2-1336/3

2-1336/3

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

19 NOVEMBER 2002


Wetsvoorstel tot wijziging van de datum van inwerkingtreding van de wet van 10 december 1997 houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 7 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEREN DEDECKER EN DESTEXHE


I. INLEIDING

Het wetsvoorstel tot wijziging van de datum van inwerkingtreding van de wet van 10 december 1997 houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten van de heer Philippe Monfils c.s. (stuk Senaat, nr. 2-1336/1) en het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 7 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten van de heer Vincent Van Quickenborne (stuk Senaat, nr. 2-1337/1) werden door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden besproken in haar vergaderingen van 12 en 14 november 2002.

Op 12 november werd aan de indieners van de wetsvoorstellen de gelegenheid geboden hun inleidende uiteenzetting te geven. De algemene en de artikelsgewijze bespreking ervan vond plaats op 14 november 2002. Op deze laatste datum heeft de minister van Financiën bovendien een uiteenzetting gegeven over de stand van zaken met betrekking tot het Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik en werd het wetsvoorstel nr. 2-1336 goedgekeurd.

Tijdens de bespreking hebben verschillende leden hun ongenoegen geuit over het feit, dat wetsvoorstellen die respectievelijk op 5 en 7 november 2002 werden ingediend reeds door de Senaat in overweging werden genomen tijdens de plenaire vergadering van 7 november 2002 en dat de commissie voor de Sociale Aangelegenheden werd verzocht om deze aangelegenheid bij hoogdringendheid te behandelen op haar vergadering van 12 november 2002. Zij zijn van oordeel dat zulks een parlementaire democratie onwaardig is, temeer daar wetsvoorstellen met een vrijwel identieke draagdwijdte door de Senaat werden verworpen tijdens de plenaire vergadering van 17 juli 2002.

Andere commissieleden vonden deze procedure evenwel gerechtvaardigd, gelet op de nieuwe elementen die zich sedertdien hebben voorgedaan en met name het feit dat de zekerheid die er in juli 2002 nog bestond dat de Grote Prijs Formule 1 van Spa-Francorchamps in 2003 daadwerkelijk zou plaatsvinden, intussen niet meer bestaat. Inderdaad : de internationale bestuursorganen van de autosport hebben immers onlangs beslist om de Grote Prijs van Spa-Francorchamps vanaf 2003 te schrappen. De enige kans dat deze beslissing zou worden herroepen, bestaat erin dat vóór 13 december aanstaande bij wet zou worden beslist om het verbod op tabaksreclame uit te stellen, hetgeen het voorwerp uitmaakt van beide wetsvoorstellen.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE INDIENERS

a) Wetsvoorstel tot wijziging van de datum van inwerkingtreding van de wet van 10 december 1997 houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten (van de heer Philippe Monfils c.s.)

De heer Monfils geeft aan dat de draagwijdte van het wetsvoorstel nr. 2-1336 hierop neerkomt dat het verbod op reclame voor tabak en tabaksproducten wordt uitgesteld van 31 juli 2003 tot 1 oktober 2006, vanzelfsprekend alleen in het raam van manifestaties, evenementen en activiteiten die georganiseerd worden op mondiaal niveau.

De datum van 1 oktober 2006 wordt vooropgesteld, zowel door de Europese richtlijn van 1998 die intussen door het Europees Hof van Justitie werd vernietigd omwille van de strijdigheid ervan met de regels van de vrije concurrentie, als door het ontwerp van richtlijn dat thans ter goedkeuring voorligt voor de Europese Ministerraad en het Europees Parlement. Tot zolang zijn de verschillende lidstaten vrij om in hun respectieve wetgevingen te bepalen wat men wil. Uit de verklaringen van de verantwoordelijken van de FIA, de Internationale Automobielfederatie, blijkt dat men tabaksreclame op de circuits hoe dan ook niet meer zal toelaten vanaf deze datum.

Op dit ogenblik worden de verschillende organisatoren van de Grote Prijzen en vele deelnemende teams evenwel alle gesponsord door de tabaksindustrie. Het verbod op tabaksreclame, dat volgens de thans vigerende wetgeving zal ingaan op 31 juli 2003, zal dan ook als concreet gevolg hebben dat de Grote Prijs van Francorchamps zal verdwijnen. Het wetsvoorstel nr. 2-1336 wenst een zo soepel mogelijke overgangsregeling voor te stellen door de Belgische wetgeving aan te passen aan het ontwerp van Europese richtlijn.

De heer Monfils verwijst tenslotte naar de bespreking van het amendement nr. 1, dat door hemzelf en de heer Happart werd ingediend, volgens hetwelk een Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik wordt opgericht.

De heer Thissen verklaart dat de hele cdH-fractie unaniem achter het wetsvoorstel nr. 2-1336 staat en onderschrijft de argumentatie die door de vorige spreker werd ontwikkeld om het verbod op tabaksreclame pas in 2006 in werking te laten treden. Wat het Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik betreft, wijst hij op het wetsvoorstel tot instelling van een Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik van de heren Dallemagne en Barbeaux (stuk Senaat, nr. 2-1349/1) en op het amendement nr. 2 dat werd ingediend op het voorliggend wetsvoorstel (stuk Senaat, nr. 2-1336/2, amendement nr. 2).

