1-13 | 1-13 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales des réunions publiques de commission |
Handelingen van de openbare commissievergaderingen |
COMMISSION DES AFFAIRES ÉTRANGÈRES |
COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN |
SÉANCE DU MARDI 19 DÉCEMBRE 1995 |
VERGADERING VAN DINSDAG 19 DECEMBER 1995 |
De Voorzitter. Aan de orde zijn de vragen om uitleg van de heer Anciaux, mevrouw Bribosia en de heer Destexhe aan de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking over respectievelijk « het oppoetsen van het imago van de ontwikkelingshulp », « de noodzakelijke reorganisatie van het ABOS » en « de verspillingen op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking ».
L'ordre du jour appelle les demandes d'explications de M. Anciaux, Mme Bribosia et M. Destexhe au secrétaire d'État à la Coopération au Développement sur « les mesures à prendre pour redorer le blason de l'aide au développement », « la nécessaire réorganisation de l'AGCD » et « les gaspillages dans le domaine de la coopération au développement ».
Het woord is aan de heer Anciaux.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de Voorzitter, het is niet de eerste maal dat wij het genoegen hebben de staatssecretaris uitleg te vragen over ontwikkelingen die zich voordoen bij het departement voor Ontwikkelingssamenwerking in het algemeen en bij het ABOS meer in het bijzonder. Het is niet mijn bedoeling om steeds alles te hernemen wat daarover reeds gezegd is, het is evenmin mijn bedoeling de vragen te herhalen waarop de staatssecretaris reeds een duidelijk antwoord heeft gegeven bij interpellaties in de Kamer of bij mijn vroegere vragen om uitleg.
Het is wel mijn bedoeling om nieuwe feiten ter sprake te brengen waarover nog geen uitleg werd verstrekt en het is ook mijn bekommernis om te zoeken naar een manier om de schade die werd berokkend aan het imago van de ontwikkelingshulp ongedaan te maken of liever nog om te buigen in een nieuwe positieve aanpak.
De weerkank die wordt gegeven aan het onderzoek naar de schandalen bij het ABOS en bij het departement Ontwikkelingssamenwerking zorgt vooral voor veel onduidelijkheid. Er worden ook nogal wat tegenstrijdige remedies voorgeschreven.
Mijnheer de staatssecretaris, op mijn eerste vraag om uitleg die ik hield op de dag dat het OSI-team, de bijzondere task force voor ontwikkelingssamenwerking, zes maanden bestond, hebt u geantwoord dat deze task force een nieuwe impuls zou krijgen en dat het onderzoek naar de schandalen op volle kracht zou draaien. Uw verantwoordelijkheid ligt niet bij het ontstaan van deze schandalen, maar wel bij het al dan niet grondig uitspitten ervan om er lessen uit te kunnen trekken voor de toekomst.
Ik heb de indruk dat noch u, noch wij daar vooralsnog in gelukt zijn. Het dossier wordt nog altijd bekeken met een zekere rancune tegenover de personen die de onfrisse praktijken aan het licht hebben gebracht. Moet men niet veeleer respect opbrengen en dankbaar zijn dat onaanvaardbare zaken aan de kaak worden gesteld ?
Ik heb de indruk dat u de kritieken opvat als een aanval op uw persoon en dat u de problematiek in een partijpolitiek daglicht wenst te stellen. Op die manier wordt de boodschapper zondebok en wordt hij en niet de schuldige aan de schandpaal gezet.
De onthullingen volgen elkaar in snel tempo op niet alleen uit de mond van de inspecteur van Financiën maar ook van de heer Saintraint, gewezen administrateur-generaal, en van de geschorste administrateur-generaal Lenaerts. Zij allen komen nu verklaren hoe smerig het er allemaal wel aan toe is gegaan.
Het is toch onvoorstelbaar dat de heer Saintraint die daar 20 of 25 jaar de plak heeft gezwaaid, nu ineens verklaart hoe smerig het allemaal is geweest, alsof hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft gedragen. Het tegenovergestelde vinden wij bij de heer Lenaerts die alle onthullingen beschouwt als een regelrechte aanval op zijn persoon en steeds maar herhaalt dat het ABOS toch geen verantwoordelijkheid te dragen heeft. Bovendien stel ik vast dat in alle mooie verklaringen over het OSI-team en het onderzoek naar de schandalen binnen het ABOS eigenlijk met een dubbele tong wordt gesproken. Wat wil men nu eigenlijk ? Wil men een ernstig onderzoek naar de schandalen om er lessen uit te trekken of wil men dat er zo vlug mogelijk wordt gezwegen over wat er in het verleden fout is gegaan, op het gevaar af dat er voor de toekomst geen lessen worden getrokken ? Nu wordt er gesproken over een externe audit, terwijl over het ABOS reeds een massa audits werden uitgevoerd. Concreet vraag ik dan ook hoeveel geld daar de jongste vijf jaar al aan besteed is. Er bestaan zoveel audits dat we er nog amper uit wijs geraken en toch wordt er opnieuw over een audit gesproken. Dat begrijp ik niet. Wil men het OSI-team eigenlijk het werken onmogelijk maken of wil men het kansen geven ?
Mijnheer de staatssecretaris, als reactie op de gebeurtenissen met de inspecteur van Financiën hebt u gezegd dat deze man u niet moet bedreigen, dat hij zijn plaats moet kennen. Daar hebt u gelijk in, maar wordt dit gezegd omdat hij met informatie naar buiten is gekomen ? Bovendien is het niet altijd duidelijk van wie bepaalde informatie komt. Op een zeker ogenblik was u van oordeel dat deze man deel moest uitmaken van het OSI-team. U hebt hem dat ook gevraagd. Nu zegt u dat het geen vraag was, maar een opdracht en dat hij die heeft geweigerd. Was het een vraag of een bevel ? Ook als het een bevel was, dan had hij als onafhankelijk, vrij individu het recht te weigeren. Ik zou echter meer willen weten over de reden van zijn weigering.
Zoals u weet heb ik met u telefonisch gesproken over het feit dat de heer Druyts problemen had met de opdracht die u hem wilde geven, namelijk het maken van een audit over het ABOS, het voorbereiden van structurele ingrepen en het uitwerken van een organisatievorm voor het ABOS. Dat is toch niet de taak van een inspecteur van Financiën. Wanneer hij weigert dan neemt u dat persoonlijk op. De publieke opinie en Ontwikkelingssamenwerking zijn niet gediend met al die persoonlijke vetes die nu worden uitgevochten. Waarom geeft men een man die perfect op de hoogte was van de toestand in het ABOS, niet de ruimte en de kans om het dossier tot op het bot te ontleden ? Waarom ontneemt men hem de mogelijkheid binnen het ABOS dossiers op te vragen ? Waarom zet men in het ABOS naast hem twee inspecteurs van Financiën terwijl hij naast het ABOS ook Buitenlandse Zaken moet controleren ? Is dit in het belang van het OSI-team, in het belang van het onderzoek ? Neen, dat is het niet. Waarom moest de inspecteur van Financiën tegen eind februari 1996 met organisatorische voorstellen naar voren komen ? Wilde men het die man al op voorhand onmogelijk maken ? Wilde men hem verplichten administratief zelfmoord te plegen ?
Men verwijt journalisten dat zij bepaalde feiten omtrent ontwikkelingshulp onthullen en dat zij daarmee de steun van de bevolking in het gedrang brengen. Waarom aanvaardt men niet dat de beerput geledigd wordt en dat we een nieuwe start moeten nemen en lessen moeten trekken uit het verleden ?
Mijnheer de staatssecretaris, hoe kan u verantwoorden dat van de inspecteur van Financiën voorstellen werden verwacht betreffende de reorganisatie en de werking van het ABOS ? Dit is toch niet de taak van een begrotingsdeskundige. Waarom werden er geen nieuwe inspecteurs van Financiën geaccrediteerd bij Buitenlandse Zaken in plaats van bij het ABOS ? In dit geval kon de inspecteur zich toeleggen op de controle van ABOS.
Hebt u garanties in verband met het Hoog Comité van toezicht ? Aanvaarden wij nog langer dat een voorzitter van het Hoog Comité van toezicht, die geen enkele juridische macht heeft, ook niet wat onderzoeken betreft, maar die slechts een gewezen magistraat op pensioen is, mee mag bepalen welke onderzoeken wel en welke niet gebeuren ? Waarom grijpt de Regering niet in in wat verkeerd gaat bij het Hoog Comité van toezicht en dat ook invloed heeft op de onderzoeken naar het ABOS ? Hoeveel leden van het Hoog Comité van toezicht worden nu werkelijk gedetacheerd naar het OSI-team ? Worden zij full-time gedetacheerd ? Wordt ook de overheidsdienst die zich bezig houdt met onderzoeken en die onder meer audits maakt ingeschakeld ? Waarom worden nog altijd OSI-verslagen doorgespeeld aan ABOS, terwijl ABOS toch beschuldigd wordt van misstanden ?
Mijnheer de staatssecretaris, de jongste tijd zijn alle mogelijke schandaaltjes bij het ABOS aan het licht gekomen. Daarvoor draagt u geen politieke verantwoordelijkheid maar u hebt wel de politieke verantwoordelijkheid om de zaken uit te spitten.
Wat doet de Regering met de politieke verantwoordelijken in het verleden ? Wat doet de Regering met gewezen ministers die in die dossiers worden genoemd ? Is de Regering bereid daarrond een ernstig onderzoek in te stellen ? In wiens handen komt het onderzoek naar de betrokkenheid van politici ? Wordt daarvoor een parlementaire onderzoekscommissie opgericht ? Ik heb daartoe in de Senaat een voorstel ingediend, nadat u had meegedeeld dat u er zich niet tegen zou verzetten. Ik verwacht dus dat de meerderheid dit voorstel zal aannemen. Wordt er verder onderzoek verricht ? Welke besluiten trekken wij daaruit ? Welke structurele oplossingen worden op zeer korte termijn in het vooruitzicht gesteld in verband met de juridische en de controledienst aan het ABOS ?
Het verheugt mij geenszins dat ik over dit dossier steeds vragen moet stellen. De politieke verantwoordelijken voelen zich nog altijd verantwoordelijk voor wat over hun departement wordt gezegd en voor wat er gebeurd is in het verleden. Zij willen hun domein altijd voor een stuk afschermen. Ik denk echter niet dat wij het imago van ontwikkelingssamenwerking kunnen oppoetsen door partij-politieke spelletjes te spelen.
Welke inspanningen, wetende dat de bevolking niet dom is, zullen worden gedaan om ABOS ten aanzien van de bevolking een nieuw imago te geven ?
De vrijwilligers die onder meer in de maand november en op andere momenten in het jaar de baan opgaan, zijn verstandig genoeg om te weten waarom zij het doen. Ik ga vaak zelf mee op ronde en daarbij heb ik dit jaar kunnen vaststellen dat zeer veel mensen de vraag stellen wat er allemaal met hun geld zal gebeuren. In de voorbije jaren werd reeds een bedrag verspild gelijk aan honderd jaar 11.11.11-ophalingen. Met welke fundamentele ingrepen wilt u daaraan een einde maken ? Bent u bereid om de discussie niet langer vanuit een « vetesfeer » te voeren, niet langer vanuit een persoonlijke afrekening ?
M. le Président. La parole est à Mme Bribosia.
Mme Bribosia-Picard (PSC). Monsieur le Président, à l'évidence on ne peut que s'émouvoir en ayant lu récemment dans la presse que le doute est jeté sur certaines pratiques de l'AGCD. On parle même de fraudes pour un montant qui irait au-delà des dix milliards. Il est donc tout à fait légitime que nous nous interrogions à ce sujet.
Je voudrais aussi vous parler de cette lettre ouverte du comité de gestion de l'AGCD adressée au Premier ministre ainsi qu'à vous-même, monsieur le secrétaire d'État, lettre qui pose une série de questions à la suite de cette récente campagne de presse. Bien entendu, les membres de ce comité de gestion se sentent agressés, obligés de justifier leurs actes et d'émettre de fortes dénégations à l'égard des propos tenus dans la presse.
Je ferai donc la part des choses en ce qui concerne les éventuelles exagérations portant sur les fraudes en question. Je ne me prononcerai que quand je saurai exactement ce qu'il en est.
J'agirai de même en ce qui concerne les fonctionnaires. Dans un réflexe de légitime défense face aux accusations qu'ils ont perçues au travers de cette campagne, ces derniers en ont profité pour réclamer des moyens supplémentaires, ce qui était tout à fait prévisible.
Toutes ces réserves mises à part, il faut bien dire que, comme vous, nous sommes préoccupés par la situation actuelle qui nuit à l'efficacité de l'AGCD, compromet sa crédibilité et émeut l'opinion publique tant nationale qu'internationale.
Récemment, vous nous avez fait part de vos objectifs et nous nous réjouissons du fait qu'un vent nouveau souffle sur l'AGCD, mais il est certain que vous n'atteindrez pas vos objectifs si votre outil ne suit pas.
Nous ne doutons pas un instant que vous ayez l'intention de réagir à cet état de choses, c'est pourquoi nous aimerions savoir quand vous comptez le faire. Je vous adresse donc deux questions et deux propositions.
Je vous demanderai tout d'abord de clarifier la situation et de sortir de cet état de confusion qui entraîne tous les effets pervers que je viens de décrire. Je vous demanderai aussi de définir clairement les responsabilités et les rôles de chacun des acteurs, non seulement en ce qui concerne l'AGCD et les Affaires étrangères mais aussi les Finances et le Commerce extérieur. Il convient d'établir clairement qui fait les choix politiques en matière d'aide publique belge au développement. Celle-ci doit être utilisée efficacement, suivant des critères et des priorités dictées en premier lieu par les intérêts des pays en voie de développement plutôt que par ceux relevant de notre politique du commerce extérieur.
Ne me faites pas dire ce que je ne dis pas. Dans la mesure du possible, nous sommes toujours heureux de faire d'une pierre deux coups et tant mieux si l'aide au développement peut s'accompagner d'un plus pour nos entreprises nationales ainsi que de création d'emplois. Il convient cependant de ne pas tomber dans l'excès contraire; les intérêts des pays en voie de développement doivent rester tout à fait prioritaires.
Il me semble qu'un des moyens de renforcer l'efficacité de l'AGCD serait d'accroître son autonomie et éventuellement de la transformer en un parastatal qui soit autre chose qu'une grande administration, comme c'est le cas actuellement. Un parastatal autonome et responsabilisé devrait disposer de moyens adaptés à la politique que l'on veut conduire. Dans le même ordre d'idées, ne faudrait-il pas créer un outil séparé, technique et bien spécialisé que l'on placerait sous le contrôle de la nouvelle AGCD, pour autant qu'on la transforme en un parastatal comme je viens de le décrire ? Cet outil regrouperait la coopération économique et financière et la promotion du partenariat d'entreprise. Peut-être les choses gagneraient-elles en clarté si l'on séparait les deux volets de l'aide au développement.
Je proposerai, par ailleurs, d'impliquer très largement le Parlement dans la réflexion et la réforme de l'ensemble des outils de la coopération belge au développement je ne veux pas être limitative que vous ne manquerez certainement pas d'entreprendre.
M. le Président. La parole est à M. Destexhe.
M. Destexhe (PRL-FDF). Monsieur le Président, mon intervention sera brève. Je pense d'ailleurs, d'une manière générale, qu'il est important d'avoir ce souci de brièveté. C'est ce que je retiendrai notamment de l'émission de la RTBF que j'ai vue récemment et qui démontrait les limites de l'exercice parlementaire et l'usage abusif de la parole. De plus, M. Anciaux et, dans une moindre mesure, Mme Bribosia ont abordé la plupart des points.
Je ferai trois remarques.
Tout d'abord, je regrette que cette affaire de l'AGCD et de la coopération au développement reçoit aussi peu d'écho dans la presse francophone du pays. On peut avoir l'impression que cette affaire concerne essentiellement la partie néerlandophone.
Comme Mme Bribosia l'a souligné, cette question pose un grave problème de confiance de la part du public. Un grand nombre de nos concitoyens ont tendance à refuser l'aide au développement soit pour de mauvaises raisons soit pour de moins mauvaises raisons pour certains qui estiment, par exemple, qu'il serait préférable de se consacrer d'abord aux problèmes belges. Ce genre de scandale le mot n'est pas trop fort risque d'avoir un effet boomerang et de décourager considérablement nos concitoyens dans leur appui à l'aide au développement.
Vous-même, monsieur le secrétaire d'État, vous êtes fait à plusieurs reprises le défenseur acharné de l'objectif de 0,7 p.c. du PNB consacré à l'aide publique au développement. Ce but semble utopique si l'on considère la situation concrète de l'aide au développement. Il conviendrait d'abord de gérer correctement les moyens existants plutôt que d'augmenter le volume d'aide en risquant de multiplier les pratiques mises en lumière récemment dans la presse.
Monsieur le secrétaire d'État, je voudrais vous adresser quelques questions auxquelles j'aimerais recevoir des réponses précises.
Une fois de plus, il faut constater que c'est la presse qui a fait connaître cette affaire. Depuis tout un temps, le journal De Morgen semble jouer un rôle moteur dans une série de dossiers. C'est également lui qui avait relancé l'affaire du Rwanda. Globalement, les révélations de la presse écrite vous semblent-elles correctes ?
L'audit que vous proposez, monsieur le secrétaire d'État, me fait penser à un enterrement à moyen terme, même si votre bonne volonté n'est pas en cause. Pouvez-vous, en tout cas, vous engager à le réaliser rapidement et surtout à rendre publiques ses conclusions ?
Vous avez à plusieurs reprises manifesté votre volonté de réformer l'AGCD. Je suis en désaccord sur ce point avec Mme Bribosia. C'est votre rôle de réformer l'AGCD et le nôtre est de discuter de cette réforme avec vous. Je crains que l'on ne touche ici à la séparation des rôles entre l'exécutif et le pouvoir législatif. Personnellement, je ne revendique pas l'intervention du Parlement dans la mise en oeuvre de la réforme. Après que nous en aurons discuté, je vous fais confiance pour sa mise en oeuvre. Avez-vous déjà un calendrier plus précis à ce sujet à nous soumettre ?
J'aborderai enfin une dernière question, celle de la responsabilité politique. Qui assumera un minimum de responsabilités dans tout ce qui s'est fait dans le passé ? Nous le voyons, les Gouvernements changent, les ministres aussi, mais on retrouve toujours les mêmes partis au pouvoir depuis un certain temps. Il y a donc une forme de continuité politique.
M. Mahoux (PS). Quand on parle de continuité et de dates, je serais tout aussi intéressé d'entendre les explications du secrétaire d'État. Je suis sûr qu'il a aussi fait des recherches historiques en la matière. Je crois que quand on fait un retour dans le passé, il n'y a pas nécessairement de continuité politique par rapport à ceux qui ont occupé le poste.
