5-1697/1 | 5-1697/1 |
10 JULI 2012
Met dit wetsvoorstel wordt de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs vervangen door een nieuw enig artikel waarmee de algemene structuur van het onderwijs in België wordt vastgelegd.
Overeenkomstig artikel 127 van de Grondwet zijn de Gemeenschappen bevoegd voor het onderwijs met uitsluiting van :
1. de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht;
2. de minimale voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's;
3. de pensioenregeling.
Krachtens dit grondwetsartikel blijft de federale overheid derhalve bevoegd voor het vaststellen van de « minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma's ».
Daaronder moet volgens de Grondwetgever worden verstaan : « de voorwaarden die werkelijk bepalend zijn voor de waarde en dus ook de gelijkwaardigheid van de diploma's : dit zijn enkel de grote indelingen van het onderwijs in niveaus, leidend tot de uitreiking van diploma's en eindgetuigschriften, alsook de minimale globale duur die aan elk van deze niveaus moet worden besteed » (stuk Senaat, B.Z., 1988, nr. 100-2/1, blz. 3; Stuk Kamer, B.Z. 1988, nr. 10/59b-456/4, blz. 26).
Met « diploma's » worden einddiploma's bedoeld, dat wil zeggen diploma's met een zelfstandige finaliteit uitgereikt bij het afsluiten van een onderwijsniveau. De « minimale globale duur » wordt omschreven als de resultante van het aantal studiejaren, het aantal weken per jaar en het aantal uren per week. De duur kan worden uitgedrukt in een totaal aantal uren of kredietpunten en eventueel in een aantal minimumjaren.
« Minimaal » betekent dat elke Gemeenschap wel hogere eisen mag stellen, maar niet mag dalen beneden de federaal vastgelegde drempel. De minimale voorwaarden voor het behalen van diploma's hebben per definitie geen betrekking op de inhoud van het onderwijs.
Overeenkomstig de verklarende nota bij de herziening van de Grondwet van 1988 waarin staat : « De gelijke waarde van diploma's zal meer en meer door de Europese Gemeenschappen worden geregeld », richtten de Gemeenschappen hun onderwijssystemen echter steeds meer in naar internationaal gangbare modellen. Tussen 1988 en vandaag is er inderdaad een sterke ontwikkeling geweest in de richting van Europese en internationale afspraken met betrekking tot de gelijke waarde van diploma's. Het invoeren van de bachelor-masterstructuur is een voorbeeld van deze trend. Zo hebben de ministers voor hoger onderwijs tijdens hun bijeenkomst in Bergen het kwalificatieraamwerk voor hoger onderwijs goedgekeurd. In het kader van het Bolognaproces werden er ook niveaudescriptoren ontwikkeld voor vier niveaus in het hoger onderwijs : de « short cycle », de bachelor (de eerste cyclus), de master (de tweede cyclus) en het doctoraat (de derde cyclus). Deze descriptoren worden in alle landen van het Bolognaproces als richtsnoer gebruikt voor de ontwikkeling van het interne kwalificatieraamwerk voor hoger onderwijs.
Een ander voorbeeld is de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren. Daarin wordt het onderwijs onderverdeeld in acht kwalificatieniveaus. De niveaus 5, 6, 7 en 8 van dit Europees kwalificatieraamwerk zijn equivalent met de vier niveaus van het kwalificatieraamwerk voor hoger onderwijs dat de Bologna-ministers in 2005 goedgekeurd hebben.
Intussen is ook het begrip « leerresultaten » ontwikkeld en aanvaard in internationale onderwijsmiddens, zowel binnen Europa maar ook in de andere regio's zoals Australië, Noord-Amerika, Zuid-Amerika, etc. Onder leerresultaten wordt verstaan wat een lerende geacht wordt te kennen, te begrijpen en te kunnen bij het afronden van een leertraject en de wijze waarop het geleerde kan worden getoond. Door de introductie van dit begrip is de studieomvang momenteel minder belangrijk om de waarde van een diploma of het eindniveau van een opleiding te bepalen dan op het moment van de herziening van de Grondwet in 1988 en 1989. In het voorliggende wetsvoorstel is ervoor gekozen om enkel nog de grote indelingen van het onderwijs in niveaus vast te leggen met een koppeling aan de niveaus van het Europese kwalificatieraamwerk voor levenslang leren. Behoudens de toepassing van de leerplichtwetgeving zijn er binnen elke grote indeling meerdere eindniveaus mogelijk die elk met een einddiploma kunnen worden afgesloten. Elk van deze eindniveaus moet dan wel verbonden worden met een van de acht niveaus uit het Europese kwalificatieraamwerk. Daarmee wordt dan de doelstelling van de Grondwetgever bereikt, met name de gelijkwaardigheid van de diploma's over de gemeenschappen heen.
Artikel 2
Dit artikel vervangt het artikel 1, § 1, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs door een nieuwe bepaling. In dit wetsvoorstel worden de acht kwalificatieniveaus uit het Europese kwalificatieraamwerk verbonden met de vier niveaus waarop het onderwijs in België wordt georganiseerd : kleuteronderwijs, lager onderwijs, secundair onderwijs en hoger onderwijs. De wijziging houdt eveneens in dat de federale wetgeving niet langer een mininmumduur voor de niveaus voorschrijft. Verdere onderverdelingen worden overgelaten aan de gemeenschappen. Elke gemeenschap moet in een eigen kwalificatieraamwerk aangeven tot welk kwalificatieniveau de opleidingen behoren. Op die manier wordt de gelijke waarde ervan in België gerealiseerd.
De vermelding voor elk onderwijsniveau welke Europese kwalificatieniveaus kunnen bereikt worden, betekent niet dat elke gemeenschap verplicht is om alle kwalificatieniveaus daadwerkelijk te organiseren. Het Europees kwalificatieniveau 5 kan een kwalificatieniveau zijn in het onderwijsniveau van het secundair onderwijs als in het onderwijsniveau van het hoger onderwijs. In casu gaat het om de opleiding verpleegkunde die in de Franse en Duitstalige Gemeenschap behoort tot het secundair onderwijs (vierde graad secundair onderwijs) en in de Vlaamse Gemeenschap behoort tot het HBO5 en dus tot het hoger onderwijs. De opleiding wordt wel nog in de scholen voor secundair onderwijs aangeboden.
Artikel 3
Door dit artikel wordt artikel 2, derde tot vijfde lid, van de wet van 7 juli 1970 opgeheven. Het gaat om de bepalingen die betrekking hebben op de minimumduur van het hoger onderwijs. De andere bepalingen van hoofdstuk II tot VII behoren niet tot de bevoegdheidssfeer van de federale overheid. Elke gemeenschap kan die bepalingen wijzigen, opheffen of vervangen door eigen bepalingen.
Artikel 4
De bepalingen in de gecoördineerde wetten van 31 december 1949 op de toekenning van de academische graden en het programma van de universitaire examens die betrekking hebben op de studieduur van de universitaire opleidingen, met uitzondering van de artikelen die verwijzen naar de studieduur van de gereglementeerde beroepen zoals geneeskunde, tandheelkunde, apotheker en dierenarts, worden opgeheven. Behoren nog tot de bevoegdheidssfeer van de federale overheid de volgende bepalingen : artikel 23, tweede lid, artikel 24, tweede lid, artikel 24bis, tweede lid, artikel 25, tweede lid, artikel 26, tweede lid, artikel 27, tweede lid, artikel 28, tweede lid, artikel 54, artikel 55 en artikel 57. De andere bepalingen van hoofdstuk II tot VII behoren niet tot de bevoegdheidssfeer van de federale overheid.
Elke Gemeenschap kan die bepalingen wijzigen, opheffen of vervangen door eigen bepalingen.
Artikel 5
Deze wet treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Fatma PEHLIVAN. | |
Jan DURNEZ. | |
Caroline DÉSIR. | |
Liesbeth HOMANS. | |
Gérard DEPREZ. | |
Bart TOMMELEIN. | |
Francis DELPÉRÉE. | |
Mieke VOGELS. | |
Ludo SANNEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 1, § 1, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1985, wordt vervangen als volgt :
« § 1. Het onderwijs wordt onverdeeld in de volgende niveaus :
a) het kleuteronderwijs;
b) het lager onderwijs, waar het Europees kwalificatieniveau 1, bedoeld in de Aanbeveling van 23 april 2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren, kan worden bereikt;
c) het secundair onderwijs, waar de Europese kwalificatieniveaus 2, 3 en 4 of 5, bedoeld in hoger genoemde Aanbeveling, kunnen worden bereikt;
d) het hoger onderwijs, waar de Europese kwalificatieniveaus 5, 6, 7 en 8, bedoeld in hoger genoemde Aanbeveling, kunnen worden bereikt. »
Art. 3
Artikel 2, derde tot vijfde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1985, wordt opgeheven.
Art. 4
In de gecoördineerde wetten van 31 december 1949 op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens worden opgeheven :
1. artikel 1bis, 4, ingevoegd bij de wet van 21 maart 1964 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 juni 1968;
2. artikel 15,§ 7, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 september 1968;
3. artikel 16, § 1, tweede lid; § 2, derde lid; § 3 tweede lid; § 4, derde lid en § 5, derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 september 1968;
4. artikel 17, vijfde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1969;
5. artikel 18, derde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1969;
6. artikel 19, tweede lid, tweede zin;
7. artikel 20, vijfde lid, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 juni 1969;
8. artikel 22, vierde lid;
9. artikel 22bis, vierde lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1969;
10. artikel 29, derde lid;
11. artikel 30, tweede lid;
12. artikel 31, tweede lid;
13. artikel 32, § 1, tweede lid en § 2, tweede lid;
14. artikel 33, tweede lid.
Art. 5
Deze deze wet treedt in werking op dag dat ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
18 juni 2012.
Fatma PEHLIVAN. | |
Jan DURNEZ. | |
Caroline DÉSIR. | |
Liesbeth HOMANS. | |
Gérard DEPREZ. | |
Bart TOMMELEIN. | |
Francis DELPÉRÉE. | |
Mieke VOGELS. | |
Ludo SANNEN. |