5-2315/3 | 5-2315/3 |
17 DECEMBER 2013
I. PROCEDURE
Dit wetsontwerp, dat onder de verplicht bicamerale procedure valt, werd oorspronkelijk op 9 juli 2013 in de Kamer van volksvertegenwoordigers als een ontwerp van de regering ingediend (stuk Kamer, nr. 53-2937/1).
Het werd op 24 oktober 2013 in de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen met 93 stemmen bij 34 onthoudingen. Op 25 oktober 2013 werd het aan de Senaat overgezonden.
De commissie heeft besloten de volgende vijf wetsvoorstellen toe te voegen aan de bespreking :
— wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de informatie over de kosten van de gerechtsdeurwaarder van de heren Bert Anciaux en Guy Swennen, (stuk Senaat, nr. 5-918/1);
— wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1408 van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de niet voor beslag vatbare goederen van de heer Bert Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-914/1);
— wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1024 van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op het vermijden van openbare verkopen waar de schuldeiser geen baat bij heeft van de heer Bert Anciaux (stuk Senaat, nr. 5-915/1);
— wetsvoorstel ter vervanging van boek IV van het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek inzake het statuut van de gerechtsofficieren en tot aanvulling van artikel 279/1 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten van mevrouw Sabine de Bethune en de heren Rik Torfs en Peter Van Rompuy (stuk Senaat, nr. 5-811/1);
— wetsvoorstel om de consument beter te beschermen in het kader van een minnelijke invordering van schulden van de heer Gérard Deprez c.s. (stuk Senaat, nr.5-2003/1).
De commissie heeft deze teksten tijdens haar vergaderingen van 6, 20 en 26 november, 3, 11 en 17 december 2013 besproken in aanwezigheid van de minister van Justitie.
Tijdens de vergadering van 3 december 2013 heeft de commissie vertegenwoordigers van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders gehoord.
II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN
A. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Turtelboom, minister van Justitie (ontwerp nr. 5-2315)
Met dit ontwerp maakt de regering opnieuw werk van een belangrijke en diepgaande hervorming, vermits het bestaande statuut van de gerechtsdeurwaarder ruim 20 jaar oud is en dringend aan wijziging toe was. Op deze manier wordt ook opnieuw een passage van het regeerakkoord uitgevoerd.
De minister schetst de voornaamste krachtlijnen van voorliggend wetsontwerp :
1. Objectieve benoemingen
In navolging van de nieuwe objectieve benoemingsprocedures in de magistratuur en in het notariaat is het aangewezen dat ook voor de gerechtsdeurwaarders een gelijkaardige regeling uitgewerkt wordt. Benoemingen tot gerechtsdeurwaarder leiden vandaag immers in vele gevallen tot procedures voor de Raad van State die al te vaak leiden tot een vernietiging. Dergelijke toestanden zijn niet enkel een financiële opdoffer voor de betrokkene en in vele gevallen een sociaal drama voor aangeworven personeel, maar leiden bovendien wanneer ze vaak voorvallen tot een groot ongenoegen tussen kandidaten onderling en tussen kandidaten en titularissen. Een objectivering en modernisering dringt zich dus op.
Bovendien wordt voor het eerst de kandidaat-gerechtsdeurwaarder een basis gegeven in de wet zelf, en niet langer louter in uitvoeringsreglementering. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder is inderdaad uitgegroeid tot een waardevolle en belangrijke actor die de gerechtsdeurwaarder in de uitoefening van zijn activiteiten bijstaat en ondersteunt. Er wordt een vergelijkend examen ingevoerd om benoemd te worden tot kandidaat-gerechtsdeurwaarder.
Ook de procedure voor de benoeming tot gerechtsdeurwaarder wordt gewijzigd. De benoemingscommissie zal voortaan, na het inwinnen van de vereiste adviezen, aan de minister van Justitie een lijst bezorgen met de drie beste in volgorde gerangschikte kandidaten.
2. Continuïteit van de kantoren
Het oude artikel 512 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde in § 5 dat de Koning de procedure en de regels voor de voortzetting van het kantoor bepaalde ingeval van ontslag, overlijden, schorsing of afzetting. Tot nu toe is dit koninklijk besluit niet uitgevaardigd. Deze situatie brengt de openbare dienstverlening in het gedrang en is vaak een slechte zaak voor de ontslagnemende of overleden gerechtsdeurwaarder of zijn erfgenamen, personeel en opdrachtgevers.
De uitoefening van het beroep van gerechtsdeurwaarder is ook geëvolueerd, in die zin dat om een kantoor in stand te houden en het beroep correct uit te oefenen planmatig beheer vereist is, met investeringen, aanwerving van personeel, opbouw van cliënteel en know-how, bijscholing, organisatie van het kantoor, enz.
De gezamenlijke overdracht van alle elementen die onlosmakelijk verbonden zijn met de continuïteit van dienstverlening, dient het algemeen belang.De nieuwe regeling voorziet dan ook in de verplichting voor de opvolger om de lopende arbeidsovereenkomsten over te nemen, net zoals de huur, leverings-, renting en leasingcontracten die betrekking hebben op de kantoorinfrastructuur. Het corrolarium van deze regeling is de verplichting tot overname tegen boekwaarde van de kantoorinfrastructuur.
3. Tucht en deontologie
Gerechtsdeurwaarders kunnen hun monopolie en bevoorrechte status van openbaar ministerieel ambtenaar, bekleed met overheidsgezag, pas legitimeren vanuit een zeer strikte beroepsethiek en deontologie. Naast het feit dat bepaalde misdragingen strafrechtelijk beteugeld moeten worden, is een goed functionerend tuchtrecht van wezenlijk belang.
Het tuchtrecht wordt daarom uit de arrondissementele sfeer gehaald en opgetild naar een niveau van tuchtrechtspraak georganiseerd op het niveau van het hof van beroep. Dit bevordert de eenheid van rechtspraak. De tuchtrechtspraak is voortaan niet meer uitsluitend in handen van beroepsgenoten. Externen doen hun intrede, wat de aanvaarding van de beslissingen inzake tucht bij de buitenwereld, met name bij de klagers, enkel kan verhogen.
Hoger beroep tegen een beslissing van het tuchtorgaan wordt volledig uit de sfeer van berechting door gelijken gehaald en toevertrouwd aan de gewone burgerlijke rechtbanken van eerste aanleg. Dit strookt dan ook met de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg om hogere tuchtstraffen op te leggen.
B. Inleidende uiteenzetting van de heer Anciaux, mede-indiener van het wetsvoorstel nr. 5-918/1
Dit wetsvoorstel beoogt een duidelijke en begrijpelijke informatieverstrekking aan de rechtzoekende in te voeren met betrekking tot de kosten van het optreden van de gerechtsdeurwaarder. De huidige ambtelijke regels en praktijken ter zake zijn immers uitermate ondoorzichtig en dringend aan verfijning toe.
Gerechtsdeurwaarders zijn er, als openbare ambtenaren, toe gehouden om op te treden telkens zij hierom worden verzocht en voor ieder die dit verzoek tot hen richt (artikel 517 van het Gerechtelijk Wetboek). Voor hun optreden worden zij vergoed volgens een tarief dat bij koninklijk besluit is vastgelegd. Zo kunnen we het tarief voor hun verrichtingen in burgerlijke zaken en in handelszaken terugvinden in het koninklijk besluit van 30 november 1976 tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van het tarief van sommige toelagen. De gerechtsdeurwaarder moet trouwens melding maken van zijn vergoedingen op het origineel en op de afschriften van zijn akten.
Men kan bezwaarlijk stellen dat de vermelding van de kosten op de akten van gerechtsdeurwaarders uitmunten in duidelijkheid en begrijpelijkheid. In de rand of onderaan het document kan men een opsomming vinden van de kosten, waarvan de benamingen door afkortingen worden aangeduid. Men leest dan bijvoorbeeld de opsomming van afkortingen, zoals VR, RINL, DOS, ..., met vervolgens telkens de bijhorende bedragen, waarvan dan onderaan het totaal wordt gemaakt. Voor mensen die in deze materie niet ingewijd zijn, is het bijzonder moeilijk om hiervan een beter begrip te krijgen. Indien men dan ten rade gaat bij het eerder genoemde koninklijk besluit van 30 november 1976, dan wordt men daar geconfronteerd met termen die niet onmiddellijk tot het vast taalgebruik behoren (bijvoorbeeld « vacatierecht ») of die volstrekt verouderd zijn (bijvoorbeeld « uitschotten », in de Nederlands tekst).
Traditioneel wordt er wel eens van uitgegaan dat de verplichting tot vermelding van de kosten in het exploot slechts tot doel heeft de rechtbank toe te laten om de berekening van die kosten na te gaan. Wij menen echter dat degene die tot de betaling van die kosten gehouden is niet in het ongewisse mag worden gelaten met betrekking tot de grondslag van de aangerekende kosten. Rechtzoekenden worden vaak geconfronteerd met allerhande kosten ingevolge verrichtingen van gerechtsdeurwaarders, zonder dat zij enig besef hebben van de mechanismen die deze kosten doen oplopen. Het enige wat zij daarvan op de akten kunnen terugvinden zijn een reeks onbegrijpelijke afkortingen en bedragen.
Een verfijning van de informatieplicht van de gerechtsdeurwaarders met betrekking tot de kosten die zij aanrekenen, dringt zich dus op. Wij menen trouwens dat dergelijke verfijning geen wezenlijk bijkomend werk voor de gerechtsdeurwaarders met zich zal meebrengen. Het wetsvoorstel houdt immers slechts in dat de kostenberekeningen die de gerechtsdeurwaarders in hun verrichtingen vandaag reeds maken en waarvan zij melding maken op de akten, voortaan aan de hand van een duidelijkere en meer begrijpelijke voorstelling en formulering zou gebeuren.
C. Inleidende uiteenzetting van de heer Anciaux, indiener van het wetsvoorstel nr. 5-914/1
Dit wetsvoorstel beoogt een aanpassing van de lijst van tegen beslag beschermde goederen. Eerst en vooral wordt de verouderde opsomming aangepast aan de moderne noden. Anderzijds worden voortaan ook goederen met emotionele waarde beschermd. Ten slotte wordt ook de termijn verlengd om verzet te doen met betrekking tot de onbeslagbare goederen, zodat de beslagene meer tijd heeft om zich ter zake te informeren.
Artikel 1408 van het Gerechtelijk Wetboek bevat een lijst van goederen die niet in beslag kunnen worden genomen. De bedoeling van die lijst is te komen tot een evenwicht tussen enerzijds de noodzaak voor de schuldeisers om betaling van hun schulden te verkrijgen en anderzijds de wens om de beslagene nog een zeker menswaardig bestaan te garanderen.
Lectuur van deze bepaling leert ons echter dat deze niet geheel is aangepast aan het huidige tijdperk. Enerzijds vermeldt de lijst wel zaken zoals « een koe, of twaalf schapen of geiten ... », maar anderzijds ontbreken verschillende goederen die in onze huidige samenleving vrijwel als onmisbaar worden beschouwd. Wij denken hierbij in de eerste plaats aan diverse communicatiemiddelen die vandaag sterk ingeburgerd zijn. Een aanpassing van de lijst van artikel 1408 dringt zich dus op.