Spreker heeft reeds verschillende malen het belang benadrukt van een dergelijk fonds en hoopt dat de bespreking van onderhavige wetsvoorstellen de concrete aanleiding zal vormen om daadwerkelijk dit fonds te creëren en hiervoor voldoende middelen vrij te maken. Uit de verklaringen, afgelegd door de federale minister van Volksgezondheid op 13 november 2002, blijkt dat zulks ook effectief zal gebeuren. Een formule, zoals de « Rodin-stichting », waarbij alle middelen afkomstig zijn van de tabaksindustrie zélf, moet echter worden vermeden omdat ze de onafhankelijkheid in het beheer niet kan waarborgen. Integendeel dient een dergelijk fonds worden gefinancierd met publieke middelen en moet een onafhankelijk beheer worden verzekerd zodat de tabakspreventie daadkrachtig kan worden aangevat.

b) Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 7 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten (van de heer Vincent Van Quickenborne)

De heer Van Quickenborne verklaart dat de VLD-fractie haar twijfels over het verbod op tabaksreclame nooit heeft verborgen. Hij verwijst naar de discussie over het wetsvoorstel nr. 2-895 en meer in het bijzonder naar het amendement nr. 3 dat hierop werd ingediend (cf. stuk Senaat, nr. 2-895/3, amendement nr. 3), waarin werd voorgesteld om voor alle evenementen van mondiaal niveau het verbod op tabaksreclame uit te stellen tot 2006. Dit amendement had overigens precies dezelfde draagwijdte als het wetsvoorstel nr. 2-1336 dat de heer Monfils c.s. thans hebben ingediend.

Spreker betwist niet dat roken zeer schadelijk is voor de gezondheid. Men zou hieruit de conclusie kunnen trekken dat een algemeen rookverbod wenselijk is in het belang van de volksgezondheid. Niemand pleit evenwel voor deze oplossing. Integendeel wordt de productie van tabak op het financiële vlak sterk ondersteund door de overheid. Bovendien genereert de overheid jaarlijks ongeveer 1,5 miljard euro uit de accijnzen die worden geheven op de verkoop van tabaksproducten, waarvan slechts 1 % wordt besteed aan tabakspreventie.

De heer Van Quickenborne stelt vast dat de bedoeling van de wet van 10 december 1997 houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten ­ de zogenaamde « wet-Vanvelthoven » ­ zeer nobel was : het terugdringen van het aantal rokers. Men kan echter niet naast de vaststelling dat het aantal rokers sedert 1999 enkel gestegen is. De wet mist dan ook duidelijk haar doel. Bovendien krijgen tal van organisaties het steeds moeilijker om de financiële middelen te vinden voor hun evenementen.

De conclusie is dan ook duidelijk : er is geen enkele reden waarom België strenger zou zijn dan de andere Europese landen op het vlak van het verbod op de tabaksreclame. Daarom moet volgens spreker de Belgische wetgeving worden aangepast aan de Europese richtlijn terzake. Dit is de draagwijdte van het wetsvoorstel nr. 2-1337.

Omdat het hier gaat om een ethische aangelegenheid, staat het elk parlementslid vrij om zich bij de stemming te baseren op zijn persoonlijke overtuiging en speelt hier geen discipline. Niettemin benadrukt de heer Van Quickenborne dat het wetsvoorstel nr. 2-1337 wordt gedragen door de meerderheid van de leden van de VLD-fractie.

III. ALGEMENE BESPREKING

A. Opmerkingen van de leden

Mevrouw Nagy wijst op de volgende elementen.

Op elk uur van de dag doodt tabak 560 personen over de hele wereld. Per dag geeft dat 13 400 overlijdens en per jaar 4,9 miljoen ! Overal stijgt het tabaksgebruik. Indien de andere parameters ongewijzigd blijven, zullen per jaar en vanaf 2020 8,4 miljoen personen sterven aan de gevolgen van het tabaksgebruik.

In België roken thans 33 % van de jongeren tussen 14 en 19 jaar. De helft van hen zal later sterven aan de gevolgen van hun tabaksgebruik.

De ontwikkelingslanden betalen een zware tol : over de volgende 20 jaar zal meer dan 70 % van de overlijdens toe te schrijven zijn aan tabaksgebruik.

Daar staat dan weer tegenover dat een rapport van de Wereldbank van 1998 erop wijst dat maatregelen om tabaksreclame te verbieden doelmatig zijn op voorwaarde evenwel dat zij op alle media slaan en op alle gebruiksvormen van namen, logo's en merken. In België blijft er nog alleen de Grote Prijs Formule 1 over ...

Er moet dan ook met alle mogelijke middelen worden gestreden tegen het gebruik van tabak. Het totaal verbieden van tabaksgebruik, zoals gesuggereerd door de heer Van Quickenborne, is evenwel niet de goede oplossing vermits men weet dat een politiek van verboden enkel leidt tot clandestien gebruik waarop niet de minste controle van overheidswege mogelijk is. Het verbieden van publiciteit rond dit product is echter wel de juiste weg, omdat deze publiciteit niet enkel het aantal gebruikers wenst te verhogen maar ze tevens wenst te binden aan een bepaald merk.

In 1997 werd in België de wet-Van Velthoven aangenomen, die het verbod invoert op tabaksreclame. Zij kwam tot stand op initiatief van een socialistisch-christen-democratische meerderheid, waarvan Ecolo geen deel uitmaakte. De wet voorziet in geen enkele afwijking en werd aangenomen met een ruime meerderheid. De meerderheid van de PS-verkozenen hebben toen voor het wetsvoorsteld gestemd. Tal van liberale prominenten (de Donnéa, Duquesne, Maingain, Michel, Simonet, Reynders) maakten toen weliswaar deel uit van de oppositie doch hebben niet tegen de ontwerptekst gestemd. In het licht van de bestaande dynamiek van de betrekkingen tussen meerderheid en oppositie kan hun onthouding worden gezien als een stilzwijgende toestemming.

Men moet echter vaststellen dat sedert 1997 niet de nodige voorzorgen werden genomen om de Grote Prijs Formule 1 van Spa-Francorchamps toch te laten doorgaan, wetende dat tabaksreclame zou verboden worden. Daarom wordt nu een erbarmelijk schouwspel opgevoerd die tabaksreclame toch moet toelaten. Waar dit aanvankelijk volgens het wetsvoorstel nr. 2-895 moest worden mogelijk gemaakt voor één mondiaal evenement per jaar, stelt het voorliggend wetsvoorstel nu voor om het verbod op tabaksreclame in het algemeen uit te stellen tot 2006. Men kan zich afvragen over de overheid hier het algemeen belang, dan wel het belang van één bepaalde groep verdedigt.

