2-967/3 | 2-967/3 |
5 DECEMBER 2001
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp, dat ressorteert onder de optioneel bicamerale procedure, werd op 29 november 2001 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 88 stemmen bij 52 onthoudingen, en het werd op 30 november 2001 overgezonden aan de Senaat.
Het is op 30 november 2001 geëvoceerd. Vandaar dat de commissie Sociale Aangelegenheden het in haar vergaderingen van 4 en 5 december 2001 heeft besproken in aanwezigheid van de minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, en van de minister van Sociale Zaken en Pensioenen.
De minister van Sociale Zaken en Pensioenen licht toe dat de gezondheidszorg gekenmerkt wordt door belangrijke behoeften en beperkte middelen en dat dergelijk basiskenmerk een voortdurend aanpassen van de regelgeving op alle niveaus noodzaakt. Hierop stelt de minister het voorliggende wetsontwerp voor waarin de tariefzekerheid voor de patiënten en de financiering van de ziekenhuizen met daaraan gekoppeld een aantal wijzigingen aan de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, de politiek twee belangrijkste onderdelen vormen.
Tariefzekerheid
Door de invoering van artikel 50bis in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkering en werd tijdens de vorige zittingsperiode een kader vastgelegd met betrekking tot artsentarieven. Dit kader verschaft in principe de mogelijkheid om alle supplementen op erelonen te verbieden bij geconventioneerde of niet-geconventioneerde artsen voor patiënten die in twee- of meerpersoonskamers verblijven.
Alhoewel deze bepaling nooit echt toegepast werd, heeft ze veel kwaad bloed gezet bij de artsenorganisaties en vormde ze een bron van moeilijkheden in het overleg tussen verzekeringsinstellingen en artsenorganisaties.
Vanuit deze vaststelling heeft de minister de actoren de tijd verleend om een goed akkoord te bereiken waarvan momenteel de weerslag te vinden is in het voorliggende ontwerp. Immers, de ereloonsupplementen voor patiënten die verblijven in twee- of meerpersoonskamers worden verboden bij geconventioneerde artsen en gelimiteerd bij niet-geconventioneerde artsen (voorafgaande informatieplicht of verbod bij sociaal zwakkere categorieën).
Het is belangrijk om te benadrukken dat deze bepaling samenhangt met de verplichting dat elk ziekenhuis ook geconventioneerde artsen heeft. In de praktijk kan dus elke patiënt door een geconventioneerde arts verzorgd worden in een ziekenhuis waardoor hij, onafhankelijk van zijn inkomen, de garantie heeft dat er geen ereloonsupplementen zullen aangerekend worden bij verblijf in een twee- of meerpersoonskamer.
Vermits deze bepalingen steunen op een consensus tussen de betrokken organisaties is de minister van mening dat zij in de praktijk zullen worden toegepast.
Ziekenhuisfinanciering
De ziekenhuisfinanciering die in 1990/1991 werd ingesteld, had als belangrijkste doelstelling de financiering van ziekenhuizen niet langer vast te leggen op basis van hun historische budgetten maar wel op basis van objectieve parameters. Deze parameters zijn, alhoewel er een aantal flexibiliteiten zijn ingebouwd, zeer rigide.
Naast het nadeel van de rigiditeit wordt het geheel van deze wetgeving ook een gebrek aan transparantie en onoverzichtelijkheid aangewreven omdat er naast de financiering op basis van kenmerken ook bepaalde functies als het ware onrechtstreeks gefinancierd worden.
Deze onrechtstreekse financiering is ervoor verantwoordelijk dat universitaire ziekenhuizen beter gefinancierd worden dan gewone ziekenhuizen voor dezelfde diensten. Het leidt tot wrevel bij gewone ziekenhuizen en bovendien werd tot op heden de universitaire performantie van de universitaire ziekenhuizen nog nooit gecontroleerd.
Vandaar werd geopteerd voor een nieuw systeem waarbij voor één product één bepaalde vergoeding wordt bepaald. Er wordt niet meer vergoed op basis van bedden maar wel op basis van verantwoorde activiteit in een ziekenhuis. Zij wordt bepaald volgens de casemix van een ziekenhuis namelijk het aantal opnames van patiënten en hun respectievelijke pathologieën. Immers, een behandeling van een pathologie heeft een prijs en die hoeft niet te verschillen naar gelang van het soort ziekenhuis waar de patiënt behandeld wordt.
Naast het basisprincipe van één behandeling gaat gepaard met één prijs zullen er nog bijstellingen gebeuren. De sociale functie van een ziekenhuis zal apart worden vergoed en de universitaire functie, indien van toepassing, zal vergoed worden via een afzonderlijke identificeerbare component in de ligdagprijs. Tegelijkertijd wordt de invulling van die universitaire functie opgevolgd via performantiecriteria.
Een andere doelstelling van de hervorming is de administratieve eenvoud. Het is daarom de bedoeling om 80 % van de kost van een ziekenhuis vooruit te financieren.
De minister geeft aan dat bij de voorgestelde wijze van financiering, namelijk op basis van activiteit in plaats van het aantal bedden, betekent dat het geld van de ziekteverzekering meer dan ooit de patiënt zal volgen. Meer dan ooit zullen de dynamiek en de kwaliteit van het ziekenhuis bepalend zijn.
Toch zal er geen dualiteit zal gecreëerd worden tussen de verschillende ziekenhuizen op voorwaarde dat de sociale factor van de verschillende ziekenhuizen voldoende en correct gefinancierd wordt en op voorwaarde dat de pathologiegegevens en het opnamebeleid correct worden ingeschat, genoteerd en gebruikt als basis voor de financiering.
Vervolgens verwijst de minister naar het voorgestelde artikel 52 dat stipuleert dat een medische faculteit slechts 1 ziekenhuis kan aanwijzen als universitair ziekenhuis.
De minister beklemtoont dat dit artikel een juridisch onderscheid tussen de verschillende ziekenhuizen beoogt. Het is niet de bedoeling om de benaming van bepaalde ziekenhuizen te wijzigen. Het is nog altijd mogelijk om universitaire diensten, universitaire bedden te erkennen in andere hospitalen. En bovendien garandeerde de minister reeds in de Kamer van volksvertegenwoordigers dat er aan de huidige omvang van de financiering niet wordt geraakt.
Eveneens in het ontwerp wordt het verbod tot installatie van zware medische apparatuur waarvoor niet de voorafgaande toelating werd verleend, uitgebreid tot de uitbating.
Er wordt bepaald dat ieder ziekenhuis in de toekomst een eigen rechtspersoonlijkheid moet bezitten en er wordt aan de Koning de mogelijkheid gelaten om deze rechtspersoonlijkheden te omschrijven.
Tot slot is het de bedoeling om naar erkeningsnormen en programmatiecriteria te evolueren bij de ambulancediensten om de sector de nodige rechtszekerheid te bieden.
De heer Destexhe stelt vast dat de financiering van de ziekenhuizen ook in de toekomst zal gebaseerd zijn op de ligdagprijs en op de medische prestatie. Wel zal deze vergoeding van de ligdagprijs anders worden berekend en eventueel bijgesteld voor de universitaire of sociale functie. De vergoeding voor de medische prestatie daarentegen blijft. Is er hier gelet op de achterliggende filosofie van het ontwerp geen contradictie ?
Zullen er nog erkende bedden bestaan ?
De spreker is verheugd dat de minister met het nieuwe systeem een administratieve vereenvoudiging en minder financiële correcties nastreeft. Kan er een concrete doelstelling aangegeven worden ?
De heer Barbeaux is van mening dat de voorgestelde hervorming van de financiering van de ziekenhuizen in de goede richting evolueert en dat ze wordt geapprecieerd door verschillende actoren op het terrein.
Toch wil de spreker een aantal bemerkingen en vragen formuleren met betrekking tot de uitvoering van deze hervorming :
1. Betrouwbaarheid basisgegevens
Aangezien in de toekomst de financiering van ziekenhuizen zal gebaseerd worden op activiteiten die op hun beurt geregistreerd worden via de MKG- en de APR-DRG-metingen, hangt de goede werking van het systeem af van de betrouwbaarheid van de gegevens en dus ook van de controles die er worden op uitgevoerd.
Dit aspect is belangrijk aangezien momenteel reeds een consultancy-bureau programma's aanbiedt om de ziekenhuisgegevens te optimaliseren en zich laat betalen op grond van een percentage dat overeenstemt met de hogere financiering die door de bijsturing van de gegevens werd verkregen. Dergelijke praktijken komen ten laste van de samenleving en zijn dan ook onaanvaardbaar zeker als men bedenkt dat dit percentage in sommige contracten oploopt tot 60 % van de verkregen winsten.
Bovendien heeft de minister van Sociale Zaken erkend dat de controles niet doeltreffend genoeg zijn : uit de door hem opgegeven cijfers (twee artsen van het ministerie controleren 36 dossiers per ziekenhuis en 14 796 opnames werden daadwerkelijk gecontroleerd) blijkt dat de controles ontoereikend zijn en dat zij te sporadisch zijn om fraude en vergissingen te voorkomen.
Hoe zal de minister deze controles opvoeren en dus ook het vertrouwen in het systeem bewerkstelligen ?
Wat is de mening van de minister over de suggestie die de vertegenwoordigers van de verzekeringsinstellingen tijdens de hoorzittingen in de Kamer van volksvertegenwoordigers hebben geformuleerd, met name dat de adviserende artsen van de ziekenfondsen, na de gepaste opleiding, de controle op zich zouden kunnen nemen.
2. Discretionaire bevoegdheid
Het voorgestelde artikel 90 verleent aan de minister een vrij grote bevoegdheid om afwijkingen toe te staan van de algemene financieringsregels. Kan de minister een voorbeeld geven van deze afwijkingen ?
3. Dubbele financieringswijze
Voorgesteld wordt om 80 % van het ziekenhuisbudget definitief toe te kennen en nog slechts 20 % variabel uit te betalen. Vanuit deze wijziging vrezen de verzekeringsinstellingen dat ziekenhuizen minder geneigd zullen zijn om hun facturatie te verzorgen aangezien zij nog slechts meespeelt in een klein percentage van de financiering. Wat is de mening van de minister hierover ?
4. Betaling 80 % in twaalfden
De betaling van 80 % van het ziekenhuisbudget in twaalfden dreigt in het gedrang te komen wegens thesaurieproblemen van het RIZIV. Welke werkwijze wordt er in dat geval voorzien ? Welke voorrang geldt er bij de stortingen van het RIZIV ?
5. Overgangsperiode
Is de voorziene overgangsperiode van 10 jaar niet te lang ? Immers gedurende 10 jaar zullen in elk ziekenhuis de respectieve berekeningen van de ligdagprijs en de verantwoorde activiteit naast elkaar blijven bestaan. Wordt het geheel niet te complex ?
6. Criteria bijkomende vergoeding sociale functie van de ziekenhuizen
De voorgestelde bepalingen houden in dat ziekenhuizen op een bijkomende vergoeding kunnen rekenen afhankelijk van hun sociale functie. Op welke objectieve criteria wordt de invulling van die sociale functie en dus het budget gebaseerd ?
Het is belangrijk dat de vrije keuze van de patiënt voor een bepaald ziekenhuis moet gegarandeerd blijven. Het is niet aanvaardbaar dat bepaalde OCMW's weigeren de ziekenhuisrekeningen van vrije ziekenhuizen terug te betalen terwijl ze diezelfde rekeningen wel terugbetalen bij een beroep op openbare ziekenhuizen.
7. Financiële controle ziekenhuizen
Gezien het financiële belang van de sector is het belangrijk dat ziekenhuizen een financiële begroting opstellen en dat deze jaarlijks wordt gecontroleerd door bijvoorbeeld een afgevaardigde van de minister, zoals dat bij de universiteiten gebeurd. Het is ook belangrijk dat ziekenhuizen, net als ondernemingen, jaarlijks hun balans neerleggen bij de balanscentrale van de nationale bank. Deze praktijk zou bepaalde financiële ontsporingen die nadien ten laste zijn van de gehele maatschappij voorkomen. Wat is de mening van de minister hierover ?
8. Academische ziekenhuizen
Momenteel garandeert het ziekenhuis van Mont-Godinne een tariefzekerheid en zijn de ziekenhuisartsen loontrekkenden. Zij opteerden voor dit statuut vanuit hun bekommernis om een academische carrière uit te bouwen en om op die manier een doorgedreven academische vorming te blijven krijgen. Zo het ziekenhuis haar universitair statuut verliest, is het risico op een brain drain reëel.
In de commissie Sociale Aangelegenheden van de Kamer verklaarde de minister het volgende :
« Daarnaast zullen algemene ziekenhuizen met minstens 75 % universitaire bedden dezelfde financiering krijgen als de universitaire ziekenhuizen (al is nog niet uitgemaakt of dat volgens het onderdeel B7 of volgens een ander onderdeel zal gebeuren) en dat er zich voor de ziekenhuizen van Mont-Godinne dus geen probleem stelt. Het enige dat verandert, is de grondslag van de financiering. »
In een brief aan het betrokken ziekenhuis echter, zie bijlage 1, was de verklaring van de ministers precieser. Zij gaven hierin aan dat bij « ziekenhuizen met minstens 75 % universitaire bedden » de financiering van de aan het ziekenhuis gebonden opdrachten via het afzonderlijke onderdeel B7 zal gebeuren.
Kan de minister dit laatste bevestigen ? Een dergelijke bevestiging is immers belangrijk wanneer de evolutie van het budget voor B7 in de toekomst verschilt van B4.
9. Niet-dringende medische hulpverlening
Heeft de voorgestelde reglementering voor dringende medische hulp eveneens betrekking op niet-dringende medische hulp ?