Verder dient ook de termijn voor betwistingen in verband met de onbeslagbare goederen te worden versoepeld.
D. Inleidende uiteenzetting door de heer Anciaux, indiener van het wetsvoorstel nr. 5-915/1
Het voorstel wil verhinderen dat beslag wordt gelegd wanneer de opbrengsten van de verkoop lager zijn dan de kosten van de procedure. Daarom het voorstel om de kosten van de beslaglegging die niet door de opbrengsten daarvan worden gedekt ten laste te leggen van degene die de beslaglegging heeft gevraagd.
Schuldoverlast is en blijft een belangrijk probleem in België. Volgens de gegevens van de Nationale Bank van België waren in januari 2011 niet minder dan 366 517 mensen consumenten met betalingsachterstallen inzake kredietcontracten geregistreerd. Het gaat om het grootste aantal wanbetalers sinds de registratie vanaf 2003. In totaal bedraagt de achterstallige schuld in januari 2011 meer dan 2,44 miljard euro.
Vaak is er niet één oorzaak waardoor iemand in de schulden geraakt, maar gaat het om een samenloop van omstandigheden : ziekte, ongeval, werkverlies, een scheiding, een brand. Bij bestaande schulden komen dan aanmaningen met interesten en kosten waardoor mensen in een neerwaartse spiraal terechtkomen. In het alle slechtste geval komt het tot een gedwongen tenuitvoerlegging : vooral beslaglegging leidend tot openbare verkoop van de goederen en uithuiszetting, zodat de schuldenaar helemaal aan de onderkant van de maatschappij verzeilt. In België gebeurden er in 2002 3 473 openbare gerechtelijke verkopen en 5 838 uitdrijvingen (geëxtrapoleerde cijfers uit de recente enquête van de Conferentie Vlaamse Gerechtsdeurwaarders). Omgerekend doet een gerechtsdeurwaarder dus zo'n 11,27 uitdrijvingen en 6,7 openbare verkopen per jaar. Vlaanderen blijkt strenger te zijn dan Wallonië (2 071 openbare verkopen in Vlaanderen tegenover 812 in Wallonië en 2 989 uithuiszettingen in Vlaanderen tegenover 1 650 in Wallonië).
Een openbare verkoop is hoe dan ook altijd een menselijk drama. Daarom is het belangrijk hier voorzichtig mee om te gaan. Een uithuiszetting en openbare verkoop van meubelen en huisraad is immers één van de ergste dingen die je kan overkomen. Dit is des te erger als de verkoop van alles wat je lief is bijna niks opbrengt en slechts een druppel op de hete plaat is wat betreft de aanzuivering van je schuld. « Een openbare verkoop is een mislukt dossier. De inboedel wordt verkocht en brengt meestal amper iets op. De schuldeiser kan een kruis maken over het dossier. De schuldenaar komt in de miserie terecht, dikwijls voor de rest van zijn leven. » (Patrick Van Buggenhout, gerechtsdeurwaarder in Leuven, in Trends, 18 maart 2004).
Het is al te gek om tot een openbare verkoop over te gaan als men op voorhand weet dat de opbrengst van de verkoop lager is dan de kosten van de procedure. De bedoeling van dit wetsvoorstel is dan ook te verhinderen dat beslag wordt gelegd op de goederen van een persoon terwijl de opbrengsten van de verkoop lager zijn dan de kosten van de procedure. De wet sluit nu immers niet uit dat een tenuitvoerlegging deficitair is en dus kosten genereert eerder dan dat zij bijdraagt tot een (zelfs maar gedeeltelijke) uitbetaling van de schuldeiser. Krachtens artikel 517 van het Gerechtelijk Wetboek is de gerechtsdeurwaarder immers « verplicht zijn ambt uit te oefenen telkens hij erom wordt verzocht en voor ieder die erom verzoekt ». De gerechtsdeurwaarder is namelijk een openbaar ambtenaar die zich niet mag bezondigen aan ambtsweigering. Indien een schuldeiser hem verzoekt tot tenuitvoerlegging tegen een schuldenaar, kan de gerechtsdeurwaarder dit niet naast zich neerleggen omdat bijvoorbeeld na een solvabiliteitsonderzoek zou blijken dat de vermoedelijke kosten de vermoedelijke opbrengsten zullen overschrijden.
De schuldeiser die over een uitvoerende titel beschikt (bijvoorbeeld een vonnis dat in zijn voordeel werd uitgesproken) heeft immers recht op hetgeen die titel hem toekent. Dit principe is essentieel voor ons rechtsverkeer maar moet in bepaalde omstandigheden genuanceerd worden teneinde bepaalde excessen te vermijden.
Het hoeft geen betoog dat wanneer de verkoop van in beslag genomen goederen minder opbrengt dan de kosten van de inbeslagname en de verkoop, noch de schuldeiser, noch de schuldenaar hierbij enig belang hebben. De schuldeiser realiseert zelfs geen gedeeltelijke uitbetaling van hetgeen hem verschuldigd is. De opbrengsten komen immers uitsluitend ten goede aan de gerechtsdeurwaarder, ter dekking van de door hem gemaakte kosten. De schuldenaar van zijn kant ziet zich geconfronteerd met bijkomende schulden, zonder dat zijn oorspronkelijke schulden tegenover de schuldeiser ook maar enigszins ingelost zijn.
Het probleem rijst in het bijzonder wat belastingschulden betreft. Elke rekenplichtige is immers aansprakelijk voor de invordering van de kapitalen, inkomsten, rechten en belastingen, waarvan de inning hem is toevertrouwd (artikel 66, eerste lid, van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit). Weliswaar kan de directeur der belastingen sedert kort ook een onbeperkt uitstel van de invordering van directe belastingen verlenen, doch die mogelijkheid is beperkt tot bepaalde situaties van schuldoverlast. Gevolg van deze aansprakelijkheid, die steeds als een zwaard van Damocles boven de hoofden van de betrokken belastingambtenaren hangt, is dat deze laatsten geen risico nemen en in ieder geval tot tenuitvoerlegging overgaan, ook indien mag aangenomen worden dat een beslagprocedure niet zal leiden tot een daadwerkelijke recuperatie van belastingschulden. Dezelfde houding wordt aangenomen door de RSZ, die ter zake ook onverbiddelijk optreedt.
Dit wetsvoorstel wil een einde maken aan dergelijke laakbare en zinloze beslagleggingen door een toevoeging aan artikel 1024 van het Gerechtelijk Wetboek. Volgens die bepaling komen de kosten van tenuitvoerlegging ten laste van partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd. Wij stellen voor dat hierop een uitzondering wordt gemaakt wanneer de kosten van een beslaglegging niet worden gedekt door de opbrengst van die beslaglegging. De kosten daarvan blijven dan ten laste van degene die om de beslaglegging heeft verzocht, zonder enige mogelijkheid om die nog te verhalen. Het risico rust dus bij degene die de gerechtsdeurwaarder om de beslaglegging verzoekt.
E. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Van Hoof, wetsvoorstel nr. 5-811/1
Mevrouw Van Hoof verduidelijkt dat het wetsvoorstel dat door haar fractie is ingediend grotendeels overeenkomt met het voorliggende wetsontwerp. Het enige verschil situeert zich op het vlak van de regionalisering van de Kamers voor de eigenlijke besluitvorming. Het wetsvoorstel bepaalt dat de nationale Kamer wel nog bevoegd blijft om als verzoener op te treden en voor protocollaire zaken. Wat betreft de objectivering van de benoeming, de tucht en de deontologie, de monopolietaak van de gerechtsdeurwaarder, de residuaire taak van de deurwaarder, de boekhouding, de plaatsvervanging en de continuïteit van de kantoren komt voorliggend voorstel grosso modo overeen met het wetsontwerp.
F. Inleidende uiteenzetting van de heer Deprez, hoofdindiener van wetsvoorstel nr. 5-2003/1
Er wordt verwezen naar de toelichting bij het wetsvoorstel.
III. ALGEMENE BESPREKING
Mevrouw Faes is voorstander van de doelstellingen van voorliggend wetsontwerp. Ze denkt echter dat de commissie hoorzittingen moet organiseren om zich ervan te vergewissen dat er in de sector een draagvlak is voor de voorgestelde wijzigingen. Er is kennelijk vrees bij de kandidaat-gerechtsdeurwaarders.
De heer Deprez vindt dat het raadzaam is aandacht te hebben voor de rechten van de klagers wanneer die ontevreden zijn over de wijze waarop een deurwaarder is opgetreden. Hij maakt de volgende opmerkingen :
— waarom heeft de klager niet het recht onmiddellijk bij de tuchtcommissie klacht in te dienen ? Waarom moet de klager de omweg langs de raad van de arrondissementskamer maken, terwijl collusie in de raden mogelijk blijft ?
— wanneer de raad van de arrondissementskamer de klacht verwerpt, kan de klager de syndicus vragen het dossier over te leggen aan de tuchtcommissie om de klacht te onderzoeken. De syndicus kan echter van mening zijn dat het aangeklaagde feit geen aanleiding tot een tuchtprocedure geeft. Waarom wordt de klager niet rechtstreeks van de beslissing van de tuchtcommissie op de hoogte gebracht ?
— waarom beschikt de klager ten slotte niet over een rechtsmiddel voor de rechtbank van eerste aanleg ?
De heer Mahoux vraagt te bevestigen dat de hervorming geen invloed zal hebben op de kostprijs van de akten die de gerechtsdeurwaarders opstellen. Wordt de geografische bevoegdheid nu gewijzigd of niet ?
De heer Swennen wijst erop dat in het wetsontwerp het volgende staat : « (...) verzoekt de benoemingscommissie de minister van Justitie om adviezen over deze kandidaten in te winnen bij de procureur des Konings van het arrondissement waar de kandidaat zijn woonplaats heeft. Die adviezen zijn het resultaat van een onderzoek naar diens omgeving en antecedenten. » Hij vindt die bewoordingen heel vaag en ze kunnen tenslotte heel indringend zijn Welke criteria werden in aanmerking genomen voor het formuleren van die adviezen ?
Op de vraag van de heer Swennen antwoordt de minister dat de beschreven adviesprocedure een standaardprocedure is, die reeds wordt toegepast bij de aanwerving van politieagenten of veiligheidsagenten.
De heer Swennen wil ook weten of de nadere criteria zullen worden vastgelegd in een omzendbrief of dient men automatisch te weten dat men moet gaan kijken naar de toepassing van deze omschrijving bij politieagenten en bewakingsagenten ? Spreker is vooral bezorgd om de rechtszekerheid.
De minister herhaalt dat het hier geen nieuwe omschrijving betreft; het gaat eigenlijk om een standaardpraktijk die ook bijvoorbeeld bij de notarissen wordt gebruikt. Spreekster zal uitzoeken of de criteria al dan niet worden verduidelijkt in een omzendbrief. Het is duidelijk dat men enkel de relevante zaken dient te weerhouden en dat het niet de bedoeling kan zijn in iemands privéleven te graven.