M. Destexhe (PRL-FDF). Je n'ai jamais parlé de limiter la date des investigations. Je veux que toute la lumière soit faite sur les pratiques de la coopération, quels que soient les titulaires ayant occupé ce poste. Depuis sept ou huit ans, je constate que ceux-ci ont changé régulièrement dans le cadre du même Gouvernement. Je ne crois pas que vous puissiez le nier.
En fait, vous posez un problème important. Puisque, de toute façon, les ministres tournent, en fin de compte plus personne n'est responsable et, comme l'a écrit une journaliste très connue dans le milieu francophone, ce n'est peut-être pas la peine d'investiguer plus avant puisqu'on s'apercevrait que différents partis sont impliqués.
Je m'inscris totalement en faux contre ce type de raisonnement qui nuit profondément à la démocratie. Je suis d'ailleurs désolé, monsieur Mahoux, que vous soyez apparemment un adepte de cette amnésie globale.
M. Mahoux (PS). Peut-on tolérer des arguments de ce type, monsieur le Président, qui relèvent soit d'une certaine forme d'injure, soit de procès d'intentions ? Jusqu'à nouvel ordre, lorsque j'ai quelque chose à exprimer, je le fais moi-même et certainement pas par procuration !
M. Destexhe (PRL-FDF). Lorsque c'est vous qui interpellez, je ne vous interromps pas. Attendez donc que j'aie terminé pour exprimer vos commentaires.
Je constate que vous répondez très bien à la place du ministre, selon votre technique habituelle. Vous essayez de noyer le poisson, ce qui est évidemment la meilleure façon pour que personne n'y comprenne plus rien !
J'attends donc, monsieur le secrétaire d'État, que vous fassiez toute la lumière sur cette histoire et, compte tenu de votre passé et des raisons qui vous ont poussé à faire de la politique, j'espère que vous n'êtes pas en train de vous faire phagocyter par le pouvoir.
J'espère que nous serons éclairés un jour. Comme M. Anciaux, je pense que, dans l'affaire concernant l'inspecteur général des Finances, la solution qui l'a finalement emporté n'est peut-être pas la plus transparente.
M. le Président. La parole est à M. Mahoux.
M. Mahoux (PS). Monsieur le Président, mon intervention ne porte évidemment pas sur la personne mais sur la fonction. Je tenais à apporter cette précision afin d'éviter toute ambiguïté.
La confusion entre les différentes formes que peut prendre la coopération au développement est souvent possible. La question de la nécessité de cette coopération peut alors être posée par certains. À mon sens, ce sont souvent ceux qui cherchent des excuses pour ne pas développer des politiques de coopération Nord-Sud qui utilisent les problèmes qui se posent pour remettre en cause l'existence même d'une politique en la matière.
J'en viens à l'objet de la question. Il est clair que la lumière doit être faite. Les informations doivent être précises, car les parlementaires ne peuvent pas se contenter des informations diffusées par la presse. Ils doivent être éclairés de manière directe sur les éléments concrets qui se sont produits au cours des dix ou quinze dernières années. Ils doivent en effet être au courant des politiques menées dans certains dossiers depuis l'origine de ceux-ci.
Depuis très longtemps, je dénonce ce qui pourrait être qualifié de « politique des éléphants blancs ». Elle touche des projets qui sont généralement très coûteux et qui ne sont pas adaptés aux possibilités d'utilisation des pays en voie de développement, leur objectif principal ne visant pas toujours le développement des populations.
Parallèlement aux exemples et aux informations repris dans la presse, j'aimerais savoir si ces projets ont réellement été développés. Une enquête doit certainement être menée à propos des décisions qui ont été prises et de l'endroit où elles l'ont été. Faisant référence aux agents de l'AGCD, je fais bien entendu la différence entre les prises de décisions et leur exécution.
Je suis convaincu que l'image de la coopération nécessite une politique de relations Nord-Sud basée sur le développement. La clarté doit être totale pour que cette coopération puisse s'intensifier. Je pense que vous serez très clair en ce qui concerne la politique menée. Que sont les éléphants blancs ? Ils ne doivent pas exister mais je ne suis pas convaincu que ce fut toujours le cas durant les dix ou quinze dernières années.
M. Destexhe (PRL-FDF). Qu'avez-vous donc à cacher, monsieur Mahoux ? Vous ne cessez d'insister sur ce qui s'est passé durant les dix ou les quinze dernières années. Pourquoi vous acharnez-vous ainsi sur le passé ?
M. Mahoux (PS). J'évoque ce délai de dix ou quinze ans parce que la presse ressort des dossiers remontant précisément à cette période, ce qui ne signifie pas pour autant que les propos sont injurieux. Cependant, il s'agit de ne pas négliger les dossiers en cours, mais de faire clairement le point en termes d'orientation politique sur ce qui s'est produit, sur les décisions prises, sur l'échelon dont elles émanaient, sur les contacts qui ont pu exister avec les pays tiers, les pays bénéficiaires et, enfin, sur le fonctionnement de l'AGCD. Les responsabilités doivent être établies, de façon à éviter la reproduction de semblables circonstances.
Concrètement, j'aimerais apprendre ce qui a été exactement mis en place pour que la lumière soit faite et connaître les délais dans lesquels le Parlement peut espérer obtenir des informations précises. Je souhaiterais également connaître le calendrier arrêté par le secrétaire d'État en vue de la réorganisation de l'AGCD.
De Voorzitter. Het woord is aan staatssecretaris Moreels.
De heer Moreels, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de Eerste minister. Mijnheer de Voorzitter, ik zal eerst antwoorden op de vragen van de heer Anciaux. Ik denk dat de ontwikkelingssamenwerking in Vlaanderen en Wallonië een ernstige deuk heeft gekregen. Wanneer daarover wordt gesproken in de trein of tot in de kleinste wijk, is de publieke opinie zich goed bewust van het probleem. Deze zaak beperkt zich dan niet meer tot politieke kringen of tot gespecialiseerde milieus van NGO's, universiteiten of officiële coöperatie. Het zal een hele tijd duren alvorens al deze mensen terug zullen ijveren voor de ontwikkelingssamenwerking en meer in het algemeen voor de internationale solidariteit en samenwerking. Het is toch niet toevallig dat ook de niet-gouvernementele organisaties gevolgen ondervinden van deze onthullingen en wellicht stellen zij ook een daling vast bij de giften.
