2-266/1

2-266/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

21 FEBRUARI 2000


Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 119.1 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wat de gecontroleerde opvangmoeders betreft

(Ingediend door mevrouw Anne-Marie Lizin en de heer Jean-Pierre Malmendier c.s.)


TOELICHTING


Sinds het eind van de jaren zestig hebben moderne tendensen een duidelijke invloed uitgeoefend op het gezinsleven. De meeste vrouwen werken nu buitenshuis en dus staan koppels voor de opdracht om hun beroepsactiviteit te verzoenen met hun verantwoordelijkheid als ouder. De maatschappelijke ontwikkelingen en de eenoudergezinnen in hun verschillende vormen (langdurig alleenstaanden, scheiding, overlijden van de partner, enz.), maken dat steeds meer mensen een beroep doen op de diensten van opvangmoeders.

Om een harmonieuze combinatie van het persoonlijke, het sociale en het beroepsleven mogelijk te maken, én de kinderen te laten opgroeien in aangepaste opvangvoorzieningen, moet de wetgever ervoor zorgen dat opvangmoeders een minimale wettelijke bescherming krijgen.

Deze bescherming moet gebaseerd zijn op de solidariteit van de gemeenschap en het doel ervan is in elke buurt opvangdiensten aan te bieden die aangepast en toegankelijk zijn, ook voor de minstvermogenden. Het aanbod gesubsidieerd door de Office de la naissance et de l'enfance (ONE) is ontoereikend. In de Franse Gemeenschap worden meer dan 75 000 plaatsen gevraagd voor kinderen jonger dan drie jaar, waarvan slechts een derde kan worden ingevuld.

De diensten voor opvanggezinnen zijn ofwel verbonden aan een kinderdagverbljf of een overheidsinstelling ofwel zelfstandig werkzaam op initiatief van een of andere vereniging.

De financiering van deze diensten wordt berekend op basis van de financiėle bijdrage van de ouders, die afhankelijk is van hun gecumuleerd netto-inkomen en vastgesteld volgens een bepaalde schaal.

De diensten voor opvanggezinnen beschikken over maatschappelijk werkers die instaan voor de organisatie van de opvang, de begeleiding en de opleiding van de opvangmoeders aangezien die verplicht worden een scholing te volgen.

De gecontroleerde opvangmoeders zorgen thuis voor drie kinderen van minder dan drie jaar. Hun werkrooster zal meestal samenvallen met de arbeidstijd van de ouders. Men kan het ONE uitzonderlijk ook vragen om opvang 's nachts of in het weekeinde.

Helaas moeten wij vaststellen dat dit systeem nog talrijke lacunes vertoont.

Zo hebben de gecontroleerde opvangmoeders tot nog toe geen erkend statuut.

Deze duizenden vrouwen worden door de werkgever beschouwd als vrijwilligers die een vergoeding krijgen, maar vallen helemaal buiten het sociale zekerheidssysteem.

Ze hebben dus geen andere keuze dan ten laste te zijn van hun echtgenoot zodat ze afgeleide rechten genieten.

De opvangmoeders krijgen geen salaris maar een vergoeding van hun kosten. Toch bedraagt hun werkrooster vaak meer dan 10 uur per dag.

Ten gevolge van deze situatie hebben ze geen recht op een pensioen, noch op betaalde vakantie of op werkloosheidsuitkering.

Bij het begin van het derde millennium moet dringend bij wet worden gezorgd voor een minimale sociale bescherming van deze vrouwen, die een taak van openbaar nut en algemeen belang uitvoeren.

Daarom moeten in het werk van een opvangmoeder elementen worden gezocht waardoor het valt onder de definitie van huisarbeid, die bij de wet van 6 december 1996 is ingevoegd in de wet van 3 juli 1978.

De arbeidsovereenkomst wordt gekenmerkt door een band van ondergeschiktheid tegenover een werkgever, waarbij de werkgever gezag en controle uitoefent op de werknemer. Dit is een noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde.

Een tweede essentiėle voorwaarde verbonden met de definitie van huisarbeid, maakt het wellicht mogelijk om de gecontroleerde opvangmoeders een statuut te verlenen.

