5-930/3

5-930/3

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

28 FEBRUARI 2013


Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 1 van de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetgeving wat de elektronische mandatenaangifte betreft

Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving wat de elektronische mandatenaangifte betreft


VERSLAG NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEREN ANCIAUX EN DELPÉRÉE


I. INLEIDING

De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft het voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 1 van de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen (van de heren Louis Ide en Huub Broers en mevrouw Liesbeth Homans, nr. 5-930/1) en het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen (van de heren Louis Ide en Huub Broers en mevrouw Liesbeth Homans, nr. 5-1022/1) onderzocht tijdens haar vergaderingen van 24 en 31 januari 2013.

Tijdens de eerste vergadering heeft de commissie beslist vertegenwoordigers van het Rekenhof uit te nodigen om hun een aantal vragen te stellen over de huidige werking van het systeem van aangifte van de lijsten van mandaten en vermogen, de eventuele mogelijkheden om het te verbeteren en de impact qua werklast die het aannemen van beide wetsvoorstellen zou hebben. De hoorzitting vond plaats op 31 januari. Op verzoek van de commissie heeft het Rekenhof tevens zijn advies gegeven over de mogelijkheid van een elektronische mandatenaangifte, wat het onderwerp is van twee wetsvoorstellen die hangende zijn in de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 53-2333/1 en nr. 53-2334/1).

Na de hoorzittingen heeft de heer Dirk Claes twee nieuwe voorstellen ingediend, met de tekst van de wetsvoorstellen die hangende zijn in de Kamer, om een elektronische mandatenaangifte mogelijk te maken. Die wetsvoorstellen nr. 5-1961 en nr. 5-1962 werden op de vergaderingen van 21 en 28 februari 2013 bij de debatten gevoegd.

De commissie heeft tijdens haar vergadering van 28 februari 2013 de vier voorstellen aangenomen.

II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN

A. Inleidende uiteenzetting van de heer Louis Ide

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 1 van de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen (van de heren Louis Ide en Huub Broers en mevrouw Liesbeth Homans, nr. 5-930/1)

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen (van de heren Louis Ide en Huub Broers en mevrouw Liesbeth Homans, nr. 5-1022/1).

Beide wetsvoorstellen dienen hetzelfde doel, het ene op federaal niveau, het andere op het niveau van de gemeenschappen en de gewesten. De verplichting om een lijst van mandaten en een vermogensaangifte in te dienen strekt om meer transparantie in de politiek te brengen. Aldus beperkt men het risico op belangenconflicten.

Kabinetschefs en adjunct-kabinetschefs moeten reeds aan die verplichting voldoen, maar het verbaast dat dit niet geldt voor gewone kabinetsleden. Kabinetchefs werken nochtans voltijds op een kabinet en zijn bekend, zodat men meestal weet of ze nog een andere activiteit uitoefenen. De bekendmaking van hun mandaten maakt het mogelijk na te gaan of er een potentieel belangenconflict bestaat. Dat geldt momenteel niet voor de gewone kabinetsleden. Zowel op federaal niveau als op het niveau van de gemeenschappen en gewesten gebeurt het echter geregeld dat mensen wegens hun deskundigheid een of twee dagen per week werkzaam zijn op een kabinet en daarbij nog een andere activiteit uitoefenen.

In de medische sector bijvoorbeeld gebeurt het vaak dat mensen die werkzaam zijn op een kabinet van een minister ook actief zijn bij een ziekenfonds, het RIZIV, het Federaal Kenniscentrum, enz.

Om meer transparantie in de politieke wereld te brengen, zou het goed zijn dat die kabinetsleden ook de lijst van hun mandaten, alsook een vermogensaangifte indienen. De leden van het technisch personeel (chauffeurs, koks, enz.) zouden daarvan worden vrijgesteld.

Een dergelijke verplichting is een bijkomende stap naar meer transparantie en sluit aan bij de tijdgeest : ook buiten de politieke wereld zijn werkgroepen bezig met het verbeteren van die transparantie.

Beide voorstellen werden reeds op 19 juni 2012 ingediend in de vorm van amendementen op de wetsvoorstellen betreffende politieke vernieuwing (voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de kieswetgeving ter versterking van de democratie en de politieke geloofwaardigheid, amendement nr. 6 van de heren Ide en Pieters, Stuk Senaat nr. 5-1570/3, en wetsvoorstel tot wijziging van de kieswetgeving met het oog op de versterking van de democratie en de politieke geloofwaardigheid, amendement nr. 6 van de heren Ide en Pieters, Stuk Senaat nr. 5-1571/3). De heer Ide kan begrijpen dat die amendementen indertijd moeilijk konden worden aangenomen, omdat over de voorstellen waarop ze werden ingediend lang onderhandeld was en ze afgerond waren. Verscheidene meerderheidsleden hadden toen echter de toegevoegde waarde van die teksten erkend. Spreker heeft dus goede hoop dat hij met beide voorliggende voorstellen verder kan gaan.

B. Inleidende uiteenzetting door de heer Dirk Claes

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetgeving wat de elektronische mandatenaangifte betreft (van de heer Dirk Claes, nr. 5-1961/1);

Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving wat de elektronische mandatenaangifte betreft (van de heer Dirk Claes, nr. 5-1962/1.

Beide voorstellen nemen de tekst over van voorstellen die op 5 juli 2012 in de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn ingediend (stukken Kamer, nrs. 53-2333/1 en 53-2334/1).

Ze hebben beide tot doel een elektronische mandatenaangifte mogelijk te maken. In dit elektronisch tijdperk zal een dergelijke procedure veel efficiënter zijn. Zo zal het Rekenhof de aangifteplichtigen hun vorige aangiften kunnen bezorgen met de vraag ze te controleren, eventueel aan te passen en terug te zenden.

De indiener kondigt voorts aan op deze voorstellen amendementen te zullen indienen, teneinde de definitieve lijst van de mandaten, ambten en beroepen en de definitieve lijst van de personen die hun aangifteplicht hebben verzuimd, voortaan niet langer in het Belgisch Staatsblad te publiceren, maar op de webstek van het Rekenhof. Dat doet geen afbreuk aan de vereiste transparantie en vormt zowel administratief als financieel een besparing. Het Rekenhof kan zich hierin terugvinden.

III. ALGEMENE BESPREKING

A. Vragen en opmerkingen

Ondanks enig voorbehoud inzake de complicaties die een dergelijk stelsel met zich mee kan brengen, begrijpt de heer Anciaux de logica achter deze twee voorstellen : gelet op het opzet van de wet is het duidelijk dat kabinetsleden, voltijds of deeltijds, ook betrokken partij zijn. Zij dragen verantwoordelijkheid in het uitstippelen van het beleid, al is dat uiteraard steeds onder de politieke verantwoordelijkheid van de minister. Deze laatste blijft dus de politieke verantwoordelijkheid voor beslissingen dragen, maar de wet maakt het mogelijk eventuele banden in de totstandkoming van het beleid te controleren.

Daarom steunt spreker het initiatief om de aangifteverplichting van mandaten en vermogens uit te breiden tot kabinetsleden, secretariaten en strategische cellen, die effectief deelnemen aan de besluitvorming. Het spreekt vanzelf dat dit niet geldt voor technisch en administratief personeel.

De heer Claes wil eerst weten hoe het huidige systeem werkt en of het kan worden vereenvoudigd. In de Kamer zijn twee wetsvoorstellen ingediend die een elektronische vermogensaangifte mogelijk willen maken (stuk Kamer, nrs. 53-2333/1 en 53-2334/1). Op die manier kan de aangifte gemakkelijker elk jaar worden aangepast en teruggestuurd.

Het lid vraagt zich bovendien af hoeveel personeelsleden het Rekenhof moet inzetten voor het beheer van de aangiften van mandaten en vermogens. Als men een bijkomende administratieve last oplegt, moet het Rekenhof die aankunnen.

Als men overweegt om de verplichting uit te breiden tot kabinetsleden, moet men eerst de huidige regelgeving onder de loep nemen om na te gaan of ze kan worden vereenvoudigd. In sommige gevallen is het absurd om een nieuwe aangifte van mandaten verplicht te maken.

Het zou interessant zijn vertegenwoordigers van het Rekenhof hierover te horen, inzonderheid over de administratieve werklast die het beheer van de aangiften van mandaten en vermogens met zich meebrengt.

De heer Cheron is het eens met de regeling die de voorliggende tekst voorstelt.

Momenteel geldt de regeling alleen voor kabinetschefs en adjunct-kabinetschef van ministeriële kabinetten. De wetsvoorstellen willen de verplichting uitbreiden tot andere kabinetsleden, behalve het technisch personeel. Wat de « vaste experten of experten met een bijzondere opdracht » betreft, veronderstelt spreker dat het gaat om experten die op de « payroll » van een kabinet zijn aangeworven. Misschien moeten zij nauwkeuriger gedefinieerd worden. Sommige personen worden door het ministerie naar een kabinet gedetacheerd.

Het lid merkt op dat er in het Waals Gewest reeds een wet bestaat die lokale mandatarissen verplicht hun mandaten aan te geven. Het zou dus kunnen dat sommigen zowel onder de federale als onder de gewestelijke wetgeving vallen. Misschien is daar een vereenvoudiging mogelijk.

De heer Deprez, die zelf lid is geweest van een ministerieel kabinet, kan getuigen over de invloed die sommige medewerkers uitoefenen in sommige dossiers of aangelegenheden, en die soms veel groter is dan die van de kabinetschef. In sommige gevallen zal deze laatste alleen toezicht houden op dossiers die medemerkers met een bijzondere expertise beheren. Deze laatsten kunnen dus de politieke besluitvorming echt beïnvloeden. Het lid is het dus eens met de doelstelling van de voorliggende wetsvoorstellen.

Er blijft echter een probleem met de experten. Aan een hoogleraar die een verslag moet uitbrengen na een tijdelijke opdracht zou men eventueel een lijst van mandaten kunnen vragen. Als hij bijvoorbeeld geraadpleegd wordt over een bepaald farmaceutisch product en hij ook raadgever is bij een farmaceutisch bedrijf, kan er natuurlijk sprake zijn van belangenvermenging. Maar welk nut heeft het om hem ook een vermogensaangifte te vragen ?

De heer Pieters antwoordt dat dit soort experten niet bedoeld wordt. De wetsvoorstellen betreffen personen die als kabinetsmedewerkers op de « payroll » van het kabinet staan.

De heer Deprez voert aan dat de tekst onduidelijk is, want het gaat om« vaste experten of experten met een bijzondere opdracht ». Dit betekent helemaal niet dat zij op de « payroll » van het kabinet moeten staan.

Voor spreker is een verplichte aangifte van mandaten en vermogens gerechtvaardigd voor kabinetsleden en vaste experten die afhangen van de « payroll » van het kabinet, maar zeker niet voor alle experten die voor tijdelijke consultancy-opdrachten worden aangeworven.

De heer Moureaux meent dat men in de eerste plaats een vereenvoudiging van de procedures moet nastreven. De verplichting om mandaten en vermogens aan te geven is bedoeld om mensen op te sporen die teveel mandaten cumuleren, die vals spelen en corrupt zijn. Het is niet de bedoeling om iedereen lastig te vallen met voortdurende administratieve formaliteiten.

Wat de uitbreiding van de verplichting tot de kabinetsleden betreft, wenst de senator eraan te herinneren dat de enige verantwoordelijken op juridisch gebied de ministers en hun kabinetschef zijn. Indien men toch alle kabinetsleden wil beogen, zal de lijst zeer lang zijn. Zich beperken tot het personeel dat op de « payroll » van het kabinet staat, is niet noodzakelijk verstandig : het is niet omdat men niet wordt betaald dat men niet corrupt kan zijn.

Wat met de lobbyisten ? Die zijn beslist even gevaarlijk en zijn meestal in geen enkele categorie terug te vinden die de wet beoogt.

Het zou interessant zijn om te weten in welke categorieën er de meeste corruptieverdenkingen voorkomen. Daarbij gaat het niet noodzakelijk om de kabinetsleden of topambtenaren. Tot waar zou men dan moeten gaan ?

De heer Delpérée pikt in op het betoog van een vorige spreker : hoe wil men in het recht de « expert met een bijzondere opdracht » omschrijven ? Wanneer een minister een advocaat, een arts, een boekhouder, ..., raadpleegt, wordt die laatste dan een tijdelijke expert of een expert met een bijzondere opdracht ? Men dient een precisering aan te brengen in de wet, anders krijgt ze een veel te ruime draagwijdte.

De heer Cheron vindt ook de definitie van de experts een essentiële kwestie vormt. Hij herinnert eraan dat de ministeriële kabinetten als instelling een typisch Belgische traditie zijn. Andere landen hebben voor andere systemen geopteerd, bijvoorbeeld door meer te steunen op de administratie. Het lid meent dat België ook in die richting zou moeten evolueren. Volgens hem gaat de kwaliteit van de administratie erop achteruit door het bestaan van kabinetten, aangezien men er de beste elementen uitpikt om de kabinetten samen te stellen.

In de Franse Gemeenschap werd de opdracht van het Rekenhof uitgebreid tot het beheer van de kabinetten. Elk jaar wordt hiervan een rapport gepubliceerd.

Om te antwoorden op een vorige spreker, meent het lid bovendien dat de indieners van de oorspronkelijke wet een doelstelling inzake transparantie voor ogen hadden, zonder vooroordelen en zonder er nog maar van uit te gaan dat de betrokkenen corrupt zouden zijn.

Mevrouw Taelman begrijpt de ergernis bij sommige politieke mandatarissen over het feit dat ze nog maar eens de lijst van hun mandaten en de inventaris van hun vermogen moeten doorgeven. Hetzelfde geldt voor om het even welke burger die geregeld administratieve documenten moet invullen. Toch moet men het doel van de wet voor ogen houden en zich bijgevolg afvragen of deze verplichtingen een reële meerwaarde betekenen en ten slotte of hetzelfde resultaat zou kunnen worden bereikt door de procedure te vereenvoudigen. Daarom zou het interessant zijn om de leden van het Rekenhof die vertrouwd zijn met het beheer van deze procedure, te horen teneinde inlichtingen in te winnen over hun ervaringen en hun eventuele voorstellen met het oog op vereenvoudiging.

De heer Claes vindt dat de mandaten elektronisch zouden moeten kunnen worden aangegeven en dat, via een coördinatie van de verschillende databanken, de aangifte automatisch aangepast moet kunnen worden bij het verlies of het verwerven van een mandaat. Dat is de eenvoud zelf en zoiets zou zeker mogelijk moeten zijn.

De heer Broers is het niet eens met de stelling dat slechts enkele welbepaalde personen in het kabinet een aanzienlijke impact kunnen hebben. Toen hijzelf gewoon kabinetsmedewerker was, heeft hij actief meegewerkt aan de uitwerking van de omzendbrieven-« Peeters » en aan het voorkooprecht dat werd toegekend aan de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij ten tijde van minister-president Luc Van den Brande. Men kan bijgevolg niet zeggen dat gewone medewerkers geen invloed kunnen hebben.

De heer Ide merkt op dat wanneer men de denkwijze van de heer Moureaux volgt, men de verplichting om mandaten en vermogen aan te geven zou moeten weglaten voor de adjunct-kabinetschefs aangezien die geen juridische verantwoordelijkheid bezitten.

Het lid is verheugd over de positieve ingesteldheid van de meeste leden tegenover beide wetsvoorstellen. Hij erkent het probleem in verband met de definitie van de experts voor de toepassing van de wet en is van plan om amendementen voor te bereiden om tegemoet te komen aan de opmerkingen die werden geformuleerd.

De senator is het ook eens met de opmerking van de heer Claes met betrekking tot de mogelijkheid om het systeem te vereenvoudigen via een elektronische aangifte, minstens wat de lijst van de mandaten betreft. Dit is evenwel niet het doel van de twee voorliggende voorstellen. Men kan enkel de Kamer vragen om de twee voorstellen die er hangende zijn, te behandelen.

Het lid merkt bovendien op dat zijn twee voorstellen in de lijn liggen van een bestaande tendens. In de medische sector moeten de professoren meer en meer aangeven hoeveel leerstoelen ze bekleden, wie die leerstoelen financiert, of ze zelf worden gesponsord door firma's, enz., teneinde belangenconflicten te voorkomen. Ook in deze sector krijgen deze maatregelen kritiek, maar men dient te erkennen dat dit alles bijdraagt tot een betere deontologie. De term corruptie die door een lid werd gebruikt, gaat trouwens te ver. Het uitgangspunt is dat de mensen niet corrupt zijn, maar dat de maatregelen het mogelijk maken om de deontologie te verbeteren. Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat men de kabinetsleden ertoe aanzet zich terughoudend op te stellen wanneer ze bepaalde dossiers moeten behandelen. En het publiek weet dat die persoon die werkt op het kabinet van die minister ook actief is binnen deze of gene organisatie.

De heer Moureaux erkent dat de aangifte van mandaten transparantie nastreeft. De vermogensaangifte daarentegen, die trouwens geheim is, is wel degelijk gericht op corruptiebestrijding.

De heer Pieters merkt op dat er niets denigrerends aan is om een zekere transparantie en duidelijkheid in de financiën te eisen. Een vermogensaangifte vragen aan het begin en op het einde van het mandaat is niet hetzelfde als iemand beschuldigen van corruptie : integendeel, de procedure biedt bescherming indien er zich problemen zouden voordoen.

De heer Deprez twijfelt niet aan de redenen achter de verplichting om vermogen of mandaten aan te geven. Hij stelt enkel vast dat dit een serieuze last is en het nutteloos is om die steeds te herhalen wanneer de situatie niet gewijzigd is.

De heer Cheron vestigt de aandacht op een belangrijk verschil tussen de mandaten en het vermogen : hoewel er jaarlijks een lijst van mandaten moet worden bezorgd, geldt dat niet voor de vermogensaangifte. Men dient zich bovendien af te vragen wanneer beide teksten in werking moeten treden : op het moment van de vernieuwing van de kabinetten of onmiddellijk ?

B. Hoorzitting met de heren J. Van Ingelgem en A. Bolly, respectievelijk hoofdgriffier en griffier van het Rekenhof, de heer Temmerman, directeur van de griffie, en de heer Orban, medewerker

a) Uiteenzetting door de heer Van Ingelgem, hoofdgriffier

Inleiding

De heer Van Ingelgem schetst eerst kort de historiek van de wetgeving. De wet dateert van 2 mei 1995 en werd ten uitvoer gelegd door een andere wet die op 26 juni 2004 werd aangenomen. De bedoeling van deze wetgeving is om alle personen die krachtens de tekst onderworpen zijn aan deze verplichting, te verplichten om jaarlijks een lijst te bezorgen van alle mandaten en ambten die ze uitoefenen alsook een aangifte te doen van de activa en passiva waaruit hun vermogen bestaat. Het Rekenhof werd belast met de verwerking van deze lijsten van mandaten en de vermogensaangiftes, wat tot aanzienlijke veranderingen in zijn organisatie heeft geleid aangezien het Hof die functie oorspronkelijk niet had. Aangezien het aantal betrokken personen op 7 500 werd geraamd, kan men zich indenken wat voor werklast dit betekent voor het Hof, dat een nieuwe dienst heeft moeten oprichten en er verschillende van zijn personeelsleden aan heeft moeten toewijzen. De loonmassa van deze cel, met inbegrip van het vakantiegeld, de eindejaarspremie, enz., bedraagt momenteel 709 483,16 euro.