Wij hebben dus een dubbele taak van structurele en van politieke aard. Enerzijds moet de ontwikkelingssamenwerking beter functioneren en anderzijds heeft zij ook een maatschappelijke impact. Ik vraag alle parlementsleden die ooit in de ontwikkelingssamenwerking geëngageerd geweest zijn terug de straat op te gaan om campagne te voeren. Zij moeten verkondigen dat niet alle ontwikkelingssamenwerkers fraudeurs zijn en dat niet elke ontwikkelingssamenwerking de principe verdacht is, ook de economische niet. Het moet wel mogelijk zijn de zaken in klaarheid en transparantie te laten verlopen. Ik zal daarop blijven hameren. Ik zal proberen met mijn kabinet en met mijn administratie, hoezeer de sfeer er ook verziekt is, de beleidslijnen gebaseerd op mijn doelstellingen voort te zetten, namelijk preventie van geweld en duurzame ontwikkeling. Ik onderstreep uitdrukkelijk dat de werkzaamheden op het terrein onder geen beding in het gedrang mogen komen. Ik heb het dan zowel over de bestaande als over de nieuwe projecten en programma's. Dit geldt zeker voor de crisisgebieden, maar ook voor de andere landen en streken.
De beste methode om de publieke opinie te sensibiliseren is zeker het voorgestelde beleid voort te zetten, ondanks de kritiek.
Men verwijt mij soms dat ik te traag handel en dat ik niet tot op het bot zou gaan. Dat is niet juist. Zo heb ik niet geaarzeld het dossier-Tasia, het eerste van de vijf dossiers die door het oorspronkelijk OSI-team werden behandeld, aan het parket in Antwerpen te overhandigen. Dat onderzoek is dus officieel begonnen.
Het is juist dat bepaalde ontwikkelingsprojecten niet tot een goed einde konden worden gebracht. De andere Europese ministers voor Ontwikkelingssamenwerking, die ik morgen hier in Brussel zal ontmoeten op de tweede Europese Ministerraad voor Ontwikkelingssamenwerking, geven toe dat ook zij met gelijkaardige problemen hebben te kampen.
De verantwoordelijkheid voor het uit de hand lopen van ontwikkelingsprojecten ligt ook gedeeltelijk bij de ontwikkelingslanden zelf, zeker wat de fondsen voor tegenwaarde betreft. Dit is uiteraard niet voor alle landen het geval. Ik ben pas teruggekeerd uit Burkina Faso, een land dat in vrede en stabiliteit leeft en dat over de mogelijkheden beschikt om zich in de toekomst op elk gebied te ontwikkelen.
De pers heeft mij nooit persoonlijk aangevallen. Het is echter begrijpelijk dat de voorzitters van politieke partijen de verdediging van hun leden opnemen. Het is dan niet de bedoeling om eventuele onthullingen te vermijden of om partij-politieke standpunten, in te nemen, maar dit moet eerder worden beschouwd als een kwestie van solidariteit met de mensen die tot de partij behoren. Ik heb trouwens al veel blijken van sympathie ontvangen, niet alleen vanwege mijn partij, maar ook van andere partijen, die niet noodzakelijk tot de regeringscoalitie behoren.
Ik heb geluisterd naar de argumenten van de heer Anciaux met betrekking tot het aanwijzen van een zondebok. Ik herhaal hier dat ik op de persconferenties die ik twee weken geleden heb gehouden, duidelijk heb gezegd dat ik het ermee eens ben dat de pers haar werk doet. Ik zeg dit niet omdat hier journalisten aanwezig zijn, maar omdat ik ervan overtuigd ben dat de pers een eigen taak heeft. Elk persartikel bevat onvermijdelijk juistheden, maar ook onjuistheden.
Ne prenez pas de mauvaise part, monsieur Mahoux, le fait que je ne vous donne pas de détails concernant les dossiers. Ceux-ci étant à l'examen, personne que ce soit à l'échelon du législatif ou de l'exécutif ne peut se prononcer sur leur contenu. J'y reviendrai donc plus tard.
De pers doet haar werk. Deze zaken kunnen immers niet aan het licht worden gebracht zonder het filteren van bepaalde dossiers.
Vorige maandag heb ik alle ambtenaren van het departement Ontwikkelingssamenwerking uitgenodigd in de Egmontzaal. Niemand was verplicht om te komen, maar er waren bijna 200 aanwezigen, dus bijna iedereen, van de secretaressen tot de dienstdoende administrateur-generaal. Allereerst heb ik mijn medewerkers moed ingesproken, maar ik heb hen eveneens op de hoogte gebracht van ons programma. Het is noodzakelijk dat wij ons solidair opstellen tegenover ons personeel.
Je vous signale que je ne suis pas solidaire des structures mais bien des hommes et des femmes qui veulent remettre la coopération en vigueur.
Wat de audits over het ABOS betreft, werden tussen 1989 en 1994 drie contracten met betrekking tot een hervorming van het ABOS afgesloten met SOBEMAP/SEMA : het contract van 1989 over de herorganisatie van de ontwikkelingssamenwerking; het contract van 1991 over de ten uitvoerlegging van de hervorming met betrekking tot de interne structuren en de werking van het ABOS; het contract van 1993 over de « voltooiing van de begeleidingsfase ». Het totaal bedrag van deze contracten bedraagt 21,5 miljoen frank. De resultaten van de studies werden aan alle leden van het beheerscomité gegeven en zijn dus algemeen bekend. De opdracht van deze studies was voornamelijk het onderzoek van de structuur van het ABOS. Ze waren dus minder gericht op de werking van het ABOS en dus zeker niet op de geldstromen, het tot stand komen van de projecten, de controle erop en de betoelagingssystemen. Daarmee rekening houdend heb ik besloten een nieuwe audit te laten uitvoeren om ook deze elementen te onderzoeken. Hierop kom ik terug in het kader van mijn globaal antwoord op de drie vragen.