Wat betreft de ingebouwde filter om aldus niet rechtstreeks klacht in te dienen, antwoordt de minister dat de bedoeling is te vermijden dat men klacht zou gaan indienen voor om het even wat, waardoor de klachten niet te beheren zouden zijn.
De heer Deprez beklemtoont dat de arrondissementskamer de selectie maakt. Hoe zit het met de procedure in de kleinere arrondissementen ? In die arrondissementen bestaat de kamer uit die enkele gerechtsdeurwaarders die elkaar allemaal kennen. Het zal voor 3 of 4 deurwaarders moeilijk zijn te beslissen om hun collega te straffen. Bovendien is er de dubbelzinnigheid van de taken van de deurwaarders, die als openbaar ambtenaar en als private onderneming (met name bij minnelijke inningen) optreden.
De minister wijst erop dat de gerechtsdeurwaarder één van de weinige juridische beroepen vormt waarbij externen aanwezig zijn bij de samenstelling van de jury in eerste aanleg. Bij magistraten en advocaten is dat niet het geval. De gerechtsdeurwaarder komt in aanraking met cliënteel in een zwakke positie; daarom wil de minister geen tuchtorgaan dat enkel is samengesteld uit gerechtsdeurwaarders en wil zij aldus vermijden dat de regel "ons kent ons" van toepassing is.
De heer Deprez wijst erop dat wanneer de klacht door vermelde raad verworpen wordt, de klager aan de syndicus kan vragen het dossier over te leggen aan de tuchtcommissie met het oog op het onderzoek van de klacht. De syndicus kan echter eveneens van oordeel zijn dat het aangeklaagde feit geen aanleiding geeft tot een tuchtprocedure. Dat vereist geen enkele verantwoording.
De minister verwijst naar het advies van de Raad van State, waarin het volgende staat : « De wetgever dient na te gaan of niet in een mechanisme moet worden voorzien om te voorkomen dat kennelijk ongegronde klachten of klachten die in het geheel geen uitstaans hebben met tuchtfeiten, op vraag van de klager naar de tuchtcommissie worden verzonden. »
Er werd bijgevolg in een mechanisme voorzien. Men kan natuurlijk vragen hebben bij het mechanisme dat wordt voorgesteld. Is het de best mogelijke oplossing ?
De heer Deprez blijft vinden dat elk van beide voorgestelde mechanismen willekeurig is.
De heer Mahoux begrijpt de opmerking over de aard van de ingebouwde filter. Men heeft hier te maken met personen die als het ware rechter en partij zijn. Zijn er voldoende garanties ingebouwd ? Verder kan hij zich ook aansluiten bij het opgeworpen probleem dat er geen verhaal mogelijk is indien de klacht wordt afgewezen. Dit creëert een ongelijkheid tussen de persoon die de klacht indient en de betreffende gerechtsdeurwaarder. Er zou een gelijkheid van middelen moeten zijn.
Mevrouw Faes blijft erbij dat het nuttig zou zijn personen uit het veld te horen over het eventueel inbouwen van een andere filter; deze discussie toont het nut des te sterker aan.
De minister antwoordt dat voorliggende tekst is tot stand gekomen in nauwe samenspraak met de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders.
Met betrekking tot de ingebouwde filter, verwijst de minister ook naar het voorgestelde artikel 537, § 2 :
« Indien de raad van oordeel is dat het feit geen aanleiding geeft tot een tuchtprocedure, wordt een met redenen omklede beslissing in die zin opgesteld. De raad deelt zijn beslissing bij aangetekende zending mee aan de klager, zo de aanhangigmaking bij de raad het gevolg was van een klacht, en aan de betrokkene, alsook aan de bevoegde procureur des Konings en aan de verslaggever van de Nationale Kamer. De bevoegde procureur des Konings is deze van de hoofdplaats van het gerechtelijk arrondissement waar de betrokken gerechtsdeurwaarder zijn standplaats heeft. Indien de klager het niet eens is met de in het eerste lid bedoelde met redenen omklede beslissing, kan hij binnen vijftien dagen na de aangetekende zending van de beslissing de syndicus verzoeken om het dossier voor de behandeling van de klacht aan de tuchtcommissie voor te leggen. De procureur des Konings of de verslaggever van de Nationale Kamer kunnen de verwijzing vorderen naar de tuchtcommissie binnen vijftien dagen na de verzending van de beslissing. »
Er is dus een gemotiveerde beslissing die ook aan de procureur des Konings wordt toegezonden en ook aan de Nationale Kamer. Deze kunnen aldus controleren of de afwijzing van de klacht correct is en hebben 15 dagen de tijd om de verwijzing naar de tuchtcommissie te vorderen.
Voorliggende tekst is een verstrenging ten opzichte van de huidige toestand. Dit is nodig omdat de gerechtsdeurwaarder te maken heeft personen in een zeer zwakke positie.
De heer Mahoux merkt op dat de persoon die klacht indient niet meer tussenkomt in de aangehaalde verdere procedure. Het is niet zijn bedoeling om de zaken ingewikkelder te maken, maar men moet wel de nodige waarborgen bieden dat de persoon die klacht indient betrokken blijft bij de verdere afhandeling van de klacht. Spreker verwijst naar de behandeling van klachten op medisch vlak, waarbij structuren zijn ingericht op twee verschillende niveaus.
De minister verwijst naar het feit dat men wil vermijden dat elke klacht aanleiding zou geven tot een tuchtprocedure. Dan komt men tot de situatie waarbij een gerechtsdeurwaarder zijn taak niet meer naar behoren kan uitoefenen.
De heer Mahoux meent dat het risico terecht is gezien de bijzondere situatie; het zal maar zelden voorkomen dat een persoon zich verheugt over het bezoek van de gerechtsdeurwaarder.
De minister wijst erop dat het belangrijk is een goed evenwicht te vinden.
Ook over de territoriale bevoegdheidomschrijving, meent de minister dat nog moet worden nagedacht. Zij had de territoriale bevoegdheid gekoppeld aan de nieuwe arrondissementen.
De heer Mahoux vraagt of een uitzondering werd gemaakt voor de notarissen.
De minister antwoordt van niet. Er werd wel bepaald dat er een notaris moet zijn per 9 000 inwoners. Over de plaats van het kantoor werd niets bepaald.
De heer Deprez meent dat de minister geen antwoord heeft gegeven op zijn vraag waarom er voor de klager geen rechtsmiddel openstaat voor de rechtbank van eerste aanleg.
Hij verwijst ter zake naar de dubbelzinnigheid die de gerechtsdeurwaarder vaak creëert als hij tussenkomt bij een schuldvordering. Hij treedt dan op als incassobureau, maar geeft wel de indruk dat hij als openbaar ambtenaar optreedt.
De minister meent dat de betrokkene steeds een burgerlijke procedure kan indienen bij de rechtbank van eerste aanleg. Hij is zelf geen partij in de tuchtprocedure en niets belet hem om schadevergoeding te vragen bij de rechtbank van eerste aanleg.
Indien men klacht neerlegt met het oog op een eventuele tuchtsanctie, heeft deze klacht een totaal ander doel dan de procedure bij de rechtbank van eerste aanleg. Daar waar de burgerlijke procedure een schadeloosstelling nastreeft, wil men met de tuchtprocedure de gerechtsdeurwaarder treffen in de uitoefening van zijn ambt.
De heer Deprez erkent dat voorliggend ontwerp een verbetering inhoudt ten opzichte van de huidige toestand. Hij is vooral bezorgd over het feit dat de gerechtsdeurwaarders vandaag de dag een dubbele functie hebben; enerzijds zijn zij openbaar ambtenaar, anderzijds treden zij op als een private onderneming om op minnelijke wijze schulden in te vorderen. Voor de persoon die ermee te maken krijgt is het onderscheid echter niet duidelijk en is de tussenkomst « op het randje ».
De heer Mahoux begrijpt dat de persoon die geconfronteerd wordt met een deurwaarder die op dat vlak dubbelzinnigheid creëert, tegelijkertijd klacht kan indienen met het oog op een tuchtsanctie en een burgerlijke procedure inspannen voor de rechtbank van eerste aanleg. Wordt de ene of andere procedure dan geschorst ?
De heer Mahoux meent tevens dat het goed zou zijn dat de minister een evaluatie voorziet na bijvoorbeeld zes maanden, zowel wat betreft de geografische aangelegenheid als op het vlak van de tuchtprocedure.
De minister antwoordt dat het om twee verschillende procedures gaat met een ander oogmerk. Zij kunnen volkomen parallel verlopen. Anders is het als een strafprocedure is ingesteld.
Mevrouw Faes sluit zich hierbij aan. Beide procedures kunnen gelijktijdig verlopen, omdat enkel een strafprocedure de burgerlijke procedure schorst.
Aangezien er onenigheid blijkt te bestaan binnen het korps van de deurwaarders, beslist de commissie een hoorzitting te houden met de gewezen voorzitter en de huidige ondervoorzitter van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders.
HOORZITTING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN DE NATIONALE KAMER VAN GERECHTSDEURWAARDERS
De heer Courtois verduidelijkt dat de commissie heeft beslist een hoorzitting te houden, aangezien er uiteenlopende meningen blijken te zijn binnen het korps van de gerechtsdeurwaarders en dit vooral over de territoriale bevoegdheid. Ook bestaat de vrees dat grote kantoren kleinere kantoren zouden opslorpen. Aldus werden de gewezen voorzitter van de Nationale Kamer en de huidige ondervoorzitter van de Nationale Kamer uitgenodigd om hun standpunt toe te lichten.
A. Uiteenzetting door de heer Goeyens, gewezen voorzitter van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders.
De heer Goeyens bevestigt dat er discrepantie bestaat tussen het standpunt van de vorige Nationale Kamer en het standpunt van de huidige Nationale Kamer.
Spreker stipt aan dat deze kwestie, onder zijn voorzitterschap, verschillende keren werd besproken binnen de geëigende organen van de Kamer van gerechtsdeurwaarders, telkenmale met als uitgangspunt dat de kamer van gerechtsdeurwaarder een taak heeft van openbare orde. De wetgever heeft het vertrouwen gegeven om een Kamer te in te richten als professioneel orgaan, en dat vertrouwen dient te worden ingevuld. Dit houdt ook in dat de Kamer geen belangensyndicaat kan zijn dat instaat voor het comfort van de gerechtsdeurwaarders. De Kamer heeft een inhoudelijke taak te vervullen, zowel op micro-juridisch als op macro-juridisch vlak. Het micro-juridisch vlak houdt dan de verhouding in met de rechtzoekende in de dagelijkse ambtsuitoefening. Het macro-juridisch vlak is de consequentie van het feit dat de gerechtsdeurwaarders deel uitmaken van de gerechtelijke orde, waarvan zij een hulporgaan zijn. In dat opzicht moeten zij ervoor zorgen dat het instituut Justitie goed functioneert daar waar de gerechtsdeurwaarder erbij is betrokken.