Wat de band van ondergeschiktheid betreft :

De wet van 3 juli 1978, gewijzigd bij de wet van 6 december 1996 betreffende de huisarbeid, geeft in artikel 119.1 de volgende definitie van huisarbeiders : « (...) huisarbeiders die tegen loon arbeid verrichten onder het gezag van een werkgever, in hun woonplaats of op elke andere door hen gekozen plaats, zonder dat zij onder het toezicht of de rechtstreekse controle van deze werkgever staan ... ».

De feitelijke situatie van de opvangmoeders lijkt erop te wijzen dat de band van ondergeschiktheid behoorlijk verder gaat dan wat nodig is om te vallen onder de definitie van een « overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders ».

Zo is er bijvoorbeeld altijd de mogelijkheid van een onverwachte controle door de dienst voor opvanggezinnen tijdens de hele duur van de opvang.

Het bestaan van deze diensten ­ opgericht door de gemeenten of door VZW's ­ en hun optreden als bemiddelaar wijzen eveneens op ondergeschiktheid.

De gecontroleerde opvangmoeders krijgen richtlijnen van deze diensten en worden geėvalueerd. Zij zijn verplicht een opleiding te volgen (terwijl de onafhankelijk werkende opvangmoeders daarover zelf beslissen).

De gecontroleerde opvangmoeders kunnen een waarschuwing krijgen over de manier waarop zij hun werk uitvoeren en de dienst kan op basis van zijn beoordelingen een einde maken aan de activiteit van de opvangmoeder.

Zij hebben geen « contractuele » band met de ouders, die de eigenlijke klanten zijn van de diensten.

We stellen dus vast dat iemand die zijn werk vrij organiseert wat betreft het werkrooster, de plaats en zelf de werkmethode, zonder problemen beschouwd kan worden als huisarbeider omdat zijn baas uiteindelijk oordeelt over de kwaliteit en de kwantiteit van zijn werk. De opvangmoeders werken duidelijk veel meer onder toezicht.

De dienst voert een vergaande controle uit, voornamelijk gebaseerd op zijn eigen pedagogische opvattingen.

Wat de bezoldiging betreft :

De vergoeding die opvangmoeders krijgen, is tot nog toe niet gelijkgesteld met een loon. De Staat, de diensten voor opvanggezinnen en de Office de la naissance et de l'enfance beschouwen de sommen die de opvangmoeders krijgen als een vergoeding van de kosten.

Daarom worden deze geldsommen niet belast en ook niet aangegeven.

Bepaalde elementen wijzen erop dat de vergoeding van de opvangmoeders in feite een loon is. Uit niets kan worden afgeleid dat de vastgestelde forfaitaire som in verhouding staat tot de kosten gemaakt door de opvangmoeders. Het bedrag is voor allen hetzelfde.

De opvangmoeders vragen al jaren om een statuut waardoor ze een behoorlijk loon kunnen krijgen en een persoonlijk recht op sociale zekerheid.

Dat kan enkel gebeuren als hun activiteit erkend wordt en zij financieel autonoom zijn.

Het onthouden van een loon aan huisarbeiders zoals de opvangmoeders komt neer op intellectuele hypocrisie.

Door op basis van de wet van 3 juli 1978, gewijzigd bij de wet van 6 december 1996 betreffende de huisarbeid te zorgen voor hun sociale bescherming willen wij ­ met inachtneming van de regels inzake de bevoegdheidsverdeling ­ de gecontroleerde opvangmoeders een minimaal statuut verlenen.

Anne-Marie LIZIN.
Jean-Pierre MALMENDIER.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 119.1 van de wet van 3 juli 1978, ingevoegd bij de wet van 6 december 1996, wordt aangevuld als volgt :

« Voor de toepassing van deze titel worden de gecontroleerde opvangmoeders beschouwd als huisarbeiders. »

Anne-Marie LIZIN.
Jean-Pierre MALMENDIER.
Nathalie de T'SERCLAES.
Marie NAGY.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.