5-254/1

5-254/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2010

7 OKTOBER 2010


Voorstel van resolutie betreffende de armoedebestrijding

(Ingediend door mevrouw Cindy Franssen c.s.)


TOELICHTING


Net als veel andere Europese landen heeft België te kampen met een stijgende armoedeproblematiek.

In tijden van crisis staat de positie van de zwakste leden van de samenleving vaak het meest onder druk. Dit is ook nu het geval. Daarnaast verhult de huidige economische crisis en de nasleep ervan een meer structureel probleem van stijgende armoede. Ook werkende mensen en mensen uit de middenklasse worden steeds vaker het slachtoffer van armoede. Het wordt daarmee steeds meer duidelijk dat de welvaart die tijdens de afgelopen decennia werd opgebouwd, niet door iedereen gelijk gedeeld wordt. In moeilijke tijden dreigen de ongelijkheden verder te worden bestendigd en bestaat het gevaar dat het nemen van krachtdadige maatregelen wordt uitgesteld.

Volgens de jongste EU-SILC cijfers behoorde 14,7 % (1 op 7 personen) van de Belgische bevolking in 2008 tot de groep met een armoederisico op basis van hun inkomen (1) . Hiermee is het armoedecijfer in België zelfs tijdens de laatste jaren voor de huidige crisis niet gedaald.

Armoederisico België (EU-SILC 2008)

Ann‰e — Jaar 2004 2005 2006 2007 2008
% de la population — % bevolking 14,3 14,7 14,7 15,2 14,7

De cijfers worden er bovendien niet beter op wanneer men de situatie voor enkele risicogroepen bekijkt. Zo groeit 17 % van de kinderen jonger dan zestien jaar in ons land op met een armoederisico. De cijfers lopen nog verder op bij senioren (19 %), laaggeschoolden (23 %), invaliden en chronisch zieken (22,7 %), werklozen (34,8 %), eenoudergezinnen (39,5 %) en niet-Europese migranten (48,7 %). De hier vernoemde cijfers verwijzen naar de inkomenssituatie. Het probleem van de armoede in ons land is echter niet uitsluitend een kwestie van financiële en materiële tekorten bij afzonderlijke personen. Het is een structureel en multidimensionaal probleem.

Cijfers vertellen bovendien hooguit een half verhaal. Achter de armoedecijfers schuilt een erg problematische realiteit waarmee een groot aantal Belgen dagelijks worden geconfronteerd. Veel inwoners van ons land kunnen niet beschikken over een inkomen dat volstaat om een menswaardig leven te leiden. De gevolgen hiervan zijn niet te onderschatten. Toegang tot kwaliteitsvolle huisvesting wordt bemoeilijkt, noodzakelijke medische zorg wordt uitgesteld of zelfs geschrapt, belangrijke basisbehoeften als water of elektriciteit worden onbetaalbaar, enzovoort. Om een einde te stellen aan deze onrechtvaardige praktijken, zijn belangrijke, structurele maatregelen nodig.

De gevolgen van armoede blijven niet beperkt tot louter financiële tekortkomingen. Armoede manifesteert zich als een netwerk van uitsluitingen dat voor de mensen die ermee geconfronteerd worden, het leiden van een leven als volwaardig lid van de samenleving sterk bemoeilijkt, zoniet volledig onmogelijk maakt. Armoede raakt veel mensen maar niet alle mensen op dezelfde manier. Naast structurele maatregelen zijn daarom vaak ook specifieke ingrepen nodig, aangepast aan bepaalde specifieke doelgroepen.

Het armoedeprobleem belangt iedereen aan. Verantwoordelijkheid en solidariteit ten aanzien van zij die onze hulp nodig hebben, behoren immers tot de kernwaarden van ons maatschappelijk model. Bovendien groeit armoede vaak uit van een incidenteel gegeven of een tijdelijk ongeluk tot een structureel probleem dat de levensomstandigheden van hele gezinnen vaak voor meerdere generaties bepaalt. Bekeken op grote schaal, legt deze vicieuze armoedecirkel een hypotheek op de toekomst en de welvaart van onze samenleving. Investeren in de strijd tegen armoede en het doorbreken van deze vicieuze cirkel is bijgevolg ook steeds investeren in de toekomst van mensen, de toekomst van onze economie, onze welvaart en de samenleving in het algemeen.

