5-663/3

5-663/3

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

22 FEBRUARI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan


AMENDEMENTEN


Nr. 83 VAN MEVROUW DEFRAIGNE C.S.

De tekst van het wetsvoorstel als volgt wijzigen :

« Hoofdstuk 1 — Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Hoofdstuk 2 — Wijziging van het Wetboek van strafvordering

Art. 2

In artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd door de wet van 12 maart 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º De inleidende zin en punt 1. worden vervangen als volgt :

« § 1. Bij het verhoren van personen, ongeacht in welke hoedanigheid zij worden verhoord, worden tenminste de volgende regels in acht genomen :

1. Ieder verhoor begint met de beknopte mededeling van de feiten waarover de ondervraagde persoon zal worden verhoord en de mededeling aan de ondervraagde persoon dat :

a) hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;

b) hij kan vragen dat een opsporingshandeling wordt verricht of een verhoor wordt afgenomen;

c) zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;

d) hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen.

Al deze elementen worden nauwkeurig in het proces-verbaal van verhoor opgenomen. »;

2º Het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 2, 3, 4 en 5, luidende :

« § 2. Onverminderd paragraaf 1, wordt, vooraleer wordt overgegaan tot het verhoor van een persoon aangaande misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd, aan de te ondervragen persoon op beknopte wijze kennis gegeven van de feiten waarover hij zal worden verhoord en wordt hem meegedeeld dat :

1º hij niet verplicht kan worden zichzelf te beschuldigen;

2º hij de keuze heeft na bekendmaking van zijn identiteit om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de hem gestelde vragen of te zwijgen;

3º hij het recht heeft om voor het eerste verhoor een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat, in zoverre de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd aanleiding kunnen geven tot het verlenen van een bevel tot aanhouding.

Indien de te ondervragen persoon over onvoldoende inkomsten beschikt, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand onverminderd van toepassing.

De te ondervragen persoon kan evenwel van dit recht vrijwillig en weloverwogen afstand doen. Hij moet de afstand schriftelijk doen, in een door hem gedateerd en ondertekend document.

Indien dit eerste verhoor op schriftelijke uitnodiging geschiedt, kunnen de rechten vermeld in het eerste lid, 1º, 2º en 3º, evenals de beknopte mededeling van de feiten waarover hij zal worden verhoord, reeds ter kennis gebracht worden in deze uitnodiging waarvan een kopie gevoegd wordt bij het proces-verbaal van verhoor. In dat geval wordt de betrokkene geacht een advocaat te hebben geraadpleegd alvorens zich aan te bieden voor het verhoor.

Indien het verhoor niet op uitnodiging geschiedt of indien bij de uitnodiging de elementen bepaald in het vierde lid niet zijn vermeld, kan het verhoor op verzoek van de te ondervragen persoon éénmalig worden uitgesteld, teneinde hem de gelegenheid te geven een advocaat te raadplegen.

Al deze elementen worden nauwkeurig opgenomen in een proces-verbaal.

§ 3. Onverminderd de paragrafen 1 en 2, 1º en 2º, wordt aan eenieder die van zijn vrijheid beroofd is overeenkomstig de artikelen 1, 2, 3, 15bis en 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis meegedeeld dat hij beschikt over de rechten opgesomd in de artikelen 2bis, 15bis en 16 van dezelfde wet.

§ 4. Aan de in paragrafen 2 en 3 bedoelde personen wordt voor het eerste verhoor een schriftelijke verklaring van de rechten bedoeld in de paragrafen 2 en 3 overhandigd.

De vorm en inhoud van deze verklaring van rechten worden door de Koning bepaald.

§ 4bis. Indien tijdens het verhoor van een persoon, die aanvankelijk niet als verdachte werd beschouwd, blijkt dat er elementen zijn die laten vermoeden dat hem feiten ten laste kunnen worden gelegd, dan moet hij ingelicht worden van de rechten die hij heeft ingevolge § 2 en in voorkomend geval § 3 en wordt hem de schriftelijke verklaring overhandigd, bedoeld in § 4.

§ 5. Verhoren die afgenomen zijn in strijd met de bepalingen van de paragrafen 2 tot 4bis, kunnen niet uitsluitend of in overheersende mate dienen voor een veroordeling van de ondervraagde persoon. »

Hoofdstuk 3 — Wijzigingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis

Art. 3

In de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende als volgt :

« Art. 2bis. § 1. Eenieder die overeenkomstig artikel 1 of 2, of ter uitvoering van een bevel tot medebrenging bepaald in artikel 3 van zijn vrijheid is beroofd, heeft vanaf dat ogenblik en voorafgaandelijk aan het eerste verhoor door de politiediensten, of bij gebreke hieraan door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter, het recht om een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat naar keuze. Indien hij geen advocaat gekozen heeft of deze verhinderd is, wordt contact genomen met de permanentiedienst georganiseerd door de Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, of bij gebreke hieraan door de stafhouder van de Orde of zijn gemachtigde.

Indien de te ondervragen persoon over onvoldoende inkomsten beschikt, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand onverminderd van toepassing.

Vanaf het contact met de gekozen advocaat of de permanentiedienst, dient het vertrouwelijk overleg met de advocaat binnen de twee uren plaats te vinden. Na het vertrouwelijk overleg, dat maximaal dertig minuten duurt, kan het verhoor aanvangen.

Indien het geplande vertrouwelijke overleg niet binnen de twee uren heeft plaats gevonden, vindt alsnog een telefonisch vertrouwelijk overleg met de permanentiedienst plaats, waarna het verhoor kan aanvangen.

Enkel na een vertrouwelijk telefonisch contact met de permanentiedienst, kan de betrokken meerderjarige na vrijheidsberoving vrijwillig en weloverwogen afstand doen van het recht op een vertrouwelijk overleg met een advocaat. De te ondervragen persoon moet de afstand schriftelijk doen in een door hem gedateerd en ondertekend document. Minderjarigen kunnen geen afstand doen van dit recht.

Al deze elementen worden nauwkeurig opgenomen in een proces-verbaal.

§ 2. De betrokken persoon heeft recht op bijstand door zijn advocaat tijdens de verhoren binnen de bij artikel 1, 1º, of artikel 2 bepaalde termijn.

De advocaat kan aanwezig zijn tijdens het verhoor, dat evenwel reeds een aanvang genomen kan hebben overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 1, derde en vierde lid.

De bijstand van de advocaat heeft uitsluitend tot doel een toezicht mogelijk te maken op :

1º de eerbiediging van het recht zichzelf niet te beschuldigen en de keuzevrijheid om een verklaring af te leggen, te antwoorden op de gestelde vragen of te zwijgen;

2º de wijze waarop de ondervraagde persoon tijdens het verhoor wordt behandeld, inzonderheid of er kennelijk geen ongeoorloofde druk of dwang wordt uitgeoefend;

3º de kennisgeving van de rechten van de verdediging bedoeld in artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering en de regelmatigheid van het verhoor.

De advocaat kan onmiddellijk melding laten maken in het proces-verbaal van verhoor van de schendingen van de in 1º, 2º en 3º vermelde rechten die hij meent te hebben vastgesteld.

Het verhoor wordt onderbroken voor maximaal vijftien minuten met het oog op een bijkomend vertrouwelijk overleg, hetzij eenmalig op verzoek van de ondervraagde persoon zelf, hetzij bij het aan het licht komen van nieuwe strafbare feiten die niet in verband staan met de feiten die hem overeenkomstig artikel 47bis, § 2, eerste lid van het Wetboek van strafvordering ter kennis werden gebracht.

Alleen de meerderjarige ondervraagde persoon kan vrijwillig en weloverwogen afstand doen van de bijstand van een advocaat tijdens het verhoor. Hiervan wordt melding gemaakt in het document bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid of in het proces-verbaal van verhoor.

§ 3. Eenieder die overeenkomstig de artikelen 1, 2 of 3 van zijn vrijheid is beroofd, heeft recht op inlichting van een vertrouwenspersoon over zijn aanhouding door de ondervrager via het meest geschikte communicatiemiddel.

Als er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat door deze inlichting gepoogd wordt bewijzen te laten verdwijnen of er gevaar bestaat dat de betrokkene zich zou verstaan met derden, kan de procureur des Konings of de gelaste onderzoeksrechter bij gemotiveerde beslissing deze inlichting uitstellen voor de duur noodzakelijk om de belangen van het onderzoek te beschermen.

§ 4. Eenieder die overeenkomstig de artikelen 1, 2 of 3 van zijn vrijheid is beroofd, heeft recht op medische bijstand.

Onverminderd het recht bepaald in het eerste lid, heeft deze persoon subsidiair het recht een onderzoek door een arts naar keuze te vragen. De kosten voor dit laatste onderzoek vallen te zijnen laste.

§ 5. In het licht van de bijzondere omstandigheden van de zaak en voor zover er dwingende redenen zijn, kan de procureur des Konings of de gelaste onderzoeksrechter uitzonderlijk, bij gemotiveerde beslissing, afwijken van de rechten vastgesteld in de paragrafen 1 en 2. »

Art. 4

In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd dat het artikel 15bis omvat, luidende :

« Hoofdstuk IIbis. Het bevel tot verlenging

Art. 15bis. Handelend op vordering van de procureur des Konings of ambtshalve optredend, kan de onderzoeksrechter een bevel verlenen tot verlenging van de termijn bedoeld in artikel 1, 1º of artikel 2.

De vrijheidsbeneming die het gevolg is van dat bevel mag in geen geval langer duren dan vierentwintig uur te rekenen vanaf de betekening van het bevel.

Het bevel is met redenen omkleed en kan slechts eenmaal verleend worden. Het vermeldt de gegevens die het ingaan van een nieuwe termijn verantwoorden, te weten :

1º de ernstige aanwijzingen van schuld aan een misdaad of een wanbedrijf;

2º de bijzondere omstandigheden van het voorliggend geval.

Het wordt aan de betrokkene betekend binnen een termijn van vierentwintig uren. Die termijn gaat in op het tijdstip bepaald door artikel 1, 2º, artikel 1, 3º of artikel 2, 5º. Bij ontstentenis van regelmatige betekening binnen de termijn die de wet bepaalt, wordt de persoon vrijgelaten.

Het bevel tot verlenging wordt onmiddellijk meegedeeld aan de procureur des Konings. Er kan geen rechtsmiddel tegen worden ingesteld.

Tijdens de nieuwe periode van vierentwintig uur heeft de persoon het recht gedurende dertig minuten vertrouwelijk overleg te plegen met zijn advocaat. »

Art. 5

In artikel 16 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In § 2, worden tussen het eerste en het tweede lid, drie leden ingevoegd, luidende :

« De verdachte heeft recht op bijstand van zijn advocaat tijdens de ondervraging. Hij kan hiervan vrijwillig en weloverwogen afstand doen, waarvan door de onderzoeksrechter melding wordt gemaakt in het proces-verbaal van verhoor.

De advocaat mag opmerkingen formuleren overeenkomstig artikel 2bis, § 2, vierde lid.

De onderzoeksrechter verwittigt de advocaat tijdig van de plaats en het uur van de ondervraging die hij kan bijwonen. De ondervraging kan op het voorziene uur aanvangen, zelfs indien de advocaat nog niet ter plaatse is. Als de advocaat ter plaatse komt, voegt hij zich bij het verhoor. »

2º In § 2, wordt in het vroegere tweede lid, dat het vijfde lid wordt, de eerste zin vervangen door de volgende zin : « De onderzoeksrechter moet de verdachte eveneens meedelen dat tegen hem een aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd en hij moet hem in zijn opmerkingen en in deze van zijn advocaat in voorkomend geval ter zake horen. ».

3º § 4 wordt vervangen als volgt :

« § 4. Indien de verdachte nog geen advocaat heeft, herinnert de onderzoeksrechter hem er aan dat hij het recht heeft een advocaat te kiezen en verwittigt hij de stafhouder van de Orde of diens gemachtigde. Van die formaliteit wordt melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor. »

Art. 6

In artikel 18 van dezelfde wet wordt paragraaf 1, eerste lid, vervangen door wat volgt :

« § 1. Het bevel tot aanhouding wordt aan de verdachte betekend hetzij binnen vierentwintig uren, te rekenen van de effectieve vrijheidsbeneming of, indien het bevel tot aanhouding verleend wordt tegen een verdachte die op grond van een bevel tot medebrenging aangehouden is, te rekenen van de betekening van dit bevel, hetzij binnen de termijn bepaald in het bevel tot verlenging overeenkomstig artikel 15bis. »

Art. 7

In artikel 20 van dezelfde wet wordt paragraaf 1, gewijzigd door de wet van 12 januari 2005, vervangen als volgt :

« § 1. Onverminderd de bepalingen in de artikelen 2bis, 15bis en 16, kan de verdachte onmiddellijk na het eerste verhoor door de onderzoeksrechter vrij verkeer hebben met zijn advocaat. ». »

Christine DEFRAIGNE.
Francis DELPÉRÉE.
Inge FAES.
Martine TAELMAN.
Rik TORFS.
Güler TURAN.

Nr. 84 VAN DE DAMES KHATTABI EN PIRYNS

(Subamendement op amendement nr. 83)

Art. 2

Onder het 2°, in de voorgestelde §2, tussen het eerste en het tweede lid, het volgende lid invoegen :

« Van het verhoor door de politiediensten van een in het eerste lid bedoelde persoon in afwezigheid van een advocaat wordt een beeld- en geluidsopname gemaakt, met toestemming van de verhoorde persoon. De opname wordt integraal en letterlijk uitgeschreven op verzoek van de onderzoeksrechter, de procureur des Konings of de verhoorde persoon. De opname wordt bewaard tot het verval van de strafvordering en de burgerlijke vordering. Deze elementen worden vermeld in het proces-verbaal van het verhoor. De Koning bepaalt de nadere regels voor het bewaren en uitschrijven van de beeld- en geluidsopnamen. De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, uiterlijk op 1 januari 2013. ».

Verantwoording

In zijn advies van 24 juni 2009 (« advies over het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen ») beveelt de Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) een audiovisuele opname aan van het verhoor door de politie van een persoon die van zijn vrijheid is beroofd. Volgens de HRJ is dit « de meest geschikte manier is om te vermijden dat er ongeoorloofde druk zou uitgeoefend worden op de betrokkene of dat de ondervraagde nadien een ongefundeerde klacht zou formuleren tegen zijn ondervragers » (blz. 14).

De indiensters van dit amendement stellen voor om dit advies te volgen en het uit te breiden tot de verhoren van elke verdachte. De indiensters stellen dan ook voor dat de verhoren van de verdachten door de politiediensten worden opgenomen op een audiovisuele drager, teneinde tegemoet te komen aan de vraag om dwang en druk te voorkomen en de objectivering en de controle van eventuele latere klachten mogelijk te maken. Dit is niet het geval voor de verhoren door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter.

Volgens de HRJ « dienen [er] van dit verhoor geen integrale transcripties te worden gemaakt, behoudens in het geval waarin de betrokkene in toepassing van artikel 47bis om de letterlijke weergave vraagt » (blz. 14). De indiensters stellen voor dat de onderzoeksrechter en de procureur des Konings tevens kunnen vragen om het opgenomen verhoor integraal en letterlijk uit te schrijven. Het verhoor wordt dus niet automatisch uitgeschreven.

Tot slot formuleren de indiensters een ander voorstel van de HRJ, namelijk dat « [d]e registratie zelf bewaard [dient] te blijven tot aan het vonnis of het arrest waarbij op definitieve wijze over de strafvordering en de burgerlijke vordering geoordeeld wordt » (blz. 14).

De initiële bedoeling van de indiensters is dat de advocaat van de verhoorde persoon aanwezig zou zijn wanneer de persoon wordt gehoord over misdaden en wanbedrijven die hem ten laste zouden kunnen worden gelegd. Om die reden wijzen de indiensters erop dat deze audiovisuele opnamen moeten worden gemaakt wanneer de politie een verhoor afneemt en er geen advocaat aanwezig is. Wanneer de advocaat aanwezig is, kan hij immers in het pv van het verhoor melding laten maken van eventuele dwang die de speurders op zijn cliënt hebben uitgeoefend.

Zakia KHATTABI.
Freya PIRYNS.

Nr. 85 VAN DE HEER DELPÉRÉE C.S.

(Subamendement op amendement nr. 83)

Art. 6

Het voorgestelde artikel 18, § 1, eerste lid, vervangen door het volgende lid :

« § 1. Het aanhoudingsbevel wordt aan de verdachte betekend binnen een termijn van vierentwintig uur. Deze termijn begint hetzij op het ogenblik bepaald door artikel 1, 2º, door artikel 1, 3º, of door artikel 2, 5º, hetzij, wanneer het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd tegen een verdachte die van zijn vrijheid is beroofd op grond van een bevel tot medebrenging of op grond van een bevel tot verlenging, op het ogenblik van de betekening van dit bevel. »

Verantwoording

Het voorgestelde artikel 15bis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis bepaalt niet dat het bevel tot verlenging de periode moet vermelden waarin de vrijheidsbeneming wordt gehandhaafd. Het bepaalt slechts dat die periode in geen geval langer mag duren dan vierentwintig uur vanaf de betekening van het bevel.

Het in artikel 6 voorgestelde artikel 18, § 1, eerste lid, van dezelfde wet bepaalt niettemin dat het bevel tot aanhouding aan de verdachte wordt betekend « binnen de termijn bepaald in het bevel tot verlenging overeenkomstig artikel 15bis ».

Die incoherentie moet worden verholpen.

De indieners van het amendement stellen voor artikel 18, § 1, eerste lid, te herformuleren, om te bepalen dat het bevel tot aanhouding aan de verdachte wordt betekend binnen een termijn van vierentwintig uur vanaf de betekening van het bevel tot verlenging. Dat betekent dat de betekening van het bevel tot aanhouding moet plaatsvinden tijdens de periode — die gelijk is aan of korter dan vierentwintig uur — waarin de vrijheidsbeneming op grond van dat bevel tot verlenging gehandhaafd wordt.

Francis DELPÉRÉE.
Martine TAELMAN.
Rik TORFS.

Nr. 86 VAN DE HEER LAEREMANS

(Subamendement op amendement nr. 83)

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, paragraaf 2 doen vervallen.

Verantwoording

Uit de hoorzittingen met de diverse betrokken instanties in de commissie Justitie (16 februari 2011) bleek dat het recht op inlichting van een vertrouwenspersoon in vraag wordt gesteld. De indieners van het wetsvoorstel beroepen zich op de zogenaamde « standaarden » van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT), die het recht geven om een vertrouwenspersoon te laten inlichten van zijn/haar aanhouding (punt 17 van het « rapport au gouvernement de la Belgique par le CPT », Straatsburg 23/07/2010). Deze inlichtingen kunnen immers een gevaar voor het onderzoek betekenen. Het valt niet uit te sluiten dat door dit recht om een vertrouwenspersoon in te lichten, medeplichtigen op de hoogte worden gesteld en zich op die manier aan het optreden van het gerecht zullen pogen te onttrekken, zullen pogen om bewijzen te laten verdwijnen en mogelijks zullen pogen ook andere betrokkenen in te lichten. Hoewel in het tweede lid van paragraaf 3 is voorzien dat de procureur des Konings of de onderzoeksrechter bij gemotiveerde beslissing het inlichten van een vertrouwenspersoon kan uitstellen, meent de indiener van het amendement dat dit recht maar beter wordt geschrapt. Dit was ook de stelling van Karel Van Cauwenberghe, onderzoeksrechter in Antwerpen. Bovendien werden heel wat praktische bezwaren geuit over het recht tot inlichting van een vertrouwenspersoon, ook al omdat het vaak om anderstaligen gaat.

Meer nog, in de huidige versie van het wetsvoorstel (zie globaal amendement nr. 83) is de mogelijkheid om na een gemotiveerde beslissing af te zien van het recht op inlichting van een vertrouwenspersoon verdwenen. Het recht kan hoogstens worden uitgesteld, en dus niet meer ontzegd worden.

Nr. 87 VAN DE HEER LAEREMANS

(Subamendement op amendement nr. 83) 

(Subsidiair amendement op amendement nr. 87) 

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º in § 3, het tweede lid doen vervallen;

2º In § 5, de woorden « paragrafen 1 en 2 » vervangen door de woorden « paragrafen 1, 2 en 3 ».

Verantwoording

Hoewel in het tweede lid van paragraaf 3 is voorzien dat de procureur des Konings of de onderzoeksrechter bij gemotiveerde beslissing het inlichten van een vertrouwenspersoon kan uitstellen, meent de indiener van het amendement dat het mogelijk moet blijven dat bij gemotiveerde beslissing van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan worden afgezien van het recht een vertrouwenspersoon in te lichten.

Deze mogelijkheid is na de amendering uit het oorspronkelijke voorstel verdwenen. Dit amendement voert deze mogelijkheid opnieuw in.

Nr. 88 VAN DE HEER LAEREMANS

(Subamendement op amendement nr. 83)

Art. 5

In punt 2º, de voorgestelde eerste zin aanvullen met de woorden « doch zonder dat voor hem een debat wordt gevoerd. »

Verantwoording

Dit amendement herstelt het artikel 5, 2º in zijn oorspronkelijke staat (document 5-663/1). Het globaal amendement nr. 83 maakt het immers mogelijk dat, wanneer de onderzoeksrechter een bevel tot aanhouding verleent, hieromtrent een tegensprekelijk debat kan worden gevoerd tussen de verdachte en zijn advocaat enerzijds en de onderzoeksrechter anderzijds. Gezien de strenge voorwaarden waaraan moet voldaan zijn alvorens de onderzoekrechter een aanhoudingsbevel kan verlenen (volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid, feiten waarop een gevangenisstraf van minstens een jaar staan, geen dwang- noch strafmiddel), en gezien de onderzoeksrechter in dit kader bij wet verplicht is de verdachte te ondervragen, is een tegensprekelijke ondervraging niet wenselijk. Het is aan de onderzoeksrechter om, na ondervraging en nadat alle wettelijke voorwaarden zijn vervuld, te oordelen of hij een aanhoudingsbevel opportuun acht. Bovendien voorziet het nieuw voorstel in een cautieplicht (wijziging artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering) wat maakt dat een verdachte niet kan worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen. Het stilzwijgen wordt niet beschouwd als een bewijs van schuld.

Bart LAEREMANS.

Nr. 89 VAN DE HEER TORFS CS.

(Subamendement op amendement nr. 83)

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 1, eerste lid, de volgende wijzigingen aanbrengen :

a) de woorden « zijn vrijheid is beroofd » ;vervangen door de woorden « zijn vrijheid is benomen »;

b) de woorden « eerste verhoor » vervangen door de woorden « eerstvolgende verhoor ».

Verantwoording

Dit amendement beantwoordt de vraag gesteld tijdens de laatste hoorzitting over de juiste draagwijdte van de term « van zijn vrijheid beroofd en vanaf dat ogenblik ».

Vooreerst wordt geopteerd voor de term « vrijheidsbeneming » gezien die term gehanteerd wordt in de wet op de voorlopige hechtenis.

Zoals reeds aangehaald in de toelichting is het moment van de vrijheidsberoving/vrijheidsbeneming het sleutelelement in de Europese rechtspraak wat betreft de bijstand van de advocaat.

De bepaling wanneer iemand van zijn vrijheid benomen is, is een gegeven dat in de Belgische interne rechtsorde reeds lang gekend is en geregeld wordt in de artikelen van de wet op de voorlopige hechtenis, en de daaruit voortvloeiende rechtspraak en rechtsleer. Immers, dit is ook het moment waarop de arrestatietermijn van 24 uren begint te lopen. De verwijzing naar de artikelen 1, 2 en 3 van de wet op de voorlopige hechtenis is dan ook een doelbewuste keuze in het wetsvoorstel.

Elk van de opgenomen bepalingen in deze artikelen is echter van belang en dient te worden nageleefd.

Bij op heterdaad ontdekte misdaden of wanbedrijven zijn de officieren van gerechtelijke politie gemachtigd om over te gaan tot aanhouding, overeenkomstig artikel 1 van de wet betreffende de voorlopige hechtenis.

Buiten heterdaad is alleen de procureur des Konings, of de onderzoeksrechter bevoegd om over te gaan tot aanhouding, overeenkomstig artikel 2 van de wet betreffende de voorlopige hechtenis.

De wet betreffende de voorlopige hechtenis voorziet dat bij heterdaad een particulier of agent van de openbare macht zonder de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie bewarende maatregelen mogen nemen, die zo nodig wel de vorm kunnen aannemen van een vrijheidsbeneming. Hetzelfde geldt voor de agenten van de openbare macht buiten heterdaad.

De verplichting geldt echter dat onverwijld de overheid hiervan in kennis moet worden gesteld, die de bevoegdheid heeft om tot de aanhouding te beslissen. Bij heterdaad is dat de officier van gerechtelijke politie, buiten heterdaad de procureur/onderzoeksrechter.

Logischer wijze volgt uit dit alles dat als bewarende maatregelen zijn genomen, waardoor de verdachte niet meer beschikt over de vrijheid van komen en gaan, de politiediensten als eerste taak — de wet spreekt van onverwijld en onmiddellijk- de bevoegde overheid die mag oordelen over de aanhouding dient te contacteren en diens beslissing afwachten.

Na de beslissing van aanhouding zal de verdachte in kennis worden gesteld van zijn recht op bijstand door een advocaat en het nodige gedaan worden om de advocaat te verwittigen.

Op deze manier wordt aangesloten bij de bestaande rechtsregels en de chronologische en logische volgorde die uit deze artikelen blijkt.

Dit amendement vormt tevens een antwoord op het verwijt dat de voorgestelde wetswijziging in artikel 2, § 1, van de wet betreffende de voorlopige hechtenis « heeft vanaf dat ogenblik en voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie » volstrekt inhoudsloos is bij de toepassing van artikel 2 en 3 van de wet betreffende de voorlopige hechtenis.

Dit gaat over de problematiek waarbij een verdachte uiteindelijk wordt aangehouden nadat hij vrijwillig is ingegaan op de uitnodiging van de politie of zich vrijwillig heeft aangeboden.

Tijdens de voorbereidende parlementaire werkzaamheden van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis werden dergelijke situaties besproken.

Aanvankelijk wenste de Senaatscommissie de termijn steeds te laten aanvangen vanaf het moment van het van start gaan van de ondervraging.

Dit zou dan als een weerlegbaar vermoeden aanzien worden (1) .

Uiteindelijk werd er beslist om aan de twee voorziene aanvangspunten, namelijk de kennisgeving van de beslissing of het ogenblik van het verlies van komen en gaan ingeval van bewarende maatregelen, geen derde aanvangspunt, ingeval de betrokkene zich vrijwillig naar de politie begeeft, toe te voegen.

Het Hof van Cassatie (2) maakt bij zijn beoordeling van het aanvangspunt van de termijn van 24 uur gebruik van de twee bovenstaande aanvangspunten :

1. Indien een betrokkene zich vrijwillig heeft aangeboden of vrijwillig is ingegaan op de uitnodiging van de politie, begint de termijn van 24 uur te lopen vanaf de kennisgeving van de beslissing tot vrijheidsbeneming van de magistraat. Op het ogenblik dat de betrokkene zich vrijwillig aanbiedt of vrijwillig ingaat op de uitnodiging van de politie, beschikt hij nog steeds over de vrijheid van komen en gaan.

2. Indien er echter dwangmaatregelen worden toegepast omdat de betrokkene zich, nadat hij zich eerst vrijwillig heeft aangeboden of vrijwillig is ingegaan op de uitnodiging van de politie, tijdens of na de ondervraging poogt te ontrekken aan het onderzoek, begint de termijn te lopen vanaf het ogenblik waarop hij de vrijheid van komen en gaan verliest.

Net zomin als het bij een persoon die tijdens het verhoor steeds beschikt heeft over zijn vrijheid van komen en gaan, opportuun werd geacht om voor de aanvang van de arrestatietermijn van 24 uren retroactief terug te gaan tot het begin van het verhoor, is het nu aangewezen om de noodzaak van bijstand door een advocaat retroactief te beoordelen.

Om ook hier misverstanden te vermijden worden de gebruikte bewoordingen aangepast : « eerste verhoor » wordt vervangen door « eerstvolgend verhoor ». Het gaat hier vanzelfsprekend over het eerste verhoor na de vrijheidsberoving, en niet om het eerste verhoor bij de politiediensten wanneer betrokkene nog beschikte over vrijheid van komen en gaan.

Nr. 90 VAN DE HEER TORFS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 83)

Art. 2

In punt 2º, in het voorgestelde artikel 47bis, § 2, eerste lid, het 3º vervangen door wat volgt :

« 3º hij het recht heeft om voor het eerste verhoor een vertrouwelijk overleg te hebben met een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat, in zoverre de feiten die hem ten laste kunnen worden gelegd een misdrijf betreffen waarvan de straf aanleiding kan geven tot het verlenen van een bevel tot aanhouding, met uitzondering van de wanbedrijven bedoeld in artikel 138, 6º, 6ºbis en 6ºter. »

Verantwoording

Voor de toekenning van het consultatierecht lijkt het aangewezen om duidelijker de bepaling te herformuleren door te verwijzen naar de omstandigheid dat de persoon wordt ondervraagd met betrekking tot feiten die hem ten laste kunnen worden gelegd. Indien deze feiten een misdrijf betreffen voor dewelke een bevel tot aanhouding kan worden verleend, met andere woorden, misdrijven die kunnen worden gestraft met een correctionele gevangenisstraf van één jaar of met een zwaardere straf, heeft de persoon een consultatierecht met zijn advocaat, en dit echter met uitsluiting van de wanbedrijven die worden bedoeld in artikel 138, 6º, 6ºbis en 6ºter van het Wetboek van strafvordering, waarmee wordt beoogd het verkeerscontentieux uit te sluiten van het toepassingsgebied van het voorafgaande consultatierecht.

Uit de hoorzitting die werd georganiseerd op 16 februari 2011, bleek immers uit de interventies van zowel de lokale en de federale politie als van de procureur des Konings van Gent dat een te ruim toepassingsgebied van het voorafgaand consultatierecht voor niet overzienbare praktische moeilijkheden zou zorgen op het terrein : interventieploegen die moeten wachten op de komst van de advocaat alvorens ze kunnen uitrukken naar andere oproep (problemen voor kleinere zones met weinig interventieploegen, bijvoorbeeld tijdens weekend), oproepen naar magistraten van dienst, en zo verder. Het is nodig een grens te trekken. Uit de interventies bleek dat het voornamelijk het zogenaamde « verkeerscontentieux » zou zijn dat voor problemen kan zorgen. Immers, er werden zo'n 42 600 verkeersongevallen geregistreerd het afgelopen jaar. Dergelijk voorafgaand consultatierecht organiseren voor elk hiervan is onmogelijk. Vandaar dat wordt voorgesteld het zogenaamde « verkeerscontentieux », dat behoort tot de bevoegdheid van de politierechtbank, uit te sluiten van het recht op een voorafgaande consultatie.

Hierbij dient wel uitdrukkelijk opgemerkt dat paragraaf 2 enkel betrekking heeft op niet-aangehoudenen. Het spreekt voor zich dat een persoon die van zijn vrijheid is beroofd, ook inzake het verkeerscontentieux, recht heeft op de rechten voorzien in artikel 2bis van de wet betreffende de voorlopige hechtenis, namelijk voorafgaand consultatierecht en bijstand tijdens het verhoor.

Nr. 91 VAN DE HEER TORFS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 83)

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 3, de volgende wijzigingen aanbrengen :

« a) in het eerste lid de woorden « door de ondervrager » vervangen door de woorden « door een politieambtenaar »;

b) in het tweede lid de woorden « door deze inlichting gepoogd wordt bewijzen te laten verdwijnen of er gevaar bestaat dat de betrokkene zich zou verstaan met derden » vervangen door de woorden « men door deze inlichting zou pogen bewijzen te laten verdwijnen, zich zou verstaan met derden of zich aan het optreden van het gerecht zou onttrekken ». »

Verantwoording

Dit amendement beoogt in littera a) te verduidelijken dat de verwittiging van de vertrouwenspersoon niet per sé door de ondervrager zelf moet gebeuren maar dat dit ook kan door een ander lid van de politiedienst.

In littera b) wordt tegemoet gekomen aan de opmerking geformuleerd tijdens de hoorzittingen dat het recht om een vertrouwenspersoon in te lichten ook moet ingeperkt kunnen worden om te vermijden dat de betrokkene via dit recht derden die mogelijkerwijze bij de feiten betrokken zijn kan inlichten zodat zij zich aan het optreden van het gerecht zouden kunnen onttrekken. Deze invoeging vergt een herformulering voor de goede verstaanbaarheid van de zin.

Nr. 92 VAN DE HEER TORFS C.S.

(Subamendement op amendement nr. 83)

Art. 2

In het punt 2º, in het voorgestelde artikel 47bis, § 2, derde lid de woorden « dit recht » vervangen door de woorden « het recht bedoeld in het eerste lid, 3º ».

Verantwoording

Dit betreft een tekstuele verduidelijking.

De mogelijkheid om vrijwillig en weloverwogen afstand te doen van dit recht heeft betrekking op het voorafgaandelijk vertrouwelijk overleg met een advocaat naar keuze of een toegewezen advocaat. Daarom is het beter om te verwijzen naar het eerste lid, 3º van § 2.

Rik TORFS
Inge FAES
Francis DELPÉRÉE
Martine TAELMAN
Christine DEFRAIGNE
Güler TURAN.

Nr. 93 VAN MEVROUW KHATTABI

(Subamendement op amendement nr. 83)

Art. 2

In het 2º, in de voorgestelde § 2, eerste lid, een 4º invoegen, luidende :

« 4º hij het recht heeft op bijstand van een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat, in zoverre de misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd wanbedrijven en misdaden zijn, met uitzondering van de misdrijven die zijn opgenomen in de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer die niet met gevangenisstraf worden gestraft. Na afloop van het verhoor kan de geraadpleegde advocaat in het proces-verbaal van verhoor iedere opmerking laten opnemen die hij nuttig acht voor de verdediging van de ondervraagde persoon en die hij tijdens het verhoor niet heeft mogen maken ».

Verantwoording

De HRJ meent « dat de bijstand van de advocaat voor effect kan hebben op kortere termijn verklaringen te bekomen die meer in overeenstemming zijn met de waarheid, waardoor talrijke latere onderzoeksdaden of -handelingen worden vermeden. » (Hoge Raad voor de Justitie, Advies bij hoogdringendheid omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter, goedgekeurd op 25 november 2010, blz. 7).

Dit amendement strekt om België te behoeden voor een toekomstige veroordeling door het EHRM in Straatsburg en een antwoord te bieden op de arresten Salduz en Dayanan. Het amendement wijzigt het Wetboek van strafvordering om elkeen die verhoord wordt aangaande misdrijven die hem ten laste kunnen worden gelegd de mogelijkheid te geven te worden bijgestaan door een advocaat naar keuze. Om praktische redenen echter vallen verkeersovertredingen buiten het toepassingsgebied van het artikel, tenzij die overtredingen met een gevangenisstraf worden gestraft.

In het arrest « Dayanan vs Turkije » van 13 oktober 2009 oordeelt het EHRM : « l'équité de la procédure (…) requiert également que l'accusé puisse obtenir (et le défenseur exercer) toute la vaste gamme d'activités qui sont propres au conseil : la discussion de l'affaire, l'organisation de la défense, la recherche des preuves favorables à l'accusé, la préparation des interrogatoires, le soutien de l'accusé en détresse, le contrôle des conditions de détention, etc. » (considerans 32 — arrest « Dayanan vs Turkije »).

Om het de advocaat mogelijk te maken zijn rol van justitiële actor voluit te spelen zonder het verhoor door de politiediensten of de onderzoeksmagistraten buitensporig te bemoeilijken, wordt voorgesteld toe te staan dat de advocaat in het proces-verbaal iedere opmerking laat opnemen die hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt, zelfs indien het gaat om juridische opmerkingen, verhelderingen van de verklaringen van zijn cliënt of kritiek op de formulering van de vragen die hem werden gesteld. Die opmerkingen kunnen na afloop van het verhoor in het proces-verbaal worden vermeld.

Op die manier krijgt de advocaat, wanneer het hem niet was toegestaan tijdens het verhoor iets te zeggen, het recht alles wat hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt in het proces-verbaal te laten vermelden.

Aldus kan de advocaat door middel van zijn opmerkingen, die vervolgens aan de andere partijen in het geding zullen worden meegedeeld, reeds in een vroeg stadium bijdragen tot de correcte toepassing van het recht en tot de waarheidsvinding. Het spreekt vanzelf dat die opmerkingen enkel slaan op de informatie waarover de advocaat beschikt op het tijdstip waarop hij die opmerkingen maakt.

Het beperkte recht dat aldus de advocaat wordt toegekend zou niet mogen verhinderen dat de advocaat die opmerkingen tijdens het verhoor mondeling formuleer indien de politie of de onderzoeksrechter dat wenselijk acht.

Nr. 94 VAN MEVROUW KHATTABI

(Subamendement op amendement nr. 83)

Art. 3

In het voorgestelde artikel 2bis, § 2, de leden 3 en 4 vervangen door een lid, luidend als volgt :

« Na afloop van het verhoor kan de geraadpleegde advocaat in het proces-verbaal van verhoor iedere opmerking laten opnemen die hij nuttig acht voor de verdediging van de ondervraagde persoon en die hij tijdens het verhoor niet heeft mogen maken ».

Verantwoording

De HRJ meent « dat de bijstand van de advocaat voor effect kan hebben op kortere termijn verklaringen te bekomen die meer in overeenstemming zijn met de waarheid, waardoor talrijke latere onderzoeksdaden of -handelingen worden vermeden. » (Hoge Raad voor de Justitie, Advies bij hoogdringendheid omtrent de bijstand van de advocaat tijdens het verhoor bij de onderzoeksrechter, goedgekeurd op 25 november 2010, blz. 7).

Dit amendement strekt om België te behoeden voor een toekomstige veroordeling door het EHRM in Straatsburg en een antwoord te bieden op de arresten Salduz en Dayanan.

In het arrest « Dayanan vs Turkije » van 13 oktober 2009 oordeelt het EHRM : « l'équité de la procédure (…) requiert également que l'accusé puisse obtenir (et le défenseur exercer) toute la vaste gamme d'activités qui sont propres au conseil : la discussion de l'affaire, l'organisation de la défense, la recherche des preuves favorables à l'accusé, la préparation des interrogatoires, le soutien de l'accusé en détresse, le contrôle des conditions de détention, etc. » (considerans 32 — arrest « Dayanan vs Turkije »).

Om het de advocaat mogelijk te maken zijn rol van justitiële actor voluit te spelen zonder het verhoor door de politiediensten of de onderzoeksmagistraten buitensporig te bemoeilijken, wordt voorgesteld toe te staan dat de advocaat in het proces-verbaal iedere opmerking laat opnemen die hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt, zelfs indien het gaat om juridische opmerkingen, verhelderingen van de verklaringen van zijn cliënt of kritiek op de formulering van de vragen die hem werden gesteld. Die opmerkingen kunnen na afloop van het verhoor in het proces-verbaal worden vermeld.

Op die manier krijgt de advocaat, wanneer het hem niet was toegestaan tijdens het verhoor iets te zeggen, het recht alles wat hij nuttig acht voor de verdediging van zijn cliënt in het proces-verbaal te laten vermelden.

Aldus kan de advocaat door middel van zijn opmerkingen, die vervolgens aan de andere partijen in het geding zullen worden meegedeeld, reeds in een vroeg stadium bijdragen tot de correcte toepassing van het recht en tot de waarheidsvinding. Het spreekt vanzelf dat die opmerkingen enkel slaan op de informatie waarover de advocaat beschikt op het tijdstip waarop hij die opmerkingen maakt.

Het beperkte recht dat aldus de advocaat wordt toegekend zou niet mogen verhinderen dat de advocaat die opmerkingen tijdens het verhoor mondeling formuleer indien de politie of de onderzoeksrechter dat wenselijk acht.

Zakia KHATTABI.

Nr. 95 VAN MEVROUW FAES C.S.

(Subamendement op amendement nr. 91)

Art. 3

Littera a) vervangen door wat volgt :

« a) In het eerste lid de woorden « of een door hem aangewezen persoon » invoegen tussen de woorden «door de ondervrager» en de woorden «via het meest geschikte Communicatiemiddel. ». »

Inge FAES
Francis DELPÉRÉE
Rik TORFS
Guy SWENNEN
Turan GÜLER.

(1) Verslag uitgebracht door M. Arts, St Senaat, 1988-1989, nr. 658/2, 31-35.

(2) Cass. 30 oktober 1991, Pas., 1992, 166-167 en Cass. 29 mei 1996, Pas. 1996, 196.