Persoonlijk is de spreker van mening dat ook de niet-dringende medische hulp, moet worden gereglementeerd aangezien momenteel de tarieven en de kwaliteit van de ambulanciers zeer sterk verschillen.
10. Momenteel is artikel 50bis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen eveneens van toepassing indien er geen akkoord is in de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen. De tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming, vormen dan de maximumhonoraria die door een al dan niet verbonden geneesheer kunnen worden geëist.
Dergelijke bescherming is belangrijk voor de tariefzekerheid van de patiënt in geval van een belangrijke deconventionering van zorgverstrekkers. Is het dus niet belangrijk om dit artikel te behouden ?
De heer Cornil onderschrijft volledig de doelstellingen van het wetsontwerp. Hij apprecieert het uitgangspunt dat in de toekomst de financiering de patiënt zal volgen. Hij vraagt om uitleg over het feit dat het gegeven dat een ziekenhuis dat beschikt over meer dan 75 % universitaire bedden een norm zal vormen om te kunnen genieten van een financiering via B7, een budget dat dient voor de financiering van de ziekenhuisgebonden universitaire opdrachten.
De heer Galand ondersteunt de modernisering van de financiering van de ziekenhuizen. Tegelijkertijd betreurt hij dat de huidige hervorming zich volledig baseert op het aanbod en dat er geen enkele evaluatie van de behoeften is aan vooraf gegaan. Immers, momenteel bestaat er voor het gezondheidsbeleid nog altijd geen neutraal instituut dat de behoeften van de bevolking onderzoekt en evalueert.
Het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid-Louis Pasteur en de « observatoires provinciaux de la santé » kunnen deze rol zeker vervullen. Temeer daar in het wetsontwerp betreffende de palliatieve zorg (stuk Senaat, nr. 2-246/9) dergelijke feedback reeds wordt gevraagd van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid-Louis Pasteur.
In dat kader signaleert de heer Galand dat het Brussels Hoofdstelijk Gewest zijn eerste evaluatienota « Gezondheid van de bevolking » heeft gepubliceerd. Eventueel kan de minister hier inspiratie opdoen (modellen, berekeningen).
Net als de minister is de senator voorstander van een duale financiering van de ziekenhuizen aangezien hij van mening is dat de minder goede aspecten van het ene systeem het andere compenseren.
Bovendien vraagt de senator zich af of in de criteria voor financiering ook de communicatie tussen de behandelende geneesheer en de huisarts is opgenomen. Dit belangrijke criterium kan het hervallen van een bepaalde patiënt voorkomen en kan dus een belangrijke potentiële besparing opleveren.
Kan er bovendien wat meer informatie verschaft worden over de zorgcircuits ?
Er werd reeds vermeld dat de controle van de activiteiten zeer belangrijk is. De controle zelf zou moeten worden uitgevoerd wanneer de patiënt zich nog in het ziekenhuis bevindt. Immers, enkel op dat moment kan gecontroleerd worden of de gegevens betreffende de patiënt die worden weergegeven op papier, overeenstemmen met de realiteit.
Wordt er bij de sociale functie van de ziekenhuizen rekening gehouden met het gegeven dat minderbegoeden vaak langer in het ziekenhuis verblijven ?
Tot slot sluit spreker zich aan bij het standpunt van de vorige sprekers over ziekenhuizen met meer dan 75 % universitaire bedden. Hij vraagt om een verdere verduidelijking met betrekking tot de financiering van de universitaire ziekenhuizen en is van mening dat de boekhouding van de non-profitsector verschilt van de profitsector, aangezien er andere doelstellingen primeren.
Ook de heer Remans betreurt dat de hervorming niet gebaseerd is op de behoeften van en de nood aan ziekenhuizen en dat het aanbod daarop wordt afgestemd.
Kan de minister bevestigen dat de laatste budgetcontrole in 1994 heeft plaatsgehad ?
De spreker vraagt zich bovendien af welke de plaats van de daghospitalisatie zal zijn in het nieuwe systeem.
Tot slot is het lid van mening dat het gebruik van een bepaald soort zware apparatuur de gemiddelde duur van een ziekenhuisopname inkort. Hoe staat de minister tegenover de « eigen » aankoop, op eigen kosten van dergelijke apparatuur ?
De voorzitter vraagt de mening van de minister met betrekking tot de vraag of de organisatie van de ziekenhuizen tot de kerntaken van een provincie behoort.
Hij vraagt zich eveneens af hoe de tegemoetkoming die wordt voorzien voor een abortus die wordt uitgevoerd door een abortuscentrum, gerijmd kan worden met het gegeven dat voor fertiliteitsproblemen geen tegemoetkoming wordt voorzien.
Financiering van de ziekenhuizen, « erkende » bedden, correcties
De financiering van de ziekenhuizen zal ook in de toekomst gebaseerd blijven op de dualiteit ligdagprijs en medische prestaties. Toch zijn er ook wijzingen in de zin dat geleidelijk aan ook de daghospitalisatie geïntegreerd wordt in het aantal verantwoorde ligdagen en dus niet meer berekend zal worden op basis van honoraria.
Momenteel wordt die ligdagprijs berekend op basis van quota en bepaalde gemiddelden. In de toekomst zal hiervoor de verantwoorde activiteit per ziekenhuis worden berekend op basis van het aantal opnames en het soort opnames van een ziekenhuis in het nabije verleden. De opnames worden op hun beurt berekend op basis van de MKG. Deze financiering vormt geen contradictie met een financiering op basis van honoraria.
De notie « erkende » bedden blijft behouden want de erkenning van een ziekenhuis door het gewest gebeurt op basis van bedden. Toch kan de vraag gesteld worden of er, in overleg met de gewesten, geen aanpassing noodzakelijk is.
Daarbij impliceert een erkenning van bedden dat de normen op alle erkende bedden worden toegepast. Aangezien de financiering op basis van activiteiten plaatsheeft, staat de verantwoordelijkheid van de beheerder centraal. Wanneer hij een erkenning aanvraagt, moet hij zeker zijn dat hij deze erkende bedden kan financieren via voldoende activiteiten. Bepaalde bijstellingen op basis van bijvoorbeeld geografische factoren blijven echter mogelijk.
Het basisprincipe van de voorgestelde financiering stelt een financiering voor zonder dat er achteraf zware correcties worden doorgevoerd. Immers, 80 % van het budget wordt op basis van maandelijkse sommen op voorhand gefinancierd. Het saldo wordt toegekend op basis van een aantal niet te ingewikkelde parameters.
Deze berekening is simpel. Ze kan dus direct gebeuren maar heeft als nadeel met een open enveloppe te werken en dus onzekerheid te creëren bij de federale begroting.