Ik heb hier een lijvige nota van het ABOS over de vroegere audits. Het bedrag van dat contract beloopt 21 576 175 frank. De resultaten van de bekendmaking van de hervorming staan in die nota. Ik kan het wel allemaal voorlezen, maar ik zal me beperken tot het einde ervan. « Vanaf september 1991 tot heden werkten deze onderscheiden werkgroepen binnen de vastgelegde structuur aan de eindverslaggeving. Het geheel van deze rapporten, de integratie van de resultaten van de doorlichting inclusief de enquête met betrekking tot de personeelswensen waarover we het vroeger al gehad hebben namelijk de opdrachten de nuttigheid en de vereiste beroepskwalifikaties op het einde van juli voor te stellen inzake het definitief organigram, document met bevoegdheden van de afgebakende entiteiten, een verdeling van de beroepskwalifikaties, administratieve entiteit... »
Dit zijn dus zaken die allemaal betrekking hebben op het organigram. Iedereen die in een organisatie of een administratie heeft gewerkt, weet dat organigrammen alleen geen oplossing bieden. Het is wel een kwestie van mensen die moeten samenwerken. Zowel de top van de ABOS als de mensen die in het ABOS werken, dus iedereen, is het erover eens dat het vooral een kwestie is van richtlijnen. De mensen hebben richtlijnen nodig. Dit is de reden waarom ik deze nieuwe audit heb gevraagd.
Het is niet juist te beweren dat van de inspecteur van Financiën voorstellen werden verwacht met betrekking tot de organisatie en de werking van het ABOS. Ik herhaal hier nogmaals dat ik de vraag kan begrijpen, maar dat ik er geen verdere uitleg over zal geven. Ik heb reeds gezegd dat ik heb geprobeerd met de betrokken inspecteur van Financiën constructieve gesprekken te voeren en dat is mij één keer gelukt.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de Voorzitter, ik lees hier in het addendum bij de referentietermen van de Task Force, Inspectie van Financiën, Hoog Comité van Toezicht, van 16 november 1995 dat door de staatssecretaris voor akkoord werd ondertekend : « Behalve het onderzoek van de dossiers, zal de inspecteur van Financiën vooral het accent leggen op de controle inzake doelmatigheid en de verbetering van de modaliteiten bij de behandeling van de hulpverleningsdossiers teneinde het risico op fraude en onregelmatigheden te bestrijden én op de formulering van concrete voorstellen met betrekking tot de organisatie en de werking van de dienst. »
De heer Moreels, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de Eerste minister. Inderdaad, dit wou ik net vermelden. In het addendum bij de oorspronkelijke referentietermen werden aan het OSI-team inderdaad geen voorstellen gevraagd met betrekking tot de organisatie en de structuur van de diensten. Wel werd gevraagd onderzoek te doen naar een versterking van de juridische staf en van de inspectiestaf binnen het ABOS. Dat is het wat ik heb gevraagd.
De heer Anciaux zegt mij dat ik aan de inspecteur van Financiën heb gevraagd zich bezig te houden met de structuur van het ABOS enzovoort.
De heer Anciaux (VU). Met de organisatie.
De heer Moreels, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de Eerste minister. Niet met de organisatie van de diensten die zich bezig moeten houden met deze kwestie. Met enige goede wil kunnen wij het daarover eens zijn.
Het OSI-team kreeg trouwens geen drie, maar wel negen maanden om deze voorstellen te doen. Het ontving de referentietermen in april 1995 en heeft geen bezwaren geformuleerd.
Ik wijs erop dat het uitwerken van voorstellen voor de organisatie en de werking van de administratie wel degelijk tot de bevoegdheid en tot de plicht van de inspecteur van Financiën behoort. Indien ik de betrokken inspecteur die opdracht gegeven heb, was dat dus geen blijk van kwade wil mijnerzijds. Artikel 11 van het koninklijk besluit van 16 april 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole bepaalt immers : « De inspecteurs van Financiën verstrekken aan de Minister bij wie zij geaccrediteerd zijn, alle aanbevelingen die de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de ingezette middelen kunnen verhogen, de werking van de diensten van het departement kunnen verbeteren en besparingen kunnen verwezenlijken. »
Er zijn in deze zaak inderdaad bedreigingen geuit en ik heb daar zeer hard op gereageerd. Intussen is alles wat bekoeld. Op het ogenblik zijn er geen problemen meer tussen mij en de heer Druyts. Dat is een goede zaak.
Ten derde is de minister van Begroting bevoegd voor de accreditatie van inspecteurs van Financiën. Op het ogenblik zijn drie inspecteurs van Financiën geaccrediteerd bij Ontwikkelingssamenwerking. Aan een van hen werd gevraagd zich prioritair bezig te houden met de Task Force. Het was dus helemaal niet mijn bedoeling iemand op een of ander spoor te plaatsen. De Task Force werd bovendien uitgebreid, maar daar kom ik straks nog op terug.
Ten vierde werd het OSI-team versterkt met twee leden van het Hoog Comité van toezicht. Het team telt dus nu vijf leden. Volgens de referentietermen kan het team echter, indien nodig, een beroep doen op een van de drie inspecteurs van Financiën die bij Ontwikkelingssamenwerking geaccrediteerd zijn. Het team kan zelfs een beroep doen op externe personen om bepaalde taken te vervullen.
Ten vijfde worden in België verslagen die betrekking hebben op een administratie, traditiegetrouw medegedeeld aan het hoofd van die administratie. Dit biedt die administratie de mogelijkheid om opmerkingen te maken. In het geval dat ons bezighoudt, leek het mij ook nodig om de administratie op de hoogte te brengen van het verslag, omdat bepaalde personen van de administratie die rechtstreeks betrokken waren bij bepaalde feiten, door het OSI-team moedwillig niet werden ondervraagd.
Ten zesde wordt het onderzoek over Modulmed door het OSI-team voortgezet. Ik kom daar straks op terug, wanneer ik antwoord op de vragen van mevrouw Bribosia.
Outre certaines questions précises, Mme Bribosia a également posé des questions d'ordre général. Selon moi, les mesures préconisées vont dans le sens de la proposition visant à séparer une certaine coopération financière d'une coopération de type plutôt opérationnel. Pour ce qui concerne les projets de prêts d'État à État, nous avons l'intention, en collaboration avec le cabinet du ministre du Commerce extérieur, d'améliorer les différents critères en matière de ontwikkelingsrelevantie , et ce au bénéfice des populations locales.
J'en viens à présent à la proposition que vous avez évoquée concernant le statut de parastatal. Je ne puis me prononcer sur ce point. Je rappelle que l'ACGD est une administration d'État. Cependant, je suis disposé à examiner attentivement votre remarque et à prendre des contacts utiles en la matière.