Wat betreft de optie ten aanzien van de territoriale omschrijving van de bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder, stipt spreker aan dat de Nationale Kamer zich tijdens zijn voorzitterschap twee maal heeft uitgesproken. Een eerste keer vond plaats vooraleer het ontwerp met betrekking tot het statuut was ingediend. Dan werd gesteld in hoofdorde dat er geen twee verschillende soorten van gerechtsdeurwaarders konden bestaan, en dat er dus één geografische taakomschrijving moet worden voorbehouden.
Na bekendmaking van de tekst, kwam de Vaste Raad opnieuw samen, zijnde de vertegenwoordiging van alle deurwaarders uit alle arrondissementen. Hierbij werd uitgegaan van de voorafgaande premisse dat de gerechtsdeurwaarder zijn taak en verantwoordelijkheid ten opzichte van Justitie moet invullen. Daarbij moet worden afstand genomen van de persoonlijke comfortsituatie en privileges waartoe sommige gerechtsdeurwaarders menen gerechtigd te zijn. De wet op de hertekening van het gerechtelijk landschap is verweven in het statuut van de gerechtsdeurwaarder; de pijler met betrekking tot de geografische taakomschrijving, moet hierbij 100 % worden gerespecteerd. De overgrote meerderheid sprak zich aldus uit in een correcte stemming (24 pro en 2 onthoudingen) om in te stemmen met de territoriale bevoegdheidsomschrijving als pijler van het statuut, en dit om aldus een meerwaarde te leveren aan de werking van Justitie. Spreker meent dat dit nog steeds de stelling is van het ambt, hoewel recent een soort van referendum werd gehouden waarbij naar de comfortsituatie van de deurwaarders werd gevraagd.
Spreker merkt ook op dat hij zelf in het hoogste orgaan van het ambt, zijnde de algemene vergadering, op 16 november jongstleden uitdrukkelijk heeft gevraagd om « het voorgenomen plan te verlaten om een referendum te organiseren waarbij de discussie opnieuw en volkomen nutteloos ten gronde wordt geopend ». Hieromtrent was er geen enkele opmerking.
Spreker kreeg ook geen enkele opmerking over het feit dat hij zei dat de punten in het statuut die de gerechtsdeurwaarders corporatistisch kwetsen erbij moeten worden genomen. Dat bepaalde privileges moeten sneuvelen is niet meer dan logisch in het kader van de evolutie van Justitie. Ook de kandidaat gerechtsdeurwaarders moeten integraal deel uitmaken van de Kamer.
B. Uiteenzetting van de heer Deboulle, ondervoorzitter van de Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders
De heer Deboulle verklaart dat de vertegenwoordigers van de Nationale Kamer de commissiedebatten in het parlement van de twee voorbije weken aandachtig hebben gevolgd. Twee opvallende feiten hebben tot vragen geleid : de recente verandering bij het directiecomité en de afwijkende meningen binnen het beroep betreffende één specifiek punt van het voorliggende wetsontwerp.
1. De verandering bij het directiecomité.
Aangezien het mandaat van het vorige team ten einde liep en de leden hiervan zichzelf niet wensten op te volgen, moest er een nieuw, anders samengesteld directiecomité worden verkozen. Dit was al een aantal weken duidelijk voor alle confraters.
De resultaten van de stemming werden bekendgemaakt op 7 november 2013 en het nieuwe directiecomité was tien dagen later dan ook operationeel.
De pas verkozen voorzitter, de heer Frank Maryns, heeft onmiddellijk de draad opgepakt van het voorheen gevoerde beleid. Het wetsontwerp tot wijziging van het statuut van de gerechtsdeurwaarders is hierop geen uitzondering, zoals trouwens is bevestigd in het schrijven dat op maandag 25 november aan de commissie werd gericht : het nieuwe directiecomité steunt dit wetsontwerp.
2. Uitbreiding van de territoriale bevoegdheid.
Het tweede discussiepunt was dat er uiteenlopende meningen zijn binnen de beroepsgroep over de uitbreiding van de territoriale bevoegdheid die zou volgen uit de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen.
Uit de discussies in de commissie blijkt dat een aantal parlementsleden hierover benaderd werden. Hierdoor blijft er onduidelijkheid over het echte standpunt van de beroepsgroep ter zake.
Aangezien de argumenten van voor- en tegenstanders van deze hertekening van het gerechtelijke landschap gekend zijn, denkt de heer Deboulle niet dat ze opnieuw toegelicht moeten worden.
Om alle misverstanden uit de weg te ruimen heeft het nieuwe directiecomité besloten om de Vaste Raad van de Nationale Kamer bij dringende noodzakelijkheid bijeen te roepen op 29 november 2013. De Vaste Raad is samengesteld uit alle arrondissementsafgevaardigden. Het doel van de vergadering was om de afgevaardigden een eenvoudige vraag voor te leggen : willen de beroepsbeoefenaars de territoriale bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarders behouden op basis van de huidige verdeling in arrondissementen, of verkiezen zij die bevoegdheid uit te breiden op basis van de recent aangenomen fusie van die arrondissementen ?
De Raad heeft zich zonder aarzelen als volgt uitgesproken : negentien van de zesentwintig arrondissementen hebben gekozen voor het behoud van de huidige territoriale grenzen en slechts zes arrondissementen verkiezen de uitbreiding van deze bevoegdheid.
Met de bedoeling transparant te zijn ten overstaan van de commissie, moet de Vaste Raad dus meedelen dat hij terugkomt op zijn eerder standpunt van juni 2013 —, toen hij onvoorwaardelijk achter de territoriale uitbereiding stond.
Het nieuwe directiecomité heeft akte genomen van dit gewijzigde standpunt en geeft de boodschap door.
Deze status-quo met betrekking tot de ratione loci van de gerechtsdeurwaarders kan nog op drie punten worden aangevuld :
— de beroepsgroep wenst niet dat er binnen dezelfde Orde twee territoriale stelsels tegelijk gelden maar wil alleen de gevolgen van de fusie op dit welbepaalde punt versoepelen, voor de hele beroepsgroep. Met andere woorden : indien men besluit de territoriale status-quo te behouden, moet deze gelden voor de nu benoemde gerechtsdeurwaarders maar ook voor de toekomstige gerechtsdeurwaarders.
Voor de beroepsgroep is het dus uitgesloten dat het behoud van het huidige territoriale principe anders wordt toegepast dan op een coherente, eenvormige manier;
— de stemming in de Vaste Raad geeft aan wat de begrippen « nabijheid », « beschikbaarheid » en « toegankelijkheid » betekenen in de dagelijkse praktijk van de deurwaarders, maar ook wat deze begrippen inhouden voor hen, in het kader van hun contacten met de rechtzoekende (lastgever of schuldenaar) en de andere actoren binnen het gerecht.
De heer Deboulle herinnert eraan dat de gerechtsdeurwaarder een essentiële actor blijft in het kader van de uitvoering waarbij hij, door zijn rechtstreeks contact met de rechtzoekende en zijn rol als bemiddelaar, meer dan iedere andere betrokkene bijdraagt aan de vermenselijking van justitie waar zovelen om vragen;
— de heer Deboulle voegt hieraan toe dat het alleen de bedoeling is op een omzichtige manier de fusie van de arrondissementen te versoepelen, niet om die fusie te bestrijden.
Om de steun van de Nationale Kamer voor de voorliggende tekst te benadrukken, herinnert spreker aan het standpunt dat zij inneemt met betrekking tot de hervorming van het tuchtstelsel van de gerechtsdeurwaarders. Dit is één van de sterke punten in het ontwerp van de minister. Het nieuwe tuchtstelsel zal oplossingen bieden voor de relatieve ondoeltreffendheid van het huidige systeem en voor een aantal problemen die zwakke punten vormen in de huidige procedure.
Eén van die problemen is juist het gebrek aan afstand tussen de bevoegde tuchtoverheid die een klacht moet behandelen (arrondissementsraad) en de beschuldigde gerechtdeurwaarder.
De aanpak die in de tekst wordt voorgesteld is bedoeld om de tuchtinstantie te ontdoen van alle partijdige invloeden van binnenuit, door zoveel mogelijk afstand te creëren tussen de beslissende instanties en alle mogelijke invloeden. Het principe van de fusies van de arrondissementen zal hierbij een bepalende rol spelen.
De beroepsgroep is dus niet tegen een dergelijke fusie gekant en beseft dat ze wel degelijk voordelen inhoudt op verschillende niveaus, maar zou er graag een kleine aanpassing in aanbrengen, zonder dat daarmee de algemene coherentie wordt aangetast of er andere belangrijke aspecten van het ontwerp in het gedrang komen, zoals de tucht.
Tot besluit herinnert de heer Deboulle eraan dat de beroepsgroep het wetsontwerp uiteindelijk volop steunt, aangezien het belangrijk is voor de gerechtelijke organisatie in het algemeen en, meer nog, voor de gerechtsdeurwaarder in het bijzonder.
Door de commissie te wijzen op de mogelijkheid om een uitzondering in te bouwen op het principe van de fusie van de arrondissementen, met betrekking tot het probleem van de territorialiteit van het ambt van de gerechtsdeurwaarders, wil spreker geenszins de gegrondheid van de modernisering van het statuut in twijfel trekken. Hij wenst enkel de leden in staat te stellen om bewust een beslissing te nemen over een delicaat aspect van de hervorming, hervorming die zich echter niet tot dit aspect beperkt.
C. Gedachtewisseling
Mevrouw Faes merkt op dat er een duidelijke discrepantie bestaat over de territoriale omschrijving van de bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder.
Spreekster verwijst naar de tussenkomst van de heer Goeyens, waarbij hij aanhaalde dat deze kwestie twee maal besproken werd binnen de Nationale Kamer. Binnen welke organen was dat precies ?
Spreekster wijst er ook dat de Minister meermaals bevestigde dat het ontwerp tot stand was gekomen in nauw overleg met de gerechtsdeurwaarders.
Vanwaar dan de kentering ?
De heer Goeyens antwoordt dat de vraag van de territorialiteit inderdaad twee maal werd besproken, namelijk één maal voor dat zij kennis hadden van de tekst van het wetsontwerp, en een tweede maal nadien. De kwestie werd besproken in het geëigende orgaan, namelijk de Vaste Raad, zijnde het orgaan waarin alle arrondissementen zijn vertegenwoordigd. Dat is ook het orgaan dat zich op 29 november anders heeft uitgesproken.
Dat er een nuanceverschil bestaat tussen de eerste houding en de tweede, heeft uiteraard te maken met het feit dat er intussen een nieuw gegeven was, namelijk het wetsontwerp over het statuut, waarbij duidelijk bleek dat de nieuwe territoriale omschrijving ook één van de pijlers vormde van het nieuwe statuut. Spreker verwijst onder meer ook naar de Tuchtkamer.
Het debat is gevoerd in de Vaste Raad, en dit « en bonne et due forme ». De kwestie maakte het voorwerp uit van een stemming bij naamafroeping, zoals bepaald in het huishoudelijk reglement. Iedere afgevaardigde van een arrondissement wordt hierbij gevraagd de mening van zijn arrondissement weer te geven.
Op inhoudelijk vlak, herhaalt spreker te zijn uitgegaan, minstens bij de presentatie van het onderwerp, van het gegeven dat de gerechtsdeurwaarder moet oordelen over zijn statuut wars van persoonlijke comfortvragen, maar wel als hulporgaan van de gerechtelijke macht.