Deze « investeringen » in de strijd tegen armoede dienen een breed draagvlak te hebben. Hierbij moeten zoveel mogelijk actoren gemobiliseerd worden. Armoede kent geen eenvoudige oplossingen en schikt zich niet naar geografische of communautaire grenzen. Een aanpak van de armoede die haar slaagkansen wil vergroten bevordert best optimaal de samenwerking tussen de verschillende betrokken actoren en dit zowel verticaal als horizontaal, binnen de politiek en erbuiten. Samenwerking tussen verschillende beleidsniveaus en beleidsdomeinen, maar ook tussen beleidsmensen en de verschillende actoren die actief zijn in het middenveld dienen verder uitgebouwd en optimaal benut te worden. Bestaande beleidsinstrumenten voor samenwerking en overleg moeten versterkt worden en lacunes dienen zo snel mogelijk te worden opgevuld. Een structurele ondersteuning van en samenwerking met de partners in het middenveld, waaronder vele gemotiveerde vrijwilligers, blijft noodzakelijk. Een optimale benutting van hun waardevolle werk moet steeds een belangrijk aandachtspunt zijn.

De kwaliteit van het beleid moet ook steeds bewaakt worden. Nog al te vaak missen goedbedoelde initiatieven en geleverde inspanningen hun doel, of leiden ze tot ongewilde mattheuseffecten. Om dit te vermijden, kan de participatie van de armen zelf aan het beleid verder worden gegarandeerd en kunnen de projecten omtrent het inschakelen van opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede en de sociale uitsluiting verder worden gevaloriseerd. Ook een systematische toetsing van beleidsbeslissingen op de mogelijke implicaties voor armoede of sociale inclusie, kan hier een waardevol instrument zijn.

Hoewel armoede principieel een multidimensionaal probleem is, mag het belang van een menswaardig inkomen niet worden onderschat. Om structurele veranderingen te realiseren dient in de eerste plaats gewerkt te worden aan een verbeterde inkomenspositie voor de armen. Tewerkstelling biedt een belangrijke buffer tegen armoede. Via tewerkstelling kunnen mensen hun (inkomens-)positie in de samenleving namelijk zelfstandig versterken, waardoor de nood aan bijkomende inkomensondersteuning in vele gevallen kleiner wordt. Vrijwaring van het aanbod aan kwalitatieve en duurzame jobs is hierbij van groot belang. Daarnaast moet er op toegezien worden dat het aantal « werkende armen » daalt. Ook het voeren van een activeringsbeleid dat voldoende afgestemd is op de kenmerken van specifieke doelgroepen, zoals de langdurig werklozen en mensen die ver van de arbeidsmarkt staan, verdient bijkomende aandacht.

Inzetten op tewerkstelling alleen is echter ontoereikend in de strijd tegen armoede. Een meerderheid van de mensen die in armoede leeft, behoort immers niet tot de beroepsbevolking.

Substantiële inspanningen zijn daarom nodig om ons systeem van uitkeringen en vervangingsinkomens terug af te stemmen op de reële behoeften van de rechthebbenden. Waar onze sociale zekerheid de afgelopen decennia een grote inkomenszekerheid bood, moeten we vaststellen dat dit thans niet altijd het geval is. Bovenop de belangrijke inspanningen die in het kader van de welvaartsenveloppes voor de periodes 2007-2008 en 2009-2010 zijn geleverd, dringen zich ook in de toekomst bijkomende substantiële verhogingen en structurele welvaartsaanpassingen op. Dit niet alleen met als doel voor iedereen in een menswaardig inkomen te voorzien dat boven de armoedegrens ligt, maar ook met als doel dit inkomen blijvend aan het actuele welvaartsniveau te koppelen. Het vastleggen en de verdeling van welvaartsenveloppe 2011-2012, na advies van de Studiecommissie voor de Vergrijzing en de sociale partners, is hierbij voor de regering een onontbeerlijk instrument. Tevens mag ook een versterking van de pensioenen niet over het hoofd gezien worden.

Daarnaast verdient een hervorming van de fiscaliteit naar een eerlijker, eenvoudiger en transparanter systeem met meer oog voor de situatie van de laagste inkomensklassen prioritaire aandacht en dient de strijd tegen de fiscale fraude te worden opgevoerd.

Inkomen vormt niet de enige bekommernis. Ook gezondheid en huisvesting zijn essentieel.