Vous avez également abordé la question de la Commission parlementaire du suivi. J'y répondrai ultérieurement de façon plus globale lorsque j'en viendrai aux questions posées par M. Destexhe à ce sujet.
Quel est l'état de mes investigations au niveau de l'AGCD ? Une rencontre a eu lieu avec tout le personnel. À la suite de nos discussions, trois décisions ont été prises.
Premièrement, le mandat de la Task Force a été prolongé et l'équipe renforcée par la mise à disposition de deux personnes supplémentaires. En outre, une possibilité est offerte de faire appel, à n'importe quel moment, à un deuxième inspecteur des Finances, ou à d'autres personnes, pour effectuer certains contrôles. Les termes de référence sont inchangés mais les responsabilités sont plus clairement définies. J'ai également demandé d'élargir le champ d'investigation aux organisations non gouvernementales et aux universités et de procéder à la vérification d'un certain nombre de dossiers, et ce en fonction du temps disponible.
La deuxième décision concerne la mise en place d'une Commission parlementaire du suivi comptant neuf parlementaires. J'attends des nouvelles du Président de la Chambre en la matière. Ces parlementaires seront désignés et suivront attentivement les différents dossiers relevant de la Task Force.
Comme je l'ai dit lors des discussions à la Chambre, tous les dossiers constitués par la Task Force seront à la disposition de cette commission du suivi.
J'ai également demandé qu'elle implique « le parquet financier du pays », c'est-à-dire la Cour des comptes. L'Inspection des Finances, le Comité supérieur de contrôle et la Cour des comptes formeront alors une équipe multidisciplinaire qui pourrait travailler dans ce domaine.
La troisième décision portait sur un audit externe. J'évoquerai trois termes de référence en la matière.
Premièrement, il s'agit de faire la transparence au niveau de tous les circuits financiers concernant les projets bilatéraux, les projets multilatéraux avec les organisations internationales, les projets avec les organisations non gouvernementales, les systèmes de financement à 100 p.c. ou de cofinancement et les projets avec les universités. Selon moi, il est d'ailleurs étonnant que les directives concernant ces circuits financiers n'aient pas été plus clairement définies.
Deuxièmement, j'en viens à un aspect auquel je suis sensible, peut-être en raison de mon passé que d'autres dans cette assemblée ont aussi partagé. Puisque nous nous trouvons devant une opportunité unique de faire un audit approfondi, il convient d'éclairer la psychologie de l'organisation. Il faut discuter avec les gens, voir comment réagissent les dirigeants vis-à-vis de leur personnel et inversement, cerner les problèmes de communication entre certains services et en savoir davantage concernant la formation de certains clans, ce dernier problème étant commun à toutes les organisations et à toutes les administrations.
Troisième point : il faut en arriver à un système de hiérarchie des compétences entre le bureau central de Bruxelles et les acteurs sur le terrain. En l'absence d'une telle hiérarchie, il est impossible de savoir ce que peut faire le bureau central, d'une part, et les acteurs de terrain, d'autre part; il est difficile de connaître le mécanisme de liaison entre le terrain et le bureau central. En caricaturant, on pourrait dire que lorsqu'un coopérant veut acheter une bicyclette, il doit en demander l'autorisation au bureau de Bruxelles.
Pour ce qui est du personnel administratif, nous sommes confrontés à un blocage des recrutements, situation à laquelle je ne puis rien changer. Aussi, pour alléger le travail du personnel, il faut en arriver à un système d'enveloppes dans le financement des programmes. Il faut également donner plus de responsabilité au terrain. Je tiens à souligner que dans n'importe quelle organisation de coopération officielle ou non gouvernementale, il y a toujours de grandes tensions entre le centre et le terrain en matière de compétences des uns et des autres.
Hier après-midi, j'ai reçu longuement à mon cabinet les représentants de bureaux d'audit internationaux afin de discuter avec eux des termes de référence, du timing d'exécution de l'audit ainsi que du prix qui a, malgré tout, une certaine importance.
Voor een beperkte offerteaanvraag mag het over niet meer gaan dan 7,5 miljoen. Als het bedrag hoger ligt moet een Europese offerteaanvraag worden uitgeschreven, waardoor de procedure meer tijd in beslag zal nemen. Bovendien moet elk project van meer dan zes miljoen door de Ministerraaad worden goedgekeurd.
Nog deze week of in de eerste week van januari dienen de bureaus hun offertes in, en tegen einde januari zouden wij een beslissing moeten kunnen nemen.
L'audit pourra donc commencer en février prochain. Il se déroulera en deux phases. La première durera de trois à quatre mois et aura pour but d'étudier la situation, en collaboration avec certains membres du personnel de l'AGCD, de manière à constituer une sorte de commission d'enquête complémentaire à l'audit. Ensuite, je souhaite qu'un staff plus réduit assure un suivi pendant quelques mois afin d'observer la réalisation des mesures décidées à la suite des conclusions de l'audit.
De Voorzitter. Dames en heren, ik heb twee mededelingen.
Ten eerste, de staatssecretaris moet de vergadering om 16 uur verlaten, aangezien hij een internationale conferentie van morgen moet voorbereiden.
Ten tweede, de treinstaking heeft zich op het ogenblik over het hele land uitgebreid. Ik stel voor onze werkzaamheden zo snel mogelijk af te handelen, zodat senatoren en personeelsleden tijdig thuis kunnen geraken.
Het woord is aan de heer Anciaux.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de Voorzitter, we zouden van de algemene treinstaking natuurlijk ook gebruik kunnen maken om nog dieper op deze zaak in te gaan, maar ik kan er begrip voor opbrengen dat de staatssecretaris andere verplichtingen heeft.
Ik dank de staatssecretaris voor de serene en uitgebreide uitleg die hij heeft gegeven. Ik deel zijn bekommernis om het imago van de ontwikkelingshulp op te poetsen. Wij zullen allen moeten meehelpen aan dat oppoetsen, maar ook bij het uitspitten van het hele dossier. Hoe vreemd dat ook mag klinken, maar door de schandalen uit te spitten helpt men ze uit de wereld.