Spreker formuleert hierbij ook een bedenking met betrekking tot de onderwerping van de gerechtsdeurwaarders aan de BTW sinds 1 januari 2012. Dat is een nieuw gegeven waarvan de volle ampleur pas later is doorgedrongen. De onderwerping van de gerechtsdeurwaarder aan de BTW is een bijzonder complex gegeven. Het is de persoonlijke overtuiging van spreker dat voorliggend wetsontwerp de gelegenheid biedt aan de gerechtsdeurwaarders om zich te organiseren naar deze tijd en aldus eventueel samenwerkingsverbanden op te richten. Dan blijven de individuele kantoren als entiteit bestaan, maar kunnen eventueel ook grotere entiteiten ontstaan die borg staan voor de complexe boekhouding inzake BTW. Het is de persoonlijke overtuiging van spreker dar er anders vele problemen zullen rijzen met de onderwerping aan de BTW-plicht, die serieus werd onderschat. Inmiddels is het immers duidelijk geworden dat een zeer professionele boekhouding noodzakelijk is, wat niet altijd kan worden gegarandeerd op een individueel klein kantoor. Aldus houdt het nieuwe statuut een opportuniteit in voor deze grotere entiteiten, en dit met behoud van de plaatselijke betrokkenheid.
Mevrouw Faes vindt dit laatste een zeer eigenaardige redenering; de BTW-plicht wordt nu ook ingevoerd voor advocaten, en spreekster maakt zich zorgen als men beweert dat kleinere kantoren zich daarvoor niet kunnen organiseren. Spreekster kan zich niet van de indruk ontdoen dat de achterliggende reden van de grotere gebieden wat betreft de geografische omschrijving van de bevoegdheid, het streven is naar grotere kantoren. Spreekster kan hiermee niet akkoord gaan en is voorstander van het behoud van kleine kantoren, aangezien zij korter bij de burger staan wat belangrijk is voor de ingrijpende taak van de deurwaarder.
De heer Swennen stelt vast dat de deurwaarders in geen geval de meerwaarde van het statuut in vraag stellen; er is wel een groot verschil in denken op het vlak van de territoriale bevoegdheidsomschrijving van de deurwaarder. Het statuut wordt niet in vraag gesteld en op dat vlak is er een continuïteit in het denken.
Wel is er een spectaculaire switch in het denken van het representatief geachte orgaan van de gerechtsdeurwaarders op het vlak van de problematiek van de geografische omschrijving. De heer Goeyens maakt gewag van een stemming van 24 pro en 2 onthoudingen, terwijl de heer Deboulle spreekt van 29 contra en slechts pro. Wat is er aan de hand ? Spreker meent dat het belangrijk is dat het statuut tot stand komt in nauw overleg met de betrokken beroepsgroep. Wat moet men nu beschouwen als het representatieve standpunt ? De heer Goeyens verwees naar een stemming bij naamafroeping in de Vaste Raad. Was de tegengestelde stemming op 29 november een geheime stemming ? Hoe gebeurt de stemming concreet ? Wordt er een mandaat verleend ? Spreker meent dat er bij een geheime stemming een gebrek aan transparantie heerst. Wat is de normale gang van zaken en wat bepaalt het huishoudelijk reglement ? Wat met betrekking tot de controle op de afgevaardigden van de arrondissement als het een geheime stemming betreft ?
De heer Deboulle herinnert eraan dat de Vaste Raad zich uitsprak voor een status-quo in juni 2012. In juni 2013 veranderde het standpunt binnen de Vaste Raad. Gelet op het verloop van de parlementaire debatten en de verandering van het directiecomité, was het moeilijk, vanwege de timing, om een buitengewone algemene vergadering samen te roepen. Spreker geeft toe dat dit de meest geschikte oplossing was geweest die ook het meest in overeenstemming was met de statuten.
De nieuwe bestuurders verzochten dus de Vaste Raad een uitspraak te doen want dit is het meest representatieve en democratische orgaan binnen het ambt. Het verzoek aan de afgevaardigden van de Vaste Raad was heel precies en duidelijk. Bijgevolg konden de afgevaardigden de stemming peilen en contact opnemen met elke deurwaarder om over te gaan tot democratisch overleg. De stemming die hierop volgde binnen de Vaste Raad verliep met kennis van zaken. De deurwaarders hebben nu alle informatie over dit wetsontwerp. Zij weten bovendien dat de stap die de Nationale Kamer heeft genomen enkel het probleem van de territorialiteit betreft. Dit probleem werd ter stemming voorgelegd aan de Vaste Raad.
Wat de stemming betreft, werd gekozen voor een geheime stemming om democratisch te werk te gaan. Bij een naamstemming zouden sommige afgevaardigden beïnvloed kunnen worden of zouden ze geen standpunt durven innemen naargelang van de beslissing van het arrondissement.
De heer Swennen verduidelijkt dat de normale stemming bij naamafroeping gebeurt. Via naamstemming kan men net controleren of de afgevaardigden stemmen in overeenstemming met het standpunt van hun arrondissement. De geheime stemming lijkt a priori democratisch, maar is niet transparant en maakt geen enkele controle van de arrondissementen mogelijk.
Spreker vraagt of de geheime stemming in overeenstemming is met de statuten en met het intern reglement van de Vaste Raad.
De heer Deboulle herinnert eraan dat de geheime stemming in de Vaste Raad dezelfde is als in de algemene vergadering. De naamstemming zorgde in het verleden soms voor problemen. Spreker merkt ook op dat de gerechtsdeurwaarder die een mandaat krijgt van zijn arrondissement, moeilijk tegen dat laatste kan ingaan.
De heer Swennen blijft erbij dat een geheime stemming niet controleerbaar is.
De heer Goeyens voegt er aan toe dat het huishoudelijk reglement bepaalt dat het stemmen geschiedt bij naamafroeping en bij eenvoudige meerderheid. Er is enkel een afwijking indien het persoonsgebonden materies betreft. Ook op verzoek van de gewone meerderheid kan een afwijking worden toegestaan.
Spreker meent dat de stemming die heeft plaatsgevonden op 29 november nietig is. Hij zal dan ook de voorziene rechtsmiddelen aanwenden. Dit is immers een manifeste schending van het huishoudelijk reglement.
De heer Courtois herinnert eraan dat de debatten in het belang van de burger moeten worden gevoerd. Hij stelt vast dat de standpunten van de gerechtsdeurwaarders over dit wetsontwerp verre van unaniem zijn. De burger mag niet het slachtoffer worden van interne onenigheid binnen het ambt. De hoorzitting moet de parlementsleden helpen om goede beslissingen te nemen in het belang van de burger.
Mevrouw Faes sluit zich hierbij aan. Spreekster vraagt een duidelijk standpunt vanwege de gerechtsdeurwaarders. Het lijkt haar bijzonder pijnlijk dat een intern geschil binnen de Nationale Kamer de bovenhand neemt op het inhoudelijk aspect.
De heer Vastersavendts wil terugkeren naar de essentie. In de vorige vergadering werd er geopperd dat de afstand tussen de burger en de gerechtsdeurwaarders te groot werd. De deurwaarder zou in het vervolg ook te veel kilometers moeten doen. Daarom werd een hoorzitting georganiseerd met de experts op het terrein. Het is hier geen kwestie van corporatisme maar het is de taak van de wetgever een beslissing te nemen, in het belang van de rechtzoekende. Waarom zou er een slechtere bereikbaarheid zijn van de kantoren bij schaalvergroting ? Welk verschil voor schuldenaar en schuldeiser brengt het huidige statuut mee ten opzichte van nu ?
De heer Goeyens wijst erop dat, onafgezien van de grootte van de gerechtelijk arrondissementen, een gerechtsdeurwaarder wordt benoemd bij koninklijk besluit. Zijn standplaats wordt echter toegewezen bij ministerieel besluit. Het nieuwe statuut wijzigt niets in dat opzicht. Hoewel de geografische omschrijving van zijn bevoegdheid toeneemt, blijft de plaatselijke betrokkenheid gelijk. In die optiek wil spreker ook grotere organisaties promoten, die echter een plaatselijke verankering behouden. Een samenwerkingsverband met collega's uit een andere gemeente kan interessant zijn, bijvoorbeeld met het oog op de boekhouding. De boekhouding van gerechtsdeurwaarder is ingewikkelder dan de boekhouding van de advocatuur. Bovendien werkt de gerechtsdeurwaarder veel meer met gelden van derden.
De heer Deboulle benadrukt dat, indien men de huidige regels van territoriale bevoegdheid behoudt, niets de deurwaarders in de weg staat om associaties op te richten om hun taak te verlichten. Deurwaarders kunnen samenwerken en daarbij hun respectievelijke woonplaats behouden.
Indien de arrondissementen worden uitgebreid, zal de niet-geassocieerde deurwaarder een werkingsgebied hebben met een oppervlakte die drie keer zo groot kan zijn in vergelijking met de omvang van de huidige arrondissementen. Gelet op de huidige zware administratieve en ingewikkelde taken, betwijfelt spreker of een deurwaarder een dergelijk werkingsgebied aankan waarbij hij ook beschikbaar blijft voor de rechtzoekende die hem in zijn kantoor wil spreken. De omvang van die opdracht voor de deurwaarders moet niet geminimaliseerd worden. Wat spreker betreft, zijn er dagelijks een tiental rechtzoekenden die naar zijn kantoor in Charleroi komen, waar een dagelijkse permanentie wordt georganiseerd.
Spreker vreest dat kantoren zich zullen moeten associëren of zelfs verdwijnen indien de omvang van de arrondissementen wordt uitgebreid. De kleine kantoren zullen immers niet meer in staat zijn al hun opdrachten uit te voeren. Vooral de kantoren die ver van stadscentra liggen, zullen worden getroffen.
De heer Vastersavendts oppert dat bij elke tussenkomst steeds weer wordt verwezen naar de complexiteit voor de gerechtsdeurwaarders. De vraag betreft echter vooral de gevolgen voor de persoon die gebruik zal maken van de diensten van de gerechtsdeurwaarder. Spreker meent dat de voorliggende geografische omschrijving geen grotere afstand zal creëren, vermits de standplaats verplicht is. Wat is vandaag de sanctie bij een postbuskantoor ? Wat is de sanctie in het nieuwe statuut ? Spreker verwijst ook naar de mogelijkheden die reeds vandaag bestaan; er zijn reeds samenwerkingsverbanden, zelfs in het Brusselse. In Kortrijk bijvoorbeeld is er één enkel kantoor.
De heer Courtois meent dat associaties logischerwijs voorkomen in grotere steden. Het probleem situeert zich echter vooral bij de kleinere arrondissementen, zowel in het Noorden als in het Zuiden van het land.
De heer Deboulle wijst erop dat de Nationale Kamer akkoord gaat met het ontwerp van statuut voor gerechtsdeurwaarders. Dankzij de nieuwe tuchtregels kan er worden opgetreden tegen de spookkantoren die de heer Vastersavendts ter sprake bracht.
