2-439/1

2-439/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

17 MEI 2000


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten

(Ingediend door de heer Armand De Decker c.s.)


TOELICHTING


1. De wet van 1 april 1999 houdende wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, vermindert onder meer het aantal leden van het Vast Comité I van vijf permanente werkende leden naar drie werkende leden waarvan enkel de voorzitter zijn functie voltijds uitoefent (artikel 28, eerste lid).

De vermindering van het aantal voltijdse leden van het Vast Comité I werd verantwoord door de afwezigheid van een volmaakte symmetrie tussen de Comités P en I gelet op de toezichtsfuncties van beide Comités en die voor het Comité P uitgeoefend werden over de 37 000 politieagenten uit de verschillende politie-diensten, terwijl dit toezicht voor het Comité I essentieel beperkt bleef tot de Veiligheid van de Staat en de inlichtingendienst van het leger (wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, Belgische Senaat, zitting 1998-1999, 1-1268/1, blz. 9, artikel 19, 1).

Men stelt vast dat niet alleen het aantal leden werd verminderd maar ook dat, met uitzondering van de voorzitter, de andere leden hun functie niet voltijds uitoefenen.

Evenwel blijkt het criterium van het aantal te controleren personen op zich niet voldoende pertinent om de facto het dagelijks toezicht op te dragen aan één enkel werkend lid.

Het is immers raadzaam om rekening te houden met de omvang en de specificiteit van de activiteiten en de methodes van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten evenals met de soms zeer grote gevoeligheid van hun diverse nationale en internationale werkingsgebieden.

Om zich hiervan te vergewissen, volstaat het te verwijzen naar de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, die op 1 februari 1999 van kracht werd en die de opdrachten van de inlichtingendiensten opsomt en definiëert. Deze nieuwe normatieve bepalingen, die voor de diensten bijkomende opdrachten inhouden, stellen het Vast Comité I vandaag in staat ten volle uitwerking te verlenen aan zijn toezichtsopdracht zoals geherdefinieerd in de voornoemde wet van 1 april 1999. Het betreft niet enkel het toezicht op de rechten die de Grondwet en de wet aan de personen toekennen maar ook het toezicht op de coördinatie en de doeltreffendheid van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Het is eveneens nuttig te verwijzen naar de twee wetten van 11 december 1998, de ene « betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen », de andere « tot oprichting van een beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen ». Deze tweede wet stelt het Vast Comité I in als beroepsorgaan en kent het hiermee een quasi-jurisdictionele functie toe.

Indien men de samenstelling van het Vast Comité I behoudt op een voltijds voorzitter en twee niet voltijdse leden, dan zal het voor het Comité I zonder twijfel moeilijker zijn om op de meest doeltreffende wijze en binnen de kortste termijn zijn volgende opdrachten uit te oefenen : het onderzoek van klachten en beroepen inzake de veiligheidsmachtigingen, de opvolging van de toezichtsonderzoeken, de voorbereiding en de opstelling van onderzoeksverslagen voor het parlement en de ministers, het bijhouden en het onderzoeken van documentatie van allerlei aard die noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn opdrachten, de voorbereiding en de redactie van een jaarlijks activiteitenverslag.

De wijziging van de samenstelling van het Vast Comité I (voorgesteld in artikel 5) door te voorzien in drie voltijds werkende leden biedt hiervoor een oplossing en versterkt tevens de principes van collegialiteit en pluralisme die de grondslag zijn van de werking van de Vaste Comités P en I.

2. De tweede wijziging beoogt de instelling van de functie van adjunct-hoofd van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P (voorgesteld in artikel 4).

Artikel 20bis van de wet van 18 juli 1991, ingevoegd bij de wet van 1 april 1999, heeft de Dienst Enquêtes van het Vast Comité P opgesplitst in twee secties : een sectie bestaande uit de onderzoekers die speciaal zijn belast met het uitvoeren van de gerechtelijke onderzoeken en een sectie bestaande uit de onderzoekers die in principe uitsluitend belast zijn met het uitvoeren van andere onderzoeken, namelijk onderzoeken ten gevolge van klachten en aangiften en toezichtsonderzoeken, en met andere taken in opdracht van het Vast Comité.

Een goed en efficiënt beheer vereist dat elke sectie onder leiding staat van een adjunct van het hoofd van de Dienst Enquêtes.

