2-554/6 | 2-554/6 |
18 JUNI 2002
De artikelen 2 tot 5 vervangen als volgt :
« Art. 2. Artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1994, wordt vervangen als volgt :
« § 1. Een minderjarige beneden de volle leeftijd van vijftien jaar mag niet onder ede worden gehoord. Zijn verklaringen kunnen enkel als inlichtingen gelden.
Bloedverwanten in nederdalende lijn mogen niet worden gehoord in zaken waarin hun bloedverwanten in opgaande lijn tegengestelde belangen hebben.
§ 2. In elke procedure die de minderjarige betreft, onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende zijn vrijwillige tussenkomst en zijn toestemming :
1º moet de rechtbank de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, oproepen teneinde gehoord te worden;
2º kan elke minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt en die in staat is zijn mening te vormen, bij beslissing van de rechter, worden gehoord. Wanneer de minderjarige het verzoek aan de rechter bij wie de zaak aanhangig is of aan de procureur des Konings heeft gericht, kan het onderhoud evenwel niet worden geweigerd.
De minderjarige wordt opgeroepen overeenkomstig artikel 931ter; hij kan weigeren aan deze oproeping gevolg te geven. Deze weigering moet worden medegedeeld door de minderjarige door terugzending van het door hem ondertekende oproepingsbericht aan de griffie van de rechtbank.
Indien de minderjarige over een advocaat beschikt, wordt tevens een afschrift van het oproepingsbericht aan deze advocaat gezonden. Indien de minderjarige weigert aan de oproeping van de rechter gevolg te geven, wordt zijn advocaat daarvan in kennis gebracht. De advocaat gaat na of deze weigering vrijwillig is gedaan en deelt het resultaat van zijn onderzoek mee aan de griffie van de rechtbank.
§ 3. De minderjarige wordt gehoord door de rechter of door de persoon die deze aanwijst. Het onderhoud vindt plaats buiten de aanwezigheid van wie ook, de griffier en de advocaat van de minderjarige uitgezonderd. Indien de minderjarige zich niet wenst te laten bijstaan door een advocaat, kan hij zich laten vergezellen door een vertrouwenspersoon die onafhankelijk is van de partijen in het geding.
Het horen geschiedt op een plaats die door de rechter geschikt wordt geacht. Van het onderhoud wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt dat bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd, zonder dat evenwel een afschrift ervan aan de partijen wordt bezorgd. Het proces-verbaal wordt aan de minderjarige voorgelezen en door hem ondertekend voor akkoord.
De kosten verbonden aan het onderhoud worden in voorkomend geval over de partijen verdeeld.
Het horen van de minderjarige heeft niet tot gevolg dat hij partij in het geding wordt. Aan de mening van de minderjarige wordt een passend belang gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit. »
Art. 3. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 931bis ingevoegd, luidende :
« Art. 931bis. De Koning bepaalt welke bijzondere opleiding moet worden gevolgd door rechters die oordelen in geschillen die minderjarigen betreffen. »
Art. 4. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 931ter ingevoegd, luidende :
« Art. 931ter. De Koning bepaalt een model van oproepingsbericht dat de minderjarige op een kindvriendelijke manier duidelijk maakt dat hij voor de rechtbank wordt opgeroepen, dat hij een advocaat voor minderjarigen kan raadplegen, overeenkomstig artikel 508/24 en dat hij zijn verschijning kan weigeren zoals voorzien in artikel 931, § 2, tweede en derde lid.
Het bericht vermeldt tevens de gegevens van de permanentie van advocaten voor minderjarigen waarop de minderjarige een beroep kan doen. »
Art. 5. In artikel 1233, § 1, 2º, van hetzelfde Wetboek, vervangen door de wet van 27 maart 2001, worden de woorden « artikel 931, zesde en zevende lid » vervangen door de woorden « artikel 931, § 3 ».
Art. 6. In artikel 1280, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1994, worden de woorden « artikel 931, derde tot zevende lid » vervangen door de woorden « artikel 931, §§ 2 en 3 ».
Art. 7. In artikel 1290, tweede en derde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1994, worden de woorden « artikel 931, derde tot zevende lid » vervangen door de woorden « artikel 931, §§ 2 en 3 ».
Art. 8. In artikel 1293, tweede en derde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1994, worden de woorden « artikel 931, derde tot zevende lid » vervangen door de woorden « artikel 931, §§ 2 en 3 ».
Art. 9. In artikel 1294, derde lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997, worden de woorden « artikel 931, derde tot zevende lid » vervangen door de woorden « artikel 931, §§ 2 en 3 ».
Art. 10. Artikel 56bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994, wordt opgeheven. »
Verantwoording
Om redenen van legistiek wordt in artikel 2 de voorgestelde indeling van artikel 931 van het Gerechtelijk Wetboek vereenvoudigd (minder paragrafen).
Bovendien noopt de wijziging van dat artikel tot de aanpassing van de verwijzingen ernaar in de artikelen 1233, 1280, 1290, 1293 en 1294 van het Gerechtelijk Wetboek. Dat is de strekking van de voorgestelde artikelen 5 tot 9.
Hetzelfde geldt voor de verwijzing naar artikel 931 in het in artikel 4 voorgestelde artikel 931ter.
In artikel 2 wordt in het voorgestelde artikel 931, § 2, 2º gekozen voor de formule « in staat is zijn mening te vormen » « capable de se forger une opinion ». Deze formule wordt omwille van de uniformiteit ook aangehouden in het wetsvoorstel nr. 626.
Het 2º wordt ook geformuleerd om duidelijker onderscheid te maken tussen de twee hypothesen : de minderjarige kan worden gehoord bij beslissing van de rechter maar moet worden gehoord als hij het zelf vraagt.
Het laatste lid van de voorgestelde § 2 (voorheen lid 2 van § 4), wordt aangevuld met de regel dat de advocaat van de minderjarige ook in kennis wordt gesteld van de weigering van de minderjarige om te verschijnen. De advocaat moet immers nagaan of deze weigering uit vrije wil gebeurde.
In het tweede lid van de voorgestelde § 3 (voorheen het derde lid van § 5), wordt gepreciseerd dat het proces-verbaal wordt opgesteld door de griffier. Dat is thans niet de regel wanneer de rechter niet zelf de minderjarige hoort maar daarvoor een andere persoon aanwijst.
De bepaling dat door het horen de minderjarige geen partij wordt, wordt verschoven naar achter. Nu staat die verloren tussen procedureregels.
In artikel 4 worden in het voorgestelde artikel 931ter de woorden « en verstaanbaar » geschrapt. Een niet verstaanbare tekst is niet kindvriendelijk. « Kindvriendelijk » heeft geen echt equivalent in het Frans. De vertaling is bijgevolg niet helemaal symmetrisch. Zoals hiervoor gezegd wordt ook de verwijzing naar artikel 931 in overeenstemming gebracht met de nieuwe tekst van dat artikel.
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 931ter wordt ook aangepast zodat er uitdrukkelijk verwezen wordt naar de advocaten voor minderjarigen. In het tweede lid wordt die terminologie ook ingevoerd ter vervanging van de term « jeugdadvocaten ».
Tenslotte worden nog een aantal redactionele verbeteringen aangebracht aan de verschillende artikelen.
Sabine de BETHUNE. Martine TAELMAN. Clotilde NYSSENS. Meryem KAÇAR. Jean-François ISTASSE. Nathalie de T' SERCLAES. Myriam VANLERBERGHE. |