2-110/1

2-110/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

14 OKTOBER 1999


Voorstel tot wijziging van de artikelen 23 en 30 van het reglement van de Senaat

(Ingediend door mevrouw Jeannine Leduc c.s.)


TOELICHTING


Overeenkomstig artikel 30-1, tweede lid, van het reglement is de voorzitter van de Senaat van rechtswege lid van de commissie die bevoegd is voor de institutionele aangelegenheden.

In haar huidige vorm dateert die bepaling van de herziening van 7 april 1995, waarbij in één enkel artikel de drie punten werden samengebracht waarop de commissie voor de herziening van de Grondwet zich nog onderscheidde van de andere vaste commissies. Het door de voorzitter van de Senaat uitgeoefende voorzitterschap van rechtswege (vroeger artikel 81) was een van die drie punten (1).

Het principe dat in die regel gehanteerd wordt, dateert evenwel van de herziening van 29 juli 1892, de periode juist voor de eerste herziening van de Grondwet. Die bepaling heeft indertijd geen aanleiding gegeven tot opmerkingen of tot een debat (2).

Overeenkomstig artikel 23-1, tweede lid, van het reglement is de voorzitter van de Senaat van rechtswege voorzitter van de commissies waarvan hij deel uitmaakt.

Die regel is nog ouder dan de vorige aangezien de oorsprong ervan dateert van de herziening van 10 januari 1850. Die regel, die werd voorgesteld om evident geachte redenen, werd eenparig en nagenoeg zonder bespreking goedgekeurd (3).

De combinatie van de artikelen 23-1, tweede lid, en 30-1, tweede lid, leidt ertoe dat de voorzitter van de Senaat automatisch voorzitter is van de commissie voor de institutionele aangelegenheden. Hij heeft geen keuze, tenzij de vergadering eenparig instemt met een afwijking van het reglement (4).

Hoewel die regel gedurende meer dan een eeuw tot ieders voldoening werd toegepast, is de context waarbinnen hij past sedert de jongste hervorming van de Senaat toch heel wat veranderd. Het aantal commissies werd aanzienlijk beperkt sedert het aantal senatoren in 1995 van 184 tot 71 werd teruggebracht. In een veel minder talrijke vergadering met steeds meer fracties en waarin het gebruikelijk is bij de aanwijzing van commissievoorzitters rekening te houden met het principe van de evenredige vertegenwoordiging, komt de verplichte toewijzing van het voorzitterschap van de commissie voor de institutionele aangelegenheden er de facto op neer dat de Senaatsvoorzitter geen andere keuze meer heeft.

De hervorming van ons tweekamerstelsel heeft evenwel de rol van de nieuwe Senaat niet beperkt tot het terrein van de institutionele aangelegenheden. Hoewel de Senaat ongetwijfeld de bevoorrechte ontmoetingsplaats is voor de gemeenschappen en de gewesten, mag zijn rol zeker niet daartoe beperkt worden. De Senaat heeft eveneens een belangrijke rol te spelen op andere domeinen.

Om rekening te houden met die ontwikkelingen en met die nieuwe omstandigheden, wordt voorgesteld twee bepalingen van het reglement van de Senaat te wijzigen.

Er wordt voorgesteld om in artikel 30-1 het lid te doen vervallen dat de voorzitter van de Senaat verplicht van rechtswege lid van de commissie voor de institutionele aangelegenheden te zijn. De voorzitter zou dus voortaan volstrekt vrijelijk kiezen van welke commissie of commissies hij lid wenst te zijn.

In artikel 23-1 zou het traditionele beginsel volgens hetwelk de voorzitter van de Senaat van rechtswege voorzitter is van de commissies waarvan hij deel uitmaakt, behouden blijven maar dan wel met die beperking dat geen enkel lid, ook de voorzitter niet, meer dan één van de zes vaste commissies bedoeld in artikel 21-1 zou kunnen voorzitten. Aldus zal de voorzitter, wanneer hij ook deel uitmaakt van andere vaste commissies dan die welke hij voorzit, daarvan gewoon lid zijn.

Jeannine LEDUC.

VOORSTEL


Art. 23

Artikel 23-1, tweede lid, van het reglement van de Senaat wordt vervangen door de volgende leden :

« Geen enkel lid mag meer dan één van de vaste commissies, bedoeld in artikel 21-1, voorzitten.

Overeenkomstig het vorige lid is de voorzitter van de Senaat van rechtswege voorzitter van één van de vaste commissies waarvan hij deel uitmaakt. »

Art. 30

Artikel 30-1, tweede lid, van het reglement van de Senaat wordt opgeheven.

Jeannine LEDUC.
Hugo VANDENBERGHE.
Philippe MONFILS.
Myriam VANLERBERGHE.
Marie NAGY.
Frans LOZIE.

(1) Zie verslag Erdman, 1994-1995, 1373-1, blz. 79 tot 81.

(2) Op dit punt wordt in het verslag van de heer Surmont de Volsberghe (Stuk Senaat, nr. 3, van 26 juli 1892) eenvoudig verwezen naar het verslag van de heer de Sadeleer in de Kamer (Stuk Kamer, nr. 10, BZ 1892) waaruit blijkt dat die bepaling eenparig en zonder verdere bespreking werd aangenomen. Hetzelfde gebeurde in de plenaire vergadering van de Senaat (Handelingen van de Senaat van 29 juli 1892, blz. 30 tot 32).

(3) Handelingen van de Senaat van 10 januari 1850, blz. 57 en verslag van de heer Spitaels, Stuk Senaat, nr. 26 van 31 december 1849, blz. 3.

(4) Zie het precedent van de vervanging van voorzitter Gillon door Paul Struye in 1954 (Handelingen van de Senaat, 8 juni 1954, blz. 109).