SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2007-2008 Zitting 2007-2008
________________
12 mars 2008 12 maart 2008
________________
Question écrite n° 4-466 Schriftelijke vraag nr. 4-466

de Dominique Tilmans (MR)

van Dominique Tilmans (MR)

au ministre de la Défense

aan de minister van Landsverdediging
________________
Aérodrome de Jehonville - Décollage des planeurs - Installation d’un lier Vliegveld van Jehonville - Opstijgen van zweefvliegtuigen - Installatie van een lier 
________________
aéroport
armée de l'air
aviation militaire
Ecole royale militaire
bruit
luchthaven
luchtmacht
militaire luchtvloot
Koninklijke Militaire School
lawaai
________ ________
12/3/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 10/4/2008)
19/3/2008Dossier gesloten
12/3/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 10/4/2008)
19/3/2008Dossier gesloten
________ ________
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 4-154
Heringediend als : schriftelijke vraag 4-704
Herkwalificatie van : vraag om uitleg 4-154
Heringediend als : schriftelijke vraag 4-704
________ ________
Question n° 4-466 du 12 mars 2008 : (Question posée en français) Vraag nr. 4-466 d.d. 12 maart 2008 : (Vraag gesteld in het Frans)

Depuis juin 2007, les Cadets de l’Air de Belgique, par décision de Monsieur le ministre André Flahaut, ont été transférés définitivement du site d’Oostmalle vers l’aérodrome militaire de Jehonville (Bertrix). Cette délocalisation engendre de nombreuses nuisances sonores pour les riverains, et spécialement pour le village de Fays-les-Veneurs (Paliseul). Celles-ci émanent des Piper Cubs 180 tractant les planeurs. Or, l’activité des Cadets de l’Air sur le site de Jehonville est particulièrement chargée.

Quelques chiffres :

- plus de cent vingt vols par jour, sept jours sur sept (dimanches et fériés compris) lors des camps de Pâques et d’été (juillet, août) ;

- un avion toutes les quatre minutes, soit plus de nonante vols par jour durant douze week-ends des mois d’avril, mai, septembre et octobre ;

- ce genre de piper consomme plus ou moins cinquante litres d’essence 100LL par heure pour la traction, soit une consommation journalière d’au moins mille litres pour deux avions.

Des élus communaux de Paliseul ont déjà demandé à la Défense d’installer, sur le site de Jehonville, un treuil (hydraulique, mécanique ou électrique) pour la mise en vol des planeurs. La base de Weelde (en Flandre), où l’importance des vols est identique à celle de Jehonvile, en est munie depuis de nombreuses années.

Le ministre Flahaut a décliné la proposition, argumentant que la nature du sol ardennais – différent du sol sablonneux de Weelde – risque d’endommager les câbles et le terrain. Ce genre de contre-indication n’est pourtant pas incontournable : il existe des nouvelles générations de treuils propulsant les planeurs à 500 m d’altitude et le treuil est utilisé avec satisfaction dans de nombreuses régions d’Europe (Allemagne, Suisse, France) où le sol n’est pas sablonneux.

La treuillée a l’avantage d’être :

- économique à l’utilisation (beaucoup moins de carburant, ne consomme que l’énergie nécessaire au décollage du planeur, soit moins d’un litre de carburant ou un kWh pour les treuils électriques) ;

- silencieuse pour les riverains ;

- rapide pour la mise en vol ;

- respectueuse de l’environnement, écologique, non polluante.

En réponse à l’inquiétude des riverains, le ministre avait privilégié une révision de la trajectoire des avions remorqueurs, mais ceci n’a pas résolu le problème. Il a également offert aux riverains des baptêmes de l’air en planeur et a commandé une étude des modifications techniques possibles sur ces vieux Piper Cubs 180.

Voici une idée de prix pour équiper les avions (deux avions plus un avion de réserve) :

- réducteur sur l’échappement : plus ou moins 2 500 euros ;

- changement des hélices deux palmes en trois palmes : plus ou moins 12 500 euros par avion ;

- alors qu’un seul treuil suffit : plus ou moins 75.000 euros !

