toegevoegde waarde (BTW).

De machtigingen van de « salons voor seksuele dienstverlening »

Dit wetsvoorstel voorziet niet alleen in de rechten en plichten van de seksuele dienstverleners, het lijkt ook belangrijk de uitoefening van die dienstverlening te reglementeren.

Dit voorstel heeft dus ook als doelstelling de plaatsen, tijdstippen en voorwaarden voor de uitoefening van prostitutie te reglementeren, en aldus de overlast ervan te bestrijden.

Er zijn immers ruimten waar prostitutie ongewenst is, bijvoorbeeld in woonzones. Daarom voorziet dit voorstel erin dat het aan de gemeentelijke overheid is om die plaatsen en tijdstippen in hun gemeentelijk reglement te bepalen.

Tevens wordt bepaald dat de gemeentelijke overheid de machtigingen van « prostitutieplaatsen » afgeeft voor de salons voor seksuele dienstverlening. Aldus zijn de gemeenten vrij om zelf te beslissen in hoeverre ze prostitutie op hun grondgebied willen toestaan.

De indieners hebben verkozen die bevoegdheden aan de gemeentelijke overheden te delegeren, aangezien de openbare orde, de goede zeden en de openbare rust traditioneel gemeentelijke bevoegdheden zijn, maar ook omdat heel wat gemeenten in de praktijk reeds gemeentelijke reglementen hebben vastgesteld die de ruimten van hun grondgebied waar prostitutie wordt toegestaan, hebben afgebakend.

Als toekenningsvoorwaarden voor de machtiging van « salons voor seksuele dienstverlening » willen de indieners minimale voorwaarden inzake hygiëne en veiligheid waarborgen, alsook dat er geen abnormaal profijt (22) en geen winst afkomstig van de seksuele dienstverlening is voor de persoon die verantwoordelijk is voor de plaats.

Die laatste voorwaarde strekt om de strijd tegen de uitbuiting van de prostitutie voort te zetten. De winst die de eigenaar van een salon maakt, mag slechts een inkomen zijn uit de verhuring van zijn goed, uit het ter beschikking stellen van een lokaal, maar mag in geen geval een inkomen zijn dat rechtstreeks van de seksuele dienstverlening afkomstig is.

In de huidige praktijk zijn de huurprijzen die aan de seksuele dienstverleners worden gevraagd immers vaak al te hoog en de meesten onder hen durven geen klacht in te dienen tegen dergelijk misbruik. De prijzen zijn een vorm van vermomd souteneurschap, waarbij een groot deel van de winst uit de seksuele dienstverlening aan de eigenaar van het pand wordt afgestaan. Die praktijk vergroot niet alleen een maatschappelijk probleem, hij draagt ook bij tot de uitbuiting van die mensen.

De indieners willen erop toezien dat de belastingen en heffingen op de « salons voor seksuele dienstverlening » evenredig blijven met de kosten die de regelgeving van de prostitutie met zich brengt. Het is belangrijk dat men ervoor zorgt dat de lokale overheden niet van souteneurschap verdacht worden omdat ze die structuren te zwaar belasten.

Een van de doelstellingen van dit wetsvoorstel is dus ook te garanderen dat de voorwaarden voor het uitoefenen van de prostitutie-activiteit overeenstemmen met de huidige wetgeving en dat de seksuele dienstverleners geen slachtoffer zijn van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting.

Het ontbreken van een wettelijke regeling voor prostitutie houdt die activiteit immers in het verborgene en maakt er een heel aantrekkelijke sector van voor mensenhandelaars.

De strijd tegen seksuele uitbuiting opvoeren

Uit cijfers van de centrale dienst Mensenhandel van de federale politie blijkt dat van de driehonderddertien gevallen van mensenhandel in 2010, honderdnegentien gevallen met seksuele uitbuiting te maken hadden (23) .

Hoewel het aandeel van economische uitbuiting stijgt, kan een aanzienlijk deel van de mensenhandel toch nog in verband worden gebracht met seksuele uitbuiting, waardoor de link met het prostitutiemilieu onvermijdelijk is.

Toch is een toenemend aantal actoren het erover eens dat de traditionele visie op mensenhandel die gericht is op seksuele uitbuiting van vrouwen, zowel beleidsmatig als in de praktijk, achterhaald is. Gedwongen prostitutie bestaat, maar het stereotiepe beeld van begin jaren 90 moet worden bijgewerkt.

Tot de jaren 90 kwam seksuele uitbuiting hoofdzakelijk voort uit Albanië en Rusland, maar vandaag is dat hoofdzakelijk uit Bulgarije en Roemenië. De Nigeriaanse netwerken zijn ook nog altijd actief. Die maken doorgaans gebruik van voodoopraktijken die op religieuze symbolen berusten om jonge meisjes te overbluffen en te domineren (24) .

De slachtoffers zijn dus hoofdzakelijk afkomstig uit EU-lidstaten en de lichamelijke dwang heeft geleidelijk plaats gemaakt voor economische dwang waardoor het nog moeilijker wordt om die slachtoffers te identificeren.

Bovendien is de houding veranderd : « de prostituees komen aan als deel van een stel (om geen verdenking te wekken), blijven drie maanden en vertrekken dan om door anderen te worden vervangen. Vaak zijn zij in het bezit van hun identiteitspapieren, gaan zij goed gekleed en zijn zij duidelijk wanneer zij praten over de weg die zij aflegden. Die prostituees zijn er weinig toe geneigd aangifte van de feiten te doen omdat zij enerzijds vaak vinden hier beter af te zijn dan thuis en omdat zij — onterecht — denken dat zij, wegens de opengestelde grenzen, het bijzondere statuut van slachtoffer van mensenhandel niet nodig hebben. » (25)

Om de strijd tegen de echte vormen van mensenhandel niet te hinderen, is het belangrijk die strijd niet te betrekken in het beleid inzake prostitutie. Maar men moet zich afvragen in welke mate een regelgeving inzake prostitutie een positieve bijdrage kan leveren in de strijd tegen de mensenhandel.

Dankzij een wetgeving die vrijwillige prostitutie regelt en die aan de meerderjarige prostituees die in die sector actief zijn dezelfde rechten toekent als aan de overige burgers, wordt er aan twee doelstellingen voldaan.