De organisatie van deze taken zorgt voor heel wat administratief werk, aangezien de aangifte op verschillende manieren kan worden gedaan. De aangifte kan worden overhandigd door de betrokkene zelf of door een gevolmachtigde, of met de post worden verzonden. Er moet telkens een ontvangstbevestiging worden bezorgd. De mandatenlijst moet bovendien in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd.

Deze voorstellen verhogen het aantal personen dat aan de aangifteverplichting moet voldoen, omdat ze ook betrekking hebben op de leden van de ministeriële kabinetten, met uitzondering van het technisch en administratief personeel. Tot dusver ging het alleen om de kabinetschefs en de adjunct-kabinetschefs.

Over de impact die de uitbreiding van het toepassingsgebied van de procedure, zoals die in beide voorliggende teksten wordt voorgesteld, zal hebben op de administratieve belasting :

Het Rekenhof heeft een raming gemaakt van het personeelsbestand van de ministeriële kabinetten op federaal niveau en op het niveau van gemeenschappen en gewesten. Onderstaande tabel bevat naast de kabinetschefs en de adjunct-kabinetschefs, de leidinggevenden van de cellen, de adviseurs, de attachés, de kabinetssecretarissen, de woordvoerders en bepaalde medewerkers die bevoegd zijn voor bepaalde aangelegenheden, alsook de deskundigen.

Bestuursniveau Medewerkers Aangifteplichtig Toekomstige aangifteplichtigen
Federaal 440 40 400
Vlaamse regering 194 38 156
Waals Gewest/Franse Gemeenschap 276 51 225
Brussels Hoofdstedelijk Gewest/Franse Gemeenschap 242 35 207
Duitstalige gemeenschap 20 4 16
Totaal 1 172 168 1 104

Bron : 4instance — Kabinettengids en informatie waarover het Rekenhof beschikt

De kabinetsmedewerkers die reeds onder de regeling vallen wegens een ander mandaat, vormen dus slechts een kleine minderheid. Wanneer de kabinetsmedewerkers aan de regeling moeten voldoen, is dat goed voor een duizendtal bijkomende gevallen, of tussen 10 en 15 % van het totale aantal personen dat nu al onder de regeling valt, zoals vermeld in onderstaande tabel :

Toepassingsjaar 2009 2010 2011 2012
Aantal aangifteplichtigen 7 649 8 012 7 670 7 568

Bron : jaarverslagen van het Rekenhof

Die bijkomende aangifteplichtigen zullen twee aangiftes moeten doen. Die documenten zullen moeten worden verwerkt. Met bepaalde aangifteplichtigen zal contact moeten worden opgenomen om hen te verzoeken hun situatie in orde te brengen. Het aannemen van die wetsvoorstellen zal dus niet zonder gevolgen blijven voor de werklast van de cel van de griffie van het Rekenhof. Een toename van het aantal aangifteplichtigen met 10 tot 15 % moet zich vertalen in een equivalente toename van de kosten. Waarschijnlijk moet de bevoegde cel meer medewerkers krijgen. Materieel gezien, moet ook worden gezorgd voor bijkomende ruimte om de bijkomende vermogensaangiftes te bewaren. Er zullen bijkomende verzendingen moeten plaatsvinden.

Gelukkig heeft het Rekenhof een informaticasysteem, dat een hulp is bij het opslaan van al die data, maar het zal moeten worden uitgebreid.

De werkingskosten van de cel van de griffie worden natuurlijk begroot, maar de kosten van beide wetsvoorstellen werden nog niet in de begroting van 2013 opgenomen. Het is mogelijk dat de dotatie moet worden aangepast. De dotaties van de jaren 2013 en 2014 zijn evenwel in principe bevroren.

Over de werking van het huidige systeem :

Organisatorisch werkt de cel met jaarcycli. In de herfst worden de vademecums geredigeerd, om ter beschikking te worden gesteld van de personen in de instellingen, de kabinetten, de FOD's die informatie zullen moeten verstrekken en die erop moeten toezien dat de aangifteplichtigen hun plicht correct vervullen. Die vademecums zijn dus bestemd voor de institutionele informatieverstrekkers, dat wil zeggen de personen die door de wet zijn aangewezen bij de diverse organisaties en instellingen om een lijst te verzenden van personen die ze als aangifteplichtig beschouwen.

Het Rekenhof redigeert ook een vademecum voor de aangifteplichtigen zelf. Het wordt naar de betrokkenen verzonden en kan ook op de website van het Hof worden geraadpleegd.

Voor de gemeenschappen en gewesten bepaalt de wet dat de eerste minister de personen aanwijst die in de loop van de maand januari aan het Rekenhof een lijst moeten verzenden van de intercommunales en de instellingen van openbaar nut die onder de aangifteplicht vallen. Op federaal niveau verwijst de wet naar de opsomming in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.

In februari verzenden de institutionele informatieverstrekkers de lijsten van de aangifteplichtigen. Dan kan het Rekenhof dus de lijst opmaken van al wie verplicht is aangifte te doen.

Tegelijk kunnen de aangifteplichtigen hun aangifte beginnen te verzenden vanaf 1 januari en ze krijgen daarvoor tijd tot 31 maart.

Vanaf einde februari kan het Rekenhof beginnen vergelijken en nagaan of de ontvangen aangiftes overeenstemmen met de lijst van aangifteplichtigen.

Op het einde van de maand april maakt het Rekenhof een lijst op van personen die geen aangifte hebben ingediend of die een onvolledige aangifte hebben gedaan en zendt hun een aanmaning.

Jaar 2008 2009 2010 2011 2012
Aantal aangifteplichtigen in gebreke op 30 april 4 690 1 400 1 348 1 005 1 058

Gelet op een kostprijs van 5,55 euro per verzending, bedroeg de totaalprijs van die operatie in 2012 5 872 euro.

Het aantal aanmaningen is jaarlijks verminderd, maar de ervaring van 2006-2007 leert ons dat dit bedrag na gemeenteraadsverkiezingen weer hoger ligt, ongetwijfeld als gevolg van het hoge aantal nieuwe mandatarissen die niet op de hoogte zijn van hun verplichtingen.

Na zijn beschrijving van de procedure zoals de wet ze voorschrijft, beklemtoont de heer Van Ingelgem dat de cel van de griffie van het Rekenhof dagelijks talrijke telefoontjes en e-mails van aangifteplichtigen krijgt aan wie uitleg moet worden gegeven. Na alle verkiezingen wordt men geconfronteerd met nieuwe mandatarissen die hun verplichtingen niet kennen.

Na de aanmaning krijgt de aangifteplichtige tijd om te reageren, hetzij door zijn aangifte te verzenden, hetzij door te betwisten wat men van hem vraagt. Indien het geschil blijft bestaan, moet het Federaal Parlement of het Parlement van de deelstaat uiteindelijk, uiterlijk op 30 juni, de knoop doorhakken. Die datum werd om praktische redenen vastgesteld, omdat het Rekenhof de lijsten definitief moet afsluiten op 15 juli, om ze te verzenden aan het Belgisch Staatsblad, dat ze op 15 augustus bekendmaakt.

Wat de vermogensaangiften betreft, werd de wet in 2009 gewijzigd. De wet vroeg oorspronkelijk om een nieuwe vermogensaangifte elke keer dat een nieuw mandaat of ambt aanving of ten einde liep. Bij een wijziging van de gemeenteraad bijvoorbeeld, moesten de mandatarissen die ook in verschillende intercommunales zaten, een verklaring indienen per instelling. Dat betekende dus dat er veel brieven en herinneringen werden verstuurd, aangezien de wet vroeg om meerdere keren een identieke aangifte in te dienen. De wet werd gewijzigd om een einde te maken aan deze toestand en om de vermogensaangiftes te groeperen op 1 januari volgend op het begin of het einde van een mandaat. Daarom is het aantal herinneringsbrieven sedert 2009 fel gedaald.

De verwerking van de vermogensaangiftes is wat eenvoudiger en brengt minder werk met zich mee dan die van de mandatenlijsten. Eén belangrijk element is dat de vermogensaangifte onder gesloten omslag dient te worden ingediend. Het Rekenhof moet enkel controleren of de aangifteplichtige zijn vermogensaangifte heeft ingediend op de momenten die door de wet zijn opgelegd. Het Hof moet de vermogensaangifte wel bewaren, maar mag ze niet inkijken. Enkel een onderzoeksrechter is bevoegd om de vermogensaangifte in te kijken. Dat inkijken geschiedt alleen in het kader van een strafonderzoek dat tegen de betrokkene wordt ingesteld en betrekking heeft op zijn mandaat of ambt.

Op een vraag van een lid antwoordt de heer Van Ingelgem dat er sinds 1 januari 2005 vier maal een verzoek is geweest van een onderzoeksrechter om een vermogensaangifte in te kijken.

Het Rekenhof staat garant voor de absolute geheimhouding van de vermogensaangiftes, die het bewaart onder gesloten omslag tot de termijn van vijf jaar na het einde van het laatste mandaat verlopen is.

Wanneer iemand een ander mandaat opneemt maar nog steeds ambten bekleedt waardoor hij verplicht blijft om vermogensaangiftes in te dienen, worden die verschillende aangiftes bewaard door het Rekenhof.