Daarom wordt de mogelijkheid gecreëerd om bij overschrijding van het totale budget met een gesloten enveloppe te werken. Om dus a posteriori, binnen de één of twee jaar, financiële middelen te recupereren bij de ziekenhuizen. Een verbetering ten opzichte van het huidige systeem dat na 4 à 5 jaar nog correcties kent.
Niet-dringende medische hulp
Voorgestelde bepaling is niet van toepassing op de niet-dringende medische hulp aangezien deze tot de bevoegdheid van de gemeenschappen behoort en de federale overheid enkel bevoegd is voor het statuut van de ambulanciers.
Betrouwbaarheid gegevens
De minster bevestigt dat de gegevenscontrole onvoldoende is en dat daarvoor een oplossing moet gevonden worden.
Een eerste stap vormt het gebruik van het systeem APR-DRG dat minder manipuleerbaar is dan het vorige.
Gezien bijvoorbeeld het aanbod van een optimalisatieprogramma door een consultancy-bureau biedt dit syteem onvoldoende garanties. Daarom is de minister persoonlijk van mening dat het voorstel tot oprichting van een intermutualistisch agentschap voor de inzameling en de analyse van de gegevens interessant is. Adviserende geneesheren hebben momenteel immers een veel te bureaucratische functie. Hun takenpakket zou gerust kunnen veranderen. De validering van de MKG-gegevens kan daartoe behoren. De minister stipt tot slot aan dat het belangrijk is dat de overheid de eindcontrole blijft uitoefenen.
Discretionaire bevoegdheid
Het is de bedoeling dat de nieuwe bepalingen de complexe wetgeving waar belangrijke bevoegdheden aan de Koning worden verleend, transparanter maken. Deze transparantie zal de beslissingsmacht van de minister niet doen toenemen maar eerder doen afnemen. Onbeperkt kan deze tendens niet worden doorgetrokken. In deze materie moet snel en soepel kunnen worden ingegrepen en daarom moet de mogelijkheid blijven bestaan om via ministeriële besluiten bepaalde beslissingen te nemen.
Het voornoemde artikel 90 van het ontwerp vormt één van de sleutelartikelen. De bepaling in verband met de psychiatrische ziekenhuizen werd ingevoegd naar aanleiding van een amendement in de Kamer van volksvertegenwoordigers omdat de psychiatrische afdelingen van ziekenhuizen moeilijk in het algemene kader passen. Voor hen is dus een gedifferentieerde aanpak noodzakelijk.
In verband met de tweede paragraaf namelijk « een afwijkende regeling ten aanzien van voormelde voorwaarden en regelen rechtvaardigen » bevestigt de minister dat dit globale afwijkingen betreft, een dienst ten opzichte van een andere dienst en niet een bepaald ziekenhuis ten opzichte van een ander ziekenhuis.
Dubbele financieringswijze
De minister verklaart dat de maandelijkse betaling van 80 % van het budget niet gebaseerd is op pathologie. Wel wordt er maandelijks betaald op basis van het budget dat de verantwoorde activiteit in een ziekenhuis financiert, gebaseerd op de case mix namelijk het aantal opnames en het type opname. Het saldo, 20 %, behoort tot hetzelfde budget maar kent een zekere variabiliteit bijvoorbeeld op basis van het aantal opnames. In het nieuwe systeem zullen de verzekeringsinstellingen over precies dezelfde gegevens als vroeger kunnen beschikken. Hun vrees is dus onterecht.
Liquiditeitsproblemen
De minister bevestigt de redenering in verband met de liquiditeitsproblemen bij het RIZIV. Hij is van mening dat een bepaling uit het ontwerp van programmawet (doc. 50-1503) hiervoor een oplossing zal bieden.
Overgangsperiode
De voorgestelde hervorming is zeer fundamenteel en daarom verkiest de minister een langere overgangsperiode voor de implementatie van deze hervorming. Het vermijdt een gevoel van destabilisering. Tegelijkertijd geeft de minister aan dat de overgangsperiode niet statisch is en eventueel nog kan versneld worden.
Criteria bijkomende vergoeding sociale functie van de ziekenhuizen
Momenteel zijn deze criteria nog niet vastgelegd. Wel werd reeds de optie genomen om vrij eenvoudige factoren zoals het percentage van de patiënten dat de sociale franchise geniet, te weerhouden.
Financiële controle ziekenhuizen
Net als de heer Galand is de minister van oordeel dat het controlemodel van de privé-sector niet moet worden overgenomen door de ziekenhuissector. Immers, artikel 78 van de gecoördineerde ziekenhuiswet voorziet reeds in de verplichting om een inventaris en een jaarrekening op te stellen. Gelet op de veelvuldige administratieve formaliteiten waarmee de beheerders nu al worden geconfronteerd, vindt hij het overdreven hen nog te verplichten de jaarrekening bij de Nationale Bank neer te leggen. Er bestaan reeds voldoende controles.
De heer Barbeaux repliceert dat de administratieve formaliteiten van zijn voorstel beperkt zijn. Ze wegen niet op tegen de potentiële baten : een snellere opsporing van budgettaire ontsporingen.
De minister antwoordt dat het debat open blijft.
Academische ziekenhuizen
De minister verwijst naar het antwoord dat hij in de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft geformuleerd. Hij geeft toe dat dit antwoord misschien nog enigszins vaag is maar politiek zeer belangrijk.
Hij herhaalt daarom : « Voorts zal in het kader van de ziekenhuisbegroting moeten worden nagegaan hoe rekening kan worden gehouden met het universitair karakter van een ziekenhuis, van diensten of van bedden.
In dat opzicht komen twee specifieke componenten in aamerking : het onderdeel B 4 en het onderdeel B 7.
In dit verband wordt terzake overleg gepleegd binnen de regering, op grond van de specifieke situatie van elk ziekenhuis of elke dienst en daartoe wordt gebruik gemaakt van de begrotingsonderdelen B 4 en B 7, om voor elke specifieke situatie tot een passende oplossing te komen. »
De minister preciseert dat hij een oplossing wenst te vinden voor ongeacht welk ziekenhuis, zoals het ziekenhuis van Mont-Godinne, het Bordet-instituut en het Sint-Pietersziekenhuis alsmede de overige betrokken ziekenhuizen en dat hij terzake overleg wenst op te starten. Improvisatie is hier immers uit den boze.
De minister antwoordt dat de fair play gebiedt, als een specifieke oplossing voor één ziekenhuis wordt uitgedokterd, die dan ook tegelijkertijd voor andere ziekenhuizen zal moeten gelden. Niets is thans afgerond aangezien nog moet worden uitgemaakt hoe de enveloppes tussen de verschillende ziekenhuizen zullen worden verdeeld.
De minister benadrukt vervolgens dat er zeer goed zal moeten worden nagedacht alvorens het nieuwe systeem te bepalen en dat er voor elke specifieke situatie een adequate oplossing moet worden uitgedokterd, met inachtneming van de gelijke behandeling van alle partijen.