Wat het probleem van de associaties betreft, verduidelijkt de heer Deboulle dat dit voornamelijk in de grote steden voorkomt. Het gaat om vrijwillige en niet om gedwongen associaties. De vrees bestaat dat door een uitbreiding van de arrondissementen heel wat gerechtsdeurwaarders genoodzaakt zouden zijn, zich te associëren. Ze zullen immers niet in staat zijn het volledige arrondissement te bestrijken.
Mevrouw Faes blijft erbij dat de complexiteit van de BTW-plicht een vals argument is om te pleiten voor schaalvergroting. Verder is spreekster het niet eens met de bewering dat BTW voor gerechtsdeurwaarders complexer zou zijn dan voor advocaten. De suggestie om apart te blijven werken, maar samen te werken voor de boekhouding lijkt haar niet realistisch.
De heer Courtois vraagt te bevestigen dat de meerderheid van de gerechtsdeurwaarders ermee akkoord gaat om de huidige omvang van de arrondissementen te behouden.
De heer Deboulle bevestigt dit.
De heer Vastersavendts meent dat de burger centraal moet staan. Hij heeft de indruk dat de gerechtsdeurwaarder geen grote verplaatsingen wil doen, maar ook vandaag reeds is dat het geval. Binnen eenzelfde arrondissement, worden ook vandaag reeds de zaken verdeeld. Vaak stuurt men de aktes ter betekening door aan de gerechtsdeurwaarder die in de gemeente zelf is gevestigd. De nieuwe geografische omschrijving zal hier niets aan veranderen. Spreker is voorstander van de verruiming van het gebied, en dit met het oog op een betere werking. Spreker vraagt zich af wat het standpunt is van de Nederlandstalige gerechtsdeurwaarders betreffende het globale statuut. Zijn deze voor of tegen ?
De heer Deboulle antwoordt dat er wat het statuut van de gerechtsdeurwaarders betreft geen misverstand kan bestaan. Iedereen gaat op dat punt akkoord met het wetsontwerp. De deurwaarders zijn het echter niet eens met de nieuwe geografische indeling die wordt voorgesteld. Spreker gelooft niet dat grotere arrondissementen de toestand in de praktijk zal vergemakkelijken.
De heer Deboulle wijst erop dat zijn kantoor zich in Charleroi bevindt. Spreker verklaart dat, zelfs wanneer men de arrondissementen groter maakt, hij zich niet naar Doornik zal verplaatsen om een akte te betekenen, wegens de verre verplaatsingen dat dit met zich brengt. Spreker betwijfelt of de rechtzoekende beter bediend zal worden wanneer men de deurwaarder verplicht dergelijke verplaatsingen te maken. Spreker vraagt zich tevens af hoe die verplaatsingen getarifeerd zullen worden.
Mevrouw Faes heeft een andere ervaring dan de heer Vastersavendts. Zij werkt als advocaat samen met een vaste gerechtsdeurwaarder, die binnen het arrondissement alle akten zelf betekent. Ze vindt het belangrijk, naar de uitvoering toe, dat de gerechtsdeurwaarder de mensen kent. De interactie van een klein kantoor met de burger is beter. Grotere kantoren zullen zich sowieso in grotere steden lokaliseren, waardoor het contact verloren gaat. Spreekster meent dat dit een kwaliteitsverlies zal teweegbrengen.
De heer Vastersavendts gaat hiermee niet akkoord.
De heer Courtois denkt dat men een tussenoplossing moet vinden om uit de impasse te raken. Kan men een onderscheid maken tussen de situatie in de grote stedelijke centra en die in de kleine arrondissementen ? Men zou een onderscheid kunnen maken in de indeling van de kleine arrondissementen.
De heer Vastersavendts meent dat de negatieve reacties van de gerechtsdeurwaarders vooral voortvloeien uit corporatistische overwegingen en een soort koudwatervrees. De taak van de wetgever is de toegankelijkheid naar de burger toe te beschermen. Deze zorg zit in het volledige voorgestelde statuut. Men moet niet één enkel aspect uit het statuut lichten. Ook vandaag zullen de deurwaarders geen honderd kilometer rijden. In het arrondissement Kortrijk is er ook vandaag slechts één kantoor.
De heer Courtois zoekt naar een compromis.
De minister vreest dat het voorgestelde compromis de toets van het gelijkheidsbeginsel niet zal doorstaan. Men kan voor welbepaalde entiteiten geen andere invulling voorzien.
De minister besluit dat er klachten zijn omdat de deurwaarder zijn standplaats krijgt op een bepaalde plaats, maar dit niet altijd wordt gerespecteerd. En juist omdat men deze regel niet altijd respecteert, wil men naar kleinere arrondissementen gaan. Spreekster heeft moeite met deze redenering. Indien een gerechtsdeurwaarder zijn standplaats niet respecteert, moet men hem sanctioneren, en niet naar kleinere entiteiten gaan. Spreekster heeft het gevoel dat men naar kleine entiteiten wil gaan, juist omdat er misbruiken zijn tegen het koninklijk besluit dat de standplaats bepaalt.
De nabijheid bij de burger is belangrijk. Men zou best garanderen dat de standplaats wordt gerespecteerd. Indien men hiervoor een sanctie inschrijft, zal een groot deel van de koudwatervrees wegvallen.
De heer Swennen verwijst naar de postbuskantoren. Het nieuwe statuut bepaalt meer en strengere mogelijkheden inzake tucht, zodanig dat men hiertegen kan optreden.
Met betrekking tot de schaalvergroting, verwijst spreker naar de wet op de gerechtelijke arrondissementen die onlangs is goedgekeurd en waar eenzelfde schaalvergroting heerst.
Waarom zou men hier in een uitzondering voorzien ?
Mevrouw Faes begrijpt het argument van de schaalvergroting bij de hervorming van het gerechtelijk landschap. Daar gaat het echter over de organisatie van Justitie op zich. Schaalvergroting bij de gerechtsdeurwaarders brengt het risico mee dat de burger meer zal moeten betalen indien de deurwaarder meer kilometers aflegt.
De minister werpt op dat de reisvergoedingen niet omhoog gaan. Het argument van de vorige spreekster klopt dus niet en de kosten worden niet afgewenteld op de burger.
De minister stelt voor in de wet in te schrijven dat de spreiding van de standplaats door de Koning wordt bepaald in functie van de bereikbaarheid van de gerechtsdeurwaarder voor de rechtsonderhorige. Bij overtreding wordt de gerechtsdeurwaarder als ontslagnemend beschouwd. Dientengevolge kan de minister van Justitie na advies van de rechtbank aan de Koning voorstellen hem te vervangen. Aldus is de deurwaarder verplicht die nabijheid te eerbiedigen. Men zou tevens kunnen voorzien in een evaluatie na één jaar.
De voorgestelde procedure bestaat reeds vandaag, maar nu is er geen sanctie bepaald.
Men blijft hierdoor ook in de filosofie van de schaalvergroting.
Mevrouw Faes meent dat men de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen niet kan vergelijken met de hervorming van het statuut van gerechtsdeurwaarders of met hervormingen op het vlak van de advocatuur. Het is niet omdat men schaalvergroting wil in de organisatie van het justitieel apparaat, dat deze schaalvergroting moet worden doorgetrokken. Wat met vrij ondernemerschap en organisatie ? Waarom zouden deurwaarders verplicht worden tot schaalvergroting en samenwerkingsverbanden ?
Mevrouw Van Hoof wenst verduidelijking over het door de minister voorgestelde compromis. Ook vandaag hoeft men zich reeds te houden aan de toegewezen standplaats. Het enige verschil is dus de sanctie ?
De minister bevestigt dat het verschil is dat de procureur des Konings nu reeds wel de bevoegdheid had, maar geen sanctie kon toepassen. Met het nieuwe voorstel dreigt de deurwaarder zijn titel te verliezen.
De heer Deboulle komt terug op de kwestie van de verplaatsingen die de schuldenaars die zich naar een gerechtsdeurwaarder zullen begeven, zullen worden opgelegd, in de veronderstelling dat men de arrondissementen groter maakt. Dat is een dure zaak voor de schuldenaars die de deurwaarder persoonlijk wil ontmoeten. Voor de rechtzoekende zullen de gevolgen van de hervorming niet positief zijn.
De heer Goeyens vraagt de vergadering voor de gerechtsdeurwaarders een statuut te bepalen dat hun eigen corporatisme zal overstijgen. In het voorliggende wetsontwerp zijn alle middelen aanwezig om een meerwaarde te betekenen voor de rechtzoekende, zowel schuldeiser als schuldenaar.
Mevrouw Defraigne vraagt nadere informatie over de regeling voor de verplaatsingskosten van de gerechtsdeurwaarders. Werkt men met een vast forfaitair bedrag of is het een variabel bedrag, afhankelijk van de afgelegde afstand ?
De heer Deboulle antwoordt dat wanneer men de huidige regeling handhaaft, het forfaitair bedrag voor de verplaatsingen bepaald wordt naargelang van de arrondissementen. Spreker weet niet of het tarief zal worden aangepast om rekening te houden met het vergroten van de arrondissementen.
Mevrouw Defraigne leidt daaruit af dat de prijs voor de rechtzoekende identiek is, ongeacht de afstand die de gerechtsdeurwaarder werkelijk heeft afgelegd, zolang hij maar binnen hetzelfde arrondissement blijft.
De heer Deboulle bevestigt dat.
De heer Swennen vindt het een belangrijk gegeven dat men forfaitair te werk gaat. Het vergroten van de arrondissementen zal geen gevolgen hebben inzake de kosten voor de rechtzoekende.
Mevrouw Defraigne vraagt of men de forfaitaire bedragen samentelt wanneer een gerechtsdeurwaarder zich in meer dan een arrondissement verplaatst om een akte te betekenen.
De heer Deboulle antwoordt dat het huidig tarief vastligt per gerechtelijk arrondissement. Hij weet niet of men dat tarief zal aanpassen na de hervorming van het statuut. Hij weet niet of men de forfaitaire vergoedingen zal kunnen cumuleren. Wat er ook van zij, wanneer men toestaat dat men de forfaitaire vergoedingen cumuleert, dreigt dat een dure zaak te worden voor de rechtzoekende.
Mevrouw Faes vraagt duidelijkheid over de kosten. Het mag niet de bedoeling zijn de kosten binnen afzienbare tijd te verhogen. Het belangrijkste argument blijft volgens spreekster dat de kleine kantoren verplicht zullen worden een samenwerkingsverband aan te gaan. Het zal voor hen onmogelijk zijn tegen een forfaitair bepaalde prijs een hoog aantal kilometers te doen.
De heer Vastersavendts verwijst naar de huidige situatie. Het blijft belangrijk voor de burger dat hij beroep kan doen op een lokale deurwaarder. Wie achteraf betekent is niet belangrijk voor de burger.
Spreker verwijst naar de overstap van kantonnaal naar arrondissementeel niveau in 1967. Ook dan bestond er een enorme koudwatervrees vanwege de deurwaarders.