Het Rekenhof is twee jaar geleden begonnen de aangiftes van mandaten terug te sturen. Het gaat hier om zo'n duizend aangiftes per jaar. Het gaat vaak om zware omslagen waar veel stukken inzitten. De verzending hiervan kost veel geld. Het gaat om ongeveer 11 000 euro per jaar. Als men het aantal aangifteplichtigen verhoogt, zullen die kosten ook oplopen.

De personeelsleden van het Hof en alle indieners en bezitters van een vermogensaangifte dienen het beroepsgeheim in acht te nemen, overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek en de wetten van 2 mei 1995. Om die geheimhouding te waarborgen beschikt het Rekenhof meer bijzonder over een beveiligd lokaal waar de vermogensaangiftes bewaard blijven gedurende de hele door de wet opgelegde termijn. De interne doorstroming van deze documenten en de behandeling ervan verloopt onder speciaal toezicht.

De wet beschrijft ten slotte ook de bewaartermijn van de vermogensaangifte en de eventuele strafrechtelijke vervolging waaraan een aangifteplichtige zich blootstelt indien hij geen aangifte doet.

De procedure met betrekking tot de vermogensaangifte zorgt momenteel niet voor onoverkomelijke problemen.

Wat de mogelijkheid betreft om elektronisch aangifte te doen, zoals bepaald in twee wetsvoorstellen die in de Kamer zijn ingediend (nrs. 53-2333/001 en 53-2334/001) :

De heer Van Ingelgem is van mening dat — met de huidige stand van zaken — een mandatenaangifte zeker op elektronische wijze kan, maar dat dit voor een vermogensaangifte, die toch veel vertrouwelijker is van aard, niet kan. Deze beide voorstellen waarover het Hof werd geraadpleegd, betreffen enkel de mandatenaangifte.

In zijn schrijven van 16 januari 2013 aan de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, dat antwoordt op het verzoek om advies, heeft het Rekenhof gerepliceerd dat het, in deze elektronische tijden, volledig akkoord gaat met het idee om de mogelijkheid te scheppen de aangiftes elektronisch in te dienen. Er kan een elektronisch aangiftesysteem worden ingesteld, waardoor de aangifteplichtigen hun aangifte kunnen doen in de vorm van een e-mail met elektronische handtekening, gericht aan een permanent e-mailadres bij het Rekenhof.

Het Hof adviseert om wetgevingstechnische redenen in de wet geen precies type van elektronische aangifte vast te leggen maar om de bepaling vrij algemeen te houden, zodat de elektronische mandatenlijst dezelfde juridische waarde zou krijgen als de mandatenlijsten die op papier worden ingediend. Het is inderdaad mogelijk dat er, naargelang de technologie evolueert, andere manieren bijkomen om de aangifte in te dienen.

Binnen het Rekenhof zijn er al medewerkers belast met het onderzoeken van de mogelijke ontwikkeling van dergelijke toepassingen.

De indieners van de twee voorstellen hebben een soort « tax-on-web » platform in gedachten. De heer Van Ingelgem denkt dat dit soort systeem te gesofistikeerd is. Men kan zich wel een toepassing voorstellen die alle aangfiteplichtigen in staat stelt hun mandatenaagifte in te dienen, door hen bijvoorbeeld een lijst door te sturen van de mandaten van het jaar ervoor, waarop ze dan kunnen aangeven wat nog blijft gelden en de nodige wijzigingen kunnen aanbrengen.

De heer Van Ingelgem merkt wel op dat van de 7 500 personen die een mandatenlijst indienen, een ongelooflijk groot aantal dat in handgeschreven vorm doen. Het is dus onmogelijk te voorspellen hoeveel aangifteplichtigen op dit moment gebruik zouden maken van de mogelijkheid van een elektronische aangifte. Dat aantal zal uiteraard stijgen, ook al omdat er steeds nieuwe, jongere mandatarissen komen.

De elektronische aangifte zou op dit moment geen kosten drukken, omdat het Rekenhof de e-mails zal moeten uitprinten en de gegevens in het systeem moet inbrengen. De echte vereenvoudiging zal komen door een internettoepassing, maar de kosten voor de ontwikkeling daarvan lijken vrij hoog.

Het Hof vindt ook dat de twee wetsvoorstellen aangevuld moeten worden :

— eerst door de institutionele informatieverstrekkers die worden aangewezen door de artikelen 5 en 6 van de bijzondere en gewone wet van 26 juni 2004 de mogelijkheid te bieden hun lijsten op elektronische wijze in te dienen;

— vervolgens door aan artikel 11 van de bijzondere en gewone wet van 26 juni 2004 toe te voegen dat de vernietiging van de mandatenlijsten na een bepaalde termijn, ook geldt voor de lijsten die elektronisch zijn ingediend;

— en ten slotte door de wetsvoorstellen aan te vullen met een bepaling inzake de inwerkingtreding van de twee wetten op 1 januari van het jaar volgend op hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, om te voorkomen dat de procedure tijdens het lopende jaar zou veranderen. Het is praktischer wijzigingen door te voeren vanaf 1 januari, wanneer de cyclus van de aangiftes opnieuw start. Deze opmerking geldt ook voor de wetsvoorstellen die deze verplichting willen uitbreiden tot de kabinetsleden.

De heer Van Ingelgem merkt nog op dat de wetsvoorstellen aangevuld moeten worden, om aan te wijzen wie de personen zijn die aan het Rekenhof informatie moeten doorgeven in verband met de kabinetsleden. Artikel 6, 1, van de wet van 2004 hoort gewijzigd te worden, om ook de kabinetsleden in aanmerking te kunnen nemen.

b) Gedachtewisseling

1. Vragen en opmerkingen van de leden

De heer Mahoux herinnert eraan dat de vermogensaangifte en de mandatenaangifte twee verschillende doelstellingen nastreven. De laatste lijst is publiek en de bekendmaking ervan zorgt vaak voor een vorm van stigmatisering van de mensen die veel mandaten cumuleren. De procedure brengt kosten mee, dat spreekt vanzelf, maar de doelstelling van transparantie wordt er wel mee bereikt.

Wat de vermogensaangiftes betreft, stelt men vast dat het geheim slechts vier keer werd opgeheven. Dat is niet vaak. De verplichting om het vermogen aan te geven heeft er op zich misschien ook voor gezorgd dat er geen andere procedures werden opgestart.

Verschillende bestuursniveaus eisen een lijst van mandaten. In het Waals Gewest, bijvoorbeeld, moet elk gemeenteraadslid een dergelijke lijst indienen. Er werden stelsels uitgewerkt zodat een persoon voor verschillende functies slechts een eenmalige aangifte moest doen. Deze stelsels stoelen echter op overeenkomsten. Het zou nuttig zijn meer duidelijkheid te scheppen.

Wat de voorliggende voorstellen betreft, meent spreker dat men rekening moet houden met de realiteit. Hij haalt het voorbeeld aan van een kabinetsmedewerker die bevoegd is voor onderwijs in een van de gemeenschappen. Men ziet toch moeilijk in hoe hij veel profijt zou kunnen trekken van zijn situatie.

De heer Cheron preciseert dat er enerzijds een federale wet bestaat, en anderzijds een democratische code op gewestelijk niveau. Het gaat om twee verschillende zaken. Het Rekenhof houdt geen rekening met de Waalse aangifte. Die wordt in juni naar de Waalse cel voor mandaten gestuurd. Sommigen moeten dus twee aangiften doen : de ene voor het Rekenhof tussen januari en maart en de andere voor de Waalse cel voor mandaten in juni.

De heer Ide meent dat transparantie een prijs heeft. Gelet op de begrotingstoestand heeft hij echter begrip voor de bezwaren betreffende de kosten van de voorgestelde wijzigingen. Hij is dan ook bereid de tekst te wijzigen om de werklast te doen verminderen. Als men de mogelijkheid biedt om de aangifte elektronisch te doen, kan men misschien toekomen met het huidige budget. Een digitalisering kan immers een aanzienlijke vermindering van de werklast opleveren. Een toepassing als « Tax-on-web » is heel ingewikkeld omdat er een gigantisch aantal gegevens in verwerkt moet worden, maar dit zou hier niet het geval zijn. Ten tijde van de Mexicaanse griep werd een heel eenvoudig registratiesysteem met een volledige bescherming van de persoonlijke levenssfeer gebruikt. Dit kan een inspiratiebron zijn. Ook zou men zeker een beroep kunnen doen op de knowhow van de heer Frank Robben, administrateur-generaal van de Kruispuntbank voor de sociale zekerheid.

Een elektronische aangifte is misschien moeilijker voor het vermogen, maar spreker is ervan overtuigd dat dit mogelijk is voor de mandaten.

Spreker is ook verrast dat de verklaring nu na vijf jaar wordt teruggestuurd in plaats van vernietigd. Zou een gewone vernietiging niet minder kosten ?

Zou men in een eerste fase de aangifteverplichting niet beperken tot de kabinetsleden, en wachten tot de digitalisering om ze uit te breiden tot de experten ? Of hen eerst verplichten hun mandaten aan te geven, en pas later ook hun vermogen ? Dat zou de behandeling van duizend vermogensaangiften uitsparen, en dus wellicht een grote vermindering van de werklast betekenen ?

De heer Claes vraagt hoeveel opslagruimte er nodig is voor alle vermogensaangiften.

Heel concreet, hoeveel bijkomende personen zijn er nodig om de bijkomende aangiften te verwerken die het Rekenhof na de inwerkingtreding van deze twee wetsvoorstellen zou ontvangen ?

