5-1934/1

5-1934/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

17 JANUARI 2013


HERZIENING VAN DE GRONDWET


Herziening van titel II van de Grondwet, om nieuwe bepalingen in te voegen die de bescherming moeten verzekeren van de rechten en vrijheden gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

(Verklaring van de wetgevende macht, zie « Belgisch Staatsblad » nr. 135, tweede uitgave, van 7 mei 2010)


Voorstel tot herziening van de Grondwet teneinde artikel 30 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens in aangepaste vorm op te nemen in artikel 11

(Ingediend door de heer Richard Miller c.s.)


TOELICHTING


De indieners van dit voorstel zijn zich ervan bewust dat het onderwerp niet gemakkelijk is : ze willen dat er in de Grondwet een zelfverwijzende bepaling wordt opgenomen waardoor het onmogelijk wordt ongrondwettelijke principes te gebruiken op een manier die tegen deze principes indruist. Anders gezegd, is de wijziging van artikel 11, Titel II van de Grondwet, met als opschrift « De Belgen en hun rechten » bedoeld om de Belgen te beschermen tegen iedere vorm van misbruik van de fundamentele humanistische waarden voor vrijheidsbeperkende of antidemocratische doeleinden.

Recente gebeurtenissen maken zo'n zelfverwijzende bepaling absoluut noodzakelijk. Er zijn immers groeperingen van personen die deze waarden openlijk verwerpen en ertegen strijden, en die hun bestaan en activiteiten proberen te rechtvaardigen door naar de volgende waarden in de Grondwet te verwijzen : vrijheid van mening, vrijheid van meningsuiting, recht van vereniging, vrijheid van eredienst.

Volgens informatie die werd vrijgegeven door de diensten van de Veiligheid van de Staat, zijn er trouwens leden van de Belgische strijdkrachten onder toezicht gesteld omdat ze de salafistische ideologie aanhangen. Een onaanvaardbare situatie, waarbij gevreesd kan worden dat het Belgisch leger mensen opleidt die de democratie willen schaden of zelfs een gevaar kunnen vormen voor de Belgische militairen tijdens een operatie. Volgens de Veiligheid van de Staat kan hier evenwel niets tegen worden ondernomen, aangezien deze mannen en vrouwen zich kunnen beroepen op de bescherming waarop zij recht hebben krachtens de grondwet.

Dat de humanistische en democratische waarden tegen zichzelf worden gebruikt, is niet alleen in België het geval. Net als alle echte democratieën is België, om het met de definitie van Karl Popper te zeggen, een « open samenleving ». Dat wil zeggen dat de grondwettelijke beginselen als individuele vrijheid (artikel 12), de gelijkheid van alle Belgen voor de wet (artikel 10), de vrijheid van eredienst (artikelen 19 en 20) en de vrijheid van meningsuiting (artikel 25) gewaarborgd zijn. Ook zijn voor alle burgers de politieke rechten gewaarborgd.

De huidige evolutie van onze samenleving naar multiculturaliteit en een verscheidenheid aan religieuze overtuigingen versterkt uiteraard haar hoedanigheid van « open samenleving ». Hoewel deze nieuwe en krachtige ontwikkelingen, de « openheid » van België verhogen, veroorzaken ze ook moeilijkheden waar de politiek aandacht aan moet besteden en die, in de mate van het mogelijke, in democratische banen moeten worden geleid. Volgens de indieners van dit voorstel geldt dit in hoge mate voor de elementen waarvan hierboven sprake is.

In dezelfde lijn heeft de filosoof Jürgen Habermas het met betrekking tot de Duitse wetgeving over een « bijzondere dialektiek » waardoor een democratie verplicht wordt zichzelf te bevestigen en zichstrijdlustig op te stellen. Verwijzend naar de artikelen 21, 18 en 9 van de Fundamentele Duitse Wet, besluit hij dat, wanneer de Grondwet tegenstand ondervindt van vijanden van dezelfde vrijheid die zij waarborgt, automatisch de vraag rijst waar de grenzen van de politieke vrijheid liggen : tot op welk punt mag de democratie de vijanden van de democratie op een verdraagzame manier behandelen ? Zijn antwoord hierop is dat de democratische Staat, om zich niet bij de toestand neer te leggen, genoopt is zich onverdraagzaam op te stellen (1) .

Het spreekt vanzelf dat de wettelijke instrumenten die de democratie ter beschikking gesteld krijgt om zijn grondbeginselen te beschermen tegen misbruik met antihumanistische en antidemocratische bedoelingen, democratisch van aard moeten zijn. Dat is de reden waarom de Universele Verklaring van de rechten van de mens zelf als basis en inspiratie moet dienen voor de Grondwetgever.

Die Verklaring telt, na de preambule, dertig artikelen. Om precies te zijn, bevat ze negenentwintig artikelen die de rechten van de mens opsommen en een artikel 30 dat geen recht vaststelt, maar dat bepaalt dat deze rechten op restrictieve wijze dienen te worden geïnterpreteerd : « Geen bepaling in deze Verklaring zal zodanig mogen worden uitgelegd, dat welke Staat, groep of persoon dan ook, daaraan enig recht kan ontlenen om iets te ondernemen of handelingen van welke aard ook te verrichten, die vernietiging van een van de rechten en vrijheden, in deze Verklaring genoemd, ten doel hebben. » Christine Chanet, advocaat-generaal bij het hof van beroep te Parijs en adjunct-directrice voor mensenrechten en internationale burgerlijke en strafrechtelijke zaken, schrijft hierover : « ... on doit saluer la lucidité et la perspicacité des rédacteurs de la Déclaration universelle qui ont su prévoir les armes destinées à faire échec aux tentatives de destruction des droits qu'ils venaient d'édicter et de leurs successeurs qui, en élaborant les traités de mise en œuvre des droits et libertés fondamentaux, ont systématiquement suivi la même voie » (2) . Het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, verklaart in zijn inleiding dat « deze Verklaring ten doel heeft de universele en daadwerkelijke erkenning en toepassing van de rechten die daarin zijn nedergelegd te verzekeren », en bevestigt « haar diep geloof (...) in deze fundamentele vrijheden die de grondslag vormen voor gerechtigheid en vrede in de wereld en welker handhaving vooral steunt, enerzijds op een waarlijk democratische regeringsvorm, anderzijds op het gemeenschappelijk begrip en de gemeenschappelijke eerbiediging van de rechten van de mens waarvan die vrijheden afhankelijk zijn ». De indieners van dit voorstel leggen de nadruk op deze laatste woorden, die duidelijk maken dat er nood is aan een gemeenschappelijke eerbiediging van de rechten van de mens waaronder, bijvoorbeeld, de gelijkheid van de geslachten.

Dit voorstel tot wijziging van de Grondwet heeft dus als doel in de Grondwet een beginsel op te nemen waarmee het mogelijk wordt wettelijke bepalingen in te voeren die de democratie toelaten zichzelf te beschermen tegen vijanden van de vrijheid.

Deze wijziging wordt voorgesteld in titel II van de Grondwet. Het feit dat alleen het Grondwettelijk Hof bevoegd is om de naleving hiervan door de wetten en decreten te controleren, versterkt de werking van het voorstel. Deze wijziging past perfect binnen de betrachting van de preconstituante om titel II van de Grondwet te herzien, teneinde nieuwe bepalingen in te voegen die de bescherming moeten verzekeren van de rechten en vrijheden gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (3) .

Richard MILLER.
Jacques BROTCHI.
Christine DEFRAIGNE.
Gérard DEPREZ.
François BELLOT.

VOORSTEL


Enig artikel

In artikel 11 wordt na de woorden « ...ideologische en fiolosofische minderheden. » een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende : « Geen bepaling van titel zal zodanig mogen worden uitgelegd, dat welke Staat, groep of persoon dan ook, daaraan enig recht kan ontlenen om iets te ondernemen of handelingen van welke aard ook te verrichten, die vernietiging van een van de rechten en vrijheden, in deze titel genoemd, ten doel hebben. »

4 december 2012.

Richard MILLER.
Jacques BROTCHI.
Christine DEFRAIGNE.
Gérard DEPREZ.
François BELLOT.

(1) Jürgen Habermas, « De la tolérance religieuse aux droits culturels », in Cités, no hors-série, Voyages inédits dans la pensée contemporaine, dir. Y. C. Zarka, Paris, Presses universitaires de France, 2010, blz. 312-313.

(2) Christine Chanet, in La Déclaration universelle des droits de l'homme. Textes rassemblés, Paris, Gallimard/Folio, 1998, blz. 155.

(3) Wetgevingsstuk nr. 4-1777/4.