Pourquoi investir dans un matériel obsolète, polluant, bruyant et onéreux à l’utilisation pour des modifications qui ne procureront qu’une réduction partielle des nuisances ? N’y aurait-il pas lieu de privilégier l’installation d’un treuil à Jehonville, qui permettrait par ailleurs aux deux régions du pays d’être équipées de façon équivalente. En outre, la Défense ne devrait-elle pas donner l’exemple d’utilisation de processus technologiques innovants et répondant à une politique de développement durable ?

 

De Luchtcadetten van België werden in juni 2007, op beslissing van minister André Flahaut, definitief overgebracht van de site van Oostmalle naar het militaire vliegveld van Jéhonville (Bertrix). Die overplaatsing veroorzaakt veel geluidshinder voor de omwonenden, vooral voor de inwoners van het dorp Fays-les-Veneurs (Paliseul). De hinder wordt veroorzaakt door de Piper Cubs 180 die de zweefvliegtuigen slepen. De luchtcadetten hebben in Jehonville bovendien een bijzonder zwaar programma.

Enkele cijfers:

- meer dan 120 vluchten per dag, zeven dagen per week (zondagen en feestdagen inbegrepen) tijdens de stages met Pasen en in de zomer (juli, augustus);

- een vliegtuig om de vier minuten, of meer dan negentig vluchten par dag gedurende twaalf weekends van de maanden april, mei, september en oktober;

- dergelijke Pipers verbruiken ongeveer vijftig liter brandstof 100LL per uur voor de tractie, wat voor de twee vliegtuigen neerkomt op een dagverbruik van ten minste duizend liter.

De gemeenteraad van Paliseul heeft aan Landsverdediging al gevraagd om op de site van Jehonville een lier (hydraulisch, mechanisch of elektrisch) te installeren vo or de overgang naar de horizontale vlucht van de zweefvliegtuigen. De basis van Weelde (in Vlaanderen), waar evenveel vluchten worden uitgevoerd als in Jehonville, is daar al jaren mee uitgerust.

Minister Flahaut heeft dat voorstel geweigerd omdat de Ardense bodem – die heel anders is samengesteld dan de zandbodem van Weelde – een gevaar op beschadiging van de kabels en het terrein inhoudt. Dat argument kan echter worden weerlegd: er bestaan nu nieuwe generaties lieren die de zweefvliegtuigen tot op 500 meter hoogte brengen. Zij worden tot algemene voldoening gebruikt in tal van Europese regio’s (Duitsland, Zwitserland, Frankrijk) die ook geen zandbodem hebben.

Een lier heeft volgende voordelen:

- zuinig in verbruik (veel minder brandstof, verbruikt alleen de energie die nodig is voor het opstijgen van het zweefvliegtuig, of minder dan een liter brandstof of één kWh voor de elektrische lieren);

- geen lawaai voor de buurtbewoners;

- snel voor het op vlucht brengen;

- milieuvriendelijk, ecologisch, niet vervuilend.

Om tegemoet te komen aan de bezwaren van de buurtbewoners had de minister de voorkeur gegeven aan een herziening van de baan van de sleepvliegtuigen, maar dat heeft het probleem niet opgelost. Hij heeft de buurtbewoners ook luchtdopen in zweefvliegtuigen aangeboden en een studie besteld voor eventuele technische aanpassingen aan de oude Piper Cubs 180.

Hieronder enkele cijfers over de kostprijs van de uitrusting van de vliegtuigen (twee vliegtuigen en een reservevliegtuig):

- reductor voor de uitlaat: ongeveer 2.500 euro;

- vervanging van de tweebladige propellers door driebladige propellers: ongeveer 12.500 euro per vliegtuig.

Een enkele lier zou echter volstaan: ongeveer 75.000 euro!

Waarom investeren in materiaal dat versleten, vervuilend, lawaaierig en duur in gebruik is? De technische veranderingen zullen de hinder bovendien slechts ten dele verminderen. Is het niet beter de voorkeur te geven aan de installatie van een lier in Jehonville? Op die manier zouden de twee landsdelen trouwens op dezelfde manier zijn uitgerust. Moet Landsverdediging bovendien niet het voorbeeld geven en gebruik maken van vernieuwende technologieën die stroken met een beleid van duurzame ontwikkeling?