Ten eerste staan prostituees minder kwetsbaar tegen uitbuiting omdat zij een betere status krijgen. Freddy Gazan, adjunct-adviseur-generaal bij de dienst Strafrechtelijk Beleid, die gehoord werd door de werkgroep Mensenhandel van de Senaat, bevestigt die idee en deelt mee : « wij weten dat alle mogelijke acties om die personen te beschermen, bijdragen tot hun empowerment, een fase die noodzakelijk is voor hun zelfbevestiging (26) . »

Ten tweede kan er een meer doeltreffende benadering worden ontwikkeld om de echte uitbuiters en mensenhandelaars te vinden binnen het prostitutiemilieu omdat er een duidelijker onderscheid wordt gemaakt en er een beter overzicht wordt verkregen van de illegale kant van de sector. Door de vrijwillige prostitutie te begeleiden, maakt men immers meer kans op het vinden en bestraffen van echte vormen van uitbuiting. Er zijn al heel wat duidelijke aanbevelingen geformuleerd in die zin zowel op nationaal als internationaal niveau.

Zo is er bijvoorbeeld het verslag van het 17e Internationale Congres van Strafrechtdeskundigen : « in order to enable law enforcement authorities to focus their attention on trafficking in persons for the purpose of sexual exploitation, it may be considered to be an option for some countries, respecting the fundamental principles of their own culture or religion, to decriminalize forms of non-coercitive or non -abusive employment in or organisation of prostittution involving adults. » (27)

Tijdens de hoorzittingen van de subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » van de Senaat, zitting 1999-2000, hebben heel wat sprekers duidelijk een verband gelegd tussen het ontbreken van een wettelijk kader voor prostitutie en het feit dat prostitutie aantrekkelijk is voor mensenhandelaars. Het leek dus nodig in een wettelijk kader voor prostitutie te voorzien. De subcommissie, die nochtans de naam« Mensenhandel en prostitutie »draagt, bleef voorzichtig en deed geen enkele aanbeveling, zelfs niet over prostitutie in het algemeen, maar verklaarde zich toch akkoord om dit onderwerp in de toekomst te bespreken. In 2003 werd die subcommissie opgeheven en dit onderwerp werd niet meer structureel gevolgd binnen het Parlement.

Eind 2009 besloot de commissie voor de Binnenlandse Zaken van de Senaat een werkgroep Mensenhandel op te richten. Sindsdien werden er twee verslagen opgesteld waarin heel wat aanbevelingen staan om de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel op te voeren, maar er werd niks besproken of gesuggereerd inzake een toekomstige regelgeving voor prostitutie.

Een regelgeving inzake prostitutie zou ook een positieve bijdrage kunnen leveren in de strijd tegen mensenhandel indien er meer controles van de arbeidsinspectie zouden zijn. Onze wetgeving verbiedt en bestraft immers zwart werk en illegaal werk. Wij beschikken over alle nodige middelen om dit soort overtredingen in de gewone economie te vervolgen maar dat is helaas niet het geval wanneer het om activiteiten van seksuele aard gaat. De reden is dat er momenteel inzake prostitutie geen enkele wetgeving bestaat waarop de Arbeidsinspectie kan terugvallen.

Indien er een wetgeving hierover zou bestaan, dan zouden de mechanismen uit de huidige arbeidswetgeving, ook inzake arbeidsnormen en arbeidsbescherming, van toepassing kunnen zijn op personen die deze activiteit uitoefenen. Professor Gert Vermeulen, professor strafrecht aan de Universiteit van Gent, stelt het volgende : « Het is ongelofelijk on-emancipatorisch om iemand die vrijwillig een dergelijk beroep uitoefent niet de rechtsbescherming te laten genieten die geldt in andere economische sectoren. » (28)

Maar de indieners willen nog verder gaan in de strijd tegen seksuele uitbuiting en voegen bij dit wetsvoorstel concrete maatregelen waardoor dit verschijnsel doeltreffender kan worden bestreden.

De kritiek op de gereglementeerde aanpak van Nederland, Zwitserland en Duitsland is gekend en daarom regelt dit wetsvoorstel niet alleen prostitutie, maar reikt het een reëel middel aan om de strijd tegen seksuele uitbuiting aan te gaan.

De Nationale Raad ter bestrijding van seksuele uitbuiting en het register van seksuele dienstverleners

België heeft voor een multidisciplinaire aanpak in de strijd tegen mensenhandel gekozen zodat verschillende actoren worden ingezet.

In dit kader werd in 1995 de « Interdepartementale Coördinatiecel voor de strijd tegen mensensmokkel en mensenhandel » opgericht, die de opdracht heeft de coördinatie van de initiatieven te waarborgen, de resultaten van de bestrijding kritisch te evalueren, en indien nodig, mee te werken aan het formuleren van voorstellen en aanbevelingen inzake het beleid ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel.

Maar blijkbaar functioneert deze Cel niet dynamisch genoeg. Zo zagen we bijvoorbeeld tijdens een andere regeerperiode op een welbepaald ogenblik dat in de cel vrijwel geen politici aanwezig waren. In hun afwezigheid predikte de dienst Strafrechtelijk Beleid, die de cel voorzit, in de woestijn (29) .

Bovendien is deze Cel belast met alle fenomenen van mensensmokkel en mensenhandel en niet specifiek met seksuele uitbuiting.

Voormalig minister van Justitie Stefaan De Clerck, die in juni 2011 werd gehoord door de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, heeft eveneens toegegeven dat de rol van de Interdepartementale Cel en haar werkgroepen opnieuw zou moeten worden bekeken en heeft laten weten dat dit werd voorbereid (30) .

Bovendien stelt men vast dat er geen uniform systeem bestaat om de gegevens met betrekking tot mensenhandel te verzamelen en te registreren en ook geen gemeenschappelijke databank tussen de verschillende betrokken diensten, die elk hun eigen databank hebben.

Hiertoe werd in 2004 een poging ondernomen met de oprichting van het « Informatie- en Analysecentrum mensensmokkel en mensenhandel » (IAMM), maar de werking ervan had te kampen met verschillende problemen, met name het feit dat het IAMM strategische analyses moest verrichten op grond van anonieme gegevens uit een groot aantal dossiers verspreid over verschillende overheidsdiensten. Gelet op de ondervonden problemen kwam het beheerscomité van het IAMM tot de vaststelling dat het op basis van het bestaande koninklijk besluit onmogelijk is om tot een juiste gegevensvergaring te komen, een strategische analyse uit te voeren of enig beeld van de situatie te beschrijven.

