5-955/1

5-955/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

12 APRIL 2011


Voorstel van resolutie met het oog op het wereldwijd strafbaar en vervolgbaar stellen van misdrijven tegen het werelderfgoed

(Ingediend door de heer Patrick De Groote c.s.)


TOELICHTING


1. Inleiding

De hindoetempel van Preah Vihear in het grensgebied tussen Cambodja en Thailand werd in juni 1962 door het Internationaal Gerechtshof in Den Haag toegewezen aan Cambodja, een besluit dat door Thailand wordt betwist, vooral sinds de erkenning op 8 juli 2008 door de Unesco van de tempel als werelderfgoed. Recent in februari 2011 zou een vleugel van de tempel zijn ingestort door artilleriegeschut. Eerder leidde dit tot een gewapend conflict in oktober 2008 en in een beschadiging van de tempel door Thais geschut in april 2009.

Door de opname door de Unesco in 2008 op de lijst van het werelderfgoed onder categorie I, zijnde « een meesterwerk van een creatief menselijk genie », behoort de tempel volgens het Tweede Protocol bij het Verdrag van Den Haag van 14 mei 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, tot het cultuurgoed met « versterkte bescherming » (artikel 10) en zou de tempel aldus van deze bescherming kunnen genieten, mochten de strijdende partijen dit protocol hebben geratificeerd. Cambodja heeft dit Tweede Protocol geratificeerd. Thailand tekende noch ratificeerde het protocol.

Ook het Eerste Protocol (1977) bij de Verdragen van Genève van 1949 die als onderdeel van het internationaal recht de rechtsregels bepalen ten tijde van een gewapend conflict en dewelke ernstige sancties voorziet voor vijandelijke handelingen gericht tegen de historische monumenten, de kunstwerken of plaatsen van eredienst die het culturele of geestelijke erfgoed van de volkeren vormen, werd wel door Cambodja, maar niet door Thailand geratificeerd.

2. Doelstelling

De aanleiding van deze resolutie is weliswaar de beschieting van de eeuwenoude hindoetempel van Preah Vihear in Cambodja door Thailand, maar de resolutie beoogt een ruimere doelstelling dan enkel een veroordeling aan het adres van Thailand. Cultuurgoederen die vallen onder het Verdrag van Den Haag en zijn protocollen, alsook van de aanvullende protocollen van 1977 bij de Verdragen van Genève, moeten omwille van hun onschatbare waarde bijzonder worden beschermd in geval van een gewapend conflict.

De auteur wil dit momentum aangrijpen om de regering aan te zetten om een hernieuwde inspanning te leveren voor het zoeken van internationale steun voor het juridisch beschermen van cultureel erfgoed en de inbreuken hierop te laten sanctioneren bij een gebrek aan een nationale vervolging door het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Voor het beschikkend gedeelte van onderstaande resolutie grijpt de auteur bewust terug naar de resolutie nr. 50-1153 van 15 maart 2001 betreffende de vernietiging van kunstwerken in Afghanistan van Danny Pieters, Daniel Bacquelaine, Hugo Coveliers, Claude Eerdekens, Fred Erdman, Jacques Lefèvre, Yves Leterme en Jef Tavernier, unaniem goedgekeurd door de Kamer, naar aanleiding van de vernietiging van de eeuwenoude Boeddhabeelden uit de zesde eeuw in Grieks-boeddhistische stijl in Afghanistan door de Taliban.

De dreigende schade aan Preah Vihear toont aan dat de resolutie uit 2001 niets van zijn actualiteitswaarde heeft verloren en ze illustreert tevens dat de aandacht wegebt naarmate de bedreiging is verdwenen of het erfgoed is vernietigd. Daarom vragen de auteurs een campagne om de huidige rechtsmiddelen te versterken door een campagne op internationale fora te voeren tot ratificatie van het Eerste Protocol van 1999 bij de Verdragen van Genève van 1949 en het Tweede Protocol van 1999 bij het Verdrag van Den Haag van 1954 zodat de bescherming van cultureel erfgoed universeel wordt en/of om de verdragen aan te vullen met een protocol dat een grotere rechtsbescherming van cultureel erfgoed biedt tegen diefstal, plundering of vandalisme.

3. Het verdrag van Den Haag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict en het (Eerste) Protocol bij het verdrag

Het verdrag van Den Haag en zijn protocollen beschermt roerende of onroerende cultuurgoederen wegens hun onschatbare waarde in het bijzonder in geval van een gewapend conflict. Samen met het verdrag werd ook een Eerste Protocol ondertekend. België ondertekende het Verdrag van Den Haag bij de opstelling ervan op 14 mei 1954. Het werd goedgekeurd bij wet van 10 augustus 1960 en het trad in werking op 16 december 1960. Eind februari 2010 hadden honderddrieëntwintig Staten het Verdrag van Den Haag ondertekend en honderd Staten het Eerste Protocol.