Een goede gezondheid en aangepaste zorgen bij ziekte zijn onontbeerlijk voor een hoge levenskwaliteit. Ons sterk gezondheidszorgsysteem kan in de praktijk echter niet door iedereen optimaal benut worden. Er is niet enkel sprake van een socio-economische kloof in de gezondheidszorg, waardoor mensen uit sociaal lagere klassen systematisch minder gebruik maken van het aanbod aan zorgverstrekking. Daarnaast is er een verband tussen de socio-economische status van personen en de gezondheidsrisico's die men loopt. Onderzoek toont ook aan dat deze kloof, ondanks genomen maatregelen, niet kleiner wordt. Dergelijke financiële en andere toegangsdrempels tot kwalitatieve zorgverlening moeten verder bestreden worden. Hiervoor zijn structurele oplossingen nodig, niet enkel ad-hocmaatregelen. De bestaande voordeeltarieven moeten dringend herzien worden teneinde het doelpubliek beter te bereiken. We steunen bovendien de aanbevelingen die werden gedaan in het voorstel van resolutie betreffende de uitbreiding van het systeem van de sociale derde betaler in de gezondheidszorg van mevrouw Nahima Lanjri (2) .

Armoede manifesteert zich vaak als een gevoel van « niet-behoren ». Kwalitatieve huisvesting als een grondslag voor een echte « thuis » vormt de basis voor een stabiele leefomgeving. Voor mensen die met armoede geconfronteerd worden creëert dit vaak grote uitdagingen : een eigen woning is doorgaans onbetaalbaar en een woning huren kost vaak een grote hap uit het inkomen. Ook de almaar stijgende energiekosten omvatten een steeds groter percentage van het krappe gezinsbudget.

Samen met de andere beleidsniveaus moet er blijvend gestreefd worden naar betaalbare kwalitatieve huisvesting voor alle inwoners van dit land. Energie moet door het beleid als grondrecht worden gezien voor iedereen.

Naast stappen die genomen kunnen worden om het gevoerde beleid te verbeteren en de inspanningen die geleverd kunnen worden op de essentiële domeinen inkomen, werk, gezondheid, huisvesting en energie, mogen een aantal specifieke behoeften en de noden van bepaalde doelgroepen niet uit het oog verloren worden.

Het belang van de volwaardige participatie aan het sociale, culturele en sportieve leven worden nog te vaak onderbelicht. Dit is nochtans essentieel voor de individuele ontplooiing en de maatschappelijke integratie van personen en gezinnen. De inspanningen die hieromtrent geleverd worden op de verschillende beleidsniveaus moeten beter op elkaar worden afgestemd en het geheel verder versterkt.

Het beleid mag niet blind zijn voor bepaalde tendensen en de vele deelaspecten van de armoedeproblematiek. Zo is armoede een probleem dat steeds meer vervrouwelijkt, verkleurt, verjongt en vergrijst en dat bijgevolg veel verschillende doelgroepen op specifieke manieren raakt. Een doelgericht en performant armoedebestrijdingsbeleid heeft naast de bovengenoemde structurele maatregelen ook nood aan een toegespitst doelgroepenbeleid, waarbij oog is voor de verschillende vormen van armoede, zoals armoede bij ouderen, armoede bij kinderen, generatiearmoede, armoede bij eenoudergezinnen, armoede bij allochtonen, armoede bij zelfstandigen en landbouwers, enz.

Het multidimensionale karakter van armoede maakt het noodzakelijk dat het armoedebestrijdingsbeleid op verschillende domeinen tegelijk wordt gevoerd. De hefbomen in de strijd tegen armoede zijn in ons land verdeeld over verschillende beleidsniveaus. Dit is bijvoorbeeld het geval op het vlak van de tewerkstelling, het onderwijs, de sociale economie, de maatschappelijke participatie, ... . Een doorgedreven samenwerking en een goede afstemming van het gevoerde beleid op de verschillende beleidsniveaus zijn onontbeerlijk voor een sterk armoedebestrijdingsbeleid. De federale regering dient optimaal gebruik te maken van de beschikbare overleginstrumenten en dient nog bestaande lacunes in de overlegstructuren weg te werken.

Vaak is er bij de beleidsvoerders nog te weinig geweten over de armoedeproblematiek bij specifieke doelgroepen. Ook specifieke informatie over specifieke aspecten van armoede, zoals de beleving van armoede of de beeldvorming rond mensen in armoede, is vaak nog erg gebrekkig. Bijkomend onderzoek is hier onontbeerlijk.

Het Europees Jaar van de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting (2010) vormt een uitgelezen kans om de belangrijke problematiek van de armoede bovenaan de politieke agenda te brengen en vanuit het beleid beslissende stappen te nemen om het tij te keren en de armoede opnieuw terug te dringen.