De enige mogelijkheid om de doelstellingen te bereiken, zou erin bestaan om het IAMM wettelijk toe te staan om gebruik te maken van persoonsgegevens in plaats van anonieme gegevens en te voorzien in een budget waardoor het kan beschikken over de noodzakelijke middelen op het gebied van materiaal en personeel (31) .

Deze tekortkomingen werden reeds benadrukt en men heeft meermaals de politieke wil geuit om ze te verhelpen. Onlangs nog werd dit voornemen bevestigd in het « Actieplan voor de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel in België » (32) .

Het IAMM en de « Interdepartementale Coördinatiecel voor de strijd tegen mensensmokkel en mensenhandel » zijn allebei instrumenten ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel in al hun aspecten terwijl deze diverse doelstellingen kan hebben. Het kan hierbij gaan om seksuele uitbuiting, economische uitbuiting, kinderporno, gedwongen misdaden en wanbedrijven, uitbuiting van bedelarij en orgaanhandel.

De indieners menen bijgevolg dat dit toepassingsgebied veel te ruim is en dat men een specifiek instrument zou moeten ontwikkelen dat als kader kan fungeren voor prostitutie en de strijd tegen seksuele uitbuiting.

Om iets aan deze tekortkomingen te doen en een multidisciplinaire benadering uit te werken specifiek voor de strijd tegen seksuele uitbuiting, wensen de indieners dat er een « Nationale Raad ter bestrijding van seksuele uitbuiting » wordt opgericht. Dit platform zou alle actoren die betrokken zijn bij de toepassing van deze wet samenbrengen en zou een geïntegreerde en integrale benadering van prostitutie en de uitwassen ervan mogelijk maken.

Wat de geïntegreerde aanpak betreft, zal de Raad onder andere de volgende actoren samenbrengen : de contactmagistraat « Seksuele uitbuiting » die door het College van procureurs-generaal is aangewezen, vertegenwoordigers van de centrale dienst « Mensenhandel » van de federale politie, vertegenwoordigers van de Vaste commissie van de lokale politie en vertegenwoordigers van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD).

De Raad zal ook de overheden samenbrengen die op hun grondgebied een aanzienlijke prostitutieontwikkeling kennen alsook vertegenwoordigers van de gemeenschappen en de gewesten, aangezien die over specifieke bevoegdheden beschikken inzake gezondheid, preventie, bewustmaking en follow-up van de slachtoffers.

Wat de integrale benadering betreft, zal die bestaan uit een preventief gedeelte, een administratief gedeelte, een politiegedeelte en een gerechtelijk gedeelte teneinde seksuele uitbuiting transversaal en globaal te bestrijden.

Momenteel is het beheer van prostitutie verdeeld over alle bevoegdheidsniveaus. Bovendien zoeken de verschillende actoren oplossingen voor de problemen met betrekking tot levenskwaliteit, zorg, welzijn en criminaliteit vanuit verschillende invalshoeken, maar beschikken ze niet over een platform die het mogelijk maakt hun acties te coördineren. Men kan echter enkel op ad-hocbasis echte dwarsverbanden creëren. Het ontbreken van een globale aanpak verzwakt de doeltreffendheid van de individueel genomen maatregelen of doet ze zelfs teniet (33) .

Globaal werken een vijfhonderdtal politiemensen aan de bestrijding van mensenhandel. Binnen de federale politie beschikt de cel « Mensenhandel » over vijfendertig personen, waarvan de meesten gespecialiseerd zijn in een bepaalde regio in de wereld. Op het niveau van de lokale politie is er in elk arrondissement een vast team mensenhandel waarvan de grootte afhangt van de omvang van het fenomeen. De informatie wordt verspreid via de arrondissementele gegevensbanken (AIK's).

De voormalige chef van de federale gerechtelijke politie van Brussel stelt het volgende : « 90 % van de onderzoeken « seksuele uitbuiting » worden opgestart op grond van eigen informatie. Het komt zelden voor dat een onderzoek wordt gevoerd op basis van een kantschrift dat een onderzoek vordert op grond van vaststellingen van seksuele uitbuiting.Deze eigen informatie wordt vergaard door, naast de onderzoeken die de dienst voert, met eigen capaciteit regelmatig op zoek te gaan naar deze informatie. Dit gebeurt in het kader van de proactieve onderzoeken waarover afspraken zijn gemaakt met het parket over wat de dienst mag of niet mag doen. (34)  »

In haar tussentijds verslag van 17 april 2001 beveelt de « Opvolgingscommissie inzake de georganiseerdecriminaliteit » unaniem het volgende aan : « De procureurs van de grote steden stellen voor een systematische registratie van alle prostituees door te sturen, hetgeen wellicht wenselijk voorkomt. Dit zal de politionele controle vergemakkelijken en de nodige psychosociale begeleiding van deze uitermate kwetsbare groep bevorderen » (35) .

Om gedeeltelijk aan deze aanbeveling tegemoet te komen, kan de politie sinds 2004 de gecontroleerde betrokkenen in een informatierapport registreren als « prostituee » en de gecontroleerde bars en salons in kaart brengen als « ontuchthuizen ». Maar het gaat enkel om de gecontroleerde personen.

Dit voorstel heeft als doel alle personen die een activiteit als seksuele dienstverlener wensen uit te oefenen systematisch bij de Raad te registreren.

Door deze registratie kunnen magistraten en politie beschikken over een bestand van aangegeven dienstverleners teneinde gerichte controles uit te voeren.

Bovendien kan men op het moment van de registratie van een nieuwe dienstverlener in het bijzonder aandacht schenken aan het volledig vrijwillige karakter van deze inschrijving en aan het al dan niet voorhanden zijn van een prostitutienetwerk.

De contactmagistraat « Seksuele uitbuiting » en de centrale dienst « Mensenhandel » van de federale politie zullen kunnen nagaan of de ingeschreven dienstverlener geen slachtoffer is geweest van mensenhandel in een ander land. Ze kunnen tevens proberen te weten te komen met wie deze persoon de grens is overgestoken of nagaan of ze wel degelijk is geregistreerd als zelfstandige in haar land. Bij het minste vermoeden van mensenhandel zullen de contactmagistraat « Seksuele uitbuiting » en de centrale dienst « Mensenhandel » van de federale politie de lokale politieagenten en de referentiemagistraat van het arrondissement in kwestie kunnen inlichten.

