2-1575/1

2-1575/1

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

31 MAART 2003


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 51 van de gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten om de niet-verschoonbare fout erin op te nemen voor gevallen waarin werknemers worden blootgesteld aan asbest

(Ingediend door mevrouw Anne-Marie Lizin)


TOELICHTING


In 1996 heeft een burger die leed aan mesothelioom (borstvlieskanker ten gevolge van asbest) en erkend was door het Fonds voor beroepsziekten, een proces aangespannen voor een burgerlijke rechtbank tegen zijn vroegere werkgevers wegens het niet-naleven van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming (ARAB) met een ongeneeslijke ziekte tot gevolg (ontbreken van de juiste medische onderzoeken, onvoldoende beschermingsmaatregelen, geen informatie aan de werknemers over de gevaren van het product, ...). Die juridische vordering was een primeur voor België. Zij werd door de rechtbank afgewezen : het verzoek werd ontvankelijk verklaard maar ongegrond. Hoe kan een zaak die gerechtvaardigd lijkt, toch worden afgewezen ? De oorzaak daarvan is precies dat het nagenoeg onmogelijk is te bewijzen dat de werkgever een « opzettelijke fout » heeft gemaakt. Het hof van beroep van Brussel heeft in zijn vonnis van 2 november 1998 deze wetsbepaling zeer eng geïnterpreteerd. Het meende dat de werkgevers inderdaad wel ernstige fouten hadden gemaakt, maar geen « opzettelijke » fouten. Opdat het proces tot resultaten leidde, had bewezen moeten worden dat de werkgever de werknemer asbest had doen inademen met de bedoeling hem ziek te maken, wat niet het geval was.

Dit proces heeft aangetoond dat een werkgever het ARAB met voeten kan treden en toch niet burgerlijk aansprakelijk gesteld kan worden bij een ernstige beroepsziekte of zelf een overlijden door zijn nalatigheid, behalve wanneer de opzettelijke fout wordt bewezen, wat erg moeilijk is. Het is ontoelaatbaar dat een werkgever gewoon moet bijdragen aan het stelsel van de beroepsziekten om onschendbaar te zijn op burgerlijk vlak.

De idee van « niet-verschoonbare fout », overgenomen uit het Franse recht, is minder beperkend dan de notie van « opzettelijke fout » uit het Belgische recht. Op die manier vermijdt met het moeilijke probleem van het moeten bewijzen van een opzettelijke fout van de wetgever en kan de werkgever burgerlijk aansprakelijk gesteld worden als diens nalatigheid ernstige gevolgen heeft gehad, bijvoorbeeld door een groot gevaar te laten voortbestaan terwijl hij daarvan op de hoogte zou moeten zijn. Dit voorstel strekt ertoe dit bijkomende concept op te nemen in de Belgische wetgeving bij gevallen van blootstelling aan asbest.

Voor alle duidelijkheid vermelden we dat in het Franse recht (rechtspraak) de niet-verschoonbare fout vijf kenmerken moet hebben : de handeling of het verzuim is moedwillig, de « dader » weet dat er gevaar bestond, de fout is uitzonderlijk ernstig, er is geen rechtvaardigingsgrond en er is geen sprake van moedwilligheid. Op basis van een dergelijke bepaling zijn in Frankrijk al heel wat procedures opgestart, met steeds meer succes.

Ook het Belgisch recht kan op deze manier worden aangevuld, zonder dat er concurrentievervalsing optreedt in het nadeel van de werkgevers. De uiteindelijke doelstelling is natuurlijk de bepaling op te nemen in het Europese recht.

Anne-Marie LIZIN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 51, § 1, van de gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, wordt een 1ºbis ingevoerd, luidende :

« 1ºbis tegen het ondernemingshoofd dat de niet-verschoonbare fout begaat zijn werknemers zonder bescherming bloot te stellen aan asbest.

Wordt aangezien als niet-verschoonbare fout, een fout die voldoet aan de volgende voorwaarden : de handeling of het verzuim is moedwillig, de « dader » weet dat er gevaar bestond, de fout is uitzonderlijk ernstig, er is geen rechtvaardigingsgrond en er is geen sprake van moedwilligheid; ».

25 maart 2003.

Anne-Marie LIZIN.
Johan MALCORPS.
Georges DALLEMAGNE.