4-1053/6 | 4-1053/6 |
8 JULI 2009
Nr. 72 VAN DE HEER SWENNEN
Art. 2
In het 2º, in het tweede, derde, vierde en vijfde lid van de voorgestelde § 2, de woorden « de commissie » telkens vervangen door de woorden « het Vast Comité I ».
Verantwoording
Het voorliggend wetsvoorstel plaatst overal een tussenschakel tussen enerzijds de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het naar onze mening aangewezen orgaan inzake toezicht en controle op deze diensten, met name het Vast Comité I. Wij begrijpen noch het nut noch de noodzaak van deze tussenschakel. Naar onze mening is het ten andere zo dat hoe meer schakels in de ketting, hoe meer kans op fouten of misbruiken.
Daarenboven is het Vast Comité I een bestaande en goed werkende dienst met duidelijke opdrachten en taken en beantwoordt deze aan alle vereisten die aan de vooropgestelde tussenschakel wordt toegedicht (zie hierna de teksten met betrekking tot het Vast Comité I).
Belangrijk is dat zo ook de democratische controle korter en rechtstreekser uitvalt, wat een belangrijke meerwaarde uitmaakt ten opzichte van het voorliggende wetsvoorstel. Het Vast Comité I valt immers onder het toezicht van de « vaste commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité I » in de Senaat. Die begeleidingscommissie is samengesteld uit vijf senatoren, die controle moeten uitoefenen op de werking van het Vast Comité I.
Het Vast Comité I
1. Opdracht
Het Vast Comité I is belast met de controle op de activiteiten en de werking van de Veiligheid van de Staat en van de algemene Dienst inlichting en veiligheid. Daarnaast oefent het, in de regel samen met het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten doch soms alleen, controle uit over de werking van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en over de verschillende diensten die dit coördinatieorgaan ondersteunen.
De controle slaat in beginsel zowel op de rechtmatigheid (de controle op de naleving van de ter zake geldende wet- en regelgeving) en de doelmatigheid (de controle op de efficiëntie van de inlichtingendiensten), als op de coördinatie (de onderlinge afstemming van de werking van de betrokken diensten).
Wat betreft de diensten die het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse ondersteunen, heeft de controle alleen betrekking op hun verplichting om informatie inzake terrorisme en extremisme mee te delen.
2. Samenstelling
Het Vast Comité I is een collegiaal orgaan en is samengesteld uit drie raadsheren, onder wie een voorzitter. Het Vast Comité I wordt bijgestaan door een griffier en zijn administratieve staf en door de Dienst enquêtes.
— Voorzitter en de raadsheren
— Plaatsvervangende leden
— Griffier en administratieve staf
— Dienst enquêtes
Voorzitter en de raadsheren
De voorzitter en de leden van het Vast Comité I worden benoemd door de Senaat en dit voor een -tweemaal vernieuwbare — termijn van vijf jaar. Voor elk van hen wordt ook een plaatsvervanger benoemd. De voorzitter moet een magistraat zijn. Hij leidt de vergaderingen van het Comité en zorgt voor het dagelijks bestuur van de werkzaamheden. Hij ziet toe op de toepassing van het huishoudelijk reglement, op de goede werking van het Comité alsook op de goede uitvoering van de opdrachten ervan.
De huidige voorzitter van het Vast Comité I is Guy Rapaille, advocaat-generaal bij het hof van beroep te Luik (Belgisch Staatsblad van 10 juli 2006). De twee andere raadsheren zijn Gérald Vande Walle, ambtenaar en Peter De Smet, substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent (Belgisch Staatsblad van 23 oktober 2006).
Plaatsvervangende leden
Emile Dejehansart, raadsheer bij het hof van beroep te Bergen, werd benoemd tot plaatsvervangend voorzitter (Belgisch Staatsblad van 10 juli 2006). Etienne Marique, raadsheer bij het hof van beroep te Brussel en voorzitter van de Kansspelcommissie en Piet de Brock, ambtenaar, werden benoemd tot plaatsvervangende leden (Belgisch Staatsblad van 23 oktober 2006).
Griffier en de administratieve staf
Het Vast Comité I wordt bijgestaan door een griffier die instaat voor het secretariaat van de vergaderingen van het Comité en voor de bescherming van het geheim van de documentatie en van het archief. Hij is de rekenplichtige van het Vast Comité I en tevens belast met de leiding over het administratief personeel.
Wouter De Ridder is de huidige griffier. Hij werd in 1993 benoemd door de Senaat. Zijn functie is van onbepaalde duur. Hij neemt ook de griffie van het beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, -attesten en -adviezen waar.
De administratieve staf bestaat uit dertien leden en staat in voor de ondersteuning van het Vast Comité I.
Dienst enquêtes
Voor de uitvoering van zijn toezichtonderzoeken kan het Vast Comité I een beroep doen op zijn Dienst enquêtes. Op het terrein is deze dienst vaak het meest zichtbare onderdeel van het Vast Comité I.
Daarnaast heeft de Dienst enquêtes ook een gerechtelijke opdracht; zij voert op eigen initiatief of in opdracht van de gerechtelijke overheden onderzoeken naar de leden van de te controleren diensten die verdacht worden van een misdaad of wanbedrijf.
De Dienst enquêtes bestaat uit zes leden. De directeur, Pierre Nivelle, alsook de overige leden van de Dienst enquêtes bezitten de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
3. Taken
— Het Vast Comité I oefent toezicht uit d. m. v. onderzoeken die het opstart op eigen initiatief, op vraag van de Senaat, van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de bevoegde minister of overheid, of op verzoek van een burger of een ambtenaar die een klacht neerlegt of een aangifte doet.
— Het Vast Comité I heeft een andere taak die daarbij aanleunt : het kan, op verzoek, advies uitbrengen over een ontwerp van wet, van Koninklijk besluit, van circulaire of over elk ander document waarin beleidslijnen van de bevoegde ministers worden geformuleerd met betrekking tot de werking van de inlichtingendiensten of van het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse.
— De militaire inlichtingendienst is bevoegd om communicatie voor militaire doeleinden uitgezonden in het buitenland te onderscheppen, af te luisteren of op te nemen. Het Vast Comité I is belast met de controle op deze taak.
— Het Vast Comité I kan worden gevraagd om onderzoeken te verrichten in het kader van een parlementair onderzoek.
— De griffier van het Vast Comité I en zijn administratie neemt de griffie waar van het beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, -attesten en -adviezen.
— De Dienst enquêtes van het Vast Comité I heeft ook een gerechtelijke opdracht : hij voert in opdracht van de gerechtelijke overheden onderzoeken naar de leden van de te controleren diensten die verdacht worden van een misdaad of wanbedrijf.
4. Bevoegdheden
Het Vast Comité I en zijn Dienst enquêtes beschikken over heel wat bevoegdheden. Zo onder meer moeten de inlichtingendiensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de ondersteunende diensten uit eigen beweging alle documenten die de handelwijze van de leden van de dienst regelen, toezenden en kan het Comité elke andere tekst opvragen. Het feit dat vele documenten van de inlichtingendiensten geclassificeerd zijn overeenkomstig de Wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, doet hieraan geen afbreuk. Immers, alle personeelsleden van het Comité zijn houder van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim ».
Het Comité kan bovendien iedereen van wie zij het verhoor noodzakelijk achten, horen. De leden van de te controleren diensten kunnen zo nodig worden gedagvaard en verplicht onder ede te getuigen. Verder kan het toezichtorgaan overal waar ook, alle nuttige vaststellingen doen en alle voorwerpen en documenten in beslag nemen. Ten slotte kan het Comité de medewerking van deskundigen en tolken en de bijstand van de politie vorderen.
Nr. 73 VAN DE HEER SWENNEN
Art. 2
In het 3º, in de voorgestelde § 3, derde lid, de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 72.
Nr. 74 VAN DE HEER SWENNEN
Art. 3
Het voorgestelde 6º doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 72.
Nr. 75 VAN DE HEER SWENNEN
Art. 7
In het voorgestelde artikel 13bis, in het derde en vijfde lid, de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I ».
Verantwoording
Zie amendement nr. 72.
Nr. 76 VAN DE HEER SWENNEN
Art. 8
In het voorgestelde artikel 13ter, derde lid, de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I » en de zin « De commissie brengt het vast comité I op de hoogte van zijn beslissing » doen vervallen.
Nr. 77 VAN DE HEER SWENNEN
Art. 14
De volgende wijzigingen aanbrengen :
1º in het voorgestelde artikel 18/3, § 1, tweede lid, de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I »;
2º in het voorgestelde artikel 18/4, § 2, de woorden « de commissie » telkens vervangen door de woorden « het Vast Comité I » en het laatste lid doen vervallen;
3º in het voorgestelde artikel 18/5, § 3, de woorden « de commissie » telkens vervangen door de woorden « het Vast Comité I » en het laatste lid doen vervallen;
4º in het voorgestelde artikel 18/6, § 2, de woorden « de commissie » telkens vervangen door de woorden « het Vast Comité I » en het laatste lid doen vervallen;
5º in het voorgestelde artikel 18/7, § 4, de woorden « de commissie » telkens vervangen door de woorden « het Vast Comité I » en het laatste lid doen vervallen;
6º in het voorgestelde artikel 18/8, § 4, de woorden « de commissie » telkens vervangen door de woorden « het Vast Comité I » en het laatste lid doen vervallen;
7º in het voorgestelde artikel 18/9, § 1, de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I »;
8º in het voorgestelde artikel 18/10, § 1, de woorden « de commissie » telkens vervangen door de woorden « het Vast Comité I »;
9º in het voorgestelde artikel 18/10, § 3, de woorden « de commissie » telkens vervangen door de woorden « het Vast Comité I », in het derde lid, de zin « De minister deelt zijn beslissing mee aan de voorzitter van de commissie » doen vervallen en in het vijfde lid de woorden « de commissie » doen vervallen;
10º in het voorgestelde artikel 18/10, § 4, eerste lid de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I », in het derde lid de woorden « van de commissie en » doen vervallen en in het vijfde lid de woorden « de commissie » doen vervallen;
11º in het voorgestelde artikel 18/10, §§ 5 en 6, de woorden « de commissie » telkens vervangen door de woorden « het Vast Comité I »;
12º in het voorgestelde artikel 18/10, § 7 doen vervallen;
13º in het voorgestelde artikel 18/12, laatste lid de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I »;
14º in het voorgestelde artikel 18/14, § 1, laatste lid de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I »;
15º in het voorgestelde artikel 18/15, § 2, eerste lid de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I »;
16º in het voorgestelde artikel 18/16, § 2, de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I »;
17º in het voorgestelde artikel 18/17, § 3, de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I ».
Nr. 78 VAN DE HEER SWENNEN
Art. 15
In het voorgestelde artikel 19bis, in het tweede en in het vierde lid de woorden « de commissie » vervangen door de woorden « het Vast Comité I » en in het tweede lid de zin « Op hetzelfde ogenblik brengt de commissie het Vast Comité I op de hoogte van deze beslissing » doen vervallen.
Nr. 79 VAN DE HEER SWENNEN
Art. 18
Dit artikel doen vervallen.
Nr. 80 VAN DE HEER SWENNEN
Art. 25
In het 1º, in het voorgestelde lid de woorden « aan de toepassing van hoofdstuk IVter van dezelfde wet » doen vervallen.
Verantwoording
De amendementen 73 tot 80 zijn een logisch uitvloeisel van amendement nr. 72.
Guy SWENNEN. |
Nr. 81 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 2
In het 2º, in de voorgestelde § 2, de volgende wijzigingen aanbrengen :
a) Het eerste lid vervangen als volgt :
« § 2. Het is de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uitzonderlijk toegestaan deze beschermde gegevens, beschermd door ofwel het beroepsgeheim van een advocaat of een arts ofwel door het bronnengeheim van een journalist te verkrijgen, te analyseren of te exploiteren, als de betrokken dienst voorafgaandelijk over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële dreiging, zoals bedoeld in de artikelen 7, 1º, 8, 1º tot 4º, en 11 of als de betrokkenen uit eigen beweging en uit vrije wil informatie ter beschikking stellen. »
b) In het tweede lid, in de eerste zin, de woorden « een advocaat of een arts » vervangen door de woorden « een advocaat, een arts of een journalist » en de woorden « of de voorzitter van de Vereniging van Beroepsjournalisten » invoegen tussen de woorden « de Orde van Geneesheren » en de woorden « hiervan voorafgaandelijk ».
c) In het tweede lid, in de tweede zin, de woorden « of de vereniging » invoegen tussen de woorden « van de orde » en de woorden « waartoe de advocaat » en de woorden « of de arts » vervangen door de woorden « , de arts of de journalist ».
d) In het tweede lid, in de laatste zin, de woorden « Artikel 458 van het Strafwetboek is » vervangen door de woorden « De straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek zijn ».
e) Het vijfde lid vervangen door wat volgt :
« Ingeval van toepassing van artikel 18/12 ten aanzien van een advocaat of een arts, kan naast de voorzitter van de commissie, of het door hem afgevaardigd lid van de commissie, tevens, naargelang het geval, de voorzitter, of bij ziekte of bij verhindering zijn plaatsvervanger van de Orde van Franstalige en Duitstalige balies, van de orde van Vlaamse Balies of van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren aanwezig zijn bij het uitvoeren van de methode. »
Verantwoording
a) De nieuwe tekst van het eerste lid werd geïnspireerd door de tekst van de amendementen nrs. 44 en 45. Bovendien wordt het begrip « concrete aanwijzingen » vervangen door het begrip « ernstige aanwijzingen ».
Zowel in artikel 2, § 2, eerste lid als in artikel 18/3, § 1, tweede lid en artikel 18/9, § 4 zijn concrete aanwijzingen vereist om gegevens beschermd door ofwel het beroepsgeheim van een advocaat of een arts ofwel door het bronnengeheim van een journalist te verkrijgen, te analyseren of te exploiteren.
Het is wenselijk de woorden « concrete aanwijzingen » te vervangen door « ernstige aanwijzingen ». Immers, het bekomen van concrete aanwijzingen is doorgaans slechts mogelijk door juist het aanwenden van een gewone, specifieke of uitzonderlijke methode. Bovendien is zowel voor de specifieke als de uitzonderlijke methoden het voorafgaand eensluidend advies van de commissie vereist zodat hier zeker gewaakt kan worden over de feitelijke ernst van de aanwijzingen alsook de wettelijkheid, de subsidiariteit en de opportuniteit van de methode ten overstaan van een beschermde beroepscategorie.
Ook in artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot de telefoontap gebruikt men het begrip « ernstige aanwijzingen » en niet « concrete aanwijzingen ».
b) en c) Ingeval er beslist wordt om een specifieke of uitzonderlijke methode toe te passen ten aanzien van een beroepsjournalist, wordt de voorzitter van de vereniging van Beroepsjournalisten hiervan ook op de hoogte gebracht.
d) Dit betreft een technische wijziging.
e) Ook hier wordt de verplichte aanwezigheid van de voorzitter van de Orde van Franstalige en Duitstalige balies, de Orde van Vlaamse Balies of de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren facultatief gemaakt, daar het praktisch gezien niet altijd mogelijk zal zijn voor de voorzitter van de Orde of zijn vervanger om aanwezig te zijn bij het uitvoeren van een methode. Bovendien zou in een letterlijke lezing de methode niet mogelijk zijn, wanneer de voorzitter niet aanwezig kan of wil zijn.
Nr. 82 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 3
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
a) De inleidende zin vervangen als volgt :
« Artikel 3 van dezelfde wet wordt aangevuld met de bepalingen onder 5º tot 18º, luidende : »;
b) In het voorgestelde 9º, b) de woorden « de agent van de Divisie Veiligheidsinlichting » vervangen door de woorden « de burgerambtenaar »;
c) In het voorgestelde 10º de woorden « van private aard » vervangen door de woorden « van alle aard »;
d) Het voorgestelde 16º vervangen als volgt :
« 16º « journalist » : een journalist die gerechtigd is de titel van beroepsjournalist te dragen overeenkomstig de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van beroepsjournalist. »;
e) Het voorgestelde 17º vervangen als volgt :
« 17º « bronnengeheim » : het recht van de journalist om zijn informatiebronnen te verzwijgen. »;
f) Een 18º toevoegen, luidende :
« 18º « Directeur Operaties van de Veiligheid van de Staat » : de agent van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat bekleed met de graad van commissaris generaal die belast is met de leiding van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat. »
Verantwoording
a) De inleidende zin wordt aangepast vanwege het toevoegen van een definitie onder 18º.
b) Het gaat om een technische aanpassing die rekening wil houden met een eventuele interne hervorming van de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht. Bovendien is de voorgestelde formulering gelijkaardig aan deze gebruikt voor de Veiligheid van de Staat.
c) Deze aanpassing is gebeurd met verwijzing naar de verantwoording gegeven op p. 23 van de toelichting (Senaat 4-1053/1). Daar wordt er verwezen naar de definitie vermeld in de memorie van toelichting van de wet van 10 juni 1998 tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 die op haar beurt verwijst naar de definitie in artikel 68, 4º, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. Deze definitie omvat tekens, seinen, geschriften, beelden, klanken of gegevens van alle aard. Het gaat dus om een technische definitie van het begrip « communicatie ».
d) In de wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen vindt men ingevolge het arrest nr. 91/2006 van het Grondwettelijk Hof geen definitie meer van het begrip « journalist » maar geniet « éénieder die rechtstreekse bijdrage levert tot het verzamelen, redigeren, produceren of verspreiden van informatie voor het publiek via een medium » bescherming van de bronnen.
Rekening houdend met de technologische informatieontwikkelingen valt bijgevolg éénieder die informatie meedeelt op het internet, op blogs, ..., ook al is die geen beroepsjournalist, onder het toepassingsgebied van de wet van 7 april 2005. Men is maar beroepsjournalist als men aan strikte voorwaarden voldoet.
Uit de hoorzittingen is gebleken dat een al te ruime interpretatie van het begrip « journalist » de mogelijkheden voor het uitoefenen van hun bevoegdheden van de inlichtingendiensten aanzienlijk beperkt zouden worden.
Het huidig wetsvoorstel voorziet bij de uitoefening van de specifieke en uitzonderlijke methoden een bescherming voor de journalisten, zoals dat het geval is bij de artsen en advocaten. Maar enkel de beroepsjournalisten zouden van dit voordeel kunnen genieten.
De procedure voor het bekomen van de titel « beroepsjournalist » is identiek voor Belgische en buitenlandse journalisten.
Het lijkt bijgevolg meer relevant om te verwijzen naar de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van beroepsjournalist.
e) Gelet op de verwijzing in artikel 3 van de wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen naar het artikel 2 dat een andere groep personen beschermt dan de beroepsjournalisten bedoeld in de wet van 30 december 1963 wordt het bronnengeheim voor de toepassing in deze wet uitdrukkelijk omschreven als « het recht van de journalist om zijn informatiebronnen te verzwijgen ».
f) Het is gepast « Directeur Operaties » vermeld in artikel 18/17, § 4 lid 2 te definiëren.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 83 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 5/1 (nieuw)
Een artikel 5/1 invoegen, luidende :
« Art. 5/1. — In artikel 11 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º In § 1, 1º, worden de woorden « het wetenschappelijk en economisch potentieel met betrekking tot de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie en die opgenomen zijn in een op voorstel van de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging door het ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid goedgekeurde lijst » ingevoegd tussen de woorden « de militaire defensieplannen, » en de woorden « de vervulling van de opdrachten van de Strijdkrachten ».
2º In § 1 wordt het 2º aangevuld met de woorden : « en, in het kader van de cyberaanvallen op militaire informatica- en verbindingssystemen of systemen die de minister van Landsverdediging beheert, de aanval neutraliseren en er de daders van identificeren, onverminderd het recht onmiddellijk met een eigen cyberaanval te reageren overeenkomstig de bepalingen van het recht van de gewapende conflicten; »
3º In § 2 wordt een 2º/1 ingevoegd, luidende :
« 2º/1 « activiteit die het wetenschappelijk en economisch potentieel bedreigt of zou kunnen bedreigen met betrekking tot de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie en die opgenomen zijn in een op voorstel van de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging door het ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid goedgekeurde lijst » : elke uiting van het voornemen om de essentiële elementen van het wetenschappelijk en economisch potentieel van deze actoren in het gedrang te brengen; ».
Verantwoording
De algemene bevoegdheid inzake de bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel ligt bij de Veiligheid van de Staat. Wat de opvolging betreft van de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie bestaat er een lacune. De algemene Dienst Inlichting en Veiligheid volgt deze actoren enkel op in het kader van een veiligheidsonderzoek voorafgaand aan de aflevering van een veiligheidsmachtiging. Ten einde de verantwoordelijkheid duidelijker te bepalen, stelt dit amendement voor deze taak te verduidelijken in de opdrachten van de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht.
Daar het aan het ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid toekomt de prioriteiten voor de diensten vast te leggen en hun activiteiten te coördineren, is het aangewezen de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie waarvoor de militaire inlichtingendienst de opvolging moet doen in het kader van de bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel, in een lijst vast te leggen.
De voorgestelde wijziging beantwoordt tevens aan een aanbeveling van het Vast Comité I. In dit verband wordt bijvoorbeeld verwezen naar het activiteitenverslag van het Vast Comité I, 2006, blz. 9.
Het bestaande artikel 11, § 1, van de wet van 30 november 1998 legt reeds de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de militaire informatica- en verbindingssystemen en die systemen die de minister van Landsverdediging beheert bij de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht.
Rekening houdend met de recente wereldwijde toename van cyberaanvallen op overheidssystemen, in het bijzonder op vitale systemen of systemen met gevoelige of geclassificeerde informatie, maakt de voorgestelde wijziging het mogelijk te reageren op dergelijke aanvallen, met indien nodig de mogelijkheid tot inwinnen van inlichtingen via intrusie in informaticasystemen zoals voorzien in het voorgestelde artikel 18/16 (art. 14 van het wetsvoorstel). Een dergelijke actie moet er toe leiden de aanvallers te identificeren en de aanval te neutraliseren.
Een cyberaanval op de communicatie- en informatiesystemen van Defensie is elke actie met als doelstelling :
— de normale werking ervan te verstoren of te onderbreken
— onrechtmatig binnen te dringen om informatie van Defensie te lezen, te wijzigen, toe te voegen of te wissen
— onrechtmatig binnen te dringen om de mogelijkheden van het systeem te misbruiken voor het uitvoeren van kwaadaardige acties.
Het expliciet inschrijven van deze defensieve mogelijkheid in de opdrachten van de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht beantwoordt aan een aanbeveling van het Vast Comité I. In dit verband wordt bijvoorbeeld verwezen naar het activiteitenverslag van het Vast Comité I, 2006, blz. 11.
Nr. 84 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 6
In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In de inleidende zin de woorden « met de volgende leden » vervangen door de woorden « met het volgend lid »;
2º Het voorgestelde tweede lid doen vervallen.
Verantwoording
De verwijzing naar het artikel 18/1 in het artikel 13 is overbodig.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 85 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 7
In het voorgestelde artikel 13bis, § 2, de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º Tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid invoegen, luidende :
« In afwijking van het eerste lid, blijven vrij van straf de agenten die in het kader van hun opdracht en in de uitvoering van de methoden zoals bedoeld in de artikelen 16bis en 18/2, § 1, strafbare feiten begaan waarvan de lijst wordt vastgesteld door de Koning en die strikt noodzakelijk zijn voor de efficiëntie van hun opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van andere personen. »;
2º In het tweede lid, de eerste zin vervangen door wat volgt :
« Onverminderd het tweede lid, blijven vrij van straf de agenten die in het kader van hun opdracht en in de uitvoering van de methoden zoals bedoeld in artikel 18/2, strafbare feiten begaan die strikt noodzakelijk zijn voor de efficiëntie van hun opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van andere personen, en dit met voorafgaand en uitdrukkelijk akkoord van de commissie. »;
3º De tweede zin van het huidig tweede lid opnemen in een nieuw vierde lid, waarin de woorden « Deze inbreuken » worden vervangen door de woorden « De inbreuken vermeld in het tweede en derde lid »;
4º In het derde lid, de woorden « tweede en » invoegen tussen de woorden « De bepalingen van het » en de woorden « derde lid ».
5º In het vierde lid, de woorden « aan een agent » doen vervallen en de woorden « in § 2, tweede lid van dit artikel » vervangen door de woorden « in het derde lid ».
Verantwoording
Het voorgestelde artikel 13bis, § 2, tweede lid, bepaalt dat de voorafgaande goedkeuring van de commissie vereist is voor het plegen van strafbare feiten.
Dit impliceert dat :
— de voorafgaande goedkeuring door de commissie in het geval van een specifieke methode de procedure verzwaart tot op het niveau van een uitzonderlijke methode;
— de wet geen strafuitsluiting voorziet voor strafbare feiten die begaan zijn in de uitvoering van een gewone methode, zoals bijvoorbeeld bij de uitvoering van een observatie zonder gebruik van een technisch middel (zie het voorgestelde artikel 16bis). Belangrijk is dat 98 % van de actueel uitgevoerde observaties op publieke plaatsen gebeurt zonder gebruik te maken van technische middelen. Het betreft bijgevolg een gewone methode. Bij de uitvoering van deze observaties is het onmogelijk de wegcode steeds te respecteren maar eventuele veroordelingen wegens inbreuken op de wegcode komen wel op het strafblad van de agenten terecht. Bovendien kan men bij de uitvoering van deze methode niet vermijden dat men zich ongewild toegang verschaft tot een privé-domein, bijvoorbeeld een weiland, privé-bos, ...
Daarom is het aangewezen het voorgestelde artikel 13bis te wijzigen zodat in de uitvoering van de observatie als een gewone of specifieke methode strafbare feiten mogen gepleegd worden zonder voorafgaand akkoord van de commissie, voorzover aan volgende vereisten voldaan is :
— de strafbare feiten komen voor in de door de Koning op te stellen basislijst van strafbare feiten (voornamelijk inbreuken op de wegcode);
— deze strafbare feiten strikt noodzakelijk zijn voor de efficiëntie van de opdracht of ter verzekering van de eigen veiligheid van de agent of die van andere personen.
Indien men verwacht dat in de uitvoering van een specifieke methode andere inbreuken noodzakelijk zijn dan deze voorzien in de basislijst, blijft het voorafgaand akkoord van de commissie noodzakelijk.
Voorts worden enkele verwijzingen naar het oude tweede lid, waar nodig, vervangen door een verwijzing naar het nieuwe tweede lid en/of het derde lid.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 86 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 8
In het voorgestelde artikel 13ter de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In het eerste lid, de woorden « procureur des Konings of de onderzoeksrechter of » vervangen door de woorden « procureur des Konings, de federale procureur of de onderzoeksrechter en »;
2º In het derde lid, de tweede zin vervangen door de volgende zin :
« Onverminderd de overeenkomsten gesloten met de gerechtelijke autoriteiten, beslist de commissie, in overleg met het federaal parket of de bevoegde magistraat en het diensthoofd van de betrokken dienst, of en volgens welke nadere regels de inlichtingen- en veiligheidsdienst het onderzoek kan voortzetten. »
Verantwoording
1º Het is aangewezen de woorden « of die het goede verloop van opsporingsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken kunnen schaden » te vervangen door de woorden « en die het goede verloop van opsporingsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken kunnen schaden ». De voorgestelde tekst voorziet twee verschillende hypothesen wanneer het gerechtelijk en inlichtingenonderzoek samenlopen waardoor, rekening houdend met het ruime toepassingsgebied, het inlichtingenwerk verlamd kan geraken. Trouwens, in de eerste hypothese moet de aantasting van de bevoegdheden van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter bewust gebeuren, dit wil zeggen wetens en willens; deze vereiste geldt niet indien het inlichtingenonderzoek het goede verloop van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek riskeert te schaden. De inlichtingendiensten kunnen onmogelijk op de hoogte zijn van alle informatie- en gerechtelijke onderzoeken in het land zoals ook de Procureur-generaal van Gent en de Federale Procureur opmerken (cf. hoorzitting van 3 februari 2009). Bijgevolg zal de inlichtingendienst altijd te kort schieten, of ze nu wel of niet op de hoogte is van het lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek. Om deze redenen dienen de voorwaarden cumulatief vervuld zijn.
Het Vast Comité I heeft altijd gesteld dat de opdrachten van de Veiligheid van de Staat moeten uitgevoerd worden zelfs al is er een gerechtelijk onderzoek lopende. De omzendbrief die de samenwerking tussen de inlichtingendiensten en de gerechtelijke autoriteiten regelt, voorziet niet in andersluidende bepalingen.
Daarnaast wordt de « federale procureur » toegevoegd aan de tekst in het eerste lid.
2º De mogelijkheid wordt voorzien om overeenkomsten af te sluiten betreffende de samenwerking tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de gerechtelijke autoriteiten. Anderzijds zijn de bevoegdheden van de inlichtingendiensten niet beperkt tot terrorisme en georganiseerde criminaliteit en is het aangewezen om niet alleen met het federaal parket maar ook met de bevoegde magistraat (procureur des Konings/ onderzoeksrechter) belast met het dossier, overleg te plegen.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 87 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 11/1 (nieuw)
Een artikel 11/1 invoegen, luidende :
« Art. 11/1. — In dezelfde wet wordt een artikel 16bis ingevoegd, luidende :
« Art. 16/1. — In de uitvoering van hun opdrachten mogen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten publieke plaatsen en private plaatsten die toegankelijk zijn voor het publiek, observeren en doorzoeken zonder behulp van technische middelen. » »
Verantwoording
Artikel 12 van de wet van 30 november 1998 voorziet dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten slechts dwangmiddelen mogen gebruiken onder de voorwaarden die door de wet zijn bepaald.
In overeenstemming met deze bepaling geven de artikelen 14 tot 18 van de wet van 30 november 1998 (onderafdeling 2) een opsomming van de gewone methoden voor het verzamelen van gegevens. Deze opsomming is echter niet volledig.
Zo moet erop gewezen worden dat noch in de wet van 30 november 1998, noch in het wetsvoorstel melding wordt gemaakt van de zeer frequent gebruikte methode, namelijk de observatie zonder technische middelen op publieke plaatsen en op de private plaatsen die toegankelijk zijn voor publiek.
Het is dan ook aangewezen om dergelijke observaties in een nieuw artikel 16/1 op te nemen als een gewone methode.
Ook moet worden opgemerkt dat het doorzoeken van een plaats toegankelijk voor het publiek met technische middelen, in het voorgestelde artikel 18/2, § 1, 2º wordt ondergebracht bij de specifieke methoden. Ook wordt in deze tekst geen onderscheid gemaakt tussen het doorzoeken van « publieke plaatsen » en het doorzoeken van « private plaatsen die toegankelijk zijn voor publiek ».
In dit kader moet erop gewezen worden dat het doorzoeken van een plaats toegankelijk voor het publiek zonder technische middelen (het « zoekend rondkijken ») ongehinderd gebeurt door privé-detectives of leden van een buitenlandse offensieve dienst.
Het is dan ook aangewezen om dergelijke doorzoeking op hetzelfde niveau te plaatsen als de observatie zonder technische middelen op publieke plaatsen en op de private plaatsen die toegankelijk zijn voor publiek. Op die manier wordt de doorzoeking van publieke plaatsen en private plaatsten die toegankelijk zijn voor het publiek, zonder behulp van technische middelen, ondergebracht bij de gewone methoden.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 88 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 12
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 12. — In artikel 17 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º In de eerste zin worden de woorden « onder meer steeds de voor het publiek toegankelijke plaatsen betreden en, » weggelaten.
2º In de tweede zin wordt het woord « inschrijvingsdocumenten » vervangen door het woord « inschrijvingsgegevens ». »
Verantwoording
Het gebruik van het woord « inschrijvingsgegevens » in de plaats van « inschrijvingsdocumenten » speelt in op de recente wijzen van inschrijven van personen in de bedoelde inrichtingen.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 89 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
In de inleidende zin de woorden « afdeling 1, » invoegen tussen de woorden « Hoofdstuk III, » en de woorden « van dezelfde wet ».
Verantwoording
Dit is een louter technische wijziging.
Nr. 90 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/1, in het 2º de woorden « onverminderd de artikelen 44bis tot 44ter en artikel 259bis, § 5, van het Strafwetboek. » vervangen door de woorden « met uitzondering van de interceptie van communicaties uitgezonden in het buitenland, bedoeld in de artikelen 44bis en 44ter en van het artikel 259bis, § 5, van het Strafwetboek. ».
Verantwoording
Artikel 18/1 voorziet voor welke wettelijke opdrachten van de inlichtingendiensten het gebruik van specifieke en uitzonderlijke methodes toegestaan is op het Belgische grondgebied. Voor de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht gaat het over inlichtingsopdrachten (artikel 11, § 1, 1º — inwinnen, analyseren en verwerken van inlichtingen), over het zorgen voor het behoud van de militaire veiligheid (artikel 11, § 2, 2º) en over de bescherming van het geheim (artikel 11, § 3, 3º). De intercepties door deze dienst van de communicaties uitgezonden in het buitenland situeren zich in de inlichtingenopdracht en gebeuren op basis van artikel 259bis, § 5, van het Strafwetboek en de artikelen 44bis en 44ter van de wet van 30 november 1998. Genoemd artikel uit het Strafwetboek voorziet in zijn § 5 voor de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht een uitzondering op het algemene verbod van afluisteren en onderscheppen. De artikelen 44bis en 44ter van de wet voorzien respectievelijk in detail in een controleprocedure door het Comité I op de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht inzake interceptie van communicatie, alsook in de mogelijkheid voor het Comité I om deze intercepties te laten stopzetten.
Rekening houdend met het feit dat een deel van deze intercepties gebeuren vanaf het Belgische grondgebied is het aangewezen om duidelijk te vermelden dat de bepalingen in verband met de specifieke en uitzonderlijke methoden niet van toepassing zijn op deze intercepties.
Nr. 91 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/2 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In § 1, 1º de woorden « , op plaatsen » vervangen door de woorden « in publieke plaatsen en in private plaatsen » en de woorden « op private plaatsen; » vervangen door de woorden « van private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek; »;
2º In § 1, 2º de woorden « al dan niet met behulp van technische middelen, van plaatsen » vervangen door de woorden « met behulp van technische middelen, van publieke plaatsen, van private plaatsen »;
3º In § 1, het 4º aanvullen met de woorden « of van het gebruikte elektronisch communicatiemiddel; »;
4º In § 2, 1º de woorden « in private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, » invoegen tussen de woorden « technische middelen, » en de woorden « in woningen »;
5º In § 2, het 2º vervangen door de tekst van het huidige 3º en het 3º vervangen door de tekst van het huidige 2º;
6º In § 2, 3º, de woorden « die niet toegankelijk zijn voor het publiek » invoegen tussen de woorden « van private plaatsen » en de woorden « , van woningen »;
7º In § 2, 6º de woorden « met uitsluiting van de informaticasystemen van de overheid » doen vervallen.
Verantwoording
Het is aangewezen een onderscheid te maken tussen twee soorten private plaatsen : enerzijds zijn er de private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek (de private plaatsen stricto sensu zoals een bedrijfskantoor of landerijen), anderzijds zijn er de voor het publiek toegankelijke private plaatsen; dit zijn weliswaar private plaatsen, maar met de bijzonderheid dat ze voor het publiek toegankelijk zijn tijdens de openingsuren (bijvoorbeeld een winkel, de parking van een groot warenhuis of een restaurant). Deze tekst strekt tot verduidelijking van het onderscheid. (wijzigingen 1º, 2º, 4º en 6º).
Het al dan niet aanwenden van een technisch middel bepaalt wegens de verhoogde graad van indringendheid in de privacy, of een observatie of een doorzoeking van publieke plaatsen en van private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek moet beschouwd worden als een specifieke dan wel als een gewone methode :
— de observatie en de doorzoeking, zonder technische middelen, van publieke plaatsen en van private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, zijn gewone methoden (zie ook het amendement nr. 87 strekkende tot invoeging van een nieuw artikel 16/1);
— de observatie en de doorzoeking, met behulp van technische middelen, van publieke plaatsen en van private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, zijn specifieke methoden;
— de observatie en de doorzoeking, met of zonder behulp van technische middelen, van private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, zijn uitzonderlijke methoden.
Verder wordt in § 1, 4º, de identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een elektronisch communicatiemiddel toegevoegd (wijziging in het 3º).
Het is aangewezen om § 2 op dezelfde wijze te structureren als § 1 zodat het 1º handelt over de observatie, en 2º handelt over de doorzoeking. De wijziging in het 5º is met andere woorden een technische wijziging van de volgorde van de opgenomen methoden, cf. het wisselen van de volgorde van de artikelen 18/12 en 18/13.
De wijziging in het 6º houdt in dat de informaticasystemen van de overheid, toch het voorwerp kunnen uitmaken van een uitzonderlijke methode, mits voldaan aan de voorwaarden die verder bepaald worden in de artikelen 18/9 en volgende en in het bijzonder artikel 18/16.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 92 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/3 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º Paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt :
« § 1. Rekening houdend met een potentiële bedreiging zoals bedoeld in artikel 18/1 kunnen de in artikel 18/2, § 1, bedoelde specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens aangewend worden indien de gewone methoden voor het verzamelen van gegevens ontoereikend worden geacht om de informatie te verzamelen die nodig is om de inlichtingenopdracht te volbrengen. De specifieke methode moet worden gekozen in functie van de graad van ernst van de potentiële bedreiging waarvoor de methode wordt aangewend.
De specifieke methode kan slechts worden aangewend na een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van het diensthoofd.
De specifieke methoden kunnen slechts aangewend worden ten aanzien van een advocaat, een arts, of een journalist of op communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, op voorwaarde dat de inlichtingen- en veiligheidsdienst voorafgaandelijk over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële bedreiging en nadat de commissie een eensluidend advies uitgebracht heeft op het voorstel van het diensthoofd, overeenkomstig artikel 18/10.
De inlichtingenofficier, die is aangesteld om de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens aan te wenden, informeert het diensthoofd regelmatig over de uitvoering van de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens. »
2º Een nieuwe § 1/1 invoegen, luidende :
« § 1/1. Op het einde van elke maand wordt, per specifieke methode, een lijst van de uitgevoerde maatregelen overgemaakt aan de commissie.
De leden van de commissie kunnen op elk ogenblik een controle uitoefenen op de wettelijkheid van de maatregelen, hierbij inbegrepen de naleving van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit.
Zij kunnen daartoe de plaatsen betreden waar de gegevens betreffende de specifieke methode door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in ontvangst worden genomen of bewaard, zich alle nuttige stukken toe-eigenen en de leden van de dienst horen.
De gegevens verkregen in omstandigheden die de vigerende wettelijke bepalingen niet naleven, worden onder het toezicht van de commissie bewaard overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels en termijnen, na advies van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De commissie verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten deze gegevens te exploiteren en schorst de aangewende methode indien deze nog lopende is.
De commissie stelt het Vast Comité I op eigen initiatief en onverwijld in kennis van haar beslissing. »
3º In § 2 de woorden « in de artikelen 18/4, § 2, 18/5, § 3, 18/6, § 2, 18/7, § 4 en 18/8, § 4, » vervangen door de woorden « in § 1/1 ».
Verantwoording
1º Artikel 2 van het wetsvoorstel dat artikel 2 van de organieke wet aanvult, bepaalt : « Ieder gebruik van een specifieke of uitzonderlijke methode van het verzamelen van gegevens impliceert het naleven van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit ».
De subsidiariteit en de proportionaliteit moet bij het gebruik van een methode in abstracto worden beoordeeld. De gewone of specifieke methoden dienen niet daadwerkelijk aangewend geweest te zijn. Ook is het niet vereist dat de gewone of specifieke methoden vastgelopen zijn alvorens respectievelijk een specifieke en/of uitzonderlijke methode aangewend kan worden.
Indien een minder indringende methode praktisch onmogelijk is of operationeel ondoeltreffend wordt geacht, geldt geen verplichting deze toch eerst daadwerkelijk toe te passen.
Een beoordeling in concreto van de subsidiariteit door de aanwending van ondoeltreffende en onnodige methoden zou op operationeel vlak tot gevolg kunnen hebben dat de dreiging die men analyseert zich ontwikkelt. Dit vindt men terug in de rechtspraak over de bijzondere opsporingsmethoden (Corr. Brussel 15 juli 2004, onuitg. en Brussel 13 januari 2005, onuitg., in De BOM en enige andere onderzoeksmethoden, J. Delmulle en H. Berckmoes, blz.298-300)
Een uitzonderlijke methode kan aangewend worden wanneer het diensthoofd meent dat, overeenkomstig de wettelijke voorwaarden, de gewone of specifieke methoden niet of niet genoeg doeltreffend zijn. Het kan gebeuren dat alle specifieke methoden niet doeltreffend zijn in een specifiek geval. Bijvoorbeeld, indien men enkel over een bankrekening beschikt, kan men geen specifieke methode aanwenden om het rekeningnummer te identificeren. Het rekeningnummer kan enkel door gebruik te maken van een uitzonderlijke methode (artikel 18/15, § 1,1º) geïdentificeerd worden. Indien er wegens ernstige dreigingen in het wetenschappelijk en economisch potentieel een onderzoek op de harde schijf van een pc nodig is, kan dit niet met een specifieke methode maar dient men een uitzonderlijke methode (artikel 18/16 § 1) aan te wenden.
Het derde lid maakt het voorwerp uit van een tekstuele correctie en zorgt ervoor dat dit artikel in overstemming is met de gebruikte terminologie in de andere artikelen van het wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel bepaalt dat het aanwenden van specifieke of uitzonderlijke methoden met betrekking tot een advocaat, een arts, of een journalist, aan bijzondere voorwaarden onderworpen is.
Specifieke methoden en uitzonderlijke methoden mogen slechts aangewend worden « op voorwaarde dat de inlichtingendienst voorafgaandelijk over concrete aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële bedreiging » (artikel 18/3, § 1, tweede lid) of de ernstige bedreigingen » (artikel 18/9, § 4).
Beide bepalingen hebben dezelfde strekking. Aangaande de gebruikte bewoording moet toch een opmerking gemaakt worden.
In beide bepalingen wordt vereist dat « concrete » aanwijzingen voorhanden zijn om een specifieke of een uitzonderlijke methode te mogen aanwenden. Het verdient echter aanbeveling om het woord « concrete » te vervangen door het woord « ernstige ». In praktijk komt het er immers vaak op neer dat men pas « concrete » aanwijzingen bekomt door middel van specifieke of uitzonderlijke methoden. Voor beide categorieën van methoden is bovendien het voorafgaand eensluidend advies van de commissie vereist; dit is een garantie dat gewaakt wordt over de feitelijke ernst van de aanwijzingen en over de wettelijkheid, subsidiariteit en opportuniteit van de aangewende methode.
De wijze waarop de inlichtingenofficier die is aangesteld om de specifieke methode aan te wenden, het diensthoofd informeert, wordt vastgelegd in een interne procedure. Het is overbodig om dit bij koninklijk besluit te regelen. (cf. vierde lid)
2º In de artikelen 18/4, § 2, 18/ 5, § 3, 18/6, § 2, 18/7, § 4 en 18/8, § 4 worden telkens dezelfde bepalingen hernomen met betrekking tot de lijsten met de uitgevoerde maatregelen en de controlemogelijkheden door de commissie. Dit leidt tot een onnodige verzwaring van de teksten. Voor een betere leesbaarheid van het wetsvoorstel, is het dan ook aangewezen om de bepalingen die gemeenschappelijk zijn aan alle specifieke methoden, te groeperen in één algemene bepaling (artikel 18/3, § 2). In dit verband moet erop gewezen worden dat de bepalingen die gemeenschappelijk zijn voor alle uitzonderlijke methoden, eveneens gegroepeerd zijn in de artikelen 18/9 en 18/10.
De artikelen 18/4, § 2, 18/ 5, § 3, 18/6, § 2, 18/7, § 4 en 18/8, § 4, worden ook aangepast in die zin.
De modaliteiten volgens dewelke de lijst met uitgevoerde maatregelen aan de commissie dient overgemaakt te worden moeten niet bij Koninklijk Besluit vastgelegd worden. Daar deze documenten waarschijnlijk geclassificeerd zullen zijn, zullen zij, in toepassing van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, overgemaakt dienen te worden overeenkomstig de richtlijnen van het ministerieel Comité Inlichtingen en Veiligheid. Mochten deze documenten toch niet geclassificeerd zijn dan kunnen zij per drager worden overgemaakt.
3º Technische wijziging als gevolg van de invoeging van de nieuwe § 1/1.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 93 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
Het voorgestelde artikel 18/4 vervangen door wat volgt :
« Art. 18/4. — De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen overgaan tot het observeren van één of meer personen, van hun aanwezigheid of van hun gedrag, van zaken, plaatsen of gebeurtenissen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten ofwel, met behulp van technische middelen, in publieke plaatsen of in private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, ofwel, al dan niet met behulp van technische middelen, van private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek en kunnen de gegevens die daarop betrekking hebben registreren.
In het kader van een observatie kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, na beslissing van het diensthoofd, gemachtigd worden op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, publieke of private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, om een technisch middel te installeren, te herstellen of terug te nemen. »
Verantwoording
De oude § 2 werd geschrapt. Het is een technische wijziging die het gevolg is van de invoeging van de nieuwe § 2 in het artikel 18/3 (groepering van de bepalingen betreffende de lijsten en de controle die gemeenschappelijk zijn aan alle specifieke methoden).
Zie de verantwoording onder amendement nr. 91.
Nr. 94 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/5 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º De voorgestelde § 1 vervangen door wat volgt :
« § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, wanneer dit een belang vertoont voor de uitoefening van hun opdrachten, overgaan tot het doorzoeken, met behulp van technische middelen, van publieke plaatsen en private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek met inbegrip van de inhoud van gesloten voorwerpen die zich op deze plaatsen bevinden;
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, na beslissing van het diensthoofd, gemachtigd worden op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, deze plaatsen te betreden, voor de noden van de doorzoeking of om het doorzochte voorwerp terug te plaatsen overeenkomstig § 2. »
2º Paragraaf 3 doen vervallen.
Verantwoording
Er wordt verduidelijkt dat de doorzoeking met technische middelen in het kader van de specifieke methoden enkel mogelijk is op publieke plaatsen of private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek.
Operationeel gesproken is de doorzoeking een heimelijk middel, deze methode is analoog met de inkijkoperatie uit de BOM-wet en niet met de huiszoeking. Het is een methode die « buiten het medeweten van de eigenaar of zijn rechthebbende » dient te gebeuren en bijgevolg nadrukkelijk « op ieder ogenblik » moet kunnen worden toegepast. Bovendien is het noodzakelijk dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten steeds en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende de plaats kunnen betreden om het doorzochte voorwerp terug te plaatsen.
De oude § 3 wordt geschrapt. Het is een technische wijziging die het gevolg is van de invoeging van een nieuwe § 2 in het artikel 18/3 (groepering van de bepalingen betreffende de lijsten en de controle die gemeenschappelijk zijn aan alle specifieke methoden).
Nr. 95 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/6, § 2 vervangen als volgt :
« § 2. In geval van uiterst dringende met redenen omklede noodzakelijkheid kan de inlichtingenofficier bij mondelinge beslissing deze gegevens ogenblikkelijk vorderen mits voorafgaand mondeling akkoord van het diensthoofd. Deze mondelinge beslissing wordt zo spoedig mogelijk bevestigd door een gemotiveerde schriftelijke beslissing van het diensthoofd en meegedeeld aan de postoperator die wordt gevorderd. »
Verantwoording
De oude § 2 wordt geschrapt. Het is een technische wijziging die het gevolg is van de invoeging van een nieuwe § 2 in het artikel 18/3 (groepering van de bepalingen betreffende de lijsten en de controle die gemeenschappelijk zijn aan alle specifieke methoden).
De nieuwe voorgestelde § 2 heeft tot doel de uiterste hoogdringendheid te voorzien bij de identificatie van de afzender of de geadresseerde van een postzending en de identificatiegegevens van de titularis van een postbus, zoals die ook al voorzien is in artikel 18/7, § 2, bij de identificatie van een abonnee van een elektronische communicatienetwerk en artikel 18/8, § 2, in het geval van opsporing van een elektronisch communicatie. Indien bij de aanwending van een methode beroep wordt gedaan op de medewerking van een derde is een hoogdringendheidsprocedure onontbeerlijk.
Nr. 96 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/7 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In § 2, eerste zin, in de Nederlandse tekst, de woorden « door middel van het voorafgaande mondelinge » vervangen door de woorden « mits voorafgaand mondeling »;
2º Paragraaf 4 doen vervallen.
Verantwoording
1º De wijziging in § 2 betreft een technische wijziging. In de Nederlandstalige versie dient « door middel van » gewijzigd te worden in « mits » gezien bij hoogdringendheid een « voorafgaand » mondeling akkoord nodig is.
2º De oude § 4 wordt geschrapt. Het is een technische wijziging die het gevolg is van de invoeging van een nieuwe § 2 in artikel 18/3 (groepering van de bepalingen betreffende de lijsten en de controle die gemeenschappelijk zijn aan alle specifieke methoden).
Nr. 97 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/8 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In § 2, eerste zin, in de Nederlandse tekst, de woorden « door middel van het voorafgaande mondelinge » vervangen door de woorden « mits voorafgaand mondeling »;
2º Paragraaf 4 doen vervallen.
Verantwoording
1º De wijziging in § 2 betreft een technische wijziging. In de Nederlandstalige versie dient « door middel van » gewijzigd te worden in « mits » gezien bij hoogdringendheid een « voorafgaand » mondeling akkoord nodig is.
2º De oude § 4 wordt geschrapt. Het is een technische wijziging die het gevolg is van de invoeging van een nieuwe § 2 in artikel 18/3 (groepering van de bepalingen betreffende de lijsten en de controle die gemeenschappelijk zijn aan alle specifieke methoden).
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 98 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
Het voorgestelde artikel 18/9 vervangen door wat volgt :
« Art. 18/9. — § 1. De in artikel 18/2, § 2, bedoelde uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens kunnen worden aangewend :
1º door de Veiligheid van de Staat wanneer er ernstige bedreigingen bestaan voor de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen of het wetenschappelijk of economisch potentieel en wanneer die bedreigingen betrekking hebben op een activiteit die verband houdt met spionage, terrorisme, hieronder begrepen het radicaliseringproces, de proliferatie, schadelijke sektarische organisaties en de criminele organisaties zoals gedefinieerd in artikel 8, 1º;
2º door de algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht wanneer er ernstige bedreigingen bestaan voor de onschendbaarheid van het nationale grondgebied, de militaire defensieplannen, de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten, het wetenschappelijk en economisch potentieel met betrekking tot de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie en die opgenomen zijn in een op voorstel van de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging door het ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid goedgekeurde lijst of de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland en wanneer die bedreigingen betrekking hebben op een activiteit zoals gedefinieerd in artikel 11, § 2.
§ 2. Bij uitzondering en rekening houdend met een potentiële bedreiging zoals bedoeld in § 3, kunnen de in artikel 18/2, § 2, bedoelde uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens slechts aangewend worden indien de gewone en de specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens ontoereikend worden geacht om de informatie te verzamelen die nodig is om de inlichtingenopdracht te volbrengen.
Het diensthoofd mag de aanwending van een uitzonderlijke methode slechts machtigen na eensluidend advies van de commissie.
§ 3. De uitzonderlijke methode moet worden gekozen in functie van de graad van de ernst van de potentiële bedreiging en van de risico's die de uitvoering van de inlichtingsopdracht met zich meebrengt voor de veiligheid van de agenten van de diensten en van derden.
§ 4. De uitzonderlijke methoden kunnen slechts aangewend worden ten aanzien van een advocaat, een arts of een journalist of hun lokalen of op communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, of op hun woonplaats, op voorwaarde dat de inlichtingen- en veiligheidsdienst voorafgaandelijk over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de ernstige bedreiging bedoeld in § 1, 1º en 2º. »
Verantwoording
Het artikel 18/9 wordt herschikt, in die zin dat de derde paragraaf waar de bevoegdheden worden opgesomd waarbinnen de Veiligheid van de Staat en de algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid, mits het strikt volgen van de wettelijk bepaalde procedure beroep kunnen doen op de uitzonderlijke methoden om hun opdrachten uit te voeren.
Er wordt voor de Staatsveiligheid bepaalt dat de uitzonderlijke methoden enkel kunnen worden aangewend in het kader van ernstige bedreigingen voor de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen of het wetenschappelijk of economisch potentieel én wanneer deze activiteiten betrekking hebben op één van volgende situaties : spionage, terrorisme (inbegrepen het radicaliseringsproces), schadelijke sektarische organisaties, criminele organisaties en de proliferatie.
Wat betreft de bevoegdheid van de A.D.I.V. is dit amendement het logisch gevolg van het amendement waarin voorgesteld wordt de opdrachten van de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht te verduidelijken wat de bevoegdheid betreft voor het volgen van de actoren van de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie in het kader van de bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel.
De voorgestelde § 1 wordt een § 2 gezien de voorgestelde § 3, § 1 wordt. De voorgestelde § 1 wordt op analoge wijze als artikel 18/3, § 1 geformuleerd. Zoals reeds gezegd bij de verantwoording op artikel 18/3, § 1, bepaalt artikel 2 van het wetsvoorstel — dat artikel 2 van de organieke wet aanvult— : « Ieder gebruik van een specifieke of uitzonderlijke methode van het verzamelen van gegevens impliceert het naleven van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit ».
De subsidiariteit en de proportionaliteit moet bij het gebruik van een methode in abstracto beoordeeld worden. De gewone of specifieke methoden dienen niet daadwerkelijk aangewend geweest te zijn. Ook is het niet vereist dat de gewone of specifieke methoden vastgelopen zijn alvorens respectievelijk een specifieke en/of uitzonderlijke methode aangewend kan worden.
Indien een minder indringende methode praktisch onmogelijk is of operationeel ondoeltreffend wordt geacht, geldt geen verplichting deze toch eerst daadwerkelijk toe te passen.
Een beoordeling in concreto van de subsidiariteit door de aanwending van ondoeltreffende en onnodige methoden zou op operationeel vlak tot gevolg kunnen hebben dat de dreiging die men analyseert zich ontwikkelt. Dit vindt men terug in de rechtspraak over de bijzondere opsporingsmethoden (Corr. Brussel 15 juli 2004, onuitg. en Brussel 13 januari 2005, onuitg., in De Bom en enige andere onderzoeksmethoden, J. Delmulle en H. Berckmoes, blz. 298-300)
Een uitzonderlijke methode kan aangewend worden wanneer het diensthoofd meent dat, overeenkomstig de wettelijke voorwaarden, de gewone of specifieke methoden niet of niet genoeg doeltreffend zijn. Het kan gebeuren dat alle specifieke methoden niet doeltreffend zijn in een specifiek geval. Bijvoorbeeld, indien men enkel over een bankrekening beschikt, kan men geen specifieke methode aanwenden om het rekeningnummer te identificeren. Het rekeningnummer kan enkel door gebruik te maken van een uitzonderlijke methode (artikel 18/15, § 1,1º) geïdentificeerd worden. Indien er wegens ernstige dreigingen in het wetenschappelijk en economisch potentieel een onderzoek op de harde schijf van een pc nodig is, kan dit niet met een specifieke methode maar dient men een uitzonderlijke methode (artikel 18/16 § 1) aan te wenden.
De voorgestelde § 2 wordt een § 3.
In de voorgestelde § 4, worden de woorden « concrete aanwijzingen » vervangen door de woorden « ernstige aanwijzingen ». Zowel in artikel 2, § 2, eerste lid als in artikel 18/3, § 1, tweede lid en in artikel 18/9, § 4 zijn immers concrete aanwijzingen vereist om gegevens beschermd door ofwel het beroepsgeheim van een advocaat of een arts ofwel door het bronnengeheim van een journalist te verkrijgen, te analyseren of te exploiteren.
Het is wenselijk de woorden « concrete aanwijzingen » te vervangen door de woorden « ernstige aanwijzingen ». Immers, het bekomen van concrete aanwijzingen is doorgaans slechts mogelijk door juist het aanwenden van een gewone, specifieke of uitzonderlijke methode. Bovendien is zowel voor de specifieke als de uitzonderlijke methoden het voorafgaand eensluidend advies van de commissie vereist zodat hier zeker gewaakt kan worden over de feitelijke ernst van de aanwijzingen alsook de wettelijkheid, de subsidiariteit en de opportuniteit van de methode ten overstaan van een beschermde beroepscategorie.
Ook in artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot de telefoontap vindt men het begrip « ernstige aanwijzingen » en niet het begrip « concrete aanwijzingen ».
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 99 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/10 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In § 2, 1º, de woorden « concrete aanwijzingen » vervangen door de woorden « ernstige aanwijzingen »;
2º In § 2, 6º, het woord « uitvoering » vervangen door het woord « aanwending »;
3º In § 3, in het eerste en in het derde lid de woorden « drie werkdagen » telkens vervangen door de woorden « vier kalenderdagen »;
4º In § 4, de eerste zin van het eerste lid vervangen door wat volgt :
« Ingeval van uiterste hoogdringendheid en wanneer elk uitblijven van de beslissing van aard is om de belangen bedoeld in artikel 18/9 ernstig in het gedrang te brengen, kan het diensthoofd, nadat hij wegens de hoogdringendheid het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie heeft verkregen, de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens schriftelijk machtigen voor ten hoogste achtenveertig uur. »
5º In § 4, tweede lid, in de Franse tekst de woorden « la commission » vervangen door de woorden « le président »;
6º In § 4, vierde lid, in de Nederlandse tekst, het woord « machtiging » vervangen door het woord « toelating ».
Verantwoording
1º Cf. verantwoording bij amendement nr. 81 op artikel 2.
2º In § 2, 6º wordt het woord « uitvoering » vervangen door het woord « aanwending », naar analogie van de gebruikte terminologie in artikel 18/10, § 1, derde lid.
3º In § 3, worden de woorden « drie werkdagen » vervangen door de woorden « vier kalenderdagen ». De termijn van drie werkdagen waarbinnen de commissie haar advies moet verlenen, kan immers in de praktijk langer duren dan drie kalenderdagen, met name als er een weekend of verlengd weekend tussen valt.
4º De tekst wordt geherfomuleerd om een betere lezing te verkrijgen.
5º Dit betreft een afstemming van de Franse tekst op de Nederlandse tekst.
6º Waar in de andere artikelen telkens sprake is van een « toelating » van de minister, is in dit artikel sprake van de « machtiging » van de minister. Gelet op het feit dat het diensthoofd de methode machtigt, is het te verkiezen ook hier te spreken over de « toelating » van de minister.
Nr. 100 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
Het voorgestelde artikel 18/11 vervangen door wat volgt :
« Art. 18/11. — In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om op ieder ogenblik, zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende :
1º observaties te verrichten, al dan niet met behulp van technische middelen, in private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, in woningen, in een door woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist;
2º deze plaatsen te betreden om in het kader van een observatie een technisch middel te installeren, te herstellen of terug te nemen. »
Verantwoording
Het artikel wordt geherformuleerd. Er wordt verduidelijkt dat de observatie in de private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, naast deze van de woningen, door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480, 481 van het Strafwetboek of een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist enkel kan binnen de uitzonderlijke methoden.
Bovendien wordt voorzien dat men deze plaatsen mag betreden niet alleen om een technisch middel te plaatsen, maar ook om het te herstellen of terug te nemen.
Dit is niet alleen nodig uit budgettaire overwegingen maar in de eerste plaats om redenen van doeltreffendheid; sommige toestellen vereisen immers een vervanging van een voeding of een fijnere afstelling; andere toestellen moeten teruggehaald worden om de resultaten te kunnen aflezen.
Het voorgestelde tweede lid van artikel 18/11 wordt in die zin aangepast.
De Franstalige versie dient ook in overeenstemming gebracht te worden met de Nederlandstalige versie.
Nr. 101 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
Het voorgestelde artikel 18/12 vervangen door wat volgt :
« Art. 18/12. — § 1. In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om op ieder ogenblik, zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende :
1º al dan niet met behulp van technische middelen, private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, woningen of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist te doorzoeken;
2º de inhoud van gesloten voorwerpen die zich op deze plaatsen bevinden na te gaan;
3º deze plaatsen te betreden om de overeenkomstig § 2 meegenomen voorwerpen terug te plaatsen.
Deze machtiging mag de termijn van vijf dagen niet overschrijden.
§ 2. Indien het onderzoek van een in § 1 bedoeld voorwerp niet ter plaatse kan gebeuren en indien het verzamelen van gegevens niet op een andere manier kan gebeuren, is het de betrokken dienst toegestaan dit voorwerp mee te nemen voor een strikt beperkte duur. Het bewuste voorwerp wordt zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij het goede verloop van de opdracht van de dienst dit in de weg staat. »
Verantwoording
Het is aangewezen om de artikels 18/12 en 18/13 op de dezelfde wijze te structureren als vermeld in het artikel 18/2,§ 2. Daarom wordt de « doorzoeking » ondergebracht in artikel 18/12.
Met betrekking tot de plaatsen waar deze methoden kunnen worden toegepast, kan verwezen worden naar het artikel 18/11. (cf. amendement nr. 100).
Operationeel gesproken is de doorzoeking een heimelijk middel en is deze methode analoog met de inkijkoperatie uit de BOM-wet en niet met de huiszoeking. Het is een methode die « zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende » dient te gebeuren en bijgevolg nadrukkelijk « op ieder ogenblik » moet kunnen worden toegepast. Het is noodzakelijk dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten steeds en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende de plaats kunnen betreden om het doorzochte voorwerp terug te plaatsen.
Nr. 102 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
Het voorgestelde artikel 18/13 vervangen door wat volgt :
« Art. 18/13. — In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om rechtspersonen op te richten en in te zetten ter ondersteuning van de operationele activiteiten teneinde op gerichte wijze gegevens te verzamelen omtrent gebeurtenissen, voorwerpen, groeperingen en natuurlijke personen of rechtspersonen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten.
Daartoe kunnen zij agenten van de dienst inzetten die, onder dekmantel van een fictieve identiteit of hoedanigheid conform de door de Koning bepaalde nadere regels, belast zijn met het gericht gegevens verzamelen omtrent gebeurtenissen, voorwerpen, groeperingen en natuurlijke personen of rechtspersonen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten.
De in het eerste en tweede lid vermelde methoden zijn toegelaten zolang als nodig is voor de finaliteit waarvoor ze worden aangewend.
De betrokken inlichtingen -en veiligheidsdienst brengt iedere twee maanden verslag uit aan de commissie over de evolutie van de operatie die de oprichting van of het beroep op een rechtspersoon noodzakelijk maakte. Dit verslag benadrukt de elementen die hetzij het behoud, hetzij de stopzetting van de uitzonderlijke methode rechtvaardigen. Indien het verslag het einde van deze methode aanbeveelt, stelt de commissie de nadere regels vast volgens welke de aldus opgerichte rechtspersoon moet verdwijnen. Deze nadere regels kunnen afwijken van de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn ingeval van de ontbinding en de vereffening van een rechtspersoon. »
Verantwoording
De tekst van het voorgestelde artikel 18/12 wordt overgebracht in het artikel 18/13 om een logischere indeling van de uitzonderlijke methodes te bewerkstelligen.
Verder wordt bepaald dat om de twee maanden verslag uitgebracht wordt over deze operatie, gelet op het feit dat het hanteren van een uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens niet langer mag duren dan twee maanden, die eventueel verlengd kunnen worden, met telkens dezelfde termijn.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 103 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/16 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In § 1, eerste lid, de woorden « met uitsluiting van de informaticasystemen van de overheid » vervangen door de woorden « met uitsluiting van de informaticasystemen van de rechterlijke macht en de administratieve rechtscolleges. »;
2º In § 1, tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid invoegen, luidende :
« De in het eerste lid bedoelde methode kan slechts aangewend worden tegenover de informaticasystemen van de overheid, mits voorafgaande toestemming van de betrokken overheid. »;
3º In § 1, derde lid, het woord « dat » invoegen tussen de woorden « waken erover » en de woorden « bij de installatie » en het woord « dat » doen vervallen tussen het woord « dispositieven » en het woord « derden ».
4º Een nieuwe § 1/1 invoegen, luidende :
« § 1/1. In het kader van de aanwending van de methode vermeld in § 1 kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, private plaatsen die al dan niet toegankelijk zijn voor het publiek en woningen of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist te betreden om een technisch middel te installeren, te herstellen of terug te nemen. »;
Verantwoording
In het voorgestelde artikel 18/16, § 1, worden de informaticasystemen van de overheid zonder nuancering uitgesloten van de toepassing van deze uitzonderlijke methode. Operationeel is het echter noodzakelijk dat de Veiligheid van de Staat ook toegang kan krijgen tot de informaticasystemen van de overheid maar dan wel met voorafgaande toestemming van de betrokken overheid. Belgische overheden kunnen de Veiligheid van de Staat immers vragen toegang tot hun systeem te nemen zonder medeweten of buiten het zicht van de ambtenaren. Denk maar aan het geval van spionage. Het nieuwe lid in de eerste paragraaf strekt er toe om het indringen binnen informaticasystemen van de overheden mogelijk te maken mits voorafgaande toestemming van de betrokken overheid.
De toegang tot de informaticasystemen van de gerechtelijke instanties blijft echter uitgesloten voor de inlichtingendiensten.
Het is noodzakelijk dat deze heimelijke methode op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende kan uitgevoerd worden. Daartoe wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd om, op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, private plaatsen die al dan niet toegankelijk zijn voor het publiek en woningen of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist te betreden om een technisch middel te installeren, te herstellen of terug te nemen.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 104 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/17 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º Paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
« § 2. Hiertoe kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zij gemachtigd worden op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, publieke plaatsen, private plaatsen die al dan niet toegankelijk zijn voor het publiek, woningen of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, of door een arts of een journalist, te betreden om er een technisch middel te installeren, te herstellen of terug te nemen teneinde de communicaties af te luisteren, er kennis van te nemen en ze te registreren. »
2º In § 4, tweede lid, de woorden « de directeur Operaties voor de Veiligheid van de Staat of de chef van de divisie Veiligheidsinlichting » vervangen door de woorden « de directeur Operaties of de persoon die hij daartoe heeft aangewezen voor de Veiligheid van de Staat of door de officier of de burgerambtenaar, die minstens de graad van commissaris heeft ».
Verantwoording
Niet alleen private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek en private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek maar ook publieke plaatsen dienen te kunnen worden betreden om een technisch middel te installeren.
Ook moet worden verduidelijkt dat bovenvermelde plaatsen mogen betreden worden niet alleen om een technisch middel te installeren, maar ook om het te herstellen of terug te nemen. Dit is niet alleen nodig uit budgettaire overwegingen maar ook om redenen van doeltreffendheid; sommige toestellen vereisen immers een vervanging van een voeding of een fijnere afstelling; andere toestellen moeten teruggehaald worden om de resultaten te kunnen aflezen.
Vanuit operationeel oogpunt is het niet haalbaar noch pertinent dat de Administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat bepaalt welke delen van de opnamen relevant zijn voor overschrijving. Het is logisch dat de Administrateur-generaal zijn toestemming geeft voor de aanwending van een specifieke methode en dat hij de commissie voorstelt om een uitzonderlijke methode aan te wenden. De taak die de Administrateur-generaal in dit artikel wordt toegewezen is echter puur operationeel werk dat eigenlijk toekomt aan de buitendiensten. Het lijkt dan ook aangewezen dat de Directeur Operaties die belast is met de leiding van deze buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, met deze opdracht wordt belast. Gezien de Directeur Operaties onmogelijk persoonlijk alle opnames kan beluisteren, is het dan ook aangewezen dat hij hiervoor wordt bijgestaan door een persoon die hij daartoe heeft aangewezen.
Wat betreft de wijziging in de formulering voor de verantwoordelijke voor het afluisteren van communicatie bij de algemene Dienst Inlichting- en Veiligheid gaat het om een technische aanpassing gelijkaardig aan deze voorgesteld voor artikel 3, 9º (zie amendement nr. 82).
Nr. 105 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 14
Dit artikel aanvullen met een nieuw artikel 18/18, luidende :
« Art. 18/18. — De Koning legt de tarieven vast voor de medewerking van fysieke personen en rechtspersonen aan de methoden bedoeld in deze onderafdeling, waarbij Hij rekening houdt met de werkelijke kostprijs van deze medewerking. »
Verantwoording
Dit nieuwe artikel beoogt vaste tarieven te bekomen voor de medewerking van derden bij het uitoefenen van de specifieke en uitzonderlijke methoden.
Nr. 106 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 15
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 15. — In dezelfde wet wordt een artikel 19/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 19/1. — Wanneer de aanwending van de specifieke of uitzonderlijke methoden ernstige aanwijzingen aan het licht brengt over het plegen van een misdaad of wanbedrijf of, op grond van een redelijk vermoeden wijst op te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, brengen de betrokken diensten dit onverwijld ter kennis aan de commissie met het oog op de toepassing van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. De commissie onderzoekt de verzamelde gegevens ongeacht de wijze waarop ze vastgelegd werden.
Indien de commissie het bestaan vaststelt van ernstige aanwijzingen die kunnen leiden tot het plegen van een misdaad of wanbedrijf of van een redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, stelt de voorzitter daarvan een niet geclassificeerd proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt onverwijld overgemaakt aan het federaal parket, nadat het diensthoofd vooraf gehoord werd over de voorwaarden van deze overmaking.
Dit proces-verbaal dient te preciseren in welke context de inlichtingenopdracht heeft plaatsgevonden, welk doel werd nagestreefd door de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, in welke context de ernstige aanwijzingen werden verzameld en die relevant zijn voor een eventuele gerechtelijke finaliteit.
Dit proces-verbaal mag niet de exclusieve grond, noch de overheersende maatregel zijn voor de veroordeling van een persoon. De elementen vervat in dit proces-verbaal moeten in overheersende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De federale procureur licht de voorzitter van de commissie in over de gevolgen die aan de overmaking van het proces-verbaal worden gegeven. De voorzitter van de commissie licht op zijn beurt het diensthoofd van de betrokken dienst in.
Indien daartoe grond bestaat, verzendt de federale procureur het dossier naar de bevoegde procureur des Konings. » »
Verantwoording
Deze tekst werd geïnspireerd op het amendement nr. 27, met de toevoeging dat het proces-verbaal dat zal worden opgemaakt niet de exclusieve grond, noch de overheersende maatregel mag zijn voor de veroordeling van een persoon. Om tot een veroordeling te leiden, moeten de elementen vervat in het proces-verbaal in overheersende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De federale procureur kan indien de zaak het toelaat, het dossier verzenden naar de bevoegde procureur des Konings voor verder gevolg.
Nr. 107 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 18
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 18. — In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IV/1 ingevoegd, dat artikel 43/1 bevat, luidende :
« Hoofdstuk IV/1. — Het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Art. 43/1. — § 1. Er wordt een bestuurlijke commissie opgericht belast met het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld in artikel 18/2.
De Senaat bepaalt jaarlijks, op voorstel van de commissie, haar begroting die wordt ingeschreven op de begroting van de dotaties, ten einde over de voor de goede werking noodzakelijke menselijke en materiële middelen te beschikken.
De commissie handelt volledig onafhankelijk in de uitoefening van haar controleopdrachten. Zij staat ook in voor het opstellen van haar huishoudelijk reglement.
De commissie is samengesteld uit drie effectieve leden. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervanger aangeduid. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat dat is samengesteld uit personeelsleden die door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden gedetacheerd volgens de door de Koning te bepalen nadere regels.
Op voorstel van de minister van Justitie en van de minister van Landsverdediging wijst de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de effectieve leden van de commissie aan, evenals hun plaatsvervangers.
De effectieve leden en hun plaatsvervangers hebben allen de hoedanigheid van magistraat. Onder de effectieve leden hebben twee leden de hoedanigheid van rechter, waarvan één tevens de hoedanigheid van onderzoeksrechter, en heeft één lid de hoedanigheid van lid van het openbaar ministerie. De plaatsvervangende leden hebben dezelfde hoedanigheid als het effectief lid dat zij vervangen.
De commissie beraadslaagt slechts geldig als alle effectieve leden, of bij verhindering hun respectievelijke plaatsvervanger, aanwezig zijn. Zij beslist bij meerderheid van stemmen.
Het voorzitterschap van de commissie wordt uitgeoefend door de magistraat die de hoedanigheid van onderzoeksrechter heeft.
Met uitzondering van de voorzitter, die voldoende kennis van het Frans en het Nederlands moet hebben, behoren de twee overige effectieve leden elk tot een verschillende taalrol.
§ 2. Op hun ogenblik van hun aanwijzing dienen de effectieve en plaatsvervangende leden van de commissie de volgende voorwaarden te vervullen :
1º de leeftijd van veertig jaar bereikt hebben;
2º een nuttige ervaring bezitten van ten minste vijf jaar met betrekking tot het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
3º houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim » krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen;
4º gedurende de periode van vijf jaar voorgaand aan de aanwijzing geen lid geweest zijn van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, noch van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, noch van een politiedienst, noch van een inlichtingen- en veiligheidsdienst.
Deze magistraten worden aangewezen voor een termijn van vijf jaar. Dit mandaat is tweemaal hernieuwbaar.
§ 3. In geval van verhindering of afwezigheid van meer dan drie maanden van een van de leden van de commissie, alsook ingeval zijn mandaat vacant is, wordt hij definitief vervangen door zijn plaatsvervanger.
Indien een lid van de commissie ophoudt met het uitoefenen van zijn mandaat, niet langer houder is van de veiligheidsmachtiging bedoeld in § 2, eerste lid, 3º, of aangesteld wordt tot een andere functie binnen de magistratuur dan de functie in de hoedanigheid waarvan hij met toepassing van § 1 werd aangewezen, wordt zijn mandaat voleindigd door zijn plaatsvervanger.
In geval een plaats van een plaatsvervanger vacant is of indien een plaatsvervanger het mandaat van een lid van de commissie voleindigt met toepassing van het tweede lid, zullen de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging overgaan tot een nieuwe aanwijzing overeenkomstig § 1, vijfde lid.
Indien er ernstige tekortkomingen vastgesteld worden, kan de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een effectief lid of een plaatsvervanger van zijn functie ontheffen.
§ 4. De effectieve leden oefenen hun functie bij de commissie voltijds uit. Gedurende de duur van hun opdracht handelen de effectieve leden, evenals hun plaatsvervangers, in volstrekte onafhankelijkheid tegenover hun korps van herkomst of tegenover hun hiërarchische overste.
Na de aanwijzing van een effectief lid, kan in het rechtscollege waarvan deze magistraat deel uitmaakt, voorzien worden in zijn vervanging door een benoeming in overtal op de personeelsformatie van dit rechtscollege.
De effectieve leden ontvangen de wedde die toegekend wordt aan de federale magistraten, overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.
Indien een plaatsvervanger geroepen wordt om gedurende ten minste één maand een effectief lid te vervangen, dan ontvangt hij per volledige maand het verschil tussen zijn wedde en de wedde die hem toegekend zou zijn indien hij een mandaat van het effectief lid zou vervullen.
Indien een plaatsvervanger geroepen wordt om een effectief lid te vervangen, dan ontvangt hij een toelage per dag dat hij dit effectief lid vervangt. Deze toelage bedraagt 1/20 van het verschil tussen zijn eigen maandelijkse wedde en de maandelijkse wedde die hem toegekend zou zijn indien hij een mandaat van het effectief lid zou vervullen. »
Verantwoording
Het takenpakket van de bestuurlijke commissie is zeer omvangrijk. Daarom wordt gekozen om de commissie een permanent karakter te verlenen, waarbij de leden van de commissie onmiddellijk en dagelijks beschikbaar zijn.
Tevens wordt ook vooropgesteld dat alle leden, zowel de effectieve als de plaatsvervangende, de hoedanigheid van (beroeps)magistraat moeten hebben. Eremagistraten komen niet in aanmerking. Gelet op het « permanent » karakter wordt ook niet specifiek gekozen voor een onderzoeksrechter die aangeduid werd in het kader van terrorismebestrijding, gezien deze in zijn functie toch vervangen moet worden. De opdrachten van de inlichtingendiensten gaan ook verder dan alleen maar het voorkomen of bestrijden van terrorisme. Er wordt daarentegen wel voorzien in de vervanging van de magistraat in zijn korps, gezien zijn tijdelijke, doch langdurige opdrachten bij de commissie, en dit ten einde de werking van zijn korps te verzekeren.
Gezien de leden van de commissie allen beroepsmagistraten zijn, dient niet voorzien te worden in een verbod tot het uitoefenen van onverenigbare beroepen of functies, gezien beroepsmagistraten, in tegenstelling tot bepaalde eremagistraten, geen andere beroep mogen uitoefenen of functies opnemen die onverenigbaar zijn met hun hoedanigheid van magistraat.
De effectieve leden van de bestuurlijke commissie krijgen een wedde voor hun functie bij de commissie, gelijk aan deze van de federale magistraten. Voor de plaatsvervangende leden wordt ook in een wettelijke vergoeding voorzien, indien zij moeten zetelen in de commissie.
Ten einde de onafhankelijkheid van de leden van de commissie te waarborgen en ongeoorloofde beïnvloeding bij de beslissingen te vermijden, wordt voorzien dat de leden van de commissie volledig onafhankelijk van hun korps of enig hiërarchische overste hun opdrachten vervullen.
Nr. 108 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 19
Het voorgestelde artikel 43/3 vernummeren tot artikel 43/2.
Verantwoording
Deze technische wijziging is het gevolg van amendement nr. 107 waarbij de artikelen 43/1 en 43/2 vervangen worden door één artikel 43/1.
Nr. 109 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 19
In het voorgestelde artikel 43/4, dat artikel 43/3 wordt, de woorden « de artikelen 18/4, § 2, 18/5, § 3, 18/6, § 2, 18/7, § 4 en 18/8, § 4 » vervangen door de woorden « artikel 18/3, § 1/1 ».
Verantwoording
Het artikel 43/4 moet worden aangepast naar aanleiding van de wijzigingen in de artikelen 18/3 tot en met 18/8 met betrekking tot de overzichtslijsten van de aangewende specifieke methodes.
Nr. 110 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 19
Het voorgestelde artikel 43/5 vernummeren tot artikel 43/4.
Verantwoording
Deze technische wijziging is het gevolg van amendement nr. 107 waarbij de artikelen 43/1 en 43/2 vervangen worden door één artikel 43/1.
Nr. 111 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 19
In het voorgestelde artikel 43/6, dat artikel 43/5 wordt in § 1, tweede lid, de woorden « de artikelen 18/4, § 2, 18/5, § 3, 18/6, § 2, 18/7, § 4 en 18/8, § 4 » vervangen door de woorden « artikel 18/3, § 1/1 ».
Verantwoording
Het artikel 43/6 moet worden aangepast naar aanleiding van de wijzigingen in de artikelen 18/3 tot en met 18/8 met betrekking tot de overzichtslijsten van de aangewende specifieke methodes.
Nr. 112 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 19
Het voorgestelde artikel 43/7 vernummeren tot artikel 43/6.
Verantwoording
Deze technische wijziging is het gevolg van amendement nr. 107 waarbij de artikelen 43/1 en 43/2 vervangen worden door één artikel 43/1.
Nr. 113 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 19
Het voorgestelde artikel 43/8 vernummeren tot artikel 43/7.
Verantwoording
Deze technische wijziging is het gevolg van amendement nr. 107 waarbij de artikelen 43/1 en 43/2 vervangen worden door één artikel 43/1.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 114 VAN DE HEER SWENNEN
Art. 19
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit is een logisch uitvloeisel van amendement nr. 72.
Guy SWENNEN. |
Nr. 115 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 19/1 (nieuw)
Een artikel 19/1 invoegen, luidende :
« Art. 19/1. — « In artikel 44bis van dezelfde wet worden de woorden « uitgezonden in het buitenland » ingevoegd tussen de woorden « communicatie » en de woorden « door de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht ». »
Verantwoording
Voor een beter begrip is het aangewezen uitdrukkelijk te vermelden dat dit artikel betrekking heeft op de communicaties uitgezonden in het buitenland die geïntercepteerd worden door de militaire inlichtingendienst.
Nr. 116 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 19/2 (nieuw)
Een artikel 19/2 invoegen, luidende :
« Art. 19/2. — In artikel 44ter van dezelfde wet worden de woorden « uitgezonden in het buitenland » ingevoegd tussen de woorden « communicatie » en de woorden « door de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht ». »
Verantwoording
Voor een beter begrip is het aangewezen uitdrukkelijk te vermelden dat dit artikel betrekking heeft op de communicaties uitgezonden in het buitenland die geïntercepteerd worden door de militaire inlichtingendienst.
Nr. 117 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Hoofdstuk V/1 (nieuw)
Een Hoofdstuk V/1 invoegen met opschrift « Hoofdstuk V/1. Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering ».
Nr. 118 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 32/1
In Hoofdstuk V/1 een artikel 32/1 invoegen, luidende :
« Art. 32/1. — In het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 189quater ingevoegd, luidende :
« Art. 189quater. — Bij het onderzoek ten gronde van een dossier dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, kan de rechtbank, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettelijkheid van de methode voor de verzameling van gegevens.
Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete of nieuwe elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.
De rechtbank zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen. ».
Verantwoording
Aangezien een niet geclassificeerd proces-verbaal een van de elementen is waarop de vervolging en de aanhangigmaking bij de rechtbank worden gebaseerd, moet een systeem voor de controle van de wettelijkheid van de methodes waarmee artikel 19/1 is toegepast, worden ingesteld.
Het Vast Comité I moet die controle uitoefenen en advies geven over de wettelijkheid. Dat advies moet worden gezonden naar de betrokken magistraat en bij het dossier worden gevoegd, met inachtneming van de rechten van de partijen bij het proces.
Nr. 119 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 32/2
In Hoofdstuk V/1 een artikel 32/2 invoegen, luidende :
« Art. 32/2. — In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 335ter ingevoegd, luidende :
« Art. 335ter. — Bij het onderzoek ten gronde van een dossier dat een niet geklassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, kan de voorzitter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettelijkheid van de methode voor de verzameling van gegevens.
Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete of nieuwe elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.
De voorzitter zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen. ».
Verantwoording
Aangezien een niet geclassificeerd proces-verbaal een van de elementen is waarop de vervolging en de aanhangigmaking bij de rechtbank worden gebaseerd, moet een systeem voor de controle van de wettelijkheid van de methodes waarmee artikel 19/1 is toegepast, worden ingesteld.
Het Vast Comité I moet die controle uitoefenen en advies geven over de wettelijkheid. Dat advies moet worden gezonden naar de betrokken magistraat en bij het dossier worden gevoegd, met inachtneming van de rechten van de partijen bij het proces.
Nr. 120 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Hoofdstuk V/2 (nieuw)
Een Hoofdstuk V/2 invoegen met opschrift « Hoofdstuk V/2. Wijziging van het Strafwetboek ».
Nr. 121 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 32/3 (nieuw)
In Hoofdstuk V/2 een artikel 32/3 invoegen, luidende :
« Art. 32/3. — In artikel 259bis, § 5 van het Strafwetboek worden de woorden « het zoeken, » ingevoegd tussen de woorden « zijn niet van toepassing op » en de woorden « het onderscheppen ». »
Verantwoording
Voorafgaand aan het onderscheppen, het afluisteren, het kennisnemen of het opnemen moet de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht op regelmatige basis het ganse elektromagnetische spectrum en de « cyberspace » bewaken teneinde :
— nieuwe (exploitatie)mogelijkheden te zoeken en te identificeren;
— over voldoende informatie te beschikken om met zekerheid vast te stellen dat deze mogelijkheden toegestaan worden in het luisterplan;
— (exploitatie)mogelijkheden terug te vinden die verloren waren ten gevolge van een wijziging van de technische parameters (frequenties, nummers, communicatiemiddelen, ...);
— te bepalen welke middelen moeten aangeschaft worden, in functie van de belangstellingszones, teneinde de bijzonder snelle evolutie in het domein van de telecommunicatie te volgen;
— de strikt noodzakelijke middelen te bepalen voor de vervulling van de opdrachten op een welbepaalde plaats.
Deze opzoekingfase is absoluut noodzakelijk voor de werking van de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht, gezien het de eerste stap is naar het onderscheppen, het afluisteren, het kennisnemen of het opnemen. Het is hoofdzakelijk na de kennisname van de inhoud van de communicatie dat de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht de wettelijkheid van een interceptie kan nagaan.
Er vindt geen enkele productie van informatie plaats vóór dit stadium. Deze opzoeking is dus geen middel om van het luisterplan af te wijken, maar laat toe, dankzij zijn voorafgaande werking, de investeringen ten volle te laten renderen terwijl de wettelijkheid van de intercepties blijft verzekerd. Deze fase bestaat hoofdzakelijk uit het inwinnen van technische parameters (Metadata) en ondergeschikt uit de inhoud van de communicaties (Data).
Deze zoekactie maakt al impliciet deel uit van de notie « onderscheppen van communicatie » zoals bedoeld in artikel 259bis, § 5, van het Strafwetboek. Dit amendement geeft een expliciete rechtsbasis aan deze handeling wat tegemoetkomt aan een aanbeveling van het Vast Comité I (activiteitenverslag 2007, blz. 58).
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Sabine de BETHUNE Patrik VANKRUNKELSVEN Francis DELPÉRÉE Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 122 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN C.S.
(Subamendement op amendement nr. 81)
Art. 2
In het 1º, het voorgestelde eerste lid vervangen door wat volgt :
« § 2. Het is de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verboden gegevens beschermd door ofwel het beroepsgeheim van een advocaat of een arts ofwel door het bronnengeheim van een journalist te verkrijgen, te analyseren of te exploiteren.
Bij uitzondering en ingeval de betrokken dienst voorafgaandelijk over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële bedreiging, zoals bedoeld in de artikelen 7, 1º, 8, 1º tot 4º en 11 of ingeval de betrokkenen uit eigen beweging en uit vrije wil informatie ter beschikking stellen, kunnen deze beschermde gegevens verkregen, geanalyseerd of geëxploiteerd worden. »
Verantwoording
Deze formulering legt de nadruk op het feit dat de toepassing van de methodes en het gebruik van de gegevens die uit deze methodes voortkomen niet toegelaten zijn.
Bij uitzondering en wanneer strikt voldaan is aan de voorwaarden, is het toch mogelijk deze beschermde gegevens te verkrijgen, te analyseren of te exploiteren.
Patrik VANKRUNKELSVEN Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Francis DELPÉRÉE Christine DEFRAIGNE Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. |
Nr. 123 VAN DE HEER MAHOUX C.S.
(Subamendement op amendement nr. 92)
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/3 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º De voorgestelde § 1, tweede lid, vervangen als volgt :
« De specifieke methode kan slechts worden aangewend na een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van het diensthoofd en na kennisgeving van deze beslissing aan de commissie. »;
2º De voorgestelde § 2, eerste lid, doen vervallen.
Verantwoording
Dit amendement zorgt ervoor dat de commissie kan worden ingelicht over de specifieke methodes.
Philippe MAHOUX. Christiane VIENNE. Christine DEFRAIGNE. Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. |
Nr. 124 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 88)
Art. 12
Het voorgestelde 1º doen vervallen.
Verantwoording
Het moet mogelijk blijven de publiek belangrijke plaatsen te betreden.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE. |
Nr. 125 VAN DE HEER VAN DEN DRIESSCHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 92)
Art. 14
Het voorgestelde artikel 18/3, § 1, tweede lid aanvullen met de volgende zin :
« Een notificatie van deze beslissing wordt onmiddellijk ter informatie overgemaakt aan de commissie. »
Verantwoording
Met het oog op het versterken van de mogelijkheid tot de controle a posteriori door de commissie, wordt naast het maandelijks rapport zoals voorzien in artikel 18/3, § 2, onmiddellijk nadat het diensthoofd een beslissing heeft genomen, een notificatie hiervan verzonden aan de commissie.
Pol VAN DEN DRIESSCHE Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS. |
Nr. 126 VAN DE HEER DELPÉRÉE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 85)
Art. 7
De woorden « strafbare feiten waarvan de lijst wordt vastgesteld door de Koning en » vervangen door de woorden « inbreuken op de wegcode of andere strafbare feiten bepaald door de wet ».
Verantwoording
Een overdracht van de wetgevende bevoegdheid aan de Koning voorkomen.
Francis DELPÉRÉE. Philippe MAHOUX. Christiane VIENNE. |
Nr. 127 VAN DE HEER DELPÉRÉE
(Subamendement op amendement nr. 107)
Art. 18
In de Franse tekst van het voorgesteld artikel 43/1 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In het zesde lid de woorden « exerceront la fonction » vervangen door de woorden « ont la qualité »;
2º De woorden « opèrent en » vervangen door de woorden « ont la »;
3º In het achtste lid de woorden « la fonction » vervangen door de woorden « la qualité ».
Verantwoording
Betere formulering van de tekst.
Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 128 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 106)
Art. 15
In het voorgestelde artikel 19/1 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In het tweede lid, de woorden « aan de procureur des Konings of » invoegen tussen de woorden « onverwijld overgemaakt » en de woorden « aan het federaal parket »;
2º In het vijfde lid, de woorden « De procureur des Konings of » invoegen vóór de woorden « De federale procureur »;
3º Het zesde lid doen vervallen.
Verantwoording
De voorgestelde wijziging strekt ertoe dat het niet geclassificeerde proces-verbaal aan de procureur des Konings of aan de federale procureur wordt bezorgd op grond van hun bevoegdheden.
Nr. 129 VAN DE HEER MAHOUX
Art. 19
In het voorgestelde artikel 43/4, het eerste lid doen vervallen.
Verantwoording
De opheffing van dit lid is verantwoord op grond van de wijziging die wordt voorgesteld in amendement 123, dat bepaalt dat de specifieke methode slechts kan worden aangewend na een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van het diensthoofd en na kennisgeving van deze beslissing aan de commissie.
Aangezien alle beslissingen dus aan de commissie worden meegedeeld, verliest het oorspronkelijke systeem van de maandelijkse lijst zijn belang en zou het de administratieve taak van het diensthoofd onnodig verzwaren.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 130 VAN MEVROUW DEFRAIGNE
(Subamendement op amendement nr. 81)
Art. 2
De volgende wijzigingen aanbrengen :
1º De voorgestelde letter b) vervangen door wat volgt :
« b) Wanneer een methode bedoeld in artikel 18/2 betrekking heeft op een advocaat, een arts of een journalist, of op hun lokalen of communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, of op hun woonplaats, mag deze methode niet worden uitgevoerd zonder dat de stafhouder, de voorzitter van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren of de voorzitter van de Vereniging van Beroepsjournalisten hiervan voorafgaandelijk op de hoogte is gebracht door de voorzitter van de commissie. De voorzitter van de commissie is gehouden hun de nodige inlichtingen te verschaffen. Ze zijn tot geheimhouding verplicht. De straffen in artikel 458 van het Strafwetboek zijn van toepassing op de inbreuken op deze plicht tot geheimhouding. »
2º De voorgestelde letters c) en d) doen vervallen.
3º Onder de letter e), het vijfde lid vervangen door wat volgt :
« In geval van toepassing van artikel 18/13 ten aanzien van een advocaat of een arts, kan naast de voorzitter van de commissie, of het door hem afgevaardigd lid van de commissie, tevens, naargelang het geval de stafhouder of de voorzitter van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, of bij ziekte of bij verhindering zijn plaatsvervanger aanwezig zijn bij het uitvoeren van de methode. ».
Verantwoording
In haar advies uit de vorige zittingsperiode gaf de OBFG aan dat het de stafhouder van de orde waarvan elke advocaat afhangt is en niet de orde van balies waaraan de informatie over de uitvoering van een specifieke of uitzonderlijke methode ten aanzien van een advocaat moet worden meegedeeld.
Dit standpunt werd herhaald door de heer Risopoulos, die de OBFG vertegenwoordigde tijdens de hoorzittingen over het besproken voorstel.
Het subamendement vervangt bijgevolg de termen « voorzitter van de Orde van Franstalige en Duitstalige balies » en « voorzitter van de orde van Vlaamse balies » door de term « stafhouder ».
Het idee dat de voorzitter van de Vereniging van Beroepsjournalisten op de hoogte wordt gebracht bij de uitvoering van een methode bedoeld in artikel 18/2 alsook de technische wijziging die door letter d) wordt aangebracht, worden door het subamendement uiteraard behouden.
Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 131 VAN DE DAMES CROMBÉ EN DEFRAIGNE
(Subamendement op amendement nr. 107)
Art. 18
In het voorgestelde artikel 43/1, de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In § 1, vierde lid, de zin « De commissie wordt ondersteund door een secretariaat dat is samengesteld uit personeelsleden die door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden gedetacheerd volgens de door de Koning te bepalen modaliteiten. » doen vervallen;
2º Het voorgestelde artikel aanvullen met een § 5, luidende :
« § 5. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat dat is samengesteld uit personeelsleden die door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden gedetacheerd volgens de door de Koning te bepalen nadere regels met betrekking tot onder meer de rekruteringswijze, het aantal leden en de functieprofielen waarin moet worden voorzien. De Koning bepaalt tevens het statuut van deze leden, zonder afbreuk te doen aan hun oorspronkelijke administratieve en geldelijke statuut. ».
Verantwoording
Naar aanleiding van de algemene bespreking lijkt het noodzakelijk voor te schrijven dat de rekruteringswijze en het statuut van de personeelsleden van de commissie bij koninklijk besluit worden bepaald, teneinde juridisch duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de situatie van deze personen.
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON. Christine DEFRAIGNE. |
Nr. 132 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 81)
Art. 2
De volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In letter d), het voorgestelde eerste lid vervangen door wat volgt :
« § 2. Het is de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verboden gegevens, beschermd door ofwel het beroepsgeheim van een advocaat of een arts ofwel door het bronnengeheim van een journalist, te verkrijgen, te analyseren of te exploiteren, tenzij de betrokken dienst voorafgaandelijk over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële bedreiging, zoals bedoeld in de artikelen 7, 1º, 8, 1º tot 4º, en 11. »;
2º In de tweede volzin van het tweede lid, tussen de woorden « de vereniging » en het woord « waartoe » de woorden « van beroepsjournalisten » invoegen;
3º In het derde lid, de woorden « bronnengeheim van de journalist » vervangen door de woorden « bronnengeheim van de journalist, in de zin van de wet van 7 april 2005 »;
4º In het voorgestelde vijfde lid, tussen het woord « arts » en de woorden « , kan naast de voorzitter » de woorden « of een journalist » invoegen;
5º In het voorgestelde vijfde lid, tussen het woord « Geneesheren » en de woorden « aanwezig zijn » de woorden « of de voorzitter van de algemene Vereniging van Beroepsjournalisten of bij ziekte of bij verhindering zijn plaatsvervanger, » invoegen.
Verantwoording
Het principiële verbod in het eerste lid van de oorspronkelijke tekst is duidelijker dan amendement nr. 81, dat erin voorziet dat de diensten de bedoelde gegevens « uitzonderlijk » mogen gebruiken, zonder op een of andere wijze te bepalen of te definiëren wat met « uitzonderlijk » wordt bedoeld.
Tevens stelt het amendement wijzigingen voor die ertoe strekken de bijzondere situatie van de journalist nader te bepalen, met inachtneming van de wet van 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen.
Nr. 133 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 82)
Art. 3
Het voorgestelde 17º doen vervallen.
Verantwoording
Er is geen enkele redenen om de bescherming van de journalistieke bronnen anders te definiëren dan in de wet van 7 april 2005.
Nr. 134 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 87)
Art. 11/1
Het voorgestelde artikel 16/1 aanvullen met een tweede lid, luidende :
« Deze methode moet worden toegepast met strikte inachtneming van artikel 458 van het Strafwetboek en van de wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen ».
Verantwoording
Onderhavig amendement strekt ertoe eraan te herinneren dat de methodes waarin de tekst voorziet geen fundamentele wetsbepalingen tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de democratie mogen schenden.
Nr. 135 VAN DE HEER MAHOUX
Art. 14
Het voorgestelde artikel 18/2 aanvullen met een § 3, luidende :
« § 3. De methoden waarin de artikelen 18/2 en 18/3 voorzien, moeten worden toegepast met strikte inachtneming van artikel 458 van het Strafwetboek en van de wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen. ».
Verantwoording
Onderhavig amendement strekt ertoe op algemene maar dwingende wijze in herinnering te brengen dat de methoden waarin de tekst voorziet geen fundamentele wetsbepalingen tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de democratie mogen schenden.
Nr. 136 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 92)
Art. 14
In het voorgestelde artikel 18/3, § 1, derde lid, tussen de woorden « een journalist » en de woorden « of op communicatiemiddelen », de woorden « of hun lokalen » invoegen, en tussen de woorden « beroepsdoeleinden » en « gebruiken, » de woorden « of op hun woonplaats » invoegen.
Verantwoording
De bescherming die wordt toegekend aan artsen, advocaten en journalisten inzake lokalen voor beroepsdoeleinden en woonplaats moet overeenstemmen met de bescherming als omschreven in artikel 2, § 2, derde lid, inzake lokalen voor beroepsdoeleinden en woonplaats, aangezien dit artikel zelf de toepassing van artikel 18/2 vermeldt.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 137 VAN MEVROUW NAGY
Art. 5/2 (nieuw)
Een artikel 5/2 invoegen, luidende :
« Art. 5/2. — In artikel 7, 1º, van dezelfde wet het einde van de zin weglaten vanaf « door het ministerieel Comité » tot en met de woorden « kunnen bedreigen ».
Verantwoording
Het is niet normaal dat het ministerieel Comité definieert wat « het wetenschappelijk of economisch potentieel » is. Het is de wetgever die het toepassingsgebied van de wet moet omschrijven. Iets anders bepalen zou strijdig zijn met artikel 8 van het EVRM en artikel 22 van de Grondwet, die een wet vereisen om inmenging in het privéleven van personen te verantwoorden.
Nr. 138 VAN MEVROUW NAGY
Art. 5/2 (nieuw)
Een artikel 5/2 invoegen, luidende :
« Art. 5/2. — In artikel 8, 1º, c, van dezelfde wet het woord « anarchistische » en het woord « nationalistische » weglaten. »
Verantwoording
1) Bij de huidige definitie kan men heel wat parlementsleden insluiten. Een niet te veronachtzamen minderheid van de politieke vertegenwoordigers van het land, maar ook anderen, verklaren zich aanhanger van het nationalisme in een of andere vorm.
Het nationalisme hoeft geen vrijheidsbeknottende leer te zijn.
2) Ook het anarchisme is een stroming in de politieke filosofie die tot ontwikkeling is gekomen uit een aantal anti-autoritaire theorieën en praktijken. De insluiting ervan bij deze lijst valt niet te verantwoorden.
Marie NAGY. |
Nr. 139 VAN DE HEER VANKRUNKESLVEN EN MEVROUW TAELMAN
Art. 24
Dit artikel vervangen door wat volgt :
« Art. 24. In artikel 33 van dezelfde wet, zoals gewijzigd door de wetten van 1 april 1999, 20 juli 2000 en 10 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het tweede lid, eerste zin, wordt aangevuld met het volgende zinsdeel : « en de relevante reglementen, richtlijnen en documenten die uitgaan van andere overheidsorganen. »;
2º in het laatste lid, in de eerste en tweede zin, de woorden « artikel 35, 3º » telkens vervangen door de woorden « artikel 35, § 1, 3º ».
Verantwoording
Dit amendement heeft tot doel het wettelijk toezichtskader verder aan te scherpen om een einde te maken aan de actuele situatie waarbij het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (hierna het Vast Comité I genoemd) moeilijkheden kan ondervinden bij zijn controle op de werking van de inlichtingendiensten, specifiek voor die opdrachten opgelegd of uitgewerkt door de richtlijnen van het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid.
Probleemstelling
De twee diensten kregen door de wet van 30 november 1998 houdende de regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, een pak opdrachten toegewezen om ons land en zijn burgers behoorlijk te kunnen beschermen. Het is tevens deze wet die duidelijk stipuleert wie de verdere invulling van hun opdrachten bepaalt. Artikel 4 definieert de opdrachtgever van de Veiligheid van de Staat expliciet : « De Veiligheid van de Staat vervult haar opdrachten door de tussenkomst van de minister van Justitie, overeenkomstig de richtlijnen van het ministerieel Comité ». Hierbij wordt het Comité een tweede maal duidelijk bevestigd als de belangrijkste gezagsstructuur in de opdrachtomschrijving van de Veiligheid van de Staat. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 21 juni 1996 houdende oprichting van een ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid maakte namelijk een eerste maal duidelijk wie de Veiligheid van de Staat en ADIV stuurt :
« Het Comité stelt de algemene politiek inzake inlichting vast, bepaalt de prioriteiten van de Veiligheid van de Staat en van de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht, en coördineert hun activiteiten (...). ».
Bij de verdere definiëring van de opdrachten van de Veiligheid van de Staat lezen we in artikel 7 van de wet van 30 november 1998 :
« De Veiligheid van de Staat heeft als opdracht :
1º het inwinnen, analyseren en verwerken van inlichtingen die betrekking hebben op elke activiteit die de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, het wetenschappelijk of economisch potentieel, zoals gedefinieerd door het ministerieel Comité, of elk ander fundamenteel belang van het land, zoals gedefinieerd door de Koning op voorstel van het ministerieel Comité, bedreigt of zou kunnen bedreigen;
2º het uitvoeren van de veiligheidsonderzoeken die haar overeenkomstig de richtlijnen van het ministerieel Comité worden toevertrouwd (...). ».
Naast deze sleutelartikelen blijkt uit een hele resem andere bepalingen in de wet van 30 november 1998 hoe belangrijk de rol van het ministerieel Comité inzake de taakverdeling en prioriteiten van de verschillende diensten wel is. In de praktijk zijn het dus voornamelijk haar richtlijnen die naast de wettelijke bepalingen de diensten hun afgebakende taken meegeven.
Het mag dus duidelijk zijn dat de richtlijnen van dit ministerieel Comité essentieel zijn voor de dagelijkse werking en actieradius van de Veiligheid van de Staat. Nemen we het voorbeeld van het Belgisch wetenschappelijk en economisch potentieel (WEP) dat in de wet duidelijk als een kerntaak van de Veiligheid van de Staat wordt beschouwd. Het is op basis van de definitie van het ministerieel comité dat de Veiligheid van de Staat zijn beschermende functie over het WEP organiseert. Het spreekt voor zich dat dergelijke definiëringen en richtlijnen een significante, pragmatische afbakening vormen van de verschillende primordiale opdrachten van de Veiligheid van de Staat.
Het Vast Comité I, dat onder meer verantwoordelijk is voor de controle op de werking van de twee inlichtingendiensten, dient en moet bij wet dergelijke richtlijnen kennen als ijkpunten om op toetsbare, professionele wijze de inspanningen van de verschillende diensten te controleren.
De wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, bepaalt in artikel 33, eerste en tweede lid, het volgende :
« Binnen het kader van de in artikel 1 vermelde doelstellingen, stelt het Vast Comité I onderzoeken in naar de activiteiten en de werkwijze van de inlichtingendiensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten, naar hun interne reglementen en richtlijnen, alsmede naar alle documenten die de handelwijze van de leden van die diensten regelen.
De inlichtingendiensten, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de andere ondersteunende diensten zenden uit eigen beweging aan het Vast Comité I de interne reglementen en richtlijnen over, alsook alle documenten die de handelwijze van de leden van die diensten regelen. Het Vast Comité I en de Dienst enquêtes voor de inlichtingendiensten zijn ertoe gerechtigd alle teksten die zij noodzakelijk achten voor het vervullen van hun opdracht, te laten overleggen. ».
Hier komen we tot de kern van de zaak : de toegangsproblematiek, welke dit amendement eens en voor altijd wil uitklaren. Sinds vele jaren kampt het Vast Comité I met de onmacht om zijn wettelijke opdracht ten volle uit te oefenen indien het geen kennis heeft van de richtlijnen van het ministerieel Comité. Hier knelt het schoentje tot grote en uitermate terechte frustratie van het Comité I. Het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid weigert deze richtlijnen vrij te geven aan het Vast Comité. Zowel de voorzitter van dit Comité, zijnde de eerste minister, als de twee voogdijministers van Defensie en Justitie, alsook de Veiligheid van de Staat en de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht weigeren pertinent deze richtlijnen systematisch aan het Comité I mee te delen. De twee laatstgenoemde diensten zijn van oordeel dat het niet gaat om interne documenten, maar documenten afkomstig van andere diensten, waarbij ze zich blijkbaar foutief niet verplicht voelen om deze ten aanzien van het Comité I vrij te geven, ondanks de reeds bijzonder duidelijke libellering van artikel 33 (cf. supra).
Ook in het jaarrapport 2007 stelt het Comité I dit deficit opnieuw aan de kaak : « Het Vast Comité I kan zijn wettelijke opdracht niet ten volle uitoefenen indien het geen kennis heeft van de richtlijnen van het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid die betrekking hebben op of relevant zijn voor de werking van de inlichtingendiensten en het OCAD. Ook al is het Vast Comité I van oordeel dat artikel 33 van de wet van 18 juli 1991 hem in zijn huidige libellering een voldoende duidelijk recht verleent op kennisname van deze richtlijnen, toch blijkt deze zienswijze niet door iedereen te worden gedeeld. » (Vast Comité I, jaarrapport 2007, p. 78). Bovendien hebben de begeleidingscommissies van Kamer en Senaat op 17 juli 2008 eenparig een aantal aanbevelingen goedgekeurd op basis van het Gemeenschappelijk toezichtsverslag van het Vast Comité P en het Vast Comité I betreffende het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD). In deze aanbeveling stellen beide begeleidingscommissies uitdrukkelijk dat een wetgevend initiatief noodzakelijk is opdat de Vaste Comités I en P in kennis worden gesteld van de richtlijnen van het ministerieel Comité. Bovendien lijkt het ons nu meer dan ooit noodzakelijk gezien de extra mogelijkheden, en een duidelijk substantieel gegroeide slagkracht van de inlichtingendiensten door de nakende goedkeuring van het BIM-wetsvoorstel, dat de controleorganen eindelijk toegang krijgen tot de operationele taakomschrijving vanwege het Comité.
Dit amendement strekt ertoe, de wettelijke toegang voor het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit te breiden tot alle documenten waarvan de diensten en hun leden vinden dat die tot de hen toevertrouwde opdracht (kunnen) behoren, ongeacht de oorsprong ervan. Het mag duidelijk zijn dat hierbij de belangrijkste bron de richtlijnen en definiëringen van het ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid zijn, waarvan het Comité I tot nog toe geen kennis mocht nemen. Het volstaat hier om in het BIM-wetvoorstel de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, artikel 33 te wijzigen door na de woorden « alle documenten die de handelwijze van de leden van die diensten regelen » de volgende woorden toe te voegen : « en de relevante reglementen, richtlijnen en documenten die uitgaan van andere overheidsorganen. ».
Patrik VANKRUNKELSVEN Martine TAELMAN. |
Nr. 140 VAN MEVROUW NAGY
Art. 5/2 (nieuw)
Een artikel 5/2 invoegen, luidende :
« Art. 5/2. — In artikel 8, 1º, g, van dezelfde wet de definitie van inmenging doen vervallen. »
Verantwoording
Deze definitie behelst in haar huidige formulering een aantal situaties die geen gevaar voor de samenleving vormen, maar integendeel vallen onder de uitoefening van de fundamentele rechten door de burgers. Onder andere de vakbonden beantwoorden duidelijk aan alle criteria van deze definitie en gebruiken middelen (stakersposten, betogingen, ...) die kunnen worden beschouwd als ongeoorloofd of clandestien, teneinde beslissingsprocessen te beïnvloeden.
Marie NAGY. |
Nr. 141 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN
(Subamendement op amendement nr. 81)
Art. 2
In het 2º, in de voorgestelde § 2, het vijfde lid aanvullen als volgt :
« Indien een uitgenodigde voorzitter niet verschijnt, noch een plaatsvervanger voor hem op de gestelde plaats en het gestelde tijdstip van de doorzoeking, kan de voorzitter van de Commissie of het lid van de Commissie op gemotiveerde wijze beslissen dat de doorzoeking toch wordt doorgevoerd. »
Verantwoording
Cf. ammendement nr. 47.
Dit voorziet in de uitzonderlijk gevallen waarbij een voorzitter niet verschijnt. Er is niet geregeld wat in dit geval dient te gebeuren, wat belangrijk kan zijn aangaande de wettelijkheid.
Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 142 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 107)
Art. 18
In het voorgestelde artikel 43/1 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º In § 3, tweede lid, de woorden « of aangesteld wordt tot een andere functie binnen de magistratuur van de functie in de hoedanigheid waarvan hij met toepassing van § 1 word aangeworden » vervangen door de woorden « of aangesteld wordt in een andere functie, waardoor bij de hoedanigheid bedoeld in § 1 verlist »;
2º In § 4, vierde lid, de woorden, « bovenop zijn wedde » invoegen tussen de woorden, « per volledige maand » en de woorden « het verschil » en de woorden « die hem toegekend zou zijn indien het mandaat van het effectief zou vervullen » vervangen door de woorden « van een effectief zoals bepaald in het derde lid ».
Verantwoording
Het gaat om een tekstuele verbetering ter bevordering van de leesbaarheid van artikel 43/1.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE. |
Nr. 143 VAN DE HEER MAHOUX
(Subamendement op amendement nr. 122)
Art. 2
In de voorgestelde § 2, tweede lid, de woorden « of ingeval de betrokkenen uit eigen beweging en uit vrije wil informatie ter beschikking stellen » doen vervallen.
Verantwoording
Deze zin laat een schending van het beroepsgeheim toe, terwijl dat geen recht is maar een afdwingbare verplichting waaraan men zich niet vrijwillig kan onttrekken.
Philippe MAHOUX. |
Nr. 144 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
(Subamendement op amendement nr. 82)
Art. 3
De letter e) vervangen door wat volgt :
« e) Het voorgestelde 17º vervangen als volgt :
« 17º « bronnengeheim » : het geheim zoals gedefinieerd in de wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen. » ».
Nr. 145 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 19
In het voorgestelde artikel 43/6, § 4, het tweede lid vervangen door de volgende twee leden :
« De leden van de inlichtingendiensten zijn verplicht geheimen waarvan zij kennis kregen aan het Vast Comité I bekend te maken.
Indien deze geheimen betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, pleegt het Vast Comité I hierover voorafgaandelijk overleg met de bevoegde. ».
Verantwoording
Deze nieuwe tekst wil de openheid van de werkzaamheden van de inlichtingendiensten versterken.
In het kader van de democratische parlementaire controle is het noodzakelijk dat de inlichtingendiensten de geheimen waarvan zij kennis kregen bekendmaken aan het Vast Comité I.
Het loutere feit dat er een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek is, volstaat niet om de geheimen of gegevens waarover de inlichtingendiensten beschikken niet mee te delen aan het Vast Comité I.
Nº 146 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 26/1 (nouveau)
Een artikel 26/1 invoegen, luidende :
« Art. 26/1. — In artikel 48 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, wordt het tweede lid van § 2 vervangen door wat volgt :
« De leden van de inlichtingendiensten zijn verplicht geheimen waarvan zij kennis dragen aan het Vast Comité I bekend te maken.
Indien deze geheimen betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, pleegt het Vast Comité I hierover voorafgaandelijk overleg met de bevoegde magistraat. »
Verantwoording
In overstemming met de tekst van amendement nr. 145 wordt het artikel 48, § 2, van de wet van 18 juli1991 aangepast, met het oog op het versterken van de openheid van de werkzaamheden van de inlichtingendiensten.
In het kader van de democratische parlementaire controle is het noodzakelijk dat de inlichtingendiensten de geheimen waarvan zij kennis dragen, bekend maken aan het Vast Comité I.
Het louter feit dat er een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek is, volstaat niet om de geheimen of gegevens waarover de inlichtingendiensten beschikken niet mee te delen aan het Vast Comité I.
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Francis DELPÉRÉE. |
Nr. 147 VAN DE HEER VANKRUNKELSVEN
Art. 19
In het voorgestelde artikel 43/4, in het tweede lid, de woorden « negentig dagen » vervangen door de woorden « een maand ».
Verantwoording
Cf. amendement nr. 65. Negentig dagen om te beslissen of een toepassing van een specifieke of uitzonderlijke methode terecht of onterecht is is veel te lang, zeker gezien de belangen die op het spel staan.
Patrik VANKRUNKELSVEN. |
Nr. 148 VAN DE HEER VANDENBERGHE C.S.
Art. 34
De woorden « en ten laatste zes maanden na de publicatie in het Belgisch Staatsblad » invoegen tussen de woorden « door de Koning bepaalde datum » en de woorden « met uitzondering van ».
Hugo VANDENBERGHE Tony VAN PARYS Pol VAN DEN DRIESSCHE Francis DELPÉRÉE Patrik VANKRUNKELSVEN Philippe MAHOUX Martine TAELMAN. |