Mevrouw Nagy betreurt verder dat het Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik wordt gekoppeld aan het uitstel van het verbod op tabaksreclame. Ten gronde, meent zij dat een dergelijk fonds volstrekt onafhankelijk moet zijn; een formule als de zogenaamde « Rodin-stichting » waarbij de tabaksproducenten zelf instaan voor de tabakspreventie dient dan ook resoluut te worden verworpen. Integendeel dient een dergelijk fonds te worden gefinancierd met publieke middelen.

Spreekster sluit haar tussenkomst af met de volgende citaten :

« Welk signaal is dit aan de liefhebbers van autoraces ? Is het bezoedelde geld van de grote tabaksproducenten werkelijk belangrijker voor het Formule 1-apparaat dan de geest van de sport ? (...). Dit voorbeeld van een ongerechtvaardigde sanctie tegen België voor zijn vooruitstrevend initiatief inzake gezondheidsbescherming toont duidelijk aan dat we (de Europeanen) één gemeenschappelijke aanpak moeten volgen. » David Byrne, Europese commissaris voor gezondheids- en consumentenbescherming.

« Landen, grote ondernemingen, zouden geleid moeten worden door één persoon. Vergaderingen, discussies (...) belemmeren de vooruitgang. Daarom herhaal ik zo vaak dat heel wat landen er beter aan toe zouden zijn als er eerlijke dictators zouden bestaan. (...) Zolang corruptie alleen op geld gebaseerd is, is het zo erg nog niet. » Bernie Ecclestone (vertaling).

« Eigenlijk eiste Mosley dat we alle juridische, procedurele en professioneel-ethische basisbeginselen aan onze laars zouden lappen. (...) Het was ons ook opgevallen dat personen of ondernemingen die nuttige informatie konden bezorgen voor het onderzoek of medewerking konden verlenen, bevreesd waren voor vergeldingsacties van de kant van FIA en Ecclestone. (...) Op 4 februari 1998 was er een hoorzitting in het Belgisch Parlement. Ik vond dat een goede gelegenheid om een duidelijk signaal te geven dat we niet zouden buigen voor chantage of intimidatie. « FIA is een machtige organisatie die niet aarzelt haar macht op allerlei manieren te gebruiken. Maar in tegenstelling tot wat op nationaal vlak wel gebeurt, zal de Commissie niet wijken. » Ik verwees hiermee naar de knieval die een groot deel van de Waalse politieke wereld in België had gedaan, toen Mosley had gedreigd de F 1-wedstrijden in België te schrappen als de door het Belgische Parlement al aangenomen wet inzake het verbod op tabaksreclame zou worden toegepast. Mosley en Ecclestone konden inderdaad ministers en parlementen door de knieën doen gaan ! En dat ze politieke partijen en politici konden smeren, had de Labour-episode ons al geleerd. » Karel Van Miert, in Mijn jaren in Europa, herinneringen van een eurocommissaris », uitgeverij Lannoo, 2000, hoofdstuk « Sport zonder grenzen ».

Mevrouw De Schamphelaere wijst erop dat alle massamanifestaties zich hebben aangepast aan de wetgeving op het verbod op tabaksreclame, die in 1997 werd goedgekeurd. Alternatieve financiering werd gezocht en gevonden.

Het debat, of deze wetgeving niet moet versoepeld worden, werd reeds gevoerd in juli 2002. Er is geen reden om daarop terug te komen. Het lid verklaart niet te zijn uitgenodigd noch te hebben deelgenomen aan de besluitvorming over het al dan niet organiseren van de Grote Prijs Formule 1 Spa-Francorchamps in 2003. Zij wenst dan ook niet onder druk te worden gezet door externe groepen, die hun weinig transparante besluitvorming willen opdringen aan de democratische instellingen.

De heer Vankrunkelsven is van mening dat de voorgestelde bedragen voor het Tabakspreventiefonds veel te laag zijn. Bovendien is hij, net als mevrouw Nagy, voorstander van het loskoppelen van beide dossiers omdat deze koppeling momenteel gebruikt wordt om een aantal senatoren hun stem te laten uitbrengen in het voordeel van de tabaksreclame.

De senator wil tevens wijzen op de sterke signaalfunctie van het opnieuw toelaten van tabaksreclame die roken meer aanvaardbaar maakt in onze samenleving. Deze acceptatie van tabaksreclame gedurende 3 dagen is ook meer dan symbolisch want zo worden in Groot-Brittannië meer dan 1/3 van de reclame-uitgaven voor tabak besteed aan de Formule 1. Logischerwijze moeten deze uitgaven dus ook ongeveer voor 1/3 effect hebben en moet ongeveer 1/3 van het tabaksverbruik op het conto van de reclame tijdens de Formule 1 worden geschreven.

Deze keuze voor tabaksreclame via de Formule 1 is niet toevallig want net de combinatie van snel rijden, macho-gedrag en tabaksreclame vormt blijkbaar een optimale mix om het rookgedrag van bepaalde doelgroepen in gans de wereld te beïnvloeden.

De senator ontkent vervolgens de argmentatie als zou reclame geen enkele impact hebben. Immers, er bestaan talloze wetenschappelijke studies die het tegendeel aangeven. Er zijn de voorbeelden van landen waar reclame werd verboden en waarop er dan een daling van de consumptie van tabak volgde. En bovendien moet de vraag worden gesteld waarom de ondernemingen zoveel geld besteden aan de reclame als er geen enkel effect is.