In verband met de door heer Barbeaux gevraagde bevestiging antwoordt de minister dat nog moet uitgewerkt worden hoe het onderdeel B 7 zal georganiseerd worden. Hij herhaalt niet aan de financiering van de betrokken ziekenhuizen te willen raken en dat er oplossingen zullen gevonden worden door middel van een financiering via B 7 of B 4.
De heer Barbeaux repliceert dat het logisch zou zijn dat ziekenhuizen die over minstens 75 % universitaire bedden beschikken, niet enkel hun huidige financiering zouden kunnen behouden maar eveneens zouden kunnen meegenieten van de te verwachten evolutie van het budget B 7.
De minister heeft de bovenvermelde verklaring niet gegeven aangezien hij momenteel nog niet weet of B 7 zal bestaan uit één enkele component.
Wat de minister heeft geschreven (zie bijlage 1), is daarbij niet in tegenstelling met wat werd gezegd en wat staat geschreven in het verslag van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Er is wel nog heel wat verfijning noodzakelijk.
Objectieve evaluatie van de behoeften
De minister onderschrijft de opmerking van de heren Galand en Remans in verband met een objectieve evaluatie van de vraag in de gezondheidszorg. Hij betreurt deze lacune.
Tariefzekerheid en bedden
De minister bevestigt dat de door senator Barbeaux aangegeven tariefzekerheid in geval van een belangrijke deconventionering van de artsen door het huidige artikel 50bis wordt bepaald.
De wet biedt echter nog een andere mogelijkheid aangezien het huidige artikel 50, § 11, de Koning de mogelijkheid biedt om bij het ontbreken van een akkoord maximumhonoraria vast te stellen. Deze bepaling biedt voldoende tariefzekerheid.
Nazorg van de patiënt
Het lijkt de minister vrij ingewikkeld om dergelijk criterium mee op te nemen in de financieringsvoorwaarden. Toch is hij van oordeel dat deze nazorg als voorwaarde moet worden ingeschreven en eveneens op één of andere manier moet worden gefinancierd.
Zorgcircuits
Er wordt een nieuwe wettelijke basis voorzien voor het instellen van een regeling voor netwerken van zorgvoorzieningen en zorgcircuits, waarbij er, rekening houdend met het arrest van het Arbitragehof van 31 oktober 2000, een beperking ingeschreven wordt tot die instellingen en diensten waarvoor de federale overheid een regeling mag instellen.
De achterliggende idee hiervoor is een systeem van continue zorgen te creëren, wel gelimiteerd tot die instellingen waarvoor de federale overheid bevoegd is.
De heer Galand is er voorstander van dat een zorgcircuit de thuissituatie als uitgangspunt heeft. Het zou een oplossing kunnen bieden voor de paradox dat 70 % van de mensen thuis wenst te sterven maar slechts 30 % het werkelijk kan.
De minister antwoordt dat men er door de huidige bevoegdheidsverdeling toe verplicht wordt om het ziekenhuis als uitgangspunt te nemen.
Daghospitalisatie
Het is de bedoeling om een lijst van pathologieën op te stellen die in principe in daghospitalisatie zullen gefinancierd worden.
Het ziekenhuis bezit nog altijd de mogelijkheid om de patiënten met deze ziektes langer te hospitaliseren. Het zal wel zelf de financiële consequenties moeten dragen.
Voordelen van zware medische apparatuur
De minister bevestigt de voordelen van zware medische apparatuur. Hij denkt echter dat we niet toezijn aan de complete liberalisering van de programmatie van zware technologie.
Bovenstaande uitspraak betekent niet dat de trade-off tussen de financiering van zware medische apparatuur en het inkorten van de gemiddelde ziekenhuisduur niet moet onderzocht worden.
Organisatie van de ziekenhuizen op provinciaal niveau
De minister mengt zich liever niet in dit politiek debat. Hij verklaart dat er vooral een behoefte is aan een meer doordacht beleid naar het aantal ziekenhuizen toe. Over het niveau dat dit moet uitvoeren, spreekt hij zich niet uit.
Tegemoetkoming fertiliteitsproblemen
De minister verduidelijkt dat de hierboven vermelde terugbetaling van een abortus een eind wil maken aan de tot nu toe bestaande ongelijke terugbetaling van een vrouw die een abortus liet uitvoeren in een abortuscentrum of in een ziekenhuis.
Ondanks het schijnbare verband is de fertiliteitsproblematiek in wezen verschillend van de vruchtafdrijving. In verband met de fertiliteitsbehandelingen stipt de minister aan dat een belangrijk percentage van deze behandeling reeds wordt terugbetaald een ander belangrijk percentage echter nog niet.
De minister is van mening dat naar de terugbetaling een grotere inspanning moet gebeuren. Deze gaat echter gepaard met de programmatie en de criteria van deze centra en de voorwaarden die de patiënt moet vervullen. De minister is hier mee bezig.
Artikel 4
De heer Barbeaux dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-967/2, amendement nr. 1) om dit artikel te doen vervallen.
Hij verklaart dat dit amendement de tarifaire bescherming betreft. Het bestaande artikel 50bis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen bepaalt immers dat bij gebreke aan een akkoord artsen-ziekenfondsen, de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de tegemoetkoming inzake verzekeringen van toepassing zijn. Amendement nr. 1 zal geen enkel gevolg hebben voor de huidige situatie, aangezien een dergelijk akkoord van kracht is.
Als er ten gevolge van problemen in de gezondheidszorg een deconventionering van de artsen komt, zijn dezen volkomen vrij bij het bepalen van hun tarieven. Het handhaven van artikel 50bis zoals het thans geldt, geeft de regering meer bevoegdheden, met name de mogelijkheid van de tarieven vast te leggen die toegepast zouden moeten worden. Het opheffen van dit artikel brengt de tarifaire bescherming van de ziekenhuispatiënt ernstig in gevaar.
De heer Barbeaux verwijst naar de algemene bespreking van dit ontwerp, met name naar de verklaring van de minister van Sociale Zaken en Pensioenen, die gezegd heeft dat de indiener van het amendement « gelijk heeft ».
De minister van Consumentenzaken, Volkgezondheid en Leefmilieu deelt de bekommernis van de heer Barbeaux om de mensen met een bescheiden inkomen tariefzekerheid te bieden, maar meent dat deze ook wordt gegarandeerd zonder de handhaving van artikel 50bis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
De dokters die zich hebben aangesloten bij het akkoord tussen de geneesheren en de mutualiteiten mogen immers geen ereloonsupplement vragen. De niet-geconventioneerde geneesheren mogen dit wel doen, maar dienen hierbij bepaalde voorwaarden te respecteren : de tarieven moeten in een algemeen reglement van het betrokken ziekenhuis worden vastgelegd en bovendien worden meegedeeld aan de paritaire commissie en aan het RIZIV.