De bescherming van culturele goederen door het verdrag omvat zowel de beveiliging als de eerbiediging, door de verdragsluitende Staten, van goederen die zich op hun grondgebied of op dat van een andere staat bevinden. De verdragsluitende Staten hebben de plicht om desgevallend reeds in vredestijd de culturele goederen die zich op hun grondgebied bevinden te beveiligen tegen voorzienbare gevolgen van een gewapend conflict. De goederen worden beschermd tegen iedere vijandelijke daad, zoals diefstal, plundering of vandalisme. Het verdrag verbiedt ook uitdrukkelijk elk gebruik van die goederen voor doeleinden die hen aan vernieling of beschadiging zouden kunnen blootstellen in geval van een gewapend conflict.

Samen met het verdrag werd een Eerste Protocol ondertekend. Daarin staat dat de verdragssluitende staten geen culturele goederen mogen uitvoeren uit de door hen bezette gebieden. Die staten moeten bovendien alle vereiste maatregelen treffen om dergelijke uitvoer door wie ook te voorkomen.

4. Het Eerste Protocol van 1977 bij de Verdragen van Genève van 1949

In 1977 werden de Verdragen van Genève aangevuld met drie protocollen. Het Eerste Aanvullend Protocol beschermt slachtoffers van internationale gewapende conflicten. Hierin is er aandacht voor cultureel en religieus erfgoed.

Artikel 53 van het Eerste Aanvullend Protocol beschermt « culturele goederen en plaatsen van eredienst, onverminderd de bepalingen van het Verdrag van Den Haag van 14 mei 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict en van andere op deze bescherming betrekking hebbende internationale akten is het verboden : a) vijandelijke handelingen te verrichten, gericht tegen de historische monumenten, de kunstwerken of plaatsen van eredienst die het culturele of geestelijke erfgoed van de volkeren vormen; b) dergelijke goederen te gebruiken ter ondersteuning van de militaire inspanning; c) represailles tegen dergelijke goederen te nemen. »

Artikel 85, § 4, d, omschrijft het « doen van aanvallen op duidelijk als zodanig herkenbare historische monumenten, kunstwerken of plaatsen van eredienst die het culturele of geestelijke erfdeel van de volkeren vormen en waaraan een bijzondere bescherming is verleend door een speciale regeling, bijvoorbeeld in het kader van een bevoegde internationale organisatie, wanneer daarvan verwoesting op grote schaal het gevolg is, er geen bewijs bestaat van schending door de tegenpartij van artikel 53, letter b), en wanneer zodanige historische monumenten, kunstwerken en plaatsen van eredienst niet in de onmiddellijke nabijheid van militaire doelen zijn gelegen; » als een ernstige inbreuk.

5. Het Tweede Protocol bij het Verdrag van Den Haag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict van 14 maart 1999

Het waren voornamelijk de opzettelijke vernietiging van de Mostarbrug in november 1993 en de bombardementen op de oude stad van Dubrovnik in 1991 die een extra aanzet gaven tot deze aanvulling van het Verdrag van Den Haag in 1999 (1) . Strijdende partijen, zowel bij internationale als bij interne conflicten, vielen in de loop van de geschiedenis soms doelbewust musea en monumenten aan om schade toe te brengen aan de identiteit, de cultuur en de geschiedenis van de beschaving van hun tegenstanders. Het cultureel erfgoed is immers de uiting van de identiteit van een volk. Sinds 1993 vonden bijeenkomsten van deskundigen van de Unesco en andere intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties plaats en ook vergaderingen van de verdragsluitende Staten, wat leidde tot een tweede protocol.

Het Verdrag en het Eerste Aanvullend Protocol uit 1954 had immers tal van tekortkomingen. In gebieden waar oorlogsgeweld voorkwam, bleek het verdrag nauwelijks te werken, onder meer door het ontbreken van meer uitgewerkte bepalingen inzake sancties en van een duidelijke definitie van « dwingende militaire noodzaak » (artikel 6).

Het Tweede Protocol voert regels in aangaande de strafbaarheidstelling en strafrechtelijke vervolging van inbreuken op het protocol en het verdrag (artikel 15). Zo wordt voorzien in een individuele verantwoordelijkheid bij inbreuken. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de « gewone » culturele goederen in de zin van het verdrag en de culturele goederen die een « versterkte bescherming » genieten.

België was één van de negenendertig landen die het protocol in 1999 ondertekenden en de Belgische ratificatie ging in op 13 oktober 2010.

6. Het probleem van de universaliteit van het Tweede Protocol

Het Tweede Protocol was een compromis. Het diende te zorgen voor een grotere doeltreffendheid, zonder evenwel de universele doelstelling van de tekst in het gedrang te brengen, inzonderheid ten opzichte van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en China die geen partij zijn bij het Verdrag van Den Haag, maar tijdens de onderhandelingen kennis hebben gegeven van hun voornemen ertoe toe te treden (2) . We moeten echter vaststellen dat geen van de drie partijen het Protocol intussen hebben geratificeerd.