De heer Vankrunkelsven geeft aan wel te kunnen leven met de publiciteit voor vrij onschuldige producten die vooral tot gevolg hebben dat de bestaande vraag wordt herverdeeld en die eventueel een lichte stijging van de productie tot gevolg hebben, zonder schade. Reclame voor een verslavend en schadelijk product, zoals tabak, is echter van een andere orde. Reclame voor tabak is niet zomaar reclame. Het is het beïnvloeden van jongere mensen, hen verslaafd laten worden en hen dan voor langere tijd laten roken.

Aangezien 80 % van de beginnende rokers, die extra vatbaar zijn voor publiciteit minderjarig zijn, beïnvloedt de tabaksreclame niet in essentie de volwassenen, die vrij kunnen beslissen over hun gedrag. Hij beïnvloedt daarentegen wel hoofdzakelijk jonge mensen. Aangezien er in alle wettelijke bepalingen een onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarig en minderjarig en de invloed van tabaksreclame op minderjarigen is de senator voorstander van een verbod.

Voor de voorstanders van de vrije reclame, wil de senator erop wijzen dat de bestaande wetgeving bijvoorbeeld voor geneesmiddelen en auto's reeds wettelijke beperkingen oplegt. Ook voor tabak moet dit dus mogelijk zijn.

De spreker gaat niet akkoord met de door sommigen voorgestelde alignatie met de Europese wetgeving aangezien Europese richtlijnen meestal slechts een minimum standaard aangeven en aangezien met name in de Belgische sociale wetgeving er honderden bepalingen bestaan die strenger zijn dan de Europese regelgeving.

De senator wil er tevens op wijzen dat in se de heer Ecclestone meer winstgevende activiteiten wil ontwikkelen op andere locaties en dat hij in het Belgische verbod op tabaksreclame een argument heeft gevonden om zijn op economische wetmatigheden gebaseerde delocalisatie te argumenteren. Zelfs bij het opnieuw duidelijk toelaten van de tabaksreclame is succes dus zeker niet gegarandeerd. Daarbij is de argumentatie van een daling van de inkomsten vanwege het opheffen van de tabaksreclame eigenlijk vals aangezien, zoals het Australische voorbeeld heeft aangetoond, de leemte van de tabakssponsors kan worden opgevuld door andere ondernemingen indien de noodzakelijke wil hiervoor aanwezig is.

Tot slot wil de senator, net als mevrouw De Schamphelaere, zeggen dat er momenteel reeds een democratisch gestemde wet bestaat en dat het in dit kader niet zo evident is om in een later stadium deze wet te veranderen.

De heer Malcorps vindt het ongehoord dat men, telkens als er zich een nieuw feit voordoet ­ in casu de chantage van de FIA ­ , opnieuw wordt gedwongen om te debatteren over een wetgeving waarover de meningen genoegzaam bekend zijn.

Hij herhaalt dat er jaarlijks 20 000 personen sterven als gevolg van tabaksgebruik, een cijfer dat 13 keer hoger ligt dan het aantal verkeersdoden in België. Uit een studie van de Wereldbank blijkt dat 7 % van de tabaksgebruikers dit pas is beginnen doen als gevolg van tabaksreclame. Het gevolg van reclame wordt ook onderzocht door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die heeft geconcludeerd dat vooral de meest zwakken in de samenleving, de jongeren, het slachtoffer zijn van de enorme campagnes van de grote merken die als rechtstreeks gevolg hebben dat vele jongeren beginnen te roken. De Koninklijke Academie voor de geneeskunde van België pleit eveneens voor een volledig verbod op tabaksreclame en een doorgedreven tabakspreventie.

Het argument, dat het verbod op tabaksreclame aan de oorzaak ligt van de verdwijning van de Grote Prijs van Francorchamps, snijdt geen hout. De werkelijke reden is immers dat er andere landen, vooral in het Oosten, maar al te graag een Grote Prijs zouden willen organiseren en hiervoor veel geld over hebben. Hier is dan ook sprake van een puur politiek spel. Spreker hoopt in het bijzonder dat de vertegenwoordigers van de SP.A-fractie hun verantwoordelijkheid zullen nemen en de geest van de zogenaamde « wet-Vanvelthoven » ­ die een socialist is ­ zullen respecteren. Hij roept ook de andere fracties op om niet te buigen voor de lobby van de tabaksindustrie en de volksgezondheid als uitgangspunt te nemen voor het bepalen van hun houding.

De heer Dedecker verwijst naar de discussie over het wetsvoorstel nr. 2-895 en meer in het bijzonder naar zijn amendement nr. 3 dat hierop werd ingediend (cf. stuk Senaat, nr. 2-895/3, amendement nr. 3). Mocht dit amendement toen aanvaard zijn geweest, was de thans gevoerde discussie volstrekt overbodig gebleken vermits dit amendement zowel in Vlaanderen als in Wallonië een mondiaal evenement per jaar zou toelaten. Het wetsvoorstel nr. 2-1336 gaat nu verder en stelt het verbod op tabaksreclame in het algemeen uit tot 2006. Dit neemt niet weg dat de Grote Prijs Formule 1 van Spa-Francorchamps hoe dan ook niet meer zal plaatsvinden omwille van de elementen die door de vorige spreker werden aangehaald.

Het is echter hypocriet dat dezelfde mensen enerzijds een Europese subsidie voor tabaksplantage goedkeuren en verdedigen om de 260 plantages in België tevreden te stellen, en anderzijds pleiten voor een vrij gebruik van cannabis. Dit laatste product is veel schadelijker dan tabak en staat zelfs op de internationale dopinglijst.

De heer Dedecker verklaart onderhavig wetsvoorstel te zullen goedkeuren omdat het, anders dan het wetsvoorstel nr. 2-895 destijds, een uniforme regeling inhoudt die dezelfde kansen biedt aan iedereen.

Mevrouw Leduc wijst erop dat binnen haar fractie deze aangelegenheid wordt beschouwd als een ethische kwestie zodat elkeen vrij zijn stemgedrag kan bepalen.