Er zijn drie audits geweest voor een totaal bedrag van 21,5 miljoen frank. Ze hebben alle drie betrekking op de structuur van het ABOS, maar noch de werking, noch de geldstromen komen erin ter sprake. Ik weet dat deze audits niet onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris werden georganiseerd, toch heeft hij een uitleg trachten te vinden voor de beperking van het onderzoek tot de ABOS-structuren. Structuur en werking zouden niets met elkaar te maken hebben. Persoonlijk kan ik me dat moeilijk indenken. Als uw voorgangers erin geslaagd zijn om structuur en werking van elkaar los te koppelen dan kan dat alleen geweest zijn omdat ze rekening wilden houden met een eventuele federalisering van het ABOS. Structuur en werking van elkaar loskoppelen vind ik absurd.
De Voorzitter. Het woord is aan staatssecretaris Moreels.
De heer Moreels, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de Eerste minister. In 1991 werd bij het ABOS een nieuwe structuur ingevoerd met drie grote blokken : de directe bilaterale, de indirecte bilaterale en de multilaterale samenwerking. Het spreekt voor zich dat structuur en werking moeilijk van elkaar te scheiden zijn. Toch is de verhouding tussen beide nog te weinig in richtlijnen geëxpliciteerd. Aan richtlijnen ontbreekt het nochtans niet op het ABOS. Bij mijn aankomst was de overvloed aan richtlijnen overigens een echte openbaring voor mij. Vooraleer een project geïdentificeerd, geïnstrueerd en geïmplementeerd kan worden op het terrein, moet het met toepassing van een onnoemelijk aantal richtlijnen een reeks administratieve stappen volgen. Ondanks al deze voorzorgen verlopen een aantal zaken toch niet zoals men zou mogen verwachten.
Al hecht ik daaraan persoonlijk minder belang, de evaluatie van de herstructurering van 1991, waarin in 1994 wettelijk was voorzien, is na het doorlopen van de noodzakelijke procedures nu eindelijk ook van start gegaan. Mijn ambitie voor de externe audit is echter groter. Als ik me zou beperken tot de evaluatie van de herstructureting, dan lopen wij het risico binnen een jaar nog steeds met dezelfde problemen bezig te zijn.
De Voorzitter. Het woord is aan de heer Anciaux.
De heer Anciaux (VU). Ik ben het daarmee eens, maar toch moet ik vaststellen dat na de ingrijpende herstructurering van 1991 waarvoor een audit werd georganiseerd, in 1993 en 1994 nog twee audits over de structuur van het ABOS plaatsvonden. Ik begrijp dat niet. Als dat de werkelijke situatie is, vind ik een externe audit over de werking en over de geldstromen meer dan verantwoord.
Uit het antwoord van de staatssecretaris meen ik verder ook te mogen besluiten dat hij bereid is de strijdbijl te begraven in het geschil met de heer Druyts, inspecteur van Financiën. Ik kan dat natuurlijk alleen maar toejuichen. Ik hoop al weet ik dat dit tot de bevoegdheid van de minister van Begroting behoort dat de dreigingen van het korps aan het adres van deze ambtenaar een einde nemen. De intimidatie van de betrokkene door het aanbrengen in de gebouwen van het ABOS van affiches die hem persona non grata verklaren, moet ophouden. Ik stel alleen maar vast dat dit op het ogenblik gebeurt.
De rol van het Hoog Comité van toezicht is mij nog altijd niet echt duidelijk en ik heb daar ook een specifieke vraag over gesteld.
Mijnheer de staatssecretaris, in al uw contacten met het Hoog Comité van toezicht richt u zich tot de voorzitter ervan. Deze persoon heeft echter geen enkele bevoegdheid op het gebied van het onderzoek. De Regering moet zich daarvan bewust worden en van de huidige gewoonte afstappen. Deze man krijgt immers steeds meer echt onwettige verantwoordelijkheid toegemeten. Ik zou iedereen willen waarschuwen dat dit spel moet worden gestopt.
Tenslotte hoop ik dat het de laatste keer is dat wij over deze problematiek een vraag moeten stellen, zodat we volgende keer van gedachten kunnen wisselen over de kwaliteit van de ontwikkelingssamenwerking en de politieke keuzen die moeten worden gemaakt.
Ik heb van de minister van Begroting een uitgebreid antwoord gekregen op mijn vraag nummer 4 van 14 november 1995 over de functie van de Inspectie van Financiën. Het moet duidelijk zijn dat die personen een grote verantwoordelijkheid dragen, maar ook verplicht zijn alle onwettigheden die zij vaststellen, mee te delen aan het parket en niet aan hun korpsoversten. Zoals het nu gebeurt wordt de reële situatie op het veld heel anders beoordeeld. Nu worden de rapporten door het korps zelf gecensureerd, vóór ze naar de bevoegde minister gaan of naar de minister die bevoegd is voor de begroting.
Dit alles heb ik niet van de inspecteur van Financiën toegewezen aan het ABOS, maar van andere inspecteurs. Ook binnen het ABOS wordt dit spel gespeeld en dit is verkeerd.
Mijnheer de staatssecretaris, het zou mij verheugen indien u als eerste de Inspectie van Financiën op een correcte wijze zou inzetten.
De Voorzitter. Het woord is aan staatssecretaris Moreels.
De heer Moreels, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de Eerste minister. Mijnheer de Voorzitter, ik wil hier enkel nog aan toevoegen dat het versterkte OSI-team de zaak zal uitdiepen onder de coördinatie van de Inspectie van Financiën.
De heer Anciaux (VU). Ook de leden van het Hoog Comité van toezicht ?
De heer Moreels, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, toegevoegd aan de Eerste minister. Inderdaad, het hele versterkte OSI-team.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de Voorzitter, ik wilde een motie indienen maar zie daarvan af. Ik onderteken echter graag de gewone motie.
De Voorzitter. Tot besluit van deze vragen om uitleg heb ik een gewone motie ontvangen, ingediend door mevrouw Thijs, de heren Mahoux en Erdman, mevrouw Bribosia en de heer Anciaux, die luidt :
« De Senaat,
Gehoord de vragen om uitleg van de heer Anciaux, mevrouw Bribosia en de heer Destexhe en het antwoord van de staatssecretaris,
Gaat over tot de orde van de dag. »
« Le Sénat,
Ayant entendu les demandes d'explications de M. Anciaux, Mme Bribosia et M. Destexhe et la réponse du secrétaire d'État,
Passe à l'ordre du jour. »
Het incident is gesloten.
L'incident est clos.