Wanneer het hoofd van de Dienst enquêtes verhinderd is, dient de continuïteit te worden gewaarborgd. Hij moet daarom kunnen worden vervangen door een van twee adjuncten, in de volgorde die het Vast Comité bepaalt : gewoonlijk zal het gaan om de eerste adjunct, uitzonderlijk om de tweede.

De adjuncten van het hoofd van de Dienst enquêtes staan onder zijn leiding. Zij zijn leden van de Dienst Enquêtes en nemen als zodanig deel aan de onderzoeken. Daarnaast zijn zij ermee belast leiding te geven aan de leden van hun sectie en hen de steun te verlenen die noodzakelijk is om de onderzoeken tot een goed einde te brengen.

3. De twee adjunct-hoofden van de Dienst Enquêtes worden benoemd voor een termijn van vijf jaar die tweemaal kan worden verlengd. Een zelfde mogelijkheid tot verlenging wordt eveneens voorgesteld voor het hoofd van de Dienst Enquêtes van elk Comité (voorgesteld in de artikelen 3 en 9).

4. De artikelen 11, 1º, en 35, 1º, van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten bepalen dat respectievelijk het Vast Comité P en het Vast Comité I jaarlijks een algemeen activiteitenverslag opstellen, elk wat hem betreft. Deze verslagen worden overgezonden aan de Voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de Senaat alsmede aan de bevoegde ministers.

Dezelfde artikelen bepalen dat deze verslagen ingediend worden op de eerste dag van de gewone zitting van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat. Het vaststellen van de datum voor indiening van de verslagen komt logisch gezien alleen overeen met het hervatten van de werkzaamheden van de twee parlementaire Kamers en beantwoordt aan geen enkel andere vereiste. Dit heeft als gevolg dat de periode waarop de twee jaarverslagen betrekking hebben, niet overeenkomen met het kalenderjaar.

Uit zorg voor coherentie en teneinde bijvoorbeeld te vermijden dat de verwijzing naar officiële statistische gegevens of het vergelijken van dergelijke gegevens, die in het algemeen verzameld worden per kalenderjaar, problemen doet rijzen, zou het wenselijk zijn dat de verslagen van de twee Comités periodes betreffen gaande van 1 januari tot 31 december.

Er wordt eveneens voorgesteld dat deze verslagen toegezonden worden aan de Voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat, alsmede aan de bevoegde ministers, uiterlijk op 15 april volgend op het afgelopen jaar (voorgesteld in de artikelen 2 en 8).

Die bepaling zal voor het eerst worden toegepast in 2001. De Comités zullen dan verslag uitbrengen over het jaar 2000. Bij overgangsmaatregel zullen zij over het tijdvak van 1 juli 1999 tot 31 december 1999 een tussentijds verslag publiceren.

5. Artikel 28 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, zoals gewijzigd door de wet van 1 april 1999, bepaalt dat de vaste leden en de plaatsvervangende leden van het Vast Comité I benoemd worden door de Senaat.

Nochtans bevat artikel 30 van dezelfde wet in verband met de leden van het Vast Comité I en zijn plaatsvervangers in het tweede lid nog steeds de bepaling « bij het openvallen van een plaats van plaatsvervangend lid gaat de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat, naargelang van het geval, onverwijld over tot de benoeming van een nieuw plaatsvervangend lid ».

De tekst van artikel 30 moet aangepast worden aan de bepalingen van het nieuw voornoemd artikel 28 (voorgesteld in artikel 6).

6. De artikelen 10, 11 en 12 van dit wetsvoorstel bevatten technische aanpassingen van de wet van 1 april 1999 ingevolge de wijziging van de samenstelling van het Vast Comité I.


Armand De Decker.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 11, 1º, van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten wordt vervangen als volgt :

« 1º jaarlijks, door een algemeen activiteiten-verslag dat, indien nodig, algemene conclusies en voorstellen kan bevatten en dat de periode betreft gaande van 1 januari tot 31 december van het voorgaande jaar. Dat verslag wordt uiterlijk op 15 april overgezonden aan de Voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat alsmede aan de bevoegde ministers. »

Art. 3

Artikel 17 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« Art. 17. ­ Niemand kan tot hoofd of adjunct-hoofd van de Dienst Enquêtes P worden benoemd indien hij niet gedurende vijf jaar magistraat of lid van een politiedienst is geweest of indien hij als ambtenaar geen nuttige ervaring van ten minste vijf jaar kan doen gelden in ambten die in verband staan met de activiteiten van de politiediensten. Op het ogenblik van zijn benoeming moet hij de volle leeftijd van 35 jaar hebben bereikt.