Ten gronde onderschrijft zij de argumentatie van de vorige spreker en wijst erop dat het niet de reclame is die doodt, maar wel de tabak zélf. Men mag niet verbieden dat reclame wordt gemaakt voor een product dat vrij wordt verkocht. Zij verwijst bovendien naar een resolutie, die zal worden ingediend door haar fractie, waarbij aan de federale regering wordt gevraagd om de subsidiëring van tabaksaanplanting af te bouwen en waarbij de nodige aandacht wordt gevraagd voor de reconversie van deze sector (cf. stuk Senaat, nr. 2-1352/1).

Tenslotte meent mevrouw Leduc dat een zekere solidariteit met het Waalse Gewest en met Francorchamps hier zeker op zijn plaats is.

De heer Verreycken zegt geen enkel probleem te hebben met tabaksreclame op zich, vermits het gaat om publiciteit voor een legaal product. De wetsvoorstellen die thans besproken worden hebben hiermee echter geen uitstaans, vermits zij enkel tot doel hebben om een democratisch tot stand gekomen wet te ondergraven.

Blijkens diverse verklaringen uit de Formule 1-wereld bestond er immers bereidheid om de Grote Prijs van Spa-Francorchamps in 2003 te vervroegen naar de maand juli ­ tot dan is tabaksreclame wél toegelaten ­ en zelfs om op termijn andere sponsors buiten de tabaksindustrie aan te trekken. Het probleem is dan ook niet dat geen Formule 1 zou mogelijk zijn zonder tabaksreclame, maar wel dat sommigen een plezier willen doen aan de familie-Ecclestone en hen de inkomsten van de Grote Prijs van Francorchamps willen gunnen, ondanks het feit dat in andere landen meer wordt geboden om een Grote Prijs te organiseren.

Spreker wijst erop dat het argument van de economische neergang van een bepaalde Waalse regio geen hout snijdt en verwijst hiervoor naar de situatie in Zolder, waar de Formule 1 werd afgevoerd zonder dat er sprake was van een sociaal drama. Duizenden kleine winkeliers, die niet de macht hebben van de lobby van de familie-Ecclestone, hebben zich overigens ook zonder problemen aangepast aan het verbod op tabaksreclame. Wil de Senaat blijk geven van enige standvastigheid, moet zij andermaal voet bij stuk houden en de voorliggende wetsvoorstellen niet goedkeuren.

Tenslotte citeert de heer Verreycken uit de mondelinge vraag nr. 2-518 van de heer Van Quickenborne :

« De toename van het aantal rokers onder de jongeren is een belangrijk probleem. Beschikt de minister over een arsenaal van maatregelen om dat probleem tegen te gaan ?

Wat wel belangrijk is, is de commercialisering tegengaan en daarvoor geld uittrekken. (...) Wat ook belangrijk is, zijn krachtige en eigentijdse campagnes om het gebruik van drugs, alcohol en tabak te ontmoedigen. »

Het komt spreker voor dat er een tegenstrijdigheid bestaat tussen dit standpunt en het wetsvoorstel nr. 2-1337.

De heer Happart wijst erop dat hij reeds in 1997, naar aanleiding van de zogenaamde « wet-Vanvelthoven », verschillende amendementen heeft ingediend die dezelfde strekking hebben als het wetsvoorstel dat thans voorligt omdat hij zich toen reeds bewust was van het gevaar dat de Grote Prijs van Spa-Francorchamps zou verdwijnen. Het is dan ook niet gepast dat de leden van de groene fractie nu als een witte ridder de volksgezondheid willen verdedigen, daar waar het verwerpen van voorliggend wetsvoorstel enkel de verdwijning van Francorchamps als gevolg zou hebben. Men moet dan ook de moed hebben om luidop te zeggen dat men tegen de Grote Prijs van Francorchamps is en zich niet verbergen achter de volksgezondheid.

De stelling, als zouden de indieners van het wetsvoorstel oneerlijk zijn, is volstrekt onaanvaardbaar. Hun houding getuigt integendeel van een grote consequentie over de jaren heen.

De heer Destexhe vindt de verklaringen van mevrouw Nagy fundamenteel oneerlijk. Wat de internationale evenementen betreft wijst hij op amendementen die reeds in 1997, naar aanleiding van de bespreking van de zogenaamde « wet-Vanvelthoven », door leden van de toenmalige PRL-fractie werden ingediend, om een uitzondering te voorzien in het verbod op tabaksreclame. Hun onthouding toen is te verklaren door de verwerping van deze amendementen en kan geenszins worden uitgelegd als een stilzwijgende goedkeuring.

De band die nu wordt gelegd tussen het verbod op tabaksreclame en de oprichting van een Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik is hypocriet. Wanneer men werkelijk aan tabakspreventie wil doen, kan men maatregelen nemen die helemaal niets kosten, zoals bijvoorbeeld de verhoging met 30 % van de prijs van een pakje sigaretten, het invoeren van een verbod op de verkoop van tabak aan minderjarigen of het wijzigen van de verpakking van tabaksproducten. Wat dit laatste betreft, verwijst spreker naar de Canadese situatie waar 50 % van de verpakking in beslag wordt genomen door waarschuwing tegen tabaksgebruik : een zwangere vrouw die wordt gewaarschuwd voor de gezondheid van haar baby of een man die wordt gewaarschuwd tegen impotentie. België had bijvoorbeeld reeds uitvoering kunnen geven aan de Europese richtlijn van 2001, die stelt dat 40 % van de oppervlakte van een pakje sigaretten moet voorbehouden worden voor een waarschuwing inzake de gezondheid.

Specifiek naar de Vlaamse leden van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, vraagt spreker hun stemgedrag te bepalen alsof Francorchamps in Vlaanderen zou liggen. België heeft immers niet zo veel grote evenementen en de Grote Prijs Formule 1 van België is voor vele buitenlanders de enige gelegenheid om iets te vernemen over ons land. De verdwijning daarvan gaat dan ook alle Belgen aan.