Voorts wijst zij op de bepaling volgens dewelke de Koning de bevoegdheid heeft de categorieën vast te stellen voor wie het verboden is om ereloonsupplementen te vragen, zoals bijvoorbeeld de chronisch zieke patiënten. Naast deze « sociale franchise » zijn er tenslotte ook nog de maatregelen inzake de maximumfactuur voor medische uitgaven, die de minder begoede patiënten beschermen.
De minister meent dan ook dat het niet opportuun is dit amendement aan te nemen.
De heer Barbeaux repliceert dat de patiënten die beschermd worden door de maatregelen die de minister toelicht, slechts 10 tot 12 % van het totaal aantal patiënten vertegenwoordigen. Een groot gedeelte van de bevolking wordt door die maatregelen dus niet beschermd.
Meer en meer worden in de sociale zekerheid slechts bepaalde categorieën van personen beschermd. Dat is een gevaarlijke ontwikkeling, aangezien de sociale zekerheid aldus afglijdt naar een soort van sociale bijstand voor personen met lage inkomens. Het zou een verzekering moeten zijn die de hele bevolking beschermt, aangezien de bevolking bijdraagt tot de sociale zekerheid door middel van de sociale bijdragen.
De minister van Consumentenzaken, Volkgezondheid en Leefmilieu merkt op dat het verbod dat in hoofde van de geconventioneerde geneesheren bestaat om ereloonsupplementen te vragen, de grote meerderheid van de patiënten beschermt. Men mag er immers van uitgaan dat de ziekenfondsen voldoende de belangen van de patiënt hebben verdedigd bij het sluiten van het akkoord. Het staat de patiënt bovendien vrij de geneesheer te kiezen die hij wenst.
Men mag ook niet verlangen dat werkelijk alle onkosten zouden worden terugbetaald door de ziekteverzekering, waarvan het budget inmiddels gestegen is tot meer dan 581 miljard frank. Het Belgisch systeem is, in vergelijking met andere Europese landen, zeer performant.
De heer Galand merkt op dat het Belgisch systeem vereist dat de gezondheidszorg in meerpersonenkamers van goede kwaliteit is. In het raam van de wetgeving op de patiëntenrechten moet ernaar gestreefd worden dat de patiënten worden gediend vanaf het ogenblik dat ze een ziekenhuis binnenkomen.
De heer Barbeaux onderstreept dat amendement nr. 1 alleen maar de bedoeling heeft om de ziekenfondsen en de artsen te dwingen een overeenkomst te sluiten, door de regering de bevoegdheid te verlenen om de tarieven vast te leggen indien er geen dergelijk akkoord komt.
Artikel 52
De heer Barbeaux dient een amendement in (stuk Senaat nr. 2-967/2, amendement nr. 2) strekkende om het voorgestelde artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen aan te vullen met een derde lid, luidende :
« Voor ziekenhuizen met ten minste 75 % universitaire bedden kan er echter afgeweken worden van het vorige lid. »
De heer Barbeaux verklaart dat amendement nr. 2 de algemene regel handhaaft dat er één enkel ziekenhuis kan worden aangewezen voor elke universiteit die over een geneeskundige faculteit beschikt, maar de mogelijkheid biedt om van deze algemene regel af te wijken voor ziekenhuizen die ten minste 75 % universitaire bedden hebben.
Dit amendement kan de ziekenhuizen Mont-Gedinne en Bordet geruststellen die zich bijzonder gedestabiliseerd voelen door dit ontwerp. In de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft de minister van Sociale Zaken en Pensioenen trouwens bevestigd dat de algemene ziekenhuizen met ten minste 75 % universitaire bedden dezelfde financiering zullen krijgen als de universitaire ziekenhuizen. Amendement nr. 2 beoogt enkel aan de bedoeling van de regering rechtskracht te verlenen.
Daarenboven vestigt de heer Barbeaux de aandacht van de commissie op het feit dat er slechts één universitair ziekenhuis in Wallonië zou zijn als men de regel van het ontwerp strikt zou toepassen op de 7 universitaire ziekenhuizen in ons land. Dat is onaanvaardbaar.
De minister van Consumentenzaken, Volkgezondheid en Leefmilieu verwijst naar de besprekingen in de Kamer van volksvertegenwoordigers, tijdens dewelke de regering heeft verklaard deze aangelegenheid te willen regelen door een koninklijk besluit en aan de betrokken ziekenhuizen de verzekering heeft gegeven dat zij op precies dezelfde manier zullen worden gefinancierd.
Zij wijst erop dat de verbintenissen die vermeld staan in de brief aan het ziekenhuis van Mont-Godinne (zie bijlage 1), strikt nagekomen zullen worden.
De heer Barbeaux antwoordt dat het niet alleen gaat om het behoud van de status quo in het kader van de financiering van die ziekenhuizen maar ook om de mogelijkheid dat de universitaire ziekenhuizen in de toekomst van het geheel van de regeringsmaatregelen kunnen genieten, bijvoorbeeld op het vlak van het fundamenteel onderzoek.
Artikel 80bis (nieuw)
De heer Barbeaux dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-967/2, amendement nr. 3), met de bedoeling in de wet op de ziekenhuizen een artikel 79bis (nieuw) in te voegen. Het luidt als volgt :
« De ziekenhuisbeheerder stelt elk jaar een prospectieve begroting op met betrekking tot de werking van het ziekenhuis in al zijn facetten; voorts voert hij ten minste één keer per jaar een begrotingscontrole uit. De prospectieve begroting en de begrotingscontrole van het ziekenhuis zijn onderworpen aan de prudentiële controle van de ambtenaar van het bestuur van de Gezondheidszorg die werd aangewezen door de minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid.
De Koning is bevoegd om de begrippen prospectieve begroting en begrotingscontrole nader te omschrijven, alsook de voorwaarden waaronder de gemachtigde ambtenaar de prudentiële controle moet uitvoeren.
De ziekenhuisbeheerder maakt jaarlijks een inventaris op, alsook de jaarrekeningen waarvan de vorm en de inhoud door de Koning worden vastgelegd. De beheerder dient de jaarrekeningen in bij de Nationale Bank van België binnen zes maanden, volgend op het boekjaar waarop ze betrekking hebben. »
De heer Barbeaux verklaart dat aan de ziekenhuizen, gelet op hun sociale rol en hun publieke financiering, een aantal regels moeten worden opgelegd in verband met de begrotingscontrole. Het betreft met name een prospectieve begroting van de ambtenaar van de administratie voor Gezondheidszorg. Bovendien moeten de jaarrekeningen worden opgemaakt die bij de Nationale Bank moeten worden neergelegd. Aldus is de openbaarheid van de rekeningen verzekerd en kunnen financiële ontsporingen zoals die thans soms bestaan, worden voorkomen, bijvoorbeeld door een vergelijkende studie van de cijfers.
De minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu antwoordt dat de toepassing van een dergelijk systeem van prudentiële controle er van uitgaat dat de federale overheid de ziekenhuizen, die veelal werken onder de structuur van een VZW of aan een OCMW verbonden zijn, niet meer kan vertrouwen op het vlak van het financiële beheer. Anders dan bij parastatale instellingen, ligt de juridische verantwoordelijkheid voor het beheer immers bij de ziekenhuizen zélf.
Zij wijst erop dat de verbintenissen die vermeld staan in de brief aan het ziekenhuis van Mont-Godinne (zie bijlage 1), stikt nagekomen zullen worden.
Men mag overigens niet vergeten dat in de artikelen 77 en volgende van de wet op de ziekenhuizen reeds tal van regels worden opgelegd op het vlak van mededeling van financiële gegevens en nazicht door een bedrijfsrevisor. Dit maakt reeds vergelijkingen tussen de ziekenhuizen mogelijk.
Het amendement nr. 3 lijkt dan ook overbodig te zijn en zou slechts een administratieve overlast voor de ziekenhuisinstellingen met zich meebrengen.
De heer Barbeaux is het met dit standpunt niet eens. Het bezorgen van een balans aan de Nationale Bank, wat een verplichting is voor de particuliere ondernemingen, lijkt hem geen bijkomende administratieve verwikkeling te zijn en maakt het mogelijk meer transparantie te verkrijgen op het vlak van het financieel beheer van de ziekenhuizen. Een prudentiële controle wijzigt in niets de juridische aansprakelijkheid van de ziekenhuizen.
Artikel 90
De heer Barbeaux dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-967/2, amendement nr. 4), met als doel het voorgestelde artikel 97 van de wet op de ziekenhuizen aan te vullen met een § 4, luidende :
« § 4. De Koning kan, op een wijze die Hij vaststelt, de adviserend geneesheren bedoeld in de artikelen 153 en 154 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, een controleopdracht toevertrouwen met toepassing van § 3 van dit artikel. »
De heer Barbeaux licht toe dat de betrouwbaarheid van de financiële gegevens essentieel is voor het financieringssysteem van de ziekenhuizen, aangezien 80 % van die financiering gebaseerd zou zijn op de « minimale klinische gegevens » (MGK'S). Welnu er worden bijzondere programma's aangeboden die de ziekenhuizen in staat stellen hun MKG's op een gunstige manier voor te stellen. Er zijn dus mogelijkheden om de gegevens te manipuleren met het doel de dotatie aan het betrokken ziekenhuis te kunnen verhogen.
In de overheidsadministratie zijn er echter maar twee geneesheren om sporadisch die gegevens te controleren. Het Nationaal Intermutualistisch College heeft voorgesteld om de 300 adviserende geneesheren ter beschikking te stellen van de minister van Volksgezondheid om de MKG's te controleren.
De minister van Sociale Zaken en Pensioenen heeft verklaard dat hij dat idee gunstig gezind is.
Amendement nr. 4 biedt dus de Koning de mogelijkheid om die opdracht toe te vertrouwen aan adviserend geneesheren in de wetenschap dat, wanneer de Koning die bevoegdheid zou gebruiken, het een verplichte controle zou zijn.
De heer Mahoux is van oordeel dat een dergelijke controle niet via een amendement moet geschieden maar dat aan de gesprekspartners artsen-ziekenfondsen de kans moet worden geboden om die mogelijkheid grondig te ontwikkelen en uit te werken.
De heer Destexhe is het daarmee eens. Hij ziet niet in hoe een controle van buitenaf verbeteringen kan brengen aan de MKG's, die zeer complexe gegevens zijn. Dat verklaart overigens waarom er gespecialiseerde firma's zijn die dit werk voor de ziekenhuizen uitvoeren.
Bovendien wijst hij erop dat het financieringssysteem van de ziekenhuizen volgens de verklaringen van de minister van Sociale Zaken niet langer gebaseerd zou zijn op de bestaande MKG's, maar op vereenvoudigde MKG's.
De minister van Consumentenzaken, Volkgezondheid en Leefmilieu bevestigt dat de regering niet tevreden is over de manier van werken met de huidige gegevens. Twee grote problemen doen zich voor : vooreerst ontvangen de ziekenhuizen pas veel te laat de vaststelling van de verpleegdagprijs en bovendien kunnen de gegevens veel te laat worden ingezameld, zodat een achterstand van enkele jaren bestaat. Op deze wijze kunnen de ingezamelde minimale klinische gegevens niet als werkinstrument worden gebruikt voor het te voeren beleid.
Teneinde een en ander te optimaliseren, moeten de gegevens die door het RIZIV worden ingezameld overigens worden samengevoegd met de gegevens van Volksgezondheid, die veel meer gedetailleerde informatie bevatten. Om de maatregelen in de gezondheidszorg te kunnen evalueren en desgevallend bij te sturen, zijn deze elementen belangrijker dan het inschakelen van enkele geneesheren in het controlemechanisme.
De heer Galand is van oordeel dat het belangrijk is dat de pathologie die vastgesteld wordt aan het bed van de patiënt, dezelfde moet zijn als die welke in het dossier wordt ingeschreven. De adviserend geneesheren beschikken over de nodige kwalificaties om na te gaan of die overeenstemming al dan niet bestaat. Het betreft hier veeleer een raadgeving dan een controle. De adviserend geneesheren kunnen eventueel aanbevelingen doen om het stelsel te verbeteren.
De heer Barbeaux verwijst naar de verklaring van de minister van Sociale Zaken in de Kamer van volksvertegenwoordigers, waarin hij erkent dat er een gebrek aan efficiëntie bestaat in de controle die door twee geneesheren gebeurt en die op die manier een toevallige controle is. De hulp van enkele honderden adviserend geneesheren zou een hulp zijn voor de regering om de doeltreffendheid van die controles te verbeteren.
Artikel 97
De heer Barbeaux dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-967/2, amendement nr. 5) dat strekt om § 2 van het voorgestelde artikel 102 over de wet op de ziekenhuizen aan te vullen met een nieuw lid, luidende :
« De Koning bepaalt, na het advies van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen te hebben ingewonnen, de objectieve criteria om de verdeelsleutel van de in het tweede lid bedoelde bijkomende toelage vast te stellen. »
De heer Barbeaux preciseert dat het amendement ertoe strekt de objectieve criteria te garanderen om de verdeelsleutel van de toelage voor de financiering van de sociale functie in ziekenhuizen vast te stellen.
Een objectief criterium kan de vergelijking zijn van de gemiddelde verblijfsduur per pathologie van patiënten die wel en die niet genieten van de sociale franchise, maar dat wordt in het amendement zelf niet nader aangegeven, omdat het eenvoudig de Koning de bevoegdheid verleent om objectieve criteria vast te leggen met het doel de vrije keuze van het ziekenhuis te waarborgen.
De minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu verwijst naar de bepaling vervat in het tweede lid van § 2 van het voorgestelde artikel 102, die aan de Koning de bevoegdheid verleent om de regels en de voorwaarden vast te stellen volgens dewelke de bijkomende toelage om specifieke kosten te dekken, veroorzaakt door een uitgesproken zwak sociaal-economisch patiëntenprofiel, wordt vastgesteld, toegekend en uitbetaald. Daarbij moeten uiteraard de regels van objectiviteit en niet-discriminatie worden geëerbiedigd.
Artikel 108
De heer Barbeaux dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 2-967/2, amendement nr. 6) dat ertoe strekt om artikel 116 van de wet op de ziekenhuizen aan te vullen met een punt 12º, een strafbepaling die luidt : « 12º hij die in strijd met de artikelen 97 en 98 van deze wet nalaat gegevens over te zenden of willens en wetens onjuiste gegevens opmaakt die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de begroting van financiële middelen van het ziekenhuis. »
De heer Barbeaux is van oordeel dat iedereen in het nieuwe financieringssysteem van de ziekenhuizen een grotere verantwoordelijkheid moet krijgen, ook op het strafrechtelijk vlak. Er bestaan serieuze risico's van fraude of vergissingen. Er moet een signaal gegeven worden dat fraude bestraft zal worden.
De minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu verwijst naar het koninklijk besluit van 19 februari 1987 dat het mogelijk maakt om sancties op te leggen aan een ziekenhuis dat de nodige gegevens niet of onvolledig doorgeeft, met name om het budget van het betrokken ziekenhuis te verminderen met 10 %.
Bovendien meent zij dat de door het 4º van artikel 108 van het wetsontwerp voorgestelde bepaling reeds duidelijk maakt dat diegene, die nalaat per patiënt een medisch of verpleegkundig dossier aan te leggen, strafbaar is.
De heer Barbeaux merkt op dat zijn amendement nr. 6 veeleer slaat op het overzenden van gegevens terwijl de bepaling die de minister aanhaalt over de samenstelling van het medisch dossier gaat. Volgens hem is die bepaling niet van toepassing wanneer een medisch dossier correct is samengesteld maar de overgezonden gegevens toch vals zijn.
Bovendien bestraft het koninklijk besluit van 1987 het ziekenhuis terwijl amendement nr. 6 de beheerder van het ziekenhuis bestraft. Daarenboven kunnen strafsancties alleen bij wet worden ingevoerd en niet bij koninklijk besluit.
De heer Mahoux merkt op dat wanneer een beheerder van een ziekenhuis die gegevens vervalst, het gaat om gebruik van valse stukken en dat de bepalingen van het Strafwetboek daarop van toepassing zijn. Die bepalingen zijn van openbare orde.
Amendement nr. 1 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem.
Amendementen nr. 2 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
De heer Mahoux verklaart dat hij de maatregelen steunt die door de regering in dit ontwerp worden voogesteld en spreekt meer bepaald zijn vertrouwen uit in de minister van Sociale Zaken en Pensioenen en in diens verklaringen ten aanzien van de financiering van de universitaire ziekenhuizen.
De amendementen nrs. 3, 4, 5 en 6 worden verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het uitbrengen van dit verslag.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Michel BARBEAUX.
Alain DESTEXHE. | Theo KELCHTERMANS. |
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het door de Kamer van
volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer nr. 50 1376/8 2001-2002)
Au président du conseil d'administration des Cliniques universitaires de Mont-Godinne
Avenue Dr. G. Therasse, 1
5330 Mont-Godinne
Monsieur le président,
À la suite de notre réunion du lundi 19 novembre 2001 et en concertation avec ma collègue, la ministre Magda Aelvoet, je tiens à apporter un certain nombre de précisions en ce qui concerne les dispositions du projet de loi de santé relatives au caractère universitaire des hôpitaux, des services, des fonctions ou des programmes.
Tout d'abord, je tiens à faire remarquer que l'objectif final de l'actuelle loi sur les hôpitaux était de ne désigner qu'un seul hôpital universitaire par faculté de médecine. En réalité, la disposition actuelle de l'article 4 de la loi sur les hôpitaux n'a toutefois pas été exécutée conformément à la loi. On a en effet vu naître la pratique selon laquelle des « services hospitaliers universitaires » étaient désignés comme des domaines où s'exerçait la médecine de pointe. Les lits hospitaliers universitaires ne furent pas seulement désignés dans des hôpitaux universitaires centraux, mais également en dehors de ceux-ci.
Le projet de loi de santé entend adapter la loi sur les hôpitaux à la pratique telle qu'elle s'est développée au fil des ans et ce, d'une part, en désignant un seul hôpital universitaire central par faculté de médecine à cycle complet et, d'autre part, en prévoyant dans la loi sur les hôpitaux la base juridique permettant de désigner, en outre, des services, des fonctions et des programmes de soins en dehors des hôpitaux universitaires centraux.
Le fait qu'un hôpital ne soit pas désigné comme hôpital universitaire central n'empêche pas qu'une partie très importante de ses services, tel que c'est le cas actuellement à Mont-Godinne, puissent être désignés comme services universitaires. En d'autres termes, l'arrêté pris en exécution du projet de loi de santé ne devra, en ce qui concerne Mont-Godinne, subir aucun changement par rapport au règlement actuel. Votre hôpital pourra bénéficier du label universitaire pour exactement les mêmes services qu'à l'heure actuelle. Dans son cas, rien ne changera dès lors en ce qui concerne l'octroi du caractère universitaire.
Je tiens également à souligner que la loi ne règle pas la dénomination des hôpitaux, mais seulement le caractère universitaire. Rien n'empêche dès lors que le caractère universitaire soit maintenu dans la dénomination de votre hôpital. Ainsi, votre établissement restera reconnaissable comme centre universitaire tant pour les praticiens professionnels que pour les patients.
En ce qui concerne le financement de l'exploitation, il n'entre pas dans mes intentions de revoir à la baisse le financement de votre hôpital. En revanche, je souhaite, conformément aux avis du Conseil national des établissements hospitaliers, allouer le financement spécifique pour la mission universitaire à un endroit clairement identifiable du budget hospitalier. En ce qui concerne les hôpitaux universitaires centraux et les hôpitaux comptant au moins 75 % de lits à caractère universitaire, il s'agira de la sous-partie B7 et pour les hôpitaux disposant de services, de fonctions ou de programmes de soins universitaires, le financement spécifique sera intégré dans la sous-partie B4 du budget hospitalier. Je répète que ce mode de financement n'impliquera aucun manque à gagner pour votre établissement.
J'espère que ces quelques précisions auront permis de montrer clairement qu'en ce qui concerne l'octroi du caractère universitaire, la nouvelle loi n'impliquera, pour votre établissement, aucun changement par rapport à la technique actuelle de désignation et qu'en ce qui concerne le financement, le niveau actuel de celui-ci pourra être maintenu.
Veuillez agréer, M. le président, l'assurance de ma considération distinguée.
Magda Aelvoet
Ministre de la Protection de la consommation, de la Santé publique et de l'Environnement
Frank Vandenbroucke
Ministre des Affaires sociales et des Pensions