Cindy FRANSSEN.
Dirk CLAES.
Sabine de BETHUNE.
Rik TORFS.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. gelet op de artikelen 22 en 23 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;

B. gelet op artikel 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

C. gelet op de artikelen 23 en 24, § 3, van de Belgische Grondwet;

D. gezien het besluit nr. 1098/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010);

E. gelet op de sociale doelstellingen van de strategie Europa 2020 van de Europese Unie;

F. overwegende het door het Europees Parlement op 9 oktober 2008 aangenomen verslag over armoedebestrijding;

G. verwijzend naar de consensus binnen de Europese Unie over de Indicatoren van Laken in het kader van de Europese Open Coördinatie Methode;

H. verwijzend naar het Federaal plan Armoedebestrijding 2008-2010;

I. verwijzend naar het Nationaal actieplan Sociale Inclusie 2008-2010;

J. verwijzend naar jaarlijkse Interfederale Armoedebarometer (sinds 2009);

K. verwijzend naar het Algemeen Verslag over de Armoede (1994);

L. verwijzend naar de oprichting van het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting (1999);

M. gezien op de oprichting van de Interministeriële conferentie Sociale Integratie (1995);

N. gezien het Samenwerkingsakkoord tussen de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten betreffende de bestendiging van het armoedebeleid (1998),

Vraagt de regering :

1. met betrekking tot het algemeen beleid inzake armoedebestrijding :

a) te blijven ijveren voor de volledige uitvoering van de voorstellen zoals die geformuleerd werden in het Federaal Plan Armoedebestrijding dat op 4 juli 2008 werd goedgebeurd door de federale regering;

b) een nieuw, ambitieus Federaal Plan Armoedebestrijding uit te werken op basis van strategische en operationele doelstellingen, met duidelijke streefcijfers en een strikte timing;

c) de federale uitgaven te analyseren vanuit het oogpunt van hun impact op de bestrijding van armoede;

d) een armoede-effectenrapportage door te voeren bij het uitwerken van beleidsmaatregelen met mogelijke relevantie voor de armoedebestrijding, om steeds de mogelijke gevolgen voor mensen die in een armoedesituatie leven, in rekenschap te kunnen nemen;

e) daadwerkelijk optimaal gebruik te maken van de bestaande overlegmechanismen tussen de verschillende beleidsniveaus, in het bijzonder de Interministeriële Conferentie Maatschappelijke Integratie, als waardevol instrument bij het voeren van een doortastend armoedebestrijdingsbeleid, het afstemmen van genomen maatregelen en het uitwisselen van goede praktijken inzake armoedebestrijding;

f) naar voorbeeld van het Vlaamse beleidsniveau het (permanente) verticale overleg inzake armoedebestrijding op het federale beleidsniveau verder uit te bouwen, om de inspanningen van het beleid en de actoren uit het middenveld optimaal op elkaar af te stemmen;

g) stappen te zetten in de uitbouw van een netwerk van ambtenaren over de verschillende administraties heen. Binnen dit netwerk, dat als bedoeling heeft het transversale aspect van armoedebestrijding beter te ondervangen, wordt voor elke minister of binnen elke administratie een contactpersoon voorzien die binnen hun bevoegdheden de sociale materies behandelen, periodiek met elkaar overleggen en actief de participatie van de armen zelf aan het beleid helpen bevorderen;

h) de participatie van de armen zelf bij het uitstippelen van het beleid verder te bewerkstelligen en verankeren door de verenigingen en netwerken van verenigingen waar armen het woord nemen, maar ook het bredere werkveld van verinigingen die actief zijn rond armoedebestrijding, nauwer te betrekken bij het nemen en evalueren van regeringsbeslissingen;

i) na enkele geslaagde experimenten rond het inschakelen van opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting bij het beleid, dit systeem op een structurele wijze verder uit te bouwen. Hierbij rekening houdend met :

— de eigenheid van de functie van ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting als tolk en brugfiguur tussen mensen in armoede en het beleid, met respect voor de methodiek en de basisprincipes die aan de basis liggen van het concept;

— de noodzaak alle ministers en administraties te sensibiliseren omtrent de taakomschrijving en de meerwaarde van opgeleide ervaringsdeskundigen voor het beleid;

— het belang van jobcoaching en ondersteuning van de ervaringsdeskundigen op de werkvloer;