De heer Monfils beklemtoont dat hij nooit enig contact heeft gehad met de heer Ecclestone. Weliswaar heeft de heer Ecclestone economische belangen in de Grote Prijs van Francorchamps, maar binnen de FIA zijn er anderen die deze Grote Prijs minder verdedigd hebben.

Bovendien verzet spreker zich tegen de voorstelling van zaken als zou de wet van 1997 die het verbod op tabaksreclame heeft ingevoerd onaantastbaar zijn. Net als andere wetten ­ men denke bijvoorbeeld aan de wet inzake de wapenleveringen ­ kan deze wet eveneens worden gewijzigd in functie van een parlementaire meerderheid. Beide voorbeelden tonen aan dat er vanuit de groene fractie blijkbaar een aanval is ingezet op de economische belangen van Wallonië.

Verder onderschrijft hij de argumentatie van een vorige spreker, dat roken weliswaar schadelijk is voor de gezondheid maar dat dit ook geldt voor andere producten, zoals bijvoorbeeld cannabis. Er bestaat echter geen wetgeving die reclame verbiedt voor dit product.

Ten slotte herinnert hij eraan dat de tabakspreventie een aangelegenheid van de gemeenschappen is, zodat de oprichting van het Fonds en de besteding van de middelen afhankelijk zijn van het sluiten en de uitvoering van een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten. Spreker zegt niet a priori tegen een heffing te zijn op de omzet van de verkoop van tabaksproducten, zoals wordt voorgesteld door het amendement nr. 2, maar meent dit zulks nader onderzoek vergt.

De heer Thissen meent dat uit de bespreking kan worden afgeleid dat eenieder voorstander is van meer tabakspreventie en een grotere strijd tegen het gebruik van tabak. Een voorstelling van zaken die dit feit miskent, is dan ook demagogisch. Hier gaat het om het behoud van een welbepaald evenement. Spreker is ervan overtuigd dat het behoud van het onmiddellijk verbod op tabaksreclame niet opweegt tegen de grote nadelen die ons land hierbij ondervindt.

De heer Van Quickenborne verwijst naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel nr. 2-1337 en naar de inleidende uiteenzetting die hij hierover heeft gehouden. De VLD heeft van meet af aan vragen gesteld bij het verbod op tabaksreclame ­ roken is schadelijk, niet het maken van reclame daarvoor ­ en haar houding is derhalve niet beïnvloed door het lobbywerk van een bepaalde organisatie.

Spreker betreurt dat de discussie ten gronde, die handelt over de wijze waarop men het aantal rokers kan terugdringen, niet wordt gevoerd. De verontwaardiging van sommigen over de reclame voor tabak is dan ook enigszins misplaatst. Gevreesd moet worden voor het « hellend vlak », waarbij de consequentie vereist dat bijvoorbeeld ook publiciteit voor alcohol moet worden verboden vermits dit eveneens de oorzaak is van vele doden per jaar.

De heer Van Quickenborne herhaalt dat het aantal rokers in België jaarlijks stijgt, ondanks het verbod op tabaksreclame, zodat de wet duidelijk zijn doel mist. Weliswaar erkent spreker dat de reclame zeker zijn impact niet zal missen, vooral voor minderjarigen, maar hieruit moet zijns inziens worden afgeleid dat een gedifferentieerd beleid naar jongeren toe zich opdringt.

Concluderend, verklaart de heer Van Quickenborne het wetsvoorstel nr. 2-1336 te zullen steunen omdat het alle mondiale evenementen vrijstelt van het verbod op tabaksreclame tot 2006, conform het ontwerp van Europese richtlijn. Hij kondigt aan zijn wetsvoorstel nr. 2-1337 te zullen intrekken.

Mevrouw Vanlerberghe is het eens met de vorige spreker, dat een fundamenteel debat over het verbod op tabaksreclame zich opdringt. Dit debat wordt echter ook door hem niet gevoerd, vermits geen wetsvoorstellen werden ingediend die dit verbod schrappen maar wel twee wetsvoorstellen ter bespreking voorliggen die een uitzondering invoeren op dit verbod. Zij vindt het hypocriet om in het algemeen voor een verbod op tabaksreclame te zijn maar daar voor één welbepaald evenement vragen bij te stellen.

Het gevoel, dat het thans gevoerde debat is opgedrongen door een welbepaalde lobby, ervaart spreekster als zeer vernederend. Als senator wordt men immers geacht om zélf na te denken over de wenselijkheid van een bepaalde regeling, zeker wanneer men wordt gedwongen om op enkele maanden tijd identiek dezelfde discussie te voeren. Bovendien is dit ook een kaakslag voor die organisatoren die het verbod op tabaksreclame wél moeten ondergaan en inspanningen leveren om andere sponsors te zoeken.

De koppeling tussen het verbod op tabaksreclame en de oprichting van het Fonds ter bestrijding van tabaksgebruik is al helemaal te gek : enerzijds mag men voortaan opnieuw reclame voeren voor een bepaald product, maar tegelijk wil men in dezelfde wet verhinderen dat dit product wordt geconsumeerd. Dit neemt niet weg dat spreekster vóór de oprichting van het fonds is; zij zal het desbetreffend amendement dan ook steunen.

De heer Moens verklaart binnen de SP.A-fractie een afwijkende mening te hebben en verwijst naar zijn houding naar aanleiding van de stemming over de « wet-Vanvelthoven » in 1997. Hij benadrukt dat het tabaksgebruik gebruik moet bestreden worden, maar meent dat de gevolgde weg ­ het verbod op reclame ­ hiervoor niet de juiste is. De gelijkenis met de zogenaamde « wet-Vandervelde » dringt zich op : het verstrekken van alcohol aan minderjarigen werd verboden, niet de publiciteit daarvan. In dezelfde zin pleit spreker er dan ook voor om de verkoop van tabak aan minderjarigen te verbieden. Hij kondigt de indiening van een wetsvoorstel in die zin aan (cf. stuk Senaat, nr. 2-1350/1).