De universaliteit is echter van groot belang. Het Tweede Protocol biedt zeer weinig bescherming wanneer één van de strijdende partijen het verdrag niet heeft geratificeerd. Artikel 3, § 2, van het Tweede Protocol bepaalt als toepassingsgebied dat wanneer één van de partijen niet gebonden is aan het Protocol, het Protocol van toepassing blijft op alle partijen, zolang de niet-gebonden partijen de provisies van het Protocol aanvaarden en ze toepassen. Aangezien Thailand het Tweede Protocol nooit heeft geratificeerd, blijft de toepassing van het Protocol afhankelijk van de toepassing ervan door Thailand die het a priori schendt door het cultureel erfgoed Preah Vihear onder schot te nemen. Tot daar het Tweede Protocol.

Ondanks het voorbeeld dat de Verenigde Staten reeds gaf tijdens de Tweede Wereldoorlog door in haar militaire strategieën rekening te houden met het monumentaal erfgoed en een speciale eenheid inzette om tijdens de invasie gestolen kunstvoorwerpen op te sporen, te recupereren en tegen vernietiging te beschermen (3) , is de huidige houding van de Verenigde Staten nogal dubbel. Met het oog op een toetreding van de Verenigde Staten tot het verdrag van Den Haag (en de aanvullende protocollen) werd ingegaan op de vraag van de Verenigde Staten om een uitzondering in te voegen (artikel 16, § 2, b) bij de bestraffing van ernstige schendingen van het Protocol, met name dat de leden van de strijdkrachten en de onderdanen van een Staat die geen partij is bij het Protocol, met uitzondering van de onderdanen die deel uitmaken van de strijdkrachten van een verdragsluitende Staat, niet individueel strafrechtelijk aansprakelijk zijn. Met andere woorden, op vraag van de Verenigde Staten werd het protocol uitgehold in het voordeel van landen die het Protocol niet ratificeren. België oordeelde dan ook bij de ratificatie van dit verdrag dat « hoewel in een interpretatieve verklaring van de voorzitter van de werkgroep met betrekking tot hoofdstuk 4 is gesteld dat zulks een Staat niet belet dergelijke feiten in het nationaal recht strafbaar te stellen, [...] artikel 16, paragraaf 2, b, ertoe [strekt] dat de bepalingen inzake tenlastelegging, uitlevering en wederzijdse rechtshulp in dat geval onwerkzaam zijn » (4) . Bijgevolg heeft België bij de bekrachtiging van het Protocol een verklaring geformuleerd dat België geen rekening houdt met deze uitzondering voor de toepassing van het Protocol in het Belgische recht. België speelde in deze zin een voortrekkersrol.

De resolutie roept België dan ook op om opnieuw een voortrekkersrol te spelen om een campagne op internationale fora te voeren tot ratificatie van het Eerste Protocol van 1999 bij de Verdragen van Genève van 1949 en het de Tweede Protocol van 1999 bij het Verdrag van Den Haag van 1954 zodat de bescherming van cultureel erfgoed echt universeel wordt.

Patrick DE GROOTE
Karl VANLOUWE
Armand DE DECKER
Sabine de BETHUNE
Bert ANCIAUX
Rik DAEMS
Jacky MORAEL
Freya PIRYNS.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. uiteraard in de eerste plaats bezorgd om het lot van onschuldige burgers in oorlogssituaties;

B. oordelend dat het doelbewust schaden van monumenten en erfgoed tot inzet hebben het vernietigen van de identiteit, de cultuur en de geschiedenis van hun tegenstanders;

C. opkomend voor de monumenten die tot ons gemeenschappelijk erfgoed behoren en waarvoor we gemeenschappelijk verantwoordelijkheid dragen ten overstaan van de generaties na ons.

1. veroordeelt de bewuste beschadiging aan het werelderfgoed in oorlogssituaties;

2. roept de regering op om een initiatief ter zake te nemen en onderhandelingen te starten met de andere lidstaten van de Verenigde Naties om het Eerste Protocol van 1977 bij het Verdrag van Genève van 1949 en van het Tweede Protocol van 1999 bij het Verdrag van Den Haag van 1954 universeel te maken, ten einde te komen tot het wereldwijd strafbaar en vervolgbaar stellen van de misdrijven tegen het werelderfgoed.

24 februari 2011.

Patrick DE GROOTE
Karl VANLOUWE
Armand DE DECKER
Sabine de BETHUNE
Bert ANCIAUX
Rik DAEMS
Jacky MORAEL
Freya PIRYNS.

(1) R. O'Keefe, The Protection of Cultural Property in Armed Conflict, Cambridge, University Press, 2006, pp. 236-238; V. Mainetti, « De nouvelles perspectives pour la protection des biens culturels en cas de conflit armé : l'entrée en vigueur du Deuxième Protocole relatif à la Convention de La Haye de 1954 », International Review of the Red Cross, 86, 2004, 854, pp. 337-342.

(2) Senaat, stuk nr. 3-1225/1, blz. 3.

(3) R. Edsel, Rescuing Da Vinci : Hilter and the Nazis stole Europe's great art, Laurel Pub., 2006, 302 p; en R. Edsel, The monuments men : allied heroes, nazi thieves and the greatest treasure hunt in history, Center Street, 2009, 473 p.

(4) Senaat, stuk nr. 3-1225/1, blz. 12.