— de noodzaak om het statuut en de inzetbaarheid van opgeleide ervaringsdeskundigen te versterken door te garanderen dat de opleiding tot ervaringsdeskundige steeds leidt tot een erkend diploma, door het vastleggen van beroepsprofielen en het afstemmen van de inhoud en de visie van de opleidingen die georganiseerd worden op regionaal en federaal niveau;

j) het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting niet enkel aan te grijpen als moment voor overleg en debat, maar ook voor krachtdadig handelen en resultaatgebonden engagementen;

2. met betrekking tot inkomen en werk :

a) bij het tewerkstellingsbeleid in het algemeen en het activeringsbeleid van werklozen in het bijzonder, in samenspraak met de regionale overheden en elk binnen de eigen bevoegdheden, meer aandacht te tonen voor de zwakste groepen en de mensen die het verst van de arbeidsmarkt verwijderd zijn en samen maximaal in te zetten op intensieve, aangepaste begeleiding op maat van de specifieke doelgroepen;

b) bij het ondersteunen van de economie voldoende oog te hebben voor de resulterende jobcreatie, waarbij ook het aanbod van kwalitatieve en duurzame tewerkstelling voor laaggekwalificeerde personen de nodige aandacht krijgt, waarbij in samenspraak met de andere beleidsniveaus en elk binnen de eigen bevoegdheden bijzondere aandacht wordt geschonken aan het creëren van aangepast werk via de sociale economie voor personen die niet bemiddelbaar zijn naar het normale economische circuit;

c) een verhoging van de minimumlonen te realiseren, teneinde werkloosheidsvallen te vermijden en het aantal werkende mensen in armoede terug te dringen;

d) verder inspanningen te leveren teneinde de nog bestaande inactiviteitsvallen weg te werken, met name door bijkomende sociale maatregelen tijdelijk te laten doorlopen als men werk vindt en door de toekenning van deze voordelen te hervormen in de richting van een systeem op basis van een referentieloon in plaats van het huidige systeem waarbij de voordelen verbonden zijn met het statuut als werkloze;

e) inactiviteitsvallen verband houdend met mobiliteit verder te bestrijden, met name door de sociale voordelen inzake mobiliteit tijdelijk te laten behouden na het vinden van werk en te voorzien in een toereikend aanbod van openbaar vervoer waarbij de dienstregeling voldoende is afgestemd op de werktijden van mensen die buiten de reguliere kantooruren werken, hierbij ook afstemming zoekend met de vervoersnetwerken die beheerd worden door de regionale overheden;

f) verder bouwend op de reeds gerealiseerde incrementele verhogingen van de uitkeringen en vervangingsinkomens, binnen een realistische maar kordate timing een groeipad uit te werken dat voorziet in het fundamenteel verhogen tot minimaal boven de armoededrempel en het structureel welvaartsvast maken van de uitkeringen en vervangingsinkomens, teneinde deze meer in overeenstemming te brengen met de reële noden van de rechthebbenden;

g) op korte termijn een verdere verhoging en welvaartskoppeling van de pensioenen concreet uit te werken;

h) het systeem van de pensioenen aan te passen aan de huidige en toekomstige behoeften. Ook de financiële houdbaarheid op langere termijn moet door deze hervormingen gerealiseerd worden. Overheidsmiddelen worden primair aangewend in functie van een herwaardering en welvaartskoppeling van de wettelijke pensioenen (de 1e pensioenpijler). De aanvullende pensioenen (2e pensioenpijler) moeten toegankelijker worden gemaakt voor een breder publiek;

i) de automatische toekenning van sociale rechten spoedig door te voeren;

j) verdere stappen te ondernemen bij het uitbouwen van een eerlijke, eenvoudige en transparante fiscaliteit, waarbij wordt gestreefd naar een evenwichtige heffing op de verschillende vormen van inkomen (arbeid, vermogen, etc.) en consumptie, een vermindering en rationalisering van het aantal aftrekposten;

k) de voorbeeldfunctie van de overheid en de overheidsdiensten inzake diversiteit op de werkvloer verder vorm te geven en te versterken door aandacht te schenken aan de integratie van mensen die ver van de arbeidsmarkt staan in het personeelsbeleid van de overheid en de overheidsbedrijven;

3. met betrekking tot gezondheidszorg :

a) de toegang tot en het recht op gezondheidszorg voor alle groepen in de samenleving te verzekeren door een versterking van de verplichte solidaire ziekteverzekering;

b) de toegankelijkheid en effectiviteit van de voorkeurtarieven inzake gezondheidszorg te verbeteren, door een rationalisering en vereenvoudiging van de bestaande statuten (OMNIO, VVT, ...) door te voeren en de automatische toekenning van deze statuten en tegemoetkomingen te realiseren voor alle rechthebbenden;

c) de bestaande toegangsdrempels tot de zorgverstrekking voor kansengroepen verder weg te werken, door onder meer te werken aan een betere kostentransparantie bij zorgverstrekking;

d) de verdere versterking van de eerstelijnsgezondheidszorg als effectieve en laagdrempelige schakel bij het bestrijden van de ongelijkheden op gezondheidsgebied en het beperken van de uitgaven voor zorgverstrekking aan mensen in armoede;

e) het gebruik van het Globaal Medisch Dossier (GMD) verder te stimuleren en de werking ervan uit te breiden;

f) een verbod op ereloonsupplementen voor ziekenhuisopnames in twee- of meerpersoonskamers in te voeren om tariefzekerheid te bieden aan de patiënt in alle ziekenhuizen;

4. met betrekking tot huisvesting en energie :

a) de positie van huurders te versterken door de evaluatie van de huurwaarborgregeling van 25 april 2007 aan te grijpen om een verbetering van de huurwaarborgregeling door te voeren, waarbij de betaalbaarheid en keuzevrijheid voor de huurder een belangrijke leidraad dienen te vormen en misbruiken kordaat bestreden worden;

b) het aanbod op de private huurmarkt zowel kwantitatief als kwalitatief te verbeteren, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de betaalbaarheid van de woningen, de woonomstandigheden en de energie-efficiëntie, maar tevens de positie van de verhuurder niet over het hoofd gezien wordt;

c) het vermelden van de verplichte energieprestatienorm van woningen bij het aangaan van nieuwe huurovereenkomsten bevorderen, om zodoende potentiële huurders een beter inzicht te geven in het te verwachten energieverbruik van de woning;

d) de inspanningen voor betaalbare energieprijzen en een gewaarborgde toegang tot energie voort te zetten, waarbij een afstemming met de inspanningen die geleverd worden op de andere beleidsniveaus wordt nagestreefd;

e) energie op te nemen als grondrecht onder artikel 23 van de Grondwet;

5. specifieke aanbevelingen en doelgroepenbeleid :

a) een armoedebestrijdingsbeleid te voeren dat oog heeft voor de verschillende kwetsbare doelgroepen, waaronder kinderen, werklozen, ouderen, eenoudergezinnen, allochtonen, chronisch zieken, mindervaliden;

b) aandacht te tonen voor minder gekende vormen van inkomensarmoede, zoals landbouw- en plattelandsarmoede, armoede bij werkenden (werknemers en zelfstandigen) en de ondersteuning van sociale initiatieven die hieromtrent actief zijn.

c) in samenspraak met de andere betrokken beleidsniveaus en elk binnen de eigen bevoegdheden een integraal beleid te voeren inzake de maatschappelijke participatie van mensen in armoede, op sociaal, cultureel en sportief vlak, waarbij tevens bijzondere aandacht wordt besteed aan nieuwe maatschappelijke uitsluitingsmechanismen, zoals bijvoorbeeld de digitale kloof;

d) het wetenschappelijk onderzoek rond armoede en haar vele dimensies verder te ondersteunen, met bijzondere aandacht voor :

— de beeldvorming rond armoede en mensen die in armoede leven;

— de beleving van armoede door de mensen die ermee geconfronteerd worden;

— armoede bij kinderen en generatiearmoede;

— de structurele vergaring van informatie en cijfers in verband met de diverse aspecten van armoede en de evoluties die plaatsvinden;

e) de aanbevelingen uit het tweejaarlijks verslag armoedebestrijding 2008-2009 van het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting inzake dakloosheid te onderzoeken en spoedig te implementeren in samenspraak met de andere bevoegde beleidsniveaus, teneinde beslissende stappen te kunnen ondernemen om dak- en thuisloosheid terug te dringen;

f) de aanname van de problematiek van de armoede bij kinderen als één van de prioriteiten van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie aan te grijpen om duidelijke doelen te definiëren in de strijd tegen armoede in samenspraak met de andere bevoegde beleidsniveaus, met bijzondere aandacht voor specifieke doelstellingen voor de strijd tegen armoede bij kinderen;

20 juli 2010.

Cindy FRANSSEN.
Dirk CLAES.
Sabine de BETHUNE.
Rik TORFS.

(1) De armoederisicodrempel is gelijk aan 60 % van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel niveau.

(2) Stuk Senaat nr. 4-1185/1, 2008-2009.