Alle verwijzingen naar communautaire aspecten in deze aangelegenheid zijn volgens de heer Moens naast de kwestie. Dit geldt eveneens voor de bewering, als zou men hier te maken hebben met een ethische discussie. Ten gronde, is hij echter tegen het wetsvoorstel nr. 2-1336 omdat men zich niet mag laten leiden door de belangen en het lobbywerk van één man, in casu de heer Ecclestone.

B. Uiteenzetting van de minister van Financiën

De heer Reynders, minister van Financiën, geeft aan dat hijzelf, in het kader van zijn federale bevoegdheid voor tabakspreventie, een aantal maatregelen die het tabaksgebruik moeten inperken heeft genomen.

Een eerste maatregel betreft een, in overleg met de buurlanden en de producenten, langzame, geleidelijke stijging van de sigarettenprijs aangezien prijsstijging nog steeds een negatieve invloed heeft op de vraag. Het vormt een bewuste politiek om de prijs van de sigaretten in overleg met de buurlanden niet te sterk en niet te snel te laten stijgen aangezien een te snelle en eenzijdige prijsstijging de creatie van alternatieve distributiecircuits bevordert.

Bovendien wordt in de begroting van het jaar 2003 voor de eerste maal voorgesteld dat 62 miljoen euro van 196 miljoen euro van de stijging van de inkomsten uit het tabaksverbruik wordt toegewezen aan het budget van de sociale zekerheid, namelijk aan gezondheidszorg en pensioenen. Een alternatieve financiering van de sociale zekerheid wordt hierdoor gerealiseerd.

Verder werd er een verbod geheven op de verkoop van kleinere dan gebruikelijke hoeveelheden sigaretten (pakken kleiner dan 19 sigaretten) aangezien deze kleinere pakken vooral aan jongeren worden verkocht.

Tot slot heeft de minister voorgesteld om, naar analogie met het verbod op de verkoop van alcoholische producten, ook de verkoop van sigaretten te verbieden aan minderjarigen. Tot hier toe echter vormt dit voorstel een punt van discussie binnen de regering en draagt dit niet het akkoord weg van de minister van Volksgezondheid.

Wat nu het Tabakspreventiefonds betreft, geeft de minister aan dat er twee dergelijke fondsen zullen gecreëerd worden. Een ervan, een privaat fonds, zal gefinancierd worden door de producenten van tabak en het andere, publieke fonds, zal gefinancierd worden door de federale begroting. De minister merkt op dat met betrekking tot het publieke fonds een samenwerkingsakkoord werd onderhandeld met de gemeenschappen en de gewesten en dat het bedrag van beide fondsen identiek is en 1,859 miljoen euro bedraagt.

In de volgende Ministerraad zal er echter worden beslist om dit samenwerkingsakkoord voor een advies naar de Raad van State te zenden. De bepaling waarover een advies wordt gevraagd betreft de vraag of de minister van Financiën bijkomende middelen aan de regio's kan toekennen zonder dat daarvoor enige wettelijke bepaling werd gestemd.

Indien de Raad van State stelt dat geen bijkomende wettelijke bepaling noodzakelijk is, kan het samenwerkingsakkoord in werking treden, kan het Fonds worden gefinancierd en zullen de noodzakelijke voorheffingen op de inkomsten uit het tabaksverbruik worden geheven.

De minister wil verder signaleren dat, op het vlak van het budget van het preventiefonds, niemand tot nu toe een voorstel heeft gedaan om het bedrag dat wordt vermeld in het samenwerkingsakkoord ­ en dat volledig wordt gedragen door de federale overheid ­ te verhogen.

Tot slot herinnert de minister eraan dat bepaalde campagnes zoals bijvoorbeeld de Bob-campagne voor de helft door de brouwerijsector worden gefinancierd. Het is daarom belangrijk om de limiet van het aanvaardbare te stellen, de nodige controle erover uit te oefenen en een onafhankelijkheid te garanderen tussen de creatie en de publicatie van de boodschap enerzijds en de financiering ervan anderzijds.

C. Replieken van de leden

De heer Barbeaux verheugt zich over het feit dat, naar aanleiding van de discussie over de Grote Prijs Formule 1 van Spa-Francorchamps, ook het debat over het Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik nieuw leven werd ingeblazen, met concrete resultaten als gevolg. Uit de verklaringen van de minister van Financiën blijkt immers dat niet enkel de verhoogde inkomsten van de accijnzen die op tabaksproducten worden geheven worden besteed aan het globaal beheer van de sociale zekerheid, maar tevens dat een concrete financiering van het fonds wordt gerealiseerd. Hij hoopt evenwel dat het door de minister geciteerde bedrag in de toekomst zal stijgen. Hij ziet geen problemen op het juridische vlak, vermits reeds vroeger door middel van een samenwerkingsakkoord formules werden toegepast waarbij middelen van één bestuursniveau geheel of gedeeltelijk werden besteed aan bevoegdheden van een ander bestuursniveau.

Tevens vraagt spreker dat het voorstel om een verplichte jaarlijkse heffing in te voeren op de omzet van de tabaksindustrie, zoals voorgesteld in het amendement nr. 2, ernstig zou worden onderzocht. Hij herinnert eraan dat een gelijkaardige formule reeds werd toegepast in de farmaceutische sector en de energiesector.

De heer Malcorps sluit zich aan bij deze opmerkingen, maar verzet zich tegen de koppeling die wordt gemaakt met de uitstel van het verbod op tabaksreclame. Hij pleit tevens voor de onafhankelijkheid van dit fonds, dat onder het toezicht moet komen van de minister van Volksgezondheid. Indien deze onafhankelijkheid niet wordt gegarandeerd zal het fonds zijn doel missen vermits de tabaksindustrie nooit zijn medewerking zal willen verlenen aan sommige campagnes, die nochtans sterk aanbevolen worden door deskundigen.

Tenslotte dringt spreker erop aan dat het bedrag van 1 859 200 euro in de toekomst sterk zou worden opgetrokken, vermits dit niet zal volstaan om ernstige preventiecampagnes te voeren. Deskundigen spreken van een bedrag van 12 à 13 000 000 euro.

Mevrouw Nagy zegt verheugd te zijn over het feit dat eindelijk werk wordt gemaakt van het Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik en dringt er tevens op aan dat het op een onafhankelijke wijze zou worden beheerd. Voorbeelden uit het buitenland tonen immers aan dat degelijke preventiecampagnes hun doel niet missen en een daling van de uitgaven in de gezondheidszorg met zich meebrengen.

Zij wijst er bovendien op dat een verhoging van de middelen die ter beschikking worden gesteld van het fonds zich zal opdringen en meent dat het voorstel om de verkoopprijs van een pakje sigaretten fors op te trekken, kan overwogen worden.

De heer Vankrunkelsven betreurt dat geen hoger bedrag wordt ter beschikking gesteld van het fonds en vreest dat op deze wijze de oprichting ervan slechts een druppel is op een hete plaat. Het voornemen om enerzijds een dergelijk preventief fonds te willen oprichten en anderzijds reclame voor tabaksproducten toch toe te laten kan vergeleken worden met het toedienen aan een patiënt met zuurstoftekort van een beetje zuurstof en een ganse dosis mosterdgas. Een globale aanpak wordt echter niet overwogen en wat nu te gebeuren staat komt de efficiëntie geenszins ten goede. De senator zegt zich te schamen over de lichtzinnigheid waarmee sommigen dit probleem benaderen en over het feit dat een bepaalde lobby erin kan slagen om een goede wetgeving te veranderen. Wellicht zal diezelfde lobby haar werk ook verder zetten op het Europees vlak.

Spreker zegt niet te geloven in het optrekken van de prijs van een pakje sigaretten als preventiemiddel. De mogelijkheden om in het buitenland toch goedkoop aan sigaretten te raken zijn immers legio. Diegenen die pleiten voor een totaal verbod op tabak weten dit overigens ook maar al te goed, zodat ze zelf niet geloven wat ze bepleiten.

Mevrouw Vanlerberghe betreurt eveneens dat de oprichting het preventief fonds slechts kan worden besproken in de marge van de discussie over het verbod op tabaksreclame en stelt vast dat dit nu als alibi wordt gebruikt om toch maar de Grote Prijs van Francorchamps te laten doorgaan. Dit is bijzonder jammer en strookt niet met de geest van de wet van 1997.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Artikel 1 wordt zonder verdere bespreking aangenomen met 8 stemmen tegen 6 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 2

Artikel 2 wordt zonder verdere bespreking aangenomen met 8 stemmen tegen 7 stemmen.

Artikel 3

Amendement nr. 1

De heren Monfils en Happart dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1336/2, amendement nr. 1) dat ertoe strekt een Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik op te richten, dat een begrotingsfonds vormt in de zin van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit. Dit fonds zou vanaf 2003 jaarlijks worden gespijzigd met een bedrag van 1 859 000 euro, afkomstig van de algemene uitgavenbegroting van de Staat. Een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschaps- en de gewestelijke overheden dient de uitgaven te bepalen die door het fonds ten laste worden genomen. Dit concreet engagement gaat derhalve verder dan de resolutie die op 17 juli 2002 door de Senaat werd aangenomen (stuk Senaat, nrs. 2-956/1-5), die slechts een algemene intentieverklaring bevatte.

De heer Monfils verklaart dat het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid, de gewestelijke en de gemeenschapsoverheden de uitgaven inzake de strijd tegen het tabaksgebruik bepaalt die ten laste worden genomen door dit fonds.

De heer Thissen wijst erop dat de senatoren van de cdH-fractie een apart wetsvoorstel hebben ingediend om een Anti-tabaksfonds in het leven te roepen, dat meer middelen zou toebedeeld krijgen dan de middelen die de regering thans ter beschikking stelt (wetsvoorstel tot instelling van een Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik, stuk Senaat, nr. 2-1349/1). Bovendien garandeert dit wetsvoorstel het onafhankelijk beheer van dit fonds. Dit is de reden waarom spreker het amendement nr. 1 niet heeft ondertekend en, naast het wetsvoorstel waarvan sprake, tevens een ander amendement heeft ingediend.

Amendement nr. 1 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 2

De heren Thissen en Barbeaux dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-1336/2, amendement nr. 2), dat ertoe strekt om een artikel 3 (nieuw) in te voegen dat binnen het ministerie van Volksgezondheid een overheidsorgaan met rechtspersoonlijkheid instelt, genaamd « Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik ».

De heer Thissen verwijst naar zijn commentaar op het amendement nr. 1 en verklaart dat dit amendement een onafhankelijker beheer van het Fonds toelaat, omdat het zou worden gefinancierd door een bijdrage die bij koninklijk besluit wordt vastgesteld en die zou bestaan in een percentage van de omzet van de tabaksindustrie en in een dotatie ten laste van de Staat. Bovendien maakt dit amendement de werking van dit Fonds niet afhankelijk van het samenwerkingsakkoord.

Gelet op de verklaringen van de minister van Financiën, trekt hij het amendement nr. 2 evenwel in.

V. EINDSTEMMING

Het geamendeerde wetsvoorstel wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 7 stemmen.

De heer Van Quickenborne kondigt aan het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 7 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten (stuk Senaat, nr. 2-1337/1) te zullen intrekken.

Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 11 aanwezige leden.

De rapporteurs,
Jean-Marie DEDECKER.
Alain DESTEXHE.
De voorzitter,
Jacques D'HOOGHE.