Wat denkt het Rekenhof van de verplichting om ook mandaten aan te geven die eigenlijk onbelangrijk zijn ? Vele mandaten worden gratis uitgevoerd, uit eigen belangstelling of om iemand een plezier te doen. Als een senator bijvoorbeeld lid wordt van een toneelvereniging, moet hij dat aangeven.

Alle instellingen waarin politici zitting hebben, zijn zelf onderworpen aan een aangifteplicht. In principe zou het Rekenhof dus reeds weet moeten hebben van alle overheidsmandaten. Het ligt wat moeilijker voor mandaten in de privésector, maar ook daar moet het mogelijk zijn ze openbaar te maken.

Spreker besluit met de opmerking dat de bekendmaking van de mandaten een zekere controle mogelijk moet maken. Waarom bepaalt men dan niet dat de mandataris die teveel functies of onverenigbare functies cumuleert ambtshalve wordt gewaarschuwd dat hij een overtreding begaat ?

Ten slotte vraagt het lid zich af of het nog mogelijk is om na te gaan of de gegevens in een vermogensaangifte die tien jaar voordien werd ingediend, nog juist zijn.

De heer Laeremans merkt op dat er slechts vier gevallen zijn geweest van opening van een vermogensaangifte, wat bijzonder weinig is. Het stelsel werkt dus preventief en ontraadt mandatarissen om zich te laten omkopen. Naar aanleiding van welk soort geschillen werden aangiften in het verleden geopend ? Besluit het Rekenhof dat het stelsel doeltreffend is of is het voor verbetering vatbaar ?

De heer Delpérée vraagt waarom men niet voorziet in een doorlopende inschrijving voor de vermogensaangiften.

Werd het Rekenhof op de hoogte gebracht van het vervolg van de procedure wanneer vermogensaangiften geopend werden ?

Wat is het standpunt van de regering betreffende de voorliggende wetsvoorstellen ?

De heer De Decker meent dat een verplichte vermogensaangifte voor experten in kabinetten hen zou kunnen afschrikken als zij slechts voor zes maanden of een jaar worden aangeworven.

Anderzijds is het uitsluiten van technisch en administratief personeel niet noodzakelijk gerechtvaardigd. Hij herinnert zich een groot corruptieschandaal waarin de persoon die documenten van de minister had vervalst een secretaris was.

Spreker waarschuwt bijgevolg voor het voornemen om de verplichting uit te breiden. Het doel is lovenswaardig maar men zal nooit alle mogelijke gevallen kunnen treffen, terwijl men de formaliteiten voor sommige personen erg dreigt te verzwaren.

2. Antwoorden van de heer Van Ingelgem

De heer Van Ingelgem stelt vast dat de vraag hoeveel transparantie mag kosten een opportuniteitskwestie is. Het Rekenhof heeft tot nu toe de aangiften van mandaten en vermogens beheerd zonder bijkomend personeel aan te werven of bijkomende kredieten te vragen. Tot nu toe kan het Hof het werk aan, maar het is dan ook een heel spaarzame instelling.

Digitalisering, of in elk geval de mogelijkheid om de aangifte elektronisch in te dienen, zal de kosten aanvankelijk niet verminderen. De aangifte zal hoe dan ook moeten worden afgedrukt en in het systeem van het Rekenhof worden ingebracht, wat hetzelfde werk inhoudt als voor een aangifte die per post is verstuurd. Het zal zelfs meer kosten omdat het afdrukken papier en inkt verbruikt.

De suggestie om zich te laten inspireren door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid is echter interessant omdat men dan een toepassing zou creëren waarbij de aangifteplichtige zijn aangifte rechtstreeks in de databank van het Rekenhof kan invoeren. De moeilijkheid is om te voorzien in een beveiligde toegang tot deze databank.

De wet bepaalt dat een vermogensaangifte alleen kan worden vernietigd wanneer de persoon overleden is of als het onmogelijk was deze aangifte terug te sturen binnen het jaar dat volgt op het vervallen van de termijn van vijf jaar. De regel is dat vermogensaangiften pas vijf jaar na het einde van het laatste mandaat worden teruggestuurd. De diensten van het Rekenhof hebben voorgesteld aan de wetgever te vragen of zij kunnen worden gemachtigd om alles te vernietigen. Maar uit ervaring en gelet op de soms abnormale omvang van de paketten vermoedt het Rekenhof dat aangifteplichtigen in hun aangifte stukken opnemen die zij liever zouden terugkrijgen. Als men ze gewoon vernietigt, is er veel kans dat bepaalde zaken ongewild verloren gaan. De wet vraagt slechts een overzicht van het vermogen, niet dat men het vermogen opstuurt !

De heer Van Ingelgem spreekt zich niet uit over de suggestie om de aangifteplicht in een eerste fase te beperken tot kabinetsleden en een lijst van mandaten. Dit is een opportuniteitskwestie.

De aangiften worden opgeslagen in een lokaal waarvan de toegang verboden is voor onbevoegden. De vermogensaangiften worden opgeslagen in een afzonderlijke dienst, in een gepantserde ruimte. Men heeft een code nodig om er binnen te gaan.

Wanneer de vermogensaangiften aankomen, worden ze eerst in een brandkast gelegd en in de daaropvolgende dagen worden ze gesorteerd en in het beveiligde lokaal geklasseerd.

Er werkt momenteel een twaalftal mensen op de griffie. Wanneer er pieken zijn in het werk, van januari tot maart, komen daar nog enkele mensen ter versterking bij. Indien de aangifteplicht voor nog eens duizend personen meer geldt, zal een beroep moeten worden gedaan op bijkomend personeel, maar het Rekenhof heeft niet de tijd gehad voor een grondig onderzoek om een nauwkeurige raming te maken.

Het is mogelijk dat een aangifteplichtig persoon een reeks mandaten moet aangeven waarvan hij het belang niet inziet. Het is de bedoeling dat men een volledig overzicht krijgt van de functies die iemand bekleedt. Of die verplichting moet blijven bestaan, is alweer een opportuniteitskwestie, waarover het Rekenhof geen uitspraak zal doen.

Het voorstel om geen aangifte te doen van de officiële mandaten die reeds gekend zijn, is interessant. Het is juist dat de instellingen aan het Rekenhof informatie verzenden over hun leden die onder de aangifteverplichting vallen. Dat belet niet dat andere, niet-officiële mandaten moeten worden aangegeven. Het is daarenboven mogelijk dat het Rekenhof een mandatenlijst samenstelt waarmee de aangifteplichtige het niet eens is. Het Rekenhof zou dus de aangifteplichtige vooraf de lijst die het zal bekendmaken, moeten toezenden. Al bij al zal dat de taak van het Rekenhof niet verlichten.

De heer Claes stelt voor dat het Rekenhof de lijst van officiële mandaten waarvan het kennis heeft per e-mail verstuurt en de aangifteplichtige de kans geeft ze aan te vullen en zijn akkoord te geven.

De heer Van Ingelgem verklaart dat men al overwogen heeft, mocht er een toepassing bestaan waardoor men zijn aangifte in de databank van het Rekenhof kan uploaden, de aangever toegang te geven tot zijn lijst of ze hem in december toe te sturen om hem de kans te geven ze in voorkomend geval te wijzigen. Hij herinnert er echter aan dat die toepassing nog ontwikkeld moet worden.

Zoals een lid onderstreept heeft, waren er slechts vier aanvragen om de vermogensaangifte te raadplegen. Het bezoek van de onderzoeksrechter vindt normaal plaats in aanwezigheid van ten minste een van de griffiers en van een personeelslid van de griffie. Er wordt een proces-verbaal opgesteld dat de onderzoeksrechter moet ondertekenen. Het Rekenhof moet immers kunnen bewijzen waarom het een aangifte niet meer in zijn bezit heeft. Het Rekenhof krijgt echter geen enkele informatie over wat er verder met de aangifte gedaan wordt.

Het Rekenhof maakt in het Belgisch Staatsblad drie lijsten bekend : een lijst met de mandaten van iedereen, een lijst van de personen die hun mandaten niet hebben aangegeven en een lijst van de personen die een vermogensaangifte hebben ingediend. Normaal nam het Parket eerst contact op met het Rekenhof voor het een vervolging opstartte. Dat is niet langer het geval. Het Rekenhof stelt vast dat er een vervolging plaatsvindt terwijl het niet op de hoogte werd gebracht en het krijgt geen informatie over het vervolg van de procedure. Net als het grote publiek wordt het Rekenhof geïnformeerd via de pers.

Dit is geen onbelangrijke opmerking. In een bepaald geval vernam het Rekenhof via de pers dat het gerecht geoordeeld had dat een persoon niet aangifteplichtig was, terwijl het Rekenhof op grond van de wetgeving tot een tegenovergesteld besluit was gekomen. Het is toch wel betreurenswaardig dat het Rekenhof niet wordt ingelicht.

Als antwoord op een opmerking over het probleem om een aangifte van tien jaar geleden te controleren, merkt de heer Van Ingelgem op dat die situatie niet mogelijk is. Op het einde of bij de vernieuwing van elk mandaat moet immers een nieuwe aangifte worden gedaan. In ons systeem bestaat er geen mandaat van tien jaar of langer. De wet gaat nog verder, met de bepaling dat voor elk mandaat van meer dan zes jaar of voor onbepaalde tijd om de vijf jaar een nieuwe vermogensaangifte moet worden ingediend.

Het idee om een soort permanente aangifteverplichting in te voeren, telkens als men een nieuw mandaat aanvat, is interessant maar het valt te vrezen dat niet elke nieuwe mandataris onmiddellijk die reflex zal hebben. De jaarlijkse herhaling van de procedure, samen met het informeren van de aangifteplichtige door de verzending van het vademecum levert minder risico op vergetelheid of op een onvolledige aangifte op.

