2-12/7

2-12/7

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

23 MEI 2001


Wetsvoorstel ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding


AMENDEMENTEN


Nr. 18 VAN MEVROUW KAÇAR

(Subamendement op amendement nr. 6 van de regering)

Art. 2

De voorgestelde § 1 vervangen als volgt :

« § 1. Elke vorm van directe of indirecