5-1933/1 | 5-1933/1 |
17 JANUARI 2013
De Grondwet is allerminst een onveranderlijke tekst. De wijzigingen die de Grondwetgever meent te moeten invoeren, houden rekening met veranderingen van de maatschappij en ook met de politieke en institutionele evolutie van de Staat. Diverse bepalingen zijn evenwel bedoeld om het fundamentele karakter en de stabiliteit van de grondwetsvoorschriften te beschermen; dat wil zeggen dat elke wijziging moet beantwoorden aan een noodzaak en niet het gevolg mag zijn van de waan van de dag.
Deze verantwoording is bedoeld om het noodzakelijke karakter van de voorgestelde wijziging aan te tonen.
Enerzijds is België, onder de invloed van mondialisering en immigratie, voortaan een samenleving waar verschillende culturen en overtuigingen thuis zijn. We moeten echter vaststellen dat aan het begin van de 21e eeuw deze overtuigingen naar radicalisme neigen. Dit geldt voor de levensbeschouwelijke overtuigingen als dusdanig, maar ook voor de publieke opinie.
Men mag bovendien niet blind zijn voor de aanzienlijke evolutie van de zeden met de opkomst van — met name seksuele en door paus Benedictus XVI « creatief » genoemde — minderheden die meteen allerhande eisen stellen.
Tot slot vormt de Staat zelf het middelpunt van grootschalige politieke en institutionele wijzigingen. De verdere uitbouw van de federalisering van de Staat, die wordt bekrachtigd door de constitutieve autonomie van de deelgebieden, en dus een een geleidelijke verwijdering van de gemeenschappelijke grondwettelijke basis, vergt een krachtige bevestiging van de grondbeginselen.
Naast de verdere uitbouw van het federalisme in België heeft ook het lidmaatschap van België bij de Europese Unie een invloed op het karakter van de Staat. De uitbreiding van de Unie geeft met name aanleiding tot debatten die met overtuigingen te maken hebben : eerbiediging van de democratische rechten en vrijheden in alle lidstaten, al dan niet bevestigen van de christelijke oorsprong van Europa, informele ontmoetingen tussen de christelijke kerken en de Europese instanties, toetreding van staten met een moslimbevolking, ... Het ontbreken van een specifiek Europese Grondwet versterkt bovendien de rol en het belang van de grondwetten van de lidstaten zelf, zoals men kan vaststellen binnen een ander domein, met de opname in de Grondwet van een gulden regel inzake begrotingstekort.
De combinatie van deze elementen heeft tot gevolg dat de Belgische Grondwet in zijn huidige staat onvoldoende beschermd is wat de bevestiging van het neutrale karakter van de Staat en de onpartijdigheid van de overheid betreft. Uit de huidige bepalingen kan men wel het « seculiere » karakter van de Staat afleiden, zoals professor grondwettelijk recht Francis Delpérée in de krant Le Soir in herinnering brengt (1) . Dat dit debat wordt gedragen door de pers en niet langer enkel in academische kringen wordt gevoerd, bewijst de interesse van de publieke opinie hiervoor.
Een deductieve lezing is dan ook niet langer voldoende, gelet op de elementen die net zijn aangehaald : multiculturaliteit, diversiteit van overtuigingen, evolutie van de zeden, overdracht van nationale soevereiniteit, ...
Zo kan men uit de rechten die men de Belgen toekent in titel II van de Grondwet afleiden dat de overheid deze rechten garandeert. Erkennen dat « De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd ... » (artikel 19) volstaat echter niet om hieruit af te leiden dat de Staat als politieke entiteit niet tot een geloofsovertuiging behoort. Dat geen enkele burger « kan worden gedwongen op enigerlei wijze deel te nemen aan handelingen en aan plechtigheden van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden » volstaat evenmin om de confessionele neutraliteit van de Staat te verzekeren. Dezelfde redenering geldt voor artikel 24, dat in overeenstemming met de mechanismen van de federalisering van de Staat de gemeenschappen verplicht « neutraal onderwijs » in te richten.
Eigenlijk zou een Staat best katholiek, islamitisch, vrijzinnig, ..., kunnen zijn en godsdienstvrijheid toelaten, geen confessionele verplichtingen aan de burgers opleggen, noch zich « met de benoeming of de installatie der bedienaren van enige eredienst » bemoeien (artikel 21). De Grondwetgever moet evenwel lessen uit het verleden trekken : zodra een Staat zich met een geloof identificeert, neigt die er uiteindelijk altijd toe de neutraliteit niet te eerbiedigen of zelfs te verwerpen.
Hoewel de indieners van dit voorstel de hierboven geciteerde mening van professor Delpérée delen, namelijk dat veel van de huidige bepalingen van de Grondwet reeds bijdragen tot het « neutrale karakter » van België, menen zij dat dit niet voldoende is en dat de beginselen van neutraliteit en onpartijdigheid duidelijk in de Grondwet moeten worden verankerd. Het komt erop neer de risico's op ontsporingen nu en in de toekomst te voorkomen. Alvorens die aan te halen, moet men een duidelijk onderscheid maken tussen de begrippen « seculiere Staat » enerzijds en « neutraliteit » en « onpartijdigheid » anderzijds.
Er moet vooraf een opmerking worden gemaakt : de woordkeuze die vereist is bij het opstellen van de Grondwet is uiterst belangrijk. Het gaat hier niet om muggenzifterij. Men is hier verplicht tot een zo groot mogelijke precisie en duidelijkheid. Men moet ervoor zorgen dat de tekst zo goed mogelijk wordt begrepen, niet alleen door gespecialiseerde juristen, maar door alle burgers. Dubbelzinnigheid in de Grondwet is een geduchte tegenstander van de democratie : dit moet onafgebroken worden bestreden.
Om in dezelfde lijn een voorbeeld te geven van wat men moet voorkomen, kunnen we artikel 24, § 1,aanhalen : « De scholen ingericht door openbare besturen bieden, tot het einde van de leerplicht, de keuze aan ... » Dat de verplichting wordt opgelegd om het aanbod te organiseren, kan niemand ontkennen. Aanbieden betekent niet zomaar dat de leerlingen verplicht zijn om te kiezen. We weten echter dat dit verplichte aanbod als basis geldt voor de verplichting voor alle leerlingen om lessen godsdienst of zedenleer te volgen. Op basis van deze terminologische onduidelijkheid heeft in de Franse Gemeenschap het Cedep, dat bestaat uit verenigingen en vakbonden die het officieel onderwijs vertegenwoordigen, zich unaniem uitgesproken om het volgen van levensbeschouwelijke vakken in het secundair onderwijs facultatief te maken (2) .
Vanuit die logica oordelen de indieners van het voorstel dat de Franse term « laïcité », die het vaakst wordt aangehaald om de doelstellingen van dit voorstel uit te drukken, teveel dubbelzinnigheid oproept. In het Belgische systeem heeft dit woord immers een dubbele betekenis, een politieke en een filosofische (3) . Als men niet oplet kan een dergelijke onvergeeflijke dubbelzinnigheid een resultaat tot gevolg hebben dat exact het tegenovergestelde is van wat men voor ogen had. Wanneer men in het Frans bepaalt dat de « laïcité » van de Staat gegarandeerd is, zou men immers kunnen denken dat de Staat de engagementen en doelstellingen van de vrijzinnigheid bekrachtigt in tegenstelling tot godsdienstige en levensbeschouwelijke stromingen. Door die totale omkering schrijft François De Smet, een bekende auteur op dit gebied, het volgende : « Conceptuellement, la laïcité possède une originalité qui rend laborieux son juste saisissement, c'est une « boîte noire » philosophique » (4) . Dit blijkt uit artikel 4 van de statuten van het Centre d'action laïque, dat de twee afzonderlijke definities expliciet en bewust bundelt (5) . Nadine Rosa-Rosso en Marc Jacquemain besluiten dat « si un citoyen peut être laïque dans les deux sens à la fois, ce n'est pas possible pour un État : un État qui se définirait comme philosophiquement laïque, cesserait, par le fait même d'être politiquement laïque » (6) .
De termen « neutraliteit » en « onpartijdigheid » daarentegen maken een grondwettelijke bevestiging mogelijk zonder enige ambiguïteit. Wanneer ze aan elkaar worden gekoppeld omschrijft neutraliteit de hoedanigheid van de Staat en kenmerkt zijn onpartijdigheid het optreden van de overheid. Beide begrippen verhouden zich wederkerig tot elkaar. Ze versterken elkaar, aangezien ze allebei tegelijkertijd oorzaak en gevolg zijn : omdat de Staat neutraal is, is het optreden van de overheid onpartijdig en omgekeerd is omdat het optreden van de overheid onpartijdig is, de Staat neutraal. Deze wederkerigheid vormt de basis voor het noodzakelijke karakter van een volledig onpartijdige houding van elkeen die een deel van het overheidsgezag uitoefent : niet alleen in zijn optreden, maar ook in zijn voorkomen, zoals het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft bevestigd (7) . Elk teken van levensbeschouwelijke overtuiging is met andere woorden verboden bij de uitoefening van het overheidsgezag.
Bij het begin van deze verantwoording hebben de indieners de algemene motieven in herinnering gebracht waarom het belangrijk is om aan de Belgische Grondwet een bijkomend artikel toe te voegen waarin wordt verklaard : « De Staat is neutraal. Het optreden van de overheid is onpartijdig. ». Nu moet men verantwoorden waarom dit voorstel tot wijziging moet worden ingediend, besproken en aangenomen.
De grondwettelijke bevestiging van de neutraliteit en de onpartijdigheid van de Staat, bovenop die van de vrijheden en de rechten die de Grondwet de Belgische burgers toekent (bijvoorbeeld in artikel 10 de gelijkheid van vrouwen en mannen) betekent zonder enige mogelijke vorm van dubbelzinnigheid de bevestiging van de scheiding, de wederzijdse niet-inmenging van de Staat enerzijds en de godsdiensten en levensbeschouwingen die erkend en vertegenwoordigd zijn op het nationale grondgebied anderzijds. Dit is ook een ondubbelzinnige bevestiging van de overheersende positie die de rechtsstaat inneemt ten opzichte van elke godsdienstige of filosofische overtuiging. Het is de rechtsstaat die de individuele vrijheden, de vrije keuze van geloof, het recht op verscheidenheid garandeert. Voor zover hij neutraal en onpartijdig is, is het de rechtsstaat die het samenleven van cultureel verschillende bevolkingsgroepen met de meeste zekerheid garandeert alsook het samenleven van de verschillende overtuigingen op een vredevolle en respectvolle manier.
Recente gebeurtenissen die voortvloeien uit religieus radicalisme (8) hebben aangetoond dat het tegenwoordig noodzakelijk is om de dominantie van de rechtsstaat — die zelf slechts mogelijk en aanvaardbaar is wanneer de Staat net neutraal en onpartijdig is — te vrijwaren tegen elke theologisch-politiek getinte stroming die de wetten van de democratie, dit wil zeggen de wetten van het volk, wil vervangen door de toepassing van wetten van « goddelijke » oorsprong.
Het is belangrijk de democratie uit te rusten met democratische instrumenten waarmee ze zich kan verdedigen tegen haar vijanden die de vrijheden willen fnuiken. Door de bevestiging van de neutraliteit van de Staat en het onpartijdige optreden van de overheid in de Grondwet zou men van de politieke stromingen die zich willen kandidaat stellen bij de verkiezingen op de verschillende bestuursniveaus, kunnen eisen dat ze een verklaring ondertekenen waarin de essentiële humanistische waarden worden erkend die worden vermeld en bevestigd in de verschillende bepalingen van de Grondwet. Anders kunnen ze zich geen kandidaat stellen bij de verkiezingen.
Deze wijziging wordt voorgesteld in titel II van de Grondwet. Het feit dat het Grondwettelijk Hof enkel bevoegd is om de naleving hiervan door de wetten en decreten te controleren, versterkt de gevolgen van het voorstel.
Deze Grondwetswijziging strekt ertoe de neutraliteit van de Staat vast te leggen en de onpartijdigheid van zijn optreden en zal een betere bescherming meebrengen van de mensenrechten alsook van de fundamentele vrijheden.
Deze wijziging past perfect binnen de betrachting van de preconstituante om titel II van de Grondwet te herzien, teneinde nieuwe bepalingen in te voegen die de bescherming moeten verzekeren van de rechten en vrijheden gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. (9) .
Richard MILLER. | |
Christine DEFRAIGNE. | |
Gérard DEPREZ. | |
François BELLOT. | |
Jacques BROTCHI. |
Enig artikel
In titel II van de Grondwet wordt een artikel 10bis ingevoegd, luidende : « De Staat is neutraal. Het optreden van de overheid is onpartijdig. »
22 november 2012.
Richard MILLER. | |
Christine DEFRAIGNE. | |
Gérard DEPREZ. | |
François BELLOT. | |
Jacques BROTCHI. |
(1) Francis Delpérée, in Le Soir, Brussel, 13 november 2012.
(2) Perscommuniqué van het Cedep van 26 april 2012, http://www.cedep.be/default.asp ?contentID=34.
(3) Cf. Du bon usage de la laïcité, Marc Jacquemain en Nadine Rosa-Rosso, Aden, Brussel, 2008, blz. 5 : « Un État est « laïque » (...) s'il ne reconnaît aucun privilège à une religion ou option philosophique en particulier et donc prévoit — conformément à la Déclaration universelle des droits de l'Homme — la libre cohabitation des cultes au sein de la société, dans le respect du droit commun. Mais le mot « laïcité » désigne aussi un concept tout différent : à savoir l'adhésion à une option philosophique particulière, caractérisée par le refus de toute référence à une vérité révélée ou à l'existence d'entités « surnaturelles ». »
(4) François De Smet, Vers une laïcité dynamique. Réflexion sur la nature de la pensée religieuse, Brussel, Académie en poche, 2012, blz. 27.
(5) Statuten van het Centre d'action laïque, http://www.laicite.be/le_cal/2_4_2_les_statuts : « Par laïcité, il faut entendre d'une part : la volonté de construire une société juste, progressiste et fraternelle, dotée d'institutions publiques impartiales, garante de la dignité de la personne et des droits humains assurant à chacun la liberté de pensée et d'expression, ainsi que l'égalité de tous devant la loi sans distinction de sexe, d'origine, de culture ou de conviction et considérant que les options confessionnelles ou non confessionnelles relèvent exclusivement de la sphère privée des personnes. Et d'autre part : l'élaboration personnelle d'une conception de vie qui se fonde sur l'expérience humaine, à l'exclusion de toute référence confessionnelle, dogmatique ou surnaturelle, qui implique l'adhésion aux valeurs du libre examen, d'émancipation à l'égard de toute forme de conditionnement et aux impératifs de citoyenneté et de justice. »
(6) In : Du bon usage de la laïcité, op. cit., blz. 6.
(7) Arrest Singh vs. Frankrijk, nr. 44774/98, § 105, CEDH 2005-XI. Zie ook de omzendbrief nr. 573 van 17 augustus 2007 met betrekking tot het deontologisch kader voor de ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt; alsook het Franse Rapport Stasi au Président de la République, 11 december 2003, blz. 22 : « Il faut que l'administration soumise au pouvoir politique, donne non seulement toutes les garanties de neutralité mais en présente aussi les apparences pour que l'usager ne puisse douter de sa neutralité. »
(8) Men kan de vrijheidsbeknottende woorden en handelingen aanhalen van de extremistische splinterpartij « Sharia4Belgium » of het fundamentalistische programma van de partij die ten onrechte « Islam » wordt genoemd.
(9) Wetgevingsstuk nr. 4-1777/4.