De heer Deboulle preciseert dat wanneer een gerechtsdeurwaarder een dossier naar een correspondent van een ander arrondissement verzendt, het voor de schuldenaar gemakkelijker is zich naar de correspondent te verplaatsen. In verband met de hervorming van 1967 denkt spreker dat men in die tijd is overgestapt van een kantonnaal naar een arrondissementeel niveau op mensenmaat. Wanneer men de arrondissementen groter maakt, zal dat niet meer het geval zijn.
Mevrouw van Hoof vraagt of de forfaitaire vergoeding ook geldt wanneer de deurwaarder een taak uitoefent waarvoor hij niet het monopolie heeft, bijvoorbeeld als incassobureau.
De minister antwoordt dat de tarieven niet gelden voor de minnelijke invorderingen. Gerechtsdeurwaarders mogen trouwens geen kosten aanrekenen naar consumenten toe bij minnelijke invordering; dit is bij wet verboden. Enkel wat in het contract bepaald is tussen schuldeiser en schuldenaar mag worden aangerekend.
De heer Courtois denkt dat men de zaak van de kosten wanneer een gerechtsdeurwaarder zich van het ene arrondissement naar het andere verplaatst, moet ophelderen.
De minister verwijst naar het door haar geformuleerde voorstel om een wettelijke sanctie in te schrijven voor postbuskantoren, om op die manier de nabijheid van de gerechtsdeurwaarder bij de burger te garanderen. De standplaatsen worden in de wet verankerd. Een evaluatie van de schaalvergroting kan worden ingeschreven. Dit voorstel bouwt ook een zekere garantie in voor de kleinere kantoren. Ook de toets van de grondwettelijkheid moet geen probleem zijn. De minister wenst te weten of hierover nog vragen of opmerkingen bestaan.
Mevrouw Faes meent dat het voorstel van de minister wel tegemoetkomt aan de postbuskantoren, maar niet aan het probleem van het voortbestaan van de kleinere kantoren. Waar ze nu vrij zijn al dan niet beroep te doen op collega's in het arrondissement, zal dat bij schaalvergroting niet het geval zijn. Ook het argument van de boekhouding gaat niet op.
IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING
Artikel 1
Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.
Artikel 2
Amendementen nrs. 13 en 14
Mevrouw Defraigne en de heer Courtois dienen amendement nr. 13 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2) dat strekt om het voorgestelde artikel 509, § 1, derde lid, te vervangen. De indieners zijn geen voorstander van een territoriale spreiding van de gerechtsdeurwaarders op basis van provinciale arrondissementen. Ze stellen bijgevolg voor de gerechtsdeurwaarders te verdelen in groepen van kantons waarvan de grootte overeenkomt met die van de huidige gerechtelijk arrondissementen.
Mevrouw Defraigne en de heer Courtois dienen amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2) dat strekt om in de voorgestelde artikelen 509 tot 555quater de woorden « het (gerechtelijk) arrondissement » te vervangen door de woorden « (de) groep van (gerechtelijke) kantons ». Men verwijst naar de schriftelijke verantwoording van amendement nr. 13.
Amendementen nrs. 1 en 2
Mevrouw Faes dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2) dat ertoe strekt de bevoegdheid van de verenigde benoemingscommissies voor de benoeming van kandidaten-gerechtsdeurwaarders te beperken tot gerechtsdeurwaarder-titularis tot het bestuurlijk arrondissement Brussel en niet het gerechtelijk arrondissement Brussel; de bevoegdheid van de Nederlandstalige benoemingscommissie wordt uitgebreid tot het bestuurlijk arrondissement Halle-Vilvoorde.
Mevrouw Faes dient amendement nr. 2 in (stuk senaat nr. 5-2315/2) betreffende de samenstelling van de benoemingscommissie. Voor het overige verwijst de indienster naar de verantwoording bij het amendement.
Amendement nr. 15
Mevrouw Defraigne en de heer Courtois dienen amendement nr. 15 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2), dat strekt om in het voorgestelde artikel 516 de woorden « (het gerechtelijk) arrondissement » te vervangen door de woorden « (de) groep van (gerechtelijke) kantons ».
Men verwijst naar de verantwoording van amendement nr. 13.
Amendementen nrs. 23 en 24
De regering dient amendement nr. 23 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2) dat strekt om het voorgestelde artikel 516, tweede lid, aan te vullen met de volgende volzin : « Bij overtreding wordt de gerechtsdeurwaarder als ontslagnemend beschouwd; dientengevolge kan de minister van Justitie, na advies van de rechtbank, aan de Koning voorstellen hem te vervangen. »
De regering dient amendement nr. 24 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2) dat strekt om in het voorgestelde artikel 518 van het Gerechtelijk Wetboek een nieuw lid in te voegen. Het lid voorziet erin dat de Koning de spreiding van de standplaatsen bepaalt, rekening houdend met de bereikbaarheid van de deurwaarders voor de rechtzoekende.
Met het oog op de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van de deurwaarder, zowel voor de schuldenaar als voor de opdrachtgever, is het belangrijk dat hij zijn door de minister toegewezen standplaats respecteert. Indien de deurwaarder zijn kantoor zou vestigen in een andere gemeente, wordt hij als ontslagnemend beschouwd. De minister kan dan, na advies van de rechtbank, aan de Koning voorstellen hem te vervangen. Deze verregaande sanctie wordt in de wet verankerd, in artikel 516, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek..
Verder wordt ook het principe van de geografische spreiding van de standplaatsen in de wet ingeschreven, en dit in artikel 518 van het Gerechtelijk Wetboek.
Het is immers belangrijk voor de rechtsonderhorige dat de bereikbaarheid optimaal wordt gegarandeerd.
De heer Mahoux vraagt of de voorgestelde straffen tuchtrechtelijk dan wel van openbare orde zijn.
Spreker wijst er ook op dat het voorgestelde artikel 516, tweede lid, vrij algemeen geformuleerd is. Het bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder « bij overtreding » als ontslagnemend wordt beschouwd. Hoe moet men dat concreet interpreteren ?
Tot slot waarschuwt spreker voor het risico dat de voorgestelde sanctie een effect heeft dat tegengesteld is aan de doelstelling. Wat gewaarborgd moet worden, is een goede territoriale spreiding van de kantoren, zodat de gerechtsdeurwaarders zich dicht bij de rechtzoekenden bevinden.
De minister antwoordt dat de vooropgestelde sanctie van openbare orde is. Het is geen tuchtstraf.
De gerechtsdeurwaarder is verplicht zijn kantoor te vestigen op de plaats die in het koninklijk besluit van benoeming is vastgelegd. Indien hij zich in een andere gemeente vestigt, dan is de deurwaarder in overtreding met het benoemingsbesluit. Spreekster denkt dat dit systeem een evenwichtige geografische spreiding van de kantoren en de toegankelijkheid ervan voor de rechtzoekenden zal waarborgen.
De amendementen nrs. 23 en 24 reiken instrumenten aan waarmee de minister van Justitie zal kunnen reageren wanneer een gerechtsdeurwaarder zich in een andere gemeente vestigt dan die welke in het benoemingsbesluit is vooropgesteld.
De minister onderstreept dat de voorgestelde procedure de procedure is die voor de notarissen geldt en die in de praktijk voldoening schenkt. Klachten omdat een notaris de in het benoemingsbesluit vooropgestelde vestigingsplaats niet in acht neemt, zijn zeer zeldzaam.
Spreekster denkt dat het amendement een antwoord biedt op de vrees die tijdens de bespreking is geuit, namelijk dat de deurwaarderskantoren zich zouden concentreren in de grote steden van het provinciaal arrondissement. Een dergelijke concentratie zou inderdaad nefast zijn voor de rechtzoekende. De amendementen garanderen een goede geografische spreiding, terwijl men toch coherent blijft met de reorganisatie van de gerechtelijke arrondissementen op provinciale basis, zoals ze door het Parlement werd goedgekeurd.
Mevrouw Defraigne begrijpt de bekommernis tegemoet te komen aan de eis van bereikbaarheid. Aldus wil men controlemiddelen invoegen en ook een sanctie indien deze bereikbaarheid niet wordt nagekomen. Op dat vlak zijn de ingediende amendementen interessant.
Nochtans komt het spreekster voor dat zij geen precisering verschaffen met betrekken tot de kosten van de gerechtsdeurwaarder. Kan de minister garanderen dat deze niet worden verhoogd ? Gaat het wel degelijk om een forfait per arrondissement ? De rechtzoekende dient al hogere kosten te betalen, gelet op de invoering van de BTW-plicht voor de advocaten.
Mevrouw Faes sluit zich hierbij aan en wijst erop dat de rechtzoekende, wegens de grotere arrondissementen, zich verder zal dienen te verplaatsen.
Wat betreft de territoriale bevoegdheidsomschrijving, beaamt spreekster, na onderzoek op het terrein, dat de meningen van de gerechtsdeurwaarders, zowel aan Nederlandstalige als aan Franstalige zijde, verdeeld zijn. Er zijn evenveel deurwaarders voor als tegen de uitbreiding.
Spreekster steunt het amendement van de regering dat de postbuskantoren sanctioneert. Wel vraagt zij zich af om het woord « kan » niet beter vervangen wordt door het woord « zal ». Zoals nu geformuleerd, is de sanctie vrijblijvend.
Misschien is er ook nog een ander compromis mogelijk. Zo stelt spreekster voor de arrondissementen uit te breiden zoals voorzien, echter met uitsluiting van de private personen.
Het zijn trouwens meestal de natuurlijke personen die zich naar het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verplaatsen, om betalingsfaciliteiten te vragen, hun situatie te bespreken, informatie te vragen, enz., dit kadert ook in de visie van de minister, namelijk het behoud van een Justitie dicht bij de burger.
De minister meent dat dit in de praktijk weinig werkbaar is. Dit zal de zaken nodeloos ingewikkeld maken voor de deurwaarderskantoren.
Mevrouw Faes meent dat de categorie « natuurlijke personen » duidelijk is omschreven. Ook de deurwaarders zelf lijken zich hierin te kunnen vinden.
De minister vreest dat het onderscheid niet te rechtvaardigen valt.
De heer Vastersavendts voegt er aan toe dat dit voorstel misschien de toets met het gelijkheidsbeginsel niet doorstaat.
Wat bijvoorbeeld met een kleine zelfstandige die een EVBA heeft opgericht ? Wat is het verschil tussen de zelfstandige en de eenmanszaak ?
Verder lijkt het spreker geen goede werkwijze van steeds weer uitzonderingen te bepalen.
Wat de deurwaarderskosten betreft, antwoordt de minister dat de forfaits niet zullen worden verhoogd. Het gaat om één forfait per arrondissement, wat ook de af te leggen afstand is. Een vergroting van de arrondissementen komt aldus neer op een vermindering van de kosten.
De heer Verstreken meent dat de amendementen van de regering weinig rekening houden met de kleine kantoren. Door de concurrentie zouden deze mogelijk verdwijnen. Spreker verwijst naar de situatie in Nederland.
Naar de procedure en werkmethode toe, en teneinde snel en efficiënt voortgang te maken, stelt de minister voor de amendementen nrs. 23 en 24 in te trekken en in te dienen in de Kamer, op het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake Justitie (stuk Kamer, nr. 53-3149). Aldus kan het voorliggend wetsontwerp niet geamendeerd worden goedgekeurd, en verbindt de minister er zich toch toe de inhoudelijke wijzigingen voorgesteld in de regeringsamendementen aan te brengen.