C. Vervolg van het debat

a) Voorstellen nrs. 5-930/1 en 5-1022/1

Met betrekking tot de hoorzitting met het Rekenhof verklaart de heer Mahoux onder de indruk te zijn van de kostenstijging die de beoogde uitbreiding van het personele toepassingsgebied voor het Rekenhof zal meebrengen. Aan de beoogde transparantie hangt dus een prijskaartje. Beide elementen zullen dan ook tegen elkaar moeten worden afgewogen.

De heer Pieters verklaart dat in aansluiting op de voormelde hoorzitting en de daarop volgende gedachtewisseling er amendementen zullen worden ingediend teneinde tegemoet te komen aan de door het Rekenhof geformuleerde opmerkingen :

— in de eerste plaats zouden de experten met een bijzondere opdracht van de aangifteverplichting worden uitgesloten. Er is overtuigend geargumenteerd dat het veel te ver zou gaan deze personen daaraan te onderwerpen. Het zou de procedure nodeloos compliceren;

— ten tweede zouden de aangifteplichtige kabinetsmedewerkers uitsluitend een lijst met hun mandaten, leidende ambten en beroepen moeten indienen en dus geen vermogensaangifte;

— tot slot zou de nieuwe regeling in werking treden op 1 januari 2014.

Met deze drie wijzigingsvoorstellen wordt volgens de heer Pieters een goed evenwicht bereikt tussen, enerzijds, de vereiste transparantie en, anderzijds, de kostprijs van de voorgestelde uitbreiding van het personele toepassingsgebied van de betrokken wetten. Daarom nodigt hij de andere fracties uit de amendementen mee te ondertekenen.

Met betrekking tot de kostprijs van de voorgestelde uitbreiding wijst de heer Claes erop dat die voor een stuk zal worden gecompenseerd door de door hem voorgestelde elektronische mandatenaangifte die tot aanzienlijke besparingen zal leiden op het vlak van aangetekende zendingen, personeels- en opslagkosten.

Voorts kan de heer Claes zich terugvinden in de door de heer Pieters aangekondigde amendementen. Het lijkt hem raadzaam om voor de betrokken kabinetsmedewerkers de verplichting te laten vallen om een vermogensaangifte in te dienen. Het beheer van die aangiften vergt veel werk voor een al bij al mager resultaat. Het aantal keer dat een onderzoeksrechter heeft gevraagd een vermogensaangifte in te zien, is namelijk op de vingers van één hand te tellen. Het is voor belangstellenden veel interessanter te weten welke mandaten, leidende ambten of beroepen de kabinetsmedewerkers uitoefenen. Die informatie is objectief veel belangrijker. Wat de voorgestelde inwerkingtreding op 1 januari 2014 betreft, rijst de vraag of het toch niet verkieslijk is om de nieuwe regeling met betrekking tot de elektronische mandatenaangifte voor de voltijdse kabinetsmedewerkers te laten ingaan na de eerstvolgende verkiezingen in 2014. Heeft het zin om deze categorie te verplichten die aangifte in 2014 twee maal te laten indienen, namelijk op 1 januari en vervolgens na de komende verkiezingen medio 2014 ?

Aangezien deze twee voorstellen de kabinetsmedewerkers betreffen, wenst de heer Delpérée het standpunt van de regering hierover te kennen.

De heer Pieters stelt voor om dan ook alle gemeenschaps- en gewestregeringen om hun opmerkingen te vragen.

De heer Delpérée heeft daar geen bezwaar tegen. Maar het staat in de eerste plaats aan de federale regering als derde tak van de wetgevende macht om ten overstaan van de commissie te reageren.

De voorzitster heeft vragen bij het voorstel om alle regeringen schriftelijk te bevragen. Zij stelt voor de bespreking voort te zetten, waarbij het aan de regering staat om, indien ze dat wenst, haar advies te geven.

De heer Pieters dringt niet verder aan en verklaart dat het aan de betrokken regeringen staat om de commissie eventueel van hun standpunt op de hoogte te brengen.

De heer Mahoux wil de puntjes op de i zetten in verband met de aansprakelijkheid bij tekortkoming. Wanneer een kabinetslid de aangifteplicht niet nakomt, is het duidelijk dat het dat lid is — en niet het kabinet — dat aansprakelijk is voor de tekortkoming.

De heer Ide heeft precies daarover een technisch amendement ingediend. Het is de bedoeling expliciet te vermelden dat men niet van de regel van gemeen recht afwijkt.

b) Voorstellen nrs. 5-1961/1 en 5-1962/1

De heer Anciaux steunt de beide voorstellen. Hij wenst wel te weten of de nieuwe aangifteprocedure en de voorgestelde publicatie op de webstek van het Rekenhof tot een wijziging leiden van de strafsancties wanneer een aangifteplichtige foutieve informatie heeft verstrekt. Spreker meent dat, wanneer een persoon bewust foutieve informatie heeft meegedeeld die in het Belgisch Staatsblad is gepubliceerd, hij zich blootstelt aan een bijkomende strafsanctie.

De indiener, de heer Claes, antwoordt dat de aangekondigde amendementen ook de hypotheses regelen van personen die hun aangifte, ofwel uit eigen beweging ofwel op verzoek van het Rekenhof, wensen te verbeteren of die niet aan hun aangifteplicht hebben voldaan. De vigerende bepalingen blijven gelden, met dit verschil dat de door de aangifteplichtigen aangebrachte correcties en de lijst van de personen die hun aangifteplicht hebben verzuimd, niet langer in het Belgisch Staatsblad, maar op de webstek van het Rekenhof zullen worden gepubliceerd.

De heer Pieters wenst te weten of de webstek van het Rekenhof op het gebied van beveiliging dezelfde garanties biedt als de publicatie in het Belgisch Staatsblad, die gebaseerd is op de schriftelijke aangiften van de betrokkenen, die gearchiveerd worden en in beveiligde bewaring worden opgeslagen.

De heer Delpérée formuleert twee opmerkingen.

1. Permanentie. De vraag rijst waarom er gekozen wordt voor een vaste datum waarop de aangifte moet worden ingediend, bijvoorbeeld 1 januari. Is het niet verkieslijk te opteren voor een permanente aangifteprocedure waarbij de aangifteplichtige elke wijziging in zijn mandaten onmiddellijk eventueel elektronisch aan het Rekenhof zou meedelen ? Anders loopt men « een oorlog achter ». Een permanente aangifteprocedure biedt de publieke opinie op elk ogenblik de « politieke waarheid » over het mandatenpakket van de aangifteplichtigen.

2. Transparantie. Met betrekking tot de vraag of een foutieve aangifte niet automatisch tot een sanctie moet leiden, bestaat de geest van de wet erin dat aangifteplichtigen een lijst van hun mandaten moeten indienen die in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd zodat het publiek die kan verifiëren. Indien blijkt dat die aangifte fouten bevat, vrijwillig of onvrijwillig, dan beschikken de betrokkenen over de mogelijkheid om die te corrigeren. In een later stadium van de procedure kunnen er evenwel strafsancties volgen.

Met betrekking tot de inwerkingtreding acht de heer Anciaux de door de heer Delpérée voorgestelde permanente wijzigingsmogelijkheid interessant wanneer de elektronische aangifteprocedure wordt ingevoerd.

De heer Delpérée wijst erop dat de vertegenwoordigers van het Rekenhof tijdens de hoorzitting hun voorkeur hebben uitgesproken voor een vaste datum waarop de aangiften moeten worden ingediend. Spreker beklemtoont echter dat de elektronische aangifteprocedure nieuwe perspectieven opent.

De heer Claes merkt op dat de inwerkingtreding van de twee regelingen inzake (1) de uitbreiding van de aangifteverplichting inzake mandaten tot de kabinetsmedewerkers en (2) de elektronische mandatenaangifte aan elkaar moet worden gekoppeld. Anders zal het Rekenhof met praktische problemen te kampen krijgen.

Wat het voorstel van een permanente wijzigingsmogelijkheid betreft, stelt spreker dat dit bij een elektronische aangifte geen grote problemen zal veroorzaken. Maar de heer Claes pleit ervoor uitsluitend in de mogelijkheid daartoe te voorzien. Wanneer een verplichting wordt ingevoerd, zal de betrokkene die nog een papieren aangifte heeft ingediend, telkens een aangetekende brief met de wijziging naar het Rekenhof moeten sturen, hetgeen de administratieve rompslomp nog zal verhogen. Er zou in elk geval in een vaste datum moeten worden voorzien waarop de wijzigingen moeten zijn meegedeeld. Het Rekenhof zou hierover echter eerst moeten worden geraadpleegd.

De heer Pieters heeft zowel praktische als juridische reserves met betrekking tot de permanente wijzigingsmogelijkheid van de mandatenaangifte.

1. Praktisch. De permanente aangifteprocedure is de traagste. Niet alle aangifteplichtigen zullen er steeds aan denken een wijziging in hun mandatenpakket onmiddellijk aan het Rekenhof mee te delen. Wanneer er niemand de betrokkenen aan herinnert dat zij tegen een bepaalde datum hun mandatenaangifte moeten indienen of aanpassen, dan dreigen er velen dat te zullen vergeten.