Het hoofd en de twee adjunct-hoofden van de Dienst Enquêtes P worden benoemd door het Vast Comité P voor een termijn van vijf jaar die tweemaal vernieuwbaar is.

Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen het hoofd en de adjunct-hoofden van de Dienst Enquêtes P in handen van de voorzitter van het Vast Comité P de bij artikel 2 van het decreet van 30 juli 1831 voorgeschreven eed af.

Zij moeten de Nederlandse en de Franse taal kennen.

De adjunct-hoofden van de Dienst Enquêtes P zijn van een verschillende taalrol.

Het hoofd en de adjunct-hoofden van de Dienst Enquêtes P behouden hun rechten op bevordering en op weddeverhoging.

Zij kunnen door het Vast Comité P worden afgezet. »

Art. 4

Artikel 18 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende leden :

« Hij wordt bijgestaan door twee adjunct-hoofden. Is het hoofd van de Dienst Enquêtes verhinderd, dan vervangen de adjunct-hoofden hem in de volgorde die het Vast Comité P bepaalt.

Een adjunct-hoofd staat het hoofd bij in de leiding van de leden van de Dienst Enquêtes bedoeld in artikel 20bis, eerste lid; het andere adjunct-hoofd staat het hoofd bij in de leiding van de overige leden van de dienst. »

Art. 5

Artikel 28, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 1 april 1999, wordt vervangen als volgt :

« Het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, hierna het Vast Comité I genoemd, is samengesteld uit drie werkende leden, onder wie een voorzitter. Voor elk van hen wordt een plaatsvervanger benoemd. Zij worden allen benoemd door de Senaat, die hen ook kan afzetten indien zij een van de functies of activiteiten uitoefenen of een van de betrekkingen of mandaten bekleden welke zijn bedoeld in het vierde lid, of wegens ernstige redenen ».

Art. 6

Artikel 30, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« Het mandaat waarvan de uitoefening door een lid wordt beëindigd, wordt voltooid door zijn plaatsvervanger. Bij het openvallen van een plaats van plaatsvervangend lid gaat de Senaat onverwijld over tot de benoeming van een nieuw plaatsvervangend lid. »

Art. 7

In artikel 33, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 april 1999, vervallen de woorden « , of de voorzitter ervan namens dit Comité, ».

Art. 8

Artikel 35, 1º, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« 1º jaarlijks, door een algemeen activiteiten-verslag dat, indien nodig, algemene conclusies en voorstellen kan bevatten en dat de periode betreft gaande van 1 januari tot 31 december van het voorgaande jaar. Dat verslag wordt uiterlijk op 15 april overgezonden aan de Voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat alsmede aan de bevoegde ministers. »

Art. 9

In artikel 41, tweede lid, van dezelfde wet wordt het woord « eenmaal » vervangen door het woord « tweemaal ».

Art. 10

De artikelen 29 en 30 van de wet van 1 april 1999 houdende wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten worden opgeheven.

Art. 11

Artikel 35 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« Art. 35. ­ In artikel 61 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 december 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in § 1, derde lid, worden de woorden « een achttiende » vervangen door de woorden « een twintigste »;

2º na § 1 wordt een nieuwe § 2 ingevoegd, luidende :

« § 2. Tenzij hij uit zijn ambt is ontzet, ontvangt het lid van een Vast Comité wanneer aan zijn ambt een eind wordt gemaakt of wanneer zijn mandaat niet wordt vernieuwd, een forfaitaire toelage wegens ontslag die gelijk is aan de bruto-maandwedde van de laatste achttien maanden.

Wanneer die toelage wordt toegekend vóór de eerste ambtstermijn van vijf jaar verstreken is, wordt zij verhoudingsgewijs verminderd.

Van de toekenning van die toelage worden uitgesloten :

1º de leden op wie artikel 65 van toepassing is;

2º de leden die, vóór hun benoeming bij een Vast Comité, lid waren van een politiedienst of van een inlichtingen- en veiligheidsdienst en naar die dienst terugkeren. »

3º § 2 wordt vernummerd tot § 3. »

Art. 12

In artikel 44 van dezelfde wet worden de woorden « de artikelen 29, 30 en 35, die in werking treden » vervangen door de woorden « artikel 35, dat in werking treedt ».

Art. 13

Deze wet treedt in werking op de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Armand De Decker.

Jean-Marie DEDECKER.

Hugo VANDENBERGHE.

Anne-Marie LIZIN.

Marc HORDIES.