Er kan eveneens informatie over de verblijfsplaats van de seksuele dienstverlener worden doorgegeven aan de lokale politie en de referentiemagistraat van het arrondissement in kwestie, teneinde na te gaan of er geen sprake is van misbruik wat het profijt betreft dat een derde persoon zou kunnen halen uit de huisvesting van een prostituee.

Naast een versterking van het werk van politie en gerecht in de strijd tegen seksuele uitbuiting biedt het wetsvoorstel ook de mogelijkheid de administratieve controles op de sector op te voeren.

De heer Bontinck van de centrale dienst « Mensenhandel » heeft tijdens de hoorzitting door de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat het volgende benadrukt : « Een aantal magistraten gaf al aan dat hun middelen en mankracht, maar ook die van inspectie-, controle- en politiediensten niet onbeperkt zijn. Daarom moet worden gezocht naar alternatieve, maar even doeltreffende initiatieven. Zelden rijst de vraag hoe en wat een « administratieve enforcement » structureel, systematisch of complementair kan bijdragen tot de integrale aanpak van mensenhandel. » (36)

In die zin kunnen door de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de steden en gemeenten binnen de Raad en hun verantwoordelijkheid bij het afleveren van de machtigingen voor salons maar ook bij de reglementering van de tijdstippen en plaatsen van prostitutie, de administratieve controles op de prostitutiesector worden opgevoerd. De Raad zal echter meer een rol spelen die erin bestaat de informatie te centraliseren, de acties te coördineren en preventief op te treden in plaats van gevallen van seksuele uitbuiting op te sporen.

Het beleid inzake preventie en informatie met betrekking tot mensenhandel moet verder worden uitgewerkt. Hoewel er heel wat instrumenten zijn ingevoerd op repressief gebied en op het vlak van de follow-up van de slachtoffers, ontbreekt het immers aan een informatievere aanpak met betrekking tot de gevaren die de slachtoffers lopen en over de manier om zich als dusdanig kenbaar te maken (37) . De Raad zou die rol kunnen vervullen, althans wat seksuele uitbuiting betreft.

De Raad heeft ook als opdracht de acties en reglementen van de overheden en instellingen die bij de toepassing van deze wet betrokken zijn, te coördineren en te harmoniseren. Daartoe moeten de steden en gemeenten de Raad hun informatie overzenden, de beslissingen die ze nemen meedelen, alsook de inbreuken op deze wet die ze vaststellen.

De belangen van de administratieve overheden als de steden en de gemeenten verschillen vaak van die van de gerechtelijke overheden. Deze overheden concentreren zich op de vervolging van de organisatoren en de uitbuiters van de mensenhandel, terwijl de gemeentelijke overheid voornamelijk oog heeft voor het behoud van een harmonieus leven en de overlast wil bestrijden die prostitutie voor de lokale bevolking veroorzaakt. De steden en gemeenten zijn dan ook minder geïnteresseerd in de personen die achter deze illegale activiteiten schuilgaan, maar eerder in de prostituees die zich in het straatbeeld manifesteren.

Er moet dan ook worden gewerkt aan een beleid dat zowel aan de belangen van de gerechtelijke als van de gemeentelijke overheid tegemoet komt. De samenwerking van deze twee overheden binnen de Raad lijkt ons een essentieel element om dit doel te bereiken.

Bovendien wordt er maar al te vaak onterecht vanuit gegaan dat prostitutie een lokaal fenomeen is. Uit het verleden is immers gebleken dat sommige acties in een welbepaalde wijk of stad verschuivingen naar andere steden of andere wijken veroorzaakten.

De vertegenwoordiging van de steden en gemeenten binnen de Raad zal het bijgevolg tevens mogelijk maken het lokale beleid inzake prostitutie te coördineren en te harmoniseren.

Nationaal prostitutieverslag

De Raad zal ook nationaal rapporteur inzake prostitutie kunnen worden. Er zijn nog steeds weinig cijfers over prostitutie voorhanden, en ze komen meestal uit het verenigingsleven.

Wat mensenhandel betreft, bepaalt het koninklijk besluitbetreffende de opdracht en bevoegdheid van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding inzake de bestrijding van de internationale mensenhandel dat het Centrum jaarlijks een onafhankelijk enpubliek evaluatierapport over de evolutie en de resultaten van de bestrijding van de internationale mensenhandel moet maken. Dit rapport wordt aangevuld met informatie uit drie gespecialiseerde nationale centra (Payoke, Pag-Asa, Surya).

Wat prostitutie betreft beschikken we echter over te weinig cijfers. Er bestaan alleen ramingen (zonder bewezen wetenschappelijke waarde) van een hele reeks verenigingen, of statistieken over « genoemde slachtoffers » in bijstandcentra, gerechtelijke procedures of politiestatistieken (38) .

Tot nu toe werd geen enkele federale instelling belast met het tellen van het aantal personen dat zich op ons grondgebied prostitueert. Verenigingen geven cijfers over het gebied waar zij werkzaam zijn, maar er bestaat geen nationale gegevensbank over het aantal prostituees in België.

Bijgevolg kunnen actoren op het terrein geen totaalbeeld krijgen dat hen in staat stelt te beslissen welke initiatieven nodig zijn, en moeten zij het stellen met een vaak onvolledig beeld, wat de doeltreffendheid van hun optreden niet altijd ten goede komt.

De indieners van dit voorstel wensen dit gebrek aan gegevens te verhelpen en stellen voor dat de Raad een jaarverslag over prostitutie en de problemen die ermee gepaard gaan publiceert.

Actieplan inzake gezondheid

Aangezien de Raad vooral wordt opgericht om rekening te houden met de specifieke kenmerken van prostitutie op het vlak van gezondheid, en met het oog op het ontwikkelen van een gezondheidsbeleid, zal hij natuurlijk in de eerste plaats in het belang van de prostituees moeten optreden. Personen die zich prostitueren moeten met voorrang kunnen beschikken over informatie en hulp die aangepast is aan de gezondheidsrisico's en eventuele psychologische complicaties die voortvloeien uit hun activiteit.

De deelname aan de Raad van de gemeenschappen en gewesten, die bevoegd zijn inzake gezondheidszorg, preventie, sensibilisatie en follow-up van de slachtoffers, zal het mogelijk maken deze acties op nationaal niveau te coördineren en aanbevelingen te formuleren voor het ontwikkelen van een nationaal actieplan voor de prostitutie.

De Raad zorgt dus voor een nauwe samenwerking tussen alle beleidsniveaus in het omkaderen van prostitutie, de bestrijding van de uitwassen ervan, en het ontwikkelen van een gezondheidsbeleid.

Doel van dit voorstel

De indieners zijn niet zo naïef te geloven dat dit voorstel aan alle seksuele dienstverleners dezelfde mate van wettelijke bescherming zal bieden als aan zelfstandigen.

Sommigen zullen natuurlijk elke erkenning weigeren om « in het zwart » te kunnen blijven werken. Anderen, die slechts aan « occasionele » prostitutie doen om wat bij te verdienen, zullen zich misschien niet aangesproken voelen.

Niettemin menen de indieners dat dit voorstel kan beantwoorden aan een vraag van seksuele dienstverleners die niet meer maatschappelijk gemarginaliseerd willen worden.

Daarom werden in het voorstel geen strafbepalingen opgenomen voor prostituees die buiten het wettelijk kader treden. Het is niet de bedoeling hen te vervolgen en/of nog meer in de clandestiniteit te duwen, maar wel om een duidelijk onderscheid te maken tussen de gereglementeerde, wettelijke en omkaderde prostitutie, en de clandestiene prostitutie waarop de inspanningen van de politie in de strijd tegen seksuele uitbuiting zich moeten richten.

De indieners hebben ook niet de pretentie te denken dat dit voorstel alle vormen van prostitutie zal kunnen omkaderen en alle aspecten van dit verschijnsel zal oplossen. Zij wensen niettemin het debat te openen, te verrijken, en vervolgens enkele wettelijke bepalingen te verfijnen.

De indieners hebben vastgesteld dat de laatste jaren vele wetsvoorstellen ter reglementering van prostitutie in de Senaat werden ingediend (39) . Al deze pogingen zijn dode letter gebleven, maar ze tonen wel aan dat een politieke meerderheid zich uitspreekt vóór het reglementeren van prostitutie, en niet voor het verbieden ervan. Het is dus hoog tijd om iets te doen aan de maatschappelijke ontreddering van deze personen, maar ook aan de gevolgen van ons gedoogbeleid, en om in die zin wetgevend op te treden.

TOELICHTING BIJ ARTIKEL 3

Artikel 3

Voor de toepassing van dit wetsvoorstel wordt prostitutie in het dispositief zelf gedefinieerd als elke vrijwillige verlening van seksuele diensten door een meerderjarig persoon aan meerderjarige cliënten, tegen betaling, waarbij de partijen het eens zijn over de voorwaarden en de vorm van die diensten.

Bij deze definitie willen de indieners het volgende preciseren :

— met « vrijwillig » bedoelen zij dat opdat prostitutie wettelijk zou kunnen worden toegestaan, het noodzakelijk is dat de persoon die tot deze activiteit wenst over te gaan, dit doet uit vrije wil;

— enkel « meerderjarigen », met andere woorden personen die achttien jaar zijn of ouder, kunnen zich vrijwillig met prostitutie bezighouden. Het betreft hier dus niet de seksuele meerderjarigheid, die op zestien jaar is vastgesteld;

— de « betaling » is de prijs van de verleende dienst en is meestal een geldsom, maar een andere betalingswijze is ook mogelijk.

Christine DEFRAIGNE.
Dominique TILMANS.
Jacques BROTCHI.
Armand DE DECKER.
Gérard DEPREZ.
Alain COURTOIS.
Richard MILLER.
François BELLOT.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

§ 1. De doelstellingen van deze wet zijn :

1º de maatschappelijke marginalisering van seksuele dienstverleners bestrijden;

2º de plaatsen, tijdstippen en nadere regels voor het beoefenen van de prostitutie vaststellen, alsook de overlast ervan bestrijden;

3º waarborgen dat, in het prostitutiemilieu, de omstandigheden waarin die activiteit wordt uitgeoefend aan de wetgeving beantwoorden, met name dat de handelingsvrijheid van de personen die seksuele diensten verlenen niet geschonden wordt, ze niet het slachtoffer worden van mensenhandel, van dwang, bedreigingen of geweld en dat men niet van hun nood of hun afhankelijkheid profiteert om ze ervan te overtuigen deze activiteit uit te oefenen;

4º ervoor zorgen dat de nodige preventieve en gezondheidsbevorderende maatregelen worden genomen, alsook de professionele heroriëntering stimuleren van seksuele dienstverleners die van activiteit willen veranderen;

5º zorgen voor de coördinatie en de harmonisatie van het lokale prostitutiebeleid.

Art. 3

In de zin van deze wet wordt bedoeld met :

1º « prostitutie » : elke vrijwillige verlening van seksuele diensten door een meerderjarig persoon aan meerderjarige cliënten, tegen betaling, waarbij de partijen het eens zijn over de voorwaarden en de vorm van die diensten.

2º « salon voor seksuele dienstverlening » : alle ontmoetingsplaatsen die geheel of gedeeltelijk voor prostitutie zijn ingericht.

3º « vrijwillig » : de persoon die tot prostitutie wil overgaan, doet dit uit vrije wil en beschikt over een vrije wil om te handelen;

4º « meerderjarige persoon » : persoon die achttien jaar of ouder is;

5º « betaling » : prijs van de dienstverlening in geld of een andere betalingswijze;

6º « de voorwaarden en de vorm van die diensten » : dit omvat de aard van de dienstverlening, het soort betaling voor de dienstverlening, het bedrag ervan als het een geldsom betreft, en de betalingswijze.

Art. 4

§ 1. Er wordt bij de federale overheidsdienst (FOD) Justitie een Nationale Raad ter bestrijding van seksuele uitbuiting (hierna « de Raad » genoemd) opgericht, waarbij de seksuele dienstverleners van rechtswege aangesloten zijn. De Koning wordt ermee belast de samenstelling van de Raad te bepalen en daarbij te zorgen voor een billijke verdeling in de Raad tussen :

a) de contactmagistraat « Seksuele uitbuiting » die door het College van Procureurs-generaal is aangewezen; vertegenwoordigers van de centrale dienst « Mensenhandel » van de federale politie;

b) vertegenwoordigers van de Vaste commissie van de lokale politie;

c) vertegenwoordigers van de door de bevoegde gewestministers voorgestelde gemeenten;

d) vertegenwoordigers van de Sociale inlichtingen- en opsporingsdienst (SIOD);

e) vertegenwoordigers van de gemeenschappen en gewesten, voorgesteld door de gemeenschaps- en gewestministers belast met het gezondheidsbeleid.

De leden van de Raad moeten zich aan een geheimhoudingsregel houden en moeten de verplichtingen in acht nemen die voortvloeien uit de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

§ 2. De Raad heeft als opdracht te zorgen voor de coördinatie en de harmonisatie van de acties en regelgeving van de overheden en instellingen die bij de toepassing van deze wet betrokken zijn. Daartoe moeten de bevoegde overheden hem hun informatie overzenden, de beslissingen die ze nemen meedelen, alsook de inbreuken op deze wet die ze vaststellen.

De Raad houdt het register bij waarin de seksuele dienstverleners worden geregistreerd.

De Raad houdt een register bij van de gemeentelijke machtigingen van de « salons voor seksuele dienstverlening ».

De Raad wordt ermee belast in samenwerking met de verenigingen die hulp verlenen aan de seksuele dienstverleners te zorgen voor de ontwikkeling en de harmonisatie van de diensten van begeleiding, sociale en gezondheidspreventie, bewustmaking, opleiding en resocialisatie van de seksuele dienstverleners. Hij zorgt er tevens voor dat er geregeld informatiebijeenkomsten worden gehouden over geslachtsziekten en seksueel overdraagbare aandoeningen.

De Raad wordt ermee belast de hulp aan de seksuele dienstverleners bij het beheer van hun boekhouding en bij het vervullen van hun administratieve verplichtingen in verband met hun zelfstandigenstatuut te coördineren.

De Raad maakt jaarlijks een verslag voor de minister van Justitie over zijn activiteit en zijn vaststellingen en formuleert aanbevelingen voor de strijd tegen de seksuele uitbuiting.

§ 3. De Koning regelt de organisatie en de werking van de Raad.

Art. 5

§ 1. Elkeen die prostitutie beoefent in de zin van artikel 3, moet zich vooraf als seksuele dienstverlener laten registreren bij de Nationale Raad ter bestrijding van seksuele uitbuiting.

§ 2. De Koning legt de nadere regels vast van die procedure, die kosteloos is.

§ 3. De namen van de als seksuele dienstverlener geregistreerde personen worden genoteerd in een register dat de Raad bijhoudt. Dat register is geheim. De Koning bepaalt welke overheden en instellingen toegang krijgen tot het register, alsook de nadere regels betreffende de toegang.

§ 4. Wie de prostitutie-activiteit volledig stopzet moet de Raad daarover inlichten.

Art. 6

§ 1. Wie zich als seksuele dienstverlener heeft laten registreren, wordt geacht zijn zelfstandige beroepsactiviteit te hebben aangevat op de datum van registratie. Er wordt aangenomen dat die activiteit eindigt op het tijdstip waarop het stopzetten van de activiteit bij de Raad wordt gemeld.

Alleen wie bij de Raad als seksueel dienstverlener geregistreerd is, kan zich als zelfstandige in de hoedanigheid van seksueel dienstverlener inschrijven.

§ 2. Geregistreerde personen oefenen geen handelsactiviteit uit in de zin van artikel 4 van de wetten betreffende het handelsregister, gecoördineerd op 20 juli 1964.

Overeenkomstig artikel 581, 1º en 2º, van het Gerechtelijk Wetboek, is de arbeidsrechtbank bevoegd om kennis te nemen van alle geschillen met betrekking tot de rechten en de plichten die voortvloeien uit deze wet.

Art. 7

§ 1. Het beoefenen van prostitutie op plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek of die zichtbaar zijn voor het publiek kan worden verboden wanneer of waar dat de openbare orde en rust verstoort, het verkeer belemmert, kwalijke bijkomende gevolgen heeft of aanstoot geeft. Het is aan de gemeentelijke overheid om die plaatsen en tijdstippen vast te leggen in een gemeentelijk reglement. Het gemeentelijk reglement kan de beoefening van de prostitutie op het hele gemeentelijk grondgebied of op een gedeelte ervan voorbehouden aan de personen die overeenkomstig artikel 5, § 1, geregistreerd zijn.

§ 2. De uitbating van een salonvoor seksuele dienstverlening is afhankelijk van een machtiging die de gemeentelijke overheid afgeeft overeenkomstig de voorwaarden van deze wet. De gemeentelijke overheid deelt de beslissingen betreffende die machtigingen mee aan de Nationale Prostitutieraad.

Art. 8

§ 1. De Koning stelt de nadere regels en de toekenningsvoorwaarden van de machtigingen voor de salons voor seksuele dienstverlening vast, alsook hun geldigheidsduur. De gemeenten kunnen bij politiereglement strengere dan de door de Koning vastgestelde voorwaarden opleggen.

De machtiging wordt toegekend op naam van een natuurlijk persoon die verantwoordelijk is voor de uitbating van het salon.

§ 2. De voorwaarden die door de Koning worden vastgesteld, hebben betrekking op :

1º de voorwaarden inzake hygiëne, veiligheid en salubriteit waarin prostitutie kan worden beoefend. Het gaat om voorwaarden inzake daglicht, verluchting, de aanwezigheid van tappunten met drinkbaar water en van sanitair, de elektriciteitsvoorziening en de toegang langs de openbare weg;

2º het voorkomen van overlast voor de omgeving;

3º dat er geen abnormaal profijt is voor de verantwoordelijken van het pand, dat wil zeggen dat de huurprijs overeenstemt met de waarde van het gehuurde vastgoed;

4º het verbod voor elke andere persoon dan de dienstverlener zelf om zich winst toe te eigenen die rechtstreeks afkomstig is van de seksuele dienstverlening.

§ 3. De prostitutie moet er zelfstandig worden beoefend, dat wil zeggen : zonder enige gezagsverhouding tussen de persoon die verantwoordelijk is voor het salon en de seksuele diensverlener, die zelfstandig handelt inzake de keuze van die activiteit, de arbeidsomstandigheden en de beloning, en tegen een beloning die hem volledig en rechtstreeks wordt uitbetaald.

§ 4. De machtiging waarvan sprake is in artikel 8, § 1, kan slechts worden toegekend aan een persoon van wie vaststaat dat hij aan de volgende voorwaarden voldoet :

1º door zijn antecedenten en zijn gedrag alle waarborgen bieden van eerbaarheid en solvabiliteit betreffende de bedoelde activiteitssfeer;

2º over het schriftelijk akkoord beschikken van de eigenaar of de mede-eigenaars van het pand;

3º in de loop van de laatste tien jaar niet verantwoordelijk geweest zijn voor een salon dat het voorwerp is geweest van een sluiting of een exploitatieverbod.

§ 5. De persoon die verantwoordelijk is voor een plaats waarvoor een machtiging is afgegeven voor het beoefenen van prostitutie is verplicht :

1º onmiddellijk het aantal en de identiteit van de zelfstandige seksuele dienstverleners die zijn lokalen gebruiken, alsook elke verandering in die personen, mee te delen aan de bevoegde overheid;

2º zich ervan te vergewissen dat ze de wetgeving niet overtreden, meer bepaald de wetgeving betreffende het verblijf en de arbeid van vreemdelingen, en dat geen enkele minderjarige of geen enkel slachtoffer van mensenhandel seksuele diensten verleent in zijn lokalen;

3º elke verstoring van de openbare orde en rust, elke bedreiging van de gezondheid, de salubriteit en de openbare veiligheid te voorkomen;

4º te waarborgen dat de omstandigheden waarin de prostitutie wordt uitgeoefend aan de wetgeving beantwoorden, in het bijzonder dat de handelingsvrijheid van de seksuele dienstverleners niet geschonden wordt, ze niet het slachtoffer worden van mensenhandel, van bedreigingen, geweld of dwang, en dat men niet van hun nood of hun afhankelijkheid profiteert om ze te overtuigen seksuele handelingen te verrichten;

5º op te treden en de bevoegde overheden te verwittigen wanneer hij inbreuken vaststelt inzake de verplichtingen waaraan hij moet voldoen;

6º toegang te verlenen aan de medewerkers van de Raad of van de verenigingen die door hem gemandateerd zijn zodat zij de activiteiten van begeleiding, preventie en bewustmaking waarvoor ze bevoegd zijn, kunnen uitvoeren.

Art. 9

§ 1. De gemeenten kunnen te allen tijde in het raam van hun respectieve bevoegdheden en indien nodig onder dwang de salons voor seksuele dienstverlening en de identiteit van de personen die er vertoeven controleren.

§ 2. De persoon die verantwoordelijk is voor een salon krijgt administratieve sancties opgelegd :

1º wanneer dat salon niet over een geldige machtiging beschikt;

2º wanneer die persoon niet meer voldoet aan de persoonlijke verplichtingen waarin artikel 8, § 5 voorziet;

3º wanneer die persoon niet de mededelingen heeft gedaan die hij moet doen krachtens artikel 8, § 5;

4º wanneer die persoon niet de verplichtingen heeft nageleefd waaraan hij moet voldoen krachtens artikel 8, § 5.

§ 3. Naargelang van de ernst of de herhaling van de inbreuk treft de bevoegde overheid de volgende administratieve maatregelen en sancties :

1º de waarschuwing;

2º de tijdelijke sluiting van het salon voor een periode van één tot zes maanden, en het verbod om enig ander salon uit te baten voor een analoge periode;

3º de definitieve sluiting van het salon en het verbod om enig ander salon uit te baten voor een periode van tien jaar.

§ 4. Onverminderd de bepalingen waarin het Strafwetboek voorziet en los van het treffen van de administratieve maatregelen en sancties waarin de vorige paragraaf voorziet, kan de bevoegde overheid aan elke persoon die de voorschriften van artikel 7, § 1, overtreedt een administratieve geldboete opleggen van vijftig tot tweehonderd euro.

Art. 10

§ 1. Artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt aangevuld met het volgende lid :

« Tot bewijs van het tegendeel wordt ieder natuurlijk persoon die bij de Raad geregistreerd is als seksueel dienstverlener overeenkomstig artikel 5 van de wet van ... tot reglementering van de prostitutie, humanisering van de omstandigheden waarin ze wordt beoefend en versterking van de strijd tegen de seksuele uitbuiting, geacht zich in de in het eerste lid bedoelde voorwaarden tot onderwerping te bevinden. »

§ 2. Artikel 380, § 1, van het Strafwetboek, vernummerd bij de wet van 28 november 2000, wordt gewijzigd als volgt : het 3º wordt aangevuld als volgt : « Onder abnormaal profijt wordt verstaan een profijt dat hoger ligt dan twee maal de normale verkoop- of huurprijs. »

27 november 2012.

Christine DEFRAIGNE.
Dominique TILMANS.
Jacques BROTCHI.
Armand DE DECKER.
Gérard DEPREZ.
Alain COURTOIS.
Richard MILLER.
François BELLOT.

(1) Rapport mondial sur l'exploitation sexuelle, Éditions Economica, januari 2012.

(2) P. Vielle, « Pour un statut social des travailleurs sexuels; plaidoyer pour une politique néo-réglementariste du traitement de la prostitution en droit du travail et de la sécurité sociale », Revue de droit pénal et de criminologie, 1998, nr. 2, blz. 172-205.

(3) The Swedish Sex Purchase Act : Claimed Success and Documented Effects, Internationale workshop : Decriminalizing Prostitution and Beyond : Practical Experiences and Challenges. Den Haag, 3 en 4 maart 2011.

(4) Médecins du Monde, le meilleur système de santé ?, 2012.

(5) Raming Tampep, 2009.

(6) Stuk Senaat 2-152/1 — 1999/2000.

(7) Hoorzitting met mevrouw Karin Carlens, eerste substituut bij het parket van Brussel, Verslag van de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, stuk Senaat, nr. 41631/1 — 2009/2010.

(8) Prostitutie Brussel in Beeld. Bouwstenen voor een Integraal Prostitutiebeleid, Seinpost adviesbureau BV-Erasmus Hogeschool Brussel met de medewerking van de Katholieke Universiteit Leuven, Arnhem, 2008.

(9) Marjon Van San, « Schone schijn bedriegt ... ».

(10) Wetsvoorstel nr. 249, amendementen van de regering, toelichtingen, Parl. st., zitting 1946-1947, vergadering van 29 oktober 1946.

(11) Verslag nr. 386 van de Senaatscommissie van Volksgezondheid en van het Gezin die belast was met de behandeling van hetwetsvoorsteltot afschaffing van de officiële reglementering van de prostitutie, Stuk Senaat, zitting 1947-1948, vergadering van 17 juni 1948.

(12) De stad Charleroi heeft een gemeentelijk reglement goedgekeurd dat de uren en plaatsen van prostitutie beperkt. De stad Antwerpen heeft prostitutie op straat en in hotels verboden op haar volledige grondgebied door een aanbod van raamprostitutie in te voeren, Villa Tinto, dat door politie en verenigingen wordt begeleid op een afgebakende zone. De gemeenten Schaarbeek en Sint-Joost hebben in september 2011 een politiereglement en een stedenbouwkundig reglement goedgekeurd met de bedoeling de huidige plaatsen te erkennen als prostitutieplaatsen. Tot slot heeft de stad Luik haar project « Eros Center » en heeft de stad Brussel recent een reglement goedgekeurd dat straatprostitutie in de Alhambrawijk verbiedt.

(13) Resolutie van het Europees Parlement over de mensenhandel, Publicatieblad C32 van 4 februari 1996, blz. 88.

(14) P. Vielle, S. Gilson, « Reconnaître la prostitution; le droit social au service d'une éthique féministe et progressiste », 30 blz. in Pour ou contre la légalisation de la prostitution ?, Brussel, La pensée et les hommes, 2003.

(15) Regeringsverklaring en regeerakkoord van juli 2003 : « Een creatief en solidair België. Zuurstof voor het land ».

(16) Middelengebruik onder sekswerkers in België. Een kwantitatieve en kwalitatieve studie in vijf sectoren van de seksindustrie, Universiteit Gent en Universiteit Antwerpen.

(17) Arrest van het Hof van 20 november 2001, C-268/99, punt 48.

(18) Idem, punt 50.

(19) Idem, punt 71.

(20) Prostitutie Brussel in Beeld. Bouwstenen voor een Integraal Prostitutiebeleid, Seinpost adviesbureau BV-Erasmus Hogeschool Brussel met de medewerking van de Katholieke Universiteit Leuven, blz. 44.

(21) Artikel 4 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap.

(22) Aangezien er bepaalde specifieke aanpassingen kunnen worden verricht zowel op het gebied van hygiëne als op het gebied van veiligheid, dient men onder abnormaal een profijt te verstaan dat hoger is dan het dubbele van de normale huurprijs.

(23) Verslag van de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, stuk Senaat, nr. 5-1073/1 — 2011/2012, blz. 76.

(24) Hoorzitting met de vertegenwoordigers van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, Verslag van de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, 19 januari 2010, stuk Senaat, nr. 4-1631/1 — 2009/2010.

(25) Hoorzitting met mevrouw Cathérine Collignon, eerste substituut bij het parket van Luik, Verslag van de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, stuk Senaat, nr. 4-1631/1 — 2009/2010.

(26) Verslag van de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, stuk Senaat, nr. 4-1631/1 — 2009/2010.

(27) International Review of Penal Law, 2001, jaargang 72, blz. 887).

(28) Hoorzitting met professor Gert Vermeulen, professor strafrecht aan de Universiteit Gent, Verslag van de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, stuk Senaat, nr. 5-1073/1 — 2011/2012, blz. 35.

(29) Hoorzitting met de heer Freddy Gazan, adjunct-adviseur-generaal bij de dienst Strafrechtelijk Beleid, verslag van de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, stuk Senaat, nr. 4-1631/1 — 2009/2010.

(30) Verslag van de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, stuk Senaat, nr. 5-1073/1 — 2011/2012, blz. 8.

(31) Uiteenzetting door de heer Stefaan De Clerck, voormalig minister van Justitie, verslag van de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, stuk Senaat, nr. 4-1631/1 — 2009/2010.

(32) Actieplan « De strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel in België, blz. 32-37.

(33) Prostitutie Brussel in Beeld. Bouwstenen voor een Integraal Prostitutiebeleid, Seinpost adviesbureau BV-Erasmus Hogeschool Brussel met de medewerking van de Katholieke Universiteit Leuven, blz. 58.

(34) Hoorzitting met de heer Patrick Bourgeois, voormalig diensthoofd, FGP Brussel, verslag van de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, stuk Senaat, nr. 4-1631/1 — 2009/2010.

(35) Stuk Senaat, nr. 2-425/1 — 2000/2001.

(36) Hoorzitting met de heer W. Bontinck, centrale dienst Mensenhandel, verslag van de werkgroep « Mensenhandel » van de Senaat, stuk Senaat, nr. 4-1631/1 — 2009/2010.

(37) Verslag van de Interdepartementale Coördinatiecel van 10 mei 2007, die werd voorgezeten door Freddy Gazan, adjunct-adviseur-generaal bij de dienst Strafrechtelijk Beleid.

(38) Frédéric Boisard, Traite et prostitution en Europe, le point sur les chiffres, Fondation Scelles, februari 2008.

(39) Het gaat met name om de voorstellen van Erika Thijs, « Wetsvoorstel tot toekenning van een vergunning aan prostituees », 18 september 2003; van Ludwig Vandenhove en Staf Nimmegeers « Wetsvoorstel houdende reglementering van de prostitutie », 9 oktober 2003; van Jean-Marie Dedecker en Hugo Coveliers« Wetsvoorstel inzake de reglementering van het vrijwillig tegen betaling verrichten van seksuele dienstverlening », 22 oktober 2003; van Philippe Monfils,Wetsvoorstel ter bestrijding van de sociale marginalisering van personen die zich prostitueren, 10 augustus 2007; van Bert Anciaux, « Wetsvoorstel houdende reglementering van de prostitutie », 18 mei 2011.