Amendement nr. 5
De heren Anciaux en Swennen dienen amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2), dat strekt om het voorgestelde artikel 519, § 3, eerste lid, aan te vullen om onwerkdadige beslagleggingen te voorkomen en de schuldeiser te responsabiliseren.
Amendement nr. 7
De heren Anciaux en Swennen dienen amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2), dat strekt om het voorgestelde artikel 522, § 1, aan te vullen. De indieners willen dat de deurwaarders op hun akte duidelijk en begrijpelijk het bedrag vermelden van de kosten die worden aangerekend.
Amendementen nrs. 8 en 18
De heer Deprez c.s. dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2), dat strekt om het voorgestelde artikel 535, eerste lid, te vervangen. De indieners stellen voor dat niet langer de provinciale raad, maar de Vaste Raad van de Nationale Kamer van de gerechtsdeurwaarders kennis neemt van de tuchtzaken.
De heer Deprez c.s. trekt amendement nr. 8 in ten voordele van amendement nr. 18 (stuk Senaat, nr. 5-2135/2). Amendement nr. 18 strekt om de tuchtbevoegdheid aan het Directiecomité van de Nationale Kamer van de gerechtsdeurwaarders te verlenen.
De minister verklaart het principe dat in de amendementen nrs. 18 tot 20 wordt voorgesteld, te steunen. Wat de procedure betreft, verwijst ze naar haar vroegere verklaringen. Uit efficiëntie-overwegingen lijkt het beter de voorgestelde wijzigingen in te voegen in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake Justitie, dat in de Kamer van Volksvertegenwoordigers behandeld wordt. De minister vraagt de indieners de amendementen nrs. 18 tot 20 in te trekken. In ruil verbindt ze zich ertoe amendementen met hetzelfde doel, in te dienen op wetsontwerp nr. 53-3149.
Amendementen nrs. 9 en 19
De heer Deprez c.s. dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2), dat strekt om het voorgestelde artikel 536 te vervangen. De indieners stellen voor dat het de voorzitter van de Nationale Kamer is die de deurwaarder aan wie in een tuchtprocedure een feit ten laste wordt gelegd, daarvan schriftelijk op de hoogte brengt.
De heer Deprez c.s. trekt amendement nr. 9 in ten voordele van amendement nr. 19 (Stuk. Senaat nr. 5-2135/2). Amendement nr. 19 strekt om de verslaggever van de Nationale Kamer de taak te geven de deurwaarder aan wie in een tuchtprocedure een feit ten laste wordt gelegd, schriftelijk op de hoogte te brengen.
Amendementen nrs. 10 en 20
De heer Deprez c.s. dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2) dat strekt om het voorgestelde artikel 537, § 2, te vervangen. De indieners stellen voor de tuchtprocedure aan te passen om rekening te houden met hun principieel standpunt dat strekt om de behandeling van de tuchtklachten te verplaatsen van het niveau van het arrondissement naar het niveau van de Nationale Kamer.
De heer Deprez c.s. trekt amendement nr. 10 in ten voordele van amendement nr. 20 (stuk Senaat, nr. 5-2135/2). Amendement nr. 20 vloeit voort uit amendement nr. 18, dat strekt om de tuchtbevoegdheid inzake klachten toe te wijzen aan het directiecomité van de Nationale Kamer van de gerechtsdeurwaarders.
Amendementen nrs. 11, 12 en 21
De heer Deprez c.s. dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2) dat strekt om in het voorgestelde artikel 543, derde lid, de woorden « de syndicus van de arrondissementskamer » te vervangen door de woorden « de voorzitter van de Nationale Kamer ». Dit amendement vloeit voort uit amendement nr. 8 van dezelfde indieners.
De heer Deprez c.s. dient amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2) dat strekt om in het voorgestelde artikel 543 het eerste lid te vervangen en het vierde lid te doen vervallen. De indieners willen dat de klager, alsook de deurwaarder aan wie een feit ten laste wordt gelegd automatisch op de hoogte worden gebracht van de tuchtbeslissing die werd uitgesproken.
De amendementen nrs. 11 en 12 worden ingetrokken ten voordele van amendement nr. 21 (stuk Senaat, nr. 5-2315/2). Amendement nr. 21 past de procedure van mededeling van de tuchtbeslissing aan om rekening te houden met de rol die aan de verslaggever van de Nationale Kamer wordt gegeven.
Amendementen nrs. 16 en 17
Mevrouw Defraigne en de heer Courtois dienen amendement nr. 16 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2), dat strekt om in het voorgestelde artikel 549 het woord « arrondissementskamer » te vervangen door de woorden « kantonnale kamer » en de woorden « het arrondissement » door de woorden « de groep van kantons ». Dit amendement vloeit voort uit amendement nr. 13 van dezelfde indieners.
Mevrouw Defraigne en de heer Courtois dienen amendement nr. 17 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2), dat strekt om in het voorgestelde artikel 549, § 1, tweede lid, de zin « Voor de toepassing van § 2 wordt hun aantal gerechtsdeurwaarders samen vastgesteld » te doen vervallen. Dit amendement vloeit voort uit amendement nr. 13 van dezelfde indieners.
Amendementen nrs. 3 et 4
Mevrouw Faes dient amendementen nrs. 3 en 4 in (stuk Senaat nr. 5-2315/2).
Amendement nr. 3 past in het kader van de opwaardering van het statuut van de kandidaat-gerechtsdeurwaarders en laat hen toe te postuleren voor een leidinggevende functie binnen de raad van de arrondissementskamer.
Amendement nr. 4 beoogt de invoering van de pariteit in de raad, teneinde een Franstalig overwicht en de inmenging in Halle-Vilvoorde te temperen.
Artikelen 3 en 4
Over deze artikelen worden geen opmerkingen gemaakt.
Artikel 4/1
Amendement nr. 6
De heren Anciaux en Swennen dienen amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-2315/2) dat ertoe strekt een artikel 4/1 in te voegen in het wetsontwerp. De indieners wensen deze discussie te benutten om de lijst van onbeslagbare goederen zoals bepaald door artikel 1408 van het Gerechtelijk Wetboek, bij te werken. De indieners menen dat de lijst moet worden aangepast aan de maatschappelijke evolutie.
Artikel 5
Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.
Artikel 6
Amendement nr. 22
Mevrouw Van Hoof en de heer Verstreken dienen amendement nr. 22 in (stuk Senaat, 5-2315/2) dat gevolg geeft aan een opmerking van de Raad van State in verband met de overgangsregeling voor de huidige stagiair-gerechtsdeurwaarder. Het amendement bepaalt een overgangsmaatregel waarbij de stage voor zowel de stagiairs die hun stage reeds hebben aangevat of reeds volbracht hebben op de datum van inwerkingtreding.
De minister antwoordt dat er bewust werd geopteerd voor een niet al te ruime overgangsregeling, en dit in het algemeen belang. Een regeling die er toe zou leiden dat alle stagiairs die hun stage hebben aangevat op het ogenblik van de inwerkingtreding, nog onder de oude regeling zouden vallen, zou betekenen dat het vergelijkend examen ten vroegste pas drie jaar na de inwerkingtreding van de wet zou kunnen worden ingevoerd. Er is duidelijk nood aan transparantie en aan rechtszekerheid.
Het vergelijkend examen vormt één van de pijlers van de hervorming en wordt door het amendement onderuit gehaald.
Verder is het ook belangrijk te benadrukken dat het programma van het vergelijkend examen zal worden opgesteld door de op te richten verenigde beroepscommissie, die de nederlandstalige en franstalige benoemingscommissies groepeert. Deze werkwijze laat toe alle stagiairs op een zo uniform mogelijke wijze te beoordelen en draagt bij tot de gelijke behandeling van alle stagiairs. Het is een vooruitgang ten aanzien van het huidige homologatie-examen dat erg verschilt voor Nederlandstaligen en Franstaligen.
Momenteel is de slaagkans relatief laag (amper 60 % in 2012).
Het vergelijkend examen zal ook toegang verlenen tot een opgewaardeerd statuut van kandidaat gerechtsdeurwaarder met meer rechten dan in het huidige systeem.
Dat examen wordt door het amendement gedurende drie jaar geblokkeerd en ontzegt ook de toegang van kandidaat-gerechtsdeurwaarders tot een beter statuut met betere rechten.
Artikelen 7 tot 12
Over deze artikelen worden geen opmerkingen gemaakt.
V. STEMMINGEN
De commissie stemt in met de door de minister voorgestelde procedure. In de definitieve wet zullen de wijzigingen die voorgesteld zijn door de amendementen van de regering nrs. 23 en 24 en de amendementen nrs. 18 tot 20 van de heer Deprez c.s. worden ingevoegd.
Aldus worden alle amendementen van mevrouw Defraigne en de heer Courtois (nrs. 13, 14, 15, 16 en 17), en van de heer Deprez c.s. (nrs. 8, 18, 9, 19, 10, 20, 12, 11 en 21) ingetrokken.
Ook de heren Anciaux en Swennen trekken hun amendementen nrs. 5 tot 7 in, echter op voorwaarde dat de wetsvoorstellen die aan het wetsontwerp ter bespreking werden toegevoegd (stuk Senaat, 5-918, 5-914 en 5-915), niet vervallen en op korte termijn terug worden geagendeerd voor een grondige bespreking.
Mevrouw Faes behoudt haar amendementen (nrs. 1 tot 3). In de Senaat heeft een grondige bespreking van het wetsontwerp plaatsgevonden, met zelfs een hoorzitting en het komt dan ook aan deze instelling toe de tekst af te ronden. Zij kan zich moeilijk vinden in de voorgestelde procedure.
Artikel 1 wordt aangenomen met 7 stemmen bij 2 onthoudingen.
De amendementen nrs. 1 tot 3 worden achtereenvolgens verworpen met 7 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.
Amendement nr. 4 wordt ingetrokken.
De artikelen 2 tot 12 worden achtereenvolgens aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
VI. VERKLARINGEN VOOR DE EINDSTEMMING
Mevrouw Faes verklaart dat ze zich zal onthouden bij de eindstemming. Eerst en vooral is zij verheugd over de invoering van een duidelijk statuut voor de gerechtsdeurwaarders. Anderzijds betreurt zij dat voorliggend wetsontwerp nog tal van onvolkomenheden bevat en op vele vlakken een gemiste kans is, bijvoorbeeld op het vlak van de e-deurwaarder. Ook wordt geen afdoende oplossing geboden voor de bijzondere problematiek van de territoriale bevoegdheidsomschrijving. Spreekster betreurt dan ook dat de Kamer van volksvertegenwoordigers uiteindelijk zal beslissen over de amendementen die in de Senaat ten gronde werden voorbereid en besproken.
Mevrouw Khattabi wenst eveneens te verklaren dat zij de werkwijze betreurt.
VII. EINDSTEMMING
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Inge FAES. Yoeri VASTERSAVENDTS. | Alain COURTOIS. |
De tekst aangenomen door de commissie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 53-2937/8 — 2013/2014).