2. Juridisch. Er geldt een aangifteverplichting waaraan moet worden voldaan. Met een permanente wijzigingsmogelijkheid bestaat het gevaar dat sommigen stil zullen blijven zitten en pas hun aangifte zullen indienen of wijzigen wanneer er onweer op komst is. Het kan niet de bedoeling zijn dat de betrokkenen pas hun aangifte wijzigen wanneer zij de druk van de pers beginnen te voelen. Dat probleem wordt nog acuter wanneer de gegevens worden bekendgemaakt op een webstek die niet op een bepaalde datum gefixeerd is zoals een publicatie in het Belgisch Staatsblad. Daarom spreekt de heer Pieters zijn voorkeur uit voor het behoud van een vaste datum waarop de « foto » wordt genomen van het mandatenpakket en het vermogen.

Met betrekking tot de inwerkingtreding van de nieuwe regelingen pint spreker zich niet vast op 1 januari 2014. Het mag evengoed 1 juli 2014 zijn. De in de wetsvoorstellen bepaalde verplichtingen betreffen immers toch de situatie op 1 januari. Het enige probleem dat kan rijzen wanneer wordt gekozen voor een inwerkingtreding op 1 januari 2014, is dat de procedure dan ook diezelfde dag van toepassing wordt. Daarom zou kunnen worden overwogen de wet te laten in werking treden op 1 juli zodat de procedures kunnen ingaan op 1 januari van het daarop volgende jaar.

De heer Miller zegt eveneens zijn steun toe aan de voorstellen van de heer Claes, onder meer omdat ze kostenbesparend zijn. Voorts is hij ook het voorstel van de heer Delpérée genegen over de permanente wijzigingsmogelijkheid, inzonderheid de door deze laatste geponeerde notie van « de politieke waarheid op elk ogenblik », met dien verstande dat er in een vaste datum dient te worden voorzien waarop eventuele wijzigingen moeten zijn meegedeeld, bijvoorbeeld 31 december.

De heer Mahoux vraagt aan de heer Claes in welk opzicht hij denkt dat de elektronische aangifte het Rekenhof werk zal besparen en tot een vermindering van de kosten zal leiden.

De heer Claes legt uit dat de elektronische procedure alle betrokkenen de mogelijkheid biedt te besparen op portokosten. Het Rekenhof heeft momenteel gigantisch veel werk, omdat het alle aangiftes moet klasseren, bewaren en na een tijd terugsturen. Met een elektronische aangifte is er geen handmatig klassement meer nodig, worden de aangiftes elektronisch bewaard en verloopt de verzending via e-mail. Ook de controle wordt gemakkelijker, aangezien men onmiddellijk kan zien wie zijn aangifte niet heeft verstuurd. Dit zou moeten leiden tot besparingen op het gebied van personeel en kantoren.

De heer Cheron merkt op dat informatisering altijd twee vragen oproept, namelijk rond authenticiteit en veiligheid. Het gevaar dat er netwerken worden gekraakt, is enorm. Hoe denkt men te garanderen dat de aangifte wel degelijk door de betrokkene zelf is gedaan ?

De heer Ide herinnert eraan dat hij tijdens de hoorzittingen had aangeraden om na te gaan hoe de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid werkt. De e-Health-technologie garandeert de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Een bewijs hiervan is dat de artsen, die erg bezorgd zijn om dit aspect, achter het e-Health-systeem staan.

De identificatie, de authentificatie en de autorisatie vormen een andere kwestie. Ook in dit verband is de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid erin geslaagd aanzienlijke eisen te stellen. Het spreekt voor zich dat er geen sprake van is dat aangiftes gewoon via e-mail mogen worden verstuurd zonder verdere garantie. Men dient zich in elk geval te baseren op de volledige knowhow die reeds binnen de federale overheidsdiensten werd vergaard.

De heer Pieters stelt vast dat enorm veel burgers gebruik maken van Tax-on-web, dat een beveiligd systeem is, ook al zijn de garanties inzake bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet absoluut. Hij ziet niet in waarom de gegevens van de politieke mandatarissen een betere bescherming zouden moeten genieten dan die van de gewone burgers.

De heer Anciaux ziet ook niet echt wat het probleem is. Wanneer men zijn aangifte verstuurt met de post, is dat via een brief waarop men zijn handtekening heeft gezet. De kans is klein dat het Rekenhof de echtheid van al deze handtekeningen nagaat. Het probleem inzake authenticiteit doet zich bijgevolg op dezelfde manier voor als bij een schriftelijke aangifte.

De heer Moureaux herinnert eraan dat de elektronische aangifte enkel de aangifte van mandaten betreft. Die is niet vertrouwelijk aangezien de lijst met de mandaten wordt gepubliceerd.

De heer Delpérée vindt dat informatica de problematiek niet verandert. Men kan evengoed schriftelijk een valse aangifte doen.

De heer Claes zegt dat het aan het Rekenhof toekomt om de nadere regels uit te werken op grond waarvan de elektronische aangifte moet verlopen, zoals het dat momenteel doet in zijn vademecum.

De heer Cheron merkt op dat hij het niet heeft gehad over de vertrouwelijkheidskwestie, maar over de authenticiteit. Hij benadrukt gewoon het feit dat in de huidige stand van de wetgeving een elektronische authentieke akte ontbreekt.

De heer Ide wijst erop dat indien men op dit moment de aangifte zelf overhandigt aan het Rekenhof, men een ontvangstbevestiging ontvangt op basis van zijn identiteitskaart die moet worden voorgelegd. Dat is echter niet het geval voor de meerderheid van de aangevers, die hun documenten met de post verzenden.

Indien men gebruik maakt van digitale technologie, gaat het niet enkel om authentificatie, maar ook om identificatie en autorisatie. Deze technologie bestaat via de elektronische identiteitskaart. Dan zijn er garanties op elk niveau die misschien nog sterker zijn dan bij een verzending met de post.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN

A. Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van artikel 1 van de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen, nr. 5-930/1

Artikel 1

Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Artikel 2

Amendement nr. 1

De heer Ide c.s. dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-930/2), dat ertoe strekt om de woorden « of experten met een bijzondere opdracht » te doen vervallen.

De heer Ide legt uit dat het niet de bedoeling was experten met een tijdelijke opdracht aan de aangifteverplichting te onderwerpen. De tekst wordt, wat dat betreft, dus verduidelijkt.

Amendement nr. 1 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel 2 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Artikel 3 (nieuw)

Amendement nr. 2

De heer Ide c.s. dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat nr. 5-930/2), dat strekt om een artikel 3 (nieuw) in te voegen, om de verplichting voor de vaste experten, de kabinetsleden en de leden van de beleidscellen om een vermogensaangifte in te dienen, op te heffen.

Het is de bedoeling de kosten die het aannemen van het voorstel van bijzondere wet met zich brengt wat te verlichten. Aangezien de doelstelling vooral transparantie is, zal de wetgever er zich in een eerste fase toe beperken de vaste experten, de kabinetsleden en de leden van de beleidscellen te verplichten alleen hun mandaten aan te geven.

Amendement nr. 2 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Artikel 4 (nieuw)

Amendement nr. 3

De heer Ide dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-930/2), dat ertoe strekt om een artikel 4 (nieuw) in te voegen, om artikel 6, eerste lid, van de bijzondere wet van 26 juni 2004 aan te vullen om te preciseren dat de informatie over de personen die tot de nieuwe categorieën aangifteplichtigen behoren aan het Rekenhof zal worden overgezonden door de secretaris van elke regering bedoeld in artikel 1, punt 1, van de bijzondere wet van 2 mei 1995.

Dat amendement beantwoordt aan een opmerking van de vertegenwoordigers van het Rekenhof, die op een vergetelheid in het voorstel van bijzondere wet hadden gewezen.

Amendement nr. 3 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Artikel 5 (nieuw)

Amendement nr. 4

De heer Ide c.s. dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-930/2), dat ertoe strekt om een artikel 5 (nieuw) in te voegen, dat de datum van inwerkingtreding van de tekst vastlegt op 1 juli 2014.

Tijdens de hoorzitting heeft het Rekenhof gesuggereerd de nieuwe wetgeving om organisatorische redenen in werking te laten treden op 1 januari van het jaar volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Er wordt voor gekozen de inwerkingtreding vast te leggen op het begin van de nieuwe zittingsperiode, zodat ze onmiddellijk voor alle nieuw verkozenen geldt.

Amendement nr. 4 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.


Na het aannemen van de vier amendementen die tevens de bijzondere wet van 26 juni 2004 wijzigen, vond de commissie het nodig het opschrift van het voorstel van bijzondere wet te veranderen. Dat wordt « Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetgeving inzake de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen, met het oog op de uitbreiding van het toepassingsgebied ervan tot de vaste experten, kabinetsleden en leden van de beleidscellen van de ministeriële kabinetten ».

B. Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen, nr. 5-1022/1

Artikel 1

Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Artikel 2

Amendement nr. 1

De heer Ide c.s. dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-1022/2), dat ertoe strekt om artikel 1, punt 15, van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen, te vervangen.

De heer Ide legt uit dat het niet de bedoeling was de deskundigen met een tijdelijke opdracht aan de aangifteverplichting te onderwerpen. De tekst wordt, wat dat betreft, verduidelijkt.

Amendement nr. 1 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel 2 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Artikel 3 (nieuw)

Amendement nr. 2

De heer Ide c.s. dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-1022/2), dat ertoe strekt om een artikel 3 (nieuw) in te voegen, om de verplichting van een vermogensaangifte voor de vaste experten, de kabinetsleden en de leden van de beleidscellen in te trekken.

Het is de bedoeling de kosten die het aannemen van het wetsvoorstel met zich brengt, wat te verlichten. Aangezien de doelstelling vooral transparantie is, zal de wetgever er zich in een eerste fase toe beperken de vaste experten, de kabinetsleden en de leden van de beleidscellen te verplichten alleen hun mandaten aan te geven.

Amendement nr. 2 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Artikel 4 (nieuw)

Amendement nr. 3

De heer Ide dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-1022/2), dat ertoe strekt om een artikel 4 (nieuw) in te voegen, om artikel 6, eerste lid, 1º van de wet van 26 juni 2004 aan te vullen om te preciseren dat de informatie over de personen die tot de nieuwe categorieën aangifteplichtigen behoren aan het Rekenhof zal worden overgezonden door de secretaris van de Ministerraad.

Dat amendement beantwoordt aan een opmerking van de vertegenwoordigers van het Rekenhof, die op een vergetelheid in het wetsvoorstel hadden gewezen.

Amendement nr. 3 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Artikel 5 (nieuw)

Amendement nr. 4

De heer Ide c.s. dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-1022/2), dat ertoe strekt om een artikel 5 (nieuw) in te voegen, dat de datum van inwerkingtreding van de tekst vastlegt op 1 juli 2014.

Bij de hoorzitting heeft het Rekenhof gesuggereerd de nieuwe wetgeving om organisatorische redenen in werking te laten treden op 1 januari van het jaar volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Er wordt voor gekozen de inwerkingtreding vast te leggen op het begin van de nieuwe zittingsperiode, zodat ze onmiddellijk voor alle nieuw verkozenen geldt.

Amendement nr. 4 wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.


Na het aannemen van de vier amendementen die tevens de wet van 26 juni 2004 wijzigen, vond de commissie het nodig het opschrift van het wetsvoorstel te veranderen. Dat wordt « Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving inzake de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen, met het oog op de uitbreiding van het toepassingsgebied ervan tot de vaste experten, kabinetsleden en leden van de beleidscellen van de ministeriële kabinetten ».

C. Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetgeving wat de elektronische mandatenaangifte betreft, nr. 5-1961/1

Artikelen 1 en 2

De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikelen 2/1 en 2/2 (artikelen 3 en 4 nieuw)

Amendementen nrs. 1 en 2

De heer Claes dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-1961/2) dat ertoe strekt in artikel 2,§ 2, van de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen, de woorden « in het Belgisch Staatsblad » te vervangen door de woorden « op zijn webstek ».

De heer Claes dient vervolgens amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-1961/2) dat ertoe strekt een vergelijkbare wijziging aan te brengen in artikel 6,§ 3, van dezelfde bijzondere wet.

De heer Claes legt uit dat het de bedoeling is de lijsten van mandaten niet meer in het Belgisch Staatsblad bekend te maken, maar op de webstek van het Rekenhof te laten verschijnen. Amendement nr. 2 bepaalt hetzelfde voor de bekendmaking van de lijsten van de personen die niet aan hun aangifteplicht hebben voldaan.

Deze wijziging zorgt voor een administratieve vereenvoudiging, terwijl de transparantie gewaarborgd blijft.

De amendementen nrs. 1 en 2 worden achtereenvolgens eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikelen 3 en 4 (artikelen 5 en 6 nieuw)

De artikelen 3 en 4 worden zonder bespreking achtereenvolgens eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikel 4/1 (artikel 7 nieuw)

Amendement nr. 3

De heer Claes dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-1961/2) dat ertoe strekt een artikel 4/1 (nieuw) in te voegen. De bedoeling is, zoals voor de amendementen nrs. 1 en 2, te bepalen dat de definitieve lijsten van mandaten en de lijst van personen die niet aan hun aangifteplicht hebben voldaan, niet meer in het Belgisch Staatsblad bekend worden gemaakt, maar op de webstek van het Rekenhof worden vermeld.

Amendement nr. 3 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikel 5 (artikel 8 nieuw)

Amendement nr. 4

De heer Claes dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-1961/2) dat ertoe strekt artikel 5 te vervangen om in de mogelijkheid te voorzien verbeteringen te bezorgen aan het Rekenhof zowel op papieren drager als elektronisch. De verbeteringen worden vervolgens aangebracht op de webstek van het Rekenhof.

Amendement nr. 4 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezig leden.

Artikel 5/1 (artikel 9 nieuw)

Amendement nr. 5

De heer Claes dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-1961/2) dat ertoe strekt in artikel 11 van de bijzondere wet van 26 juni 2004, de woorden « in het Belgisch Staatsblad » te vervangen door de woorden « op zijn webstek ».

Het amendement strekt ertoe de tekst in overeenstemming te brengen met de door de vorige amendementen aangebrachte wijzigingen.

Amendement nr. 5 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikel 6 (artikel 10 nieuw)

Amendement nr. 6

De heer Claes dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-1961/2) dat ertoe strekt artikel 6 te vervangen en de datum van inwerkingtreding van de wet vast te stellen op 1 januari van het jaar volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Dit amendement volgt de aanbeveling van het Rekenhof over de twee voorstellen die in de Kamer van volksvertegenwoordigers werden ingediend om een elektronische aangifte voor de mandaten in te voeren.

Amendement nr. 6 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.


Ingevolge de goedkeuring van de voormelde amendementen wordt het opschrift van het voorstel van bijzondere wet vervangen door wat volgt : « Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetgeving met betrekking tot de elektronische mandatenaangifte en de bekendmaking van de mandatenlijsten op de webstek van het Rekenhof ».

D. Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving wat de elektronische mandatenaangifte betreft, nr. 5-1962/1

Artikelen 1 en 2

De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikelen 2/1 en 2/2 (nieuwe artikelen 3 en 4)

Amendementen nrs. 1 en 2

De heer Claes dient vervolgens amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-1962/2), dat ertoe strekt in artikel 2, § 2, van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen, de woorden « in het Belgisch Staatsblad » te vervangen door de woorden « op zijn webstek ».

De heer Claes dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-1962/2), dat ertoe strekt een vergelijkbare wijziging aan te brengen in artikel 6, § 3, van dezelfde wet.

De heer Claes legt uit dat het de bedoeling is om de lijsten van mandaten niet meer in het Belgisch Staatsblad te laten publiceren, maar op de webstek van het Rekenhof. Amendement nr. 2 wil hetzelfde doen voor de publicatie van de lijsten van de personen die niet aan hun aangifteplicht hebben voldaan.

Deze wijziging zorgt voor een administratieve vereenvoudiging, terwijl de transparantie gewaarborgd blijft.

De amendementen nrs. 1 en 2 worden achtereenvolgens eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikel 3 (nieuw artikel 5)

Artikel 3 wordt zonder verdere bespreking eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikel 4 (nieuw artikel 6)

Amendement nr. 3

De heer Claes dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-1962/2), dat ertoe strekt het voorgestelde artikel 4, § 1, tweede lid, te vervangen teneinde de mogelijkheid van een elektronische aangifte voor de vermogensaangiften te schrappen.

De heer Claes legt uit dat in tegenstelling tot artikel 4 van het voorstel van bijzondere wet nr. 5-1961/1, artikel 4 van dit voorstel bepaalde dat de vermogensaangiften ook elektronisch kunnen worden ingediend. Dit amendement wil deze anomalie dan ook rechtzetten.

Amendement nr. 3 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel 4 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikel 4/1 (nieuw artikel 7)

Amendement nr. 4

De heer Claes dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-1962/2), dat een artikel 4/1 (nieuw) invoegt. Net zoals voor de amendementen nrs. 1 en 2 is het ook hier de bedoeling de definitieve lijst van mandaten en de definitieve lijst van de overtreders niet meer in het Belgisch Staatsblad te laten publiceren, maar op de webstek van het Rekenhof.

Amendement nr. 4 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikel 5 (nieuw artikel 8)

Amendement nr. 5

De heer Claes dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat,, nr. 5-1962/2), dat ertoe strekt artikel 5 te vervangen, teneinde te voorzien in de mogelijkheid om verbeteringen te bezorgen aan het Rekenhof, hetzij elektronisch, hetzij schriftelijk. De verbeteringen worden vervolgens aangebracht op de webstek van het Hof.

Amendement nr. 5 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikel 5/1 (nieuw artikel 9)

Amendement nr. 6

De heer Claes dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-1962/2), dat ertoe strekt in artikel 11, eerste lid, van de wet van 26 juni 2004 de woorden « in het Belgisch Staatsblad » te vervangen door de woorden « op zijn webstek ».

Het amendement strekt ertoe de tekst in overeenstemming te brengen met de wijzigingen die door de vorige amendementen werden aangebracht.

Amendement nr. 6 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Artikel 6 (nieuw artikel 10)

Amendement nr. 7

De heer Claes dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-1962/2), dat ertoe strekt artikel 6 te vervangen en de datum van inwerkingtreding vast te stellen op 1 januari van het jaar volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Dit amendement volgt de aanbeveling van het Rekenhof toen het zijn advies heeft gegeven over de twee voorstellen die in de Kamer van volksvertegenwoordigers werden ingediend en die ertoe strekten de elektronische mandatenaangifte in te voeren.

Amendement nr. 7 wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.


Ingevolge de goedkeuring van de voormelde amendementen wordt het opschrift van het wetsvoorstel vervangen door wat volgt : « Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving met betrekking tot de elektronische mandatenaangifte en de bekendmaking van de mandatenlijsten op de webstek van het Rekenhof ».

V. STEMMINGEN OVER HeT GEHEEL

Het aldus geamendeerde voorstel van bijzondere wet nr. 5-930/1 in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde wetsvoorstel nr. 5-1022/1 in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde voorstel van bijzondere wet nr. 5-1961/1 in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde wetsvoorstel nr. 5-1962/1 in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het uitbrengen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitster,
Bert ANCIAUX. Francis DELPÉRÉE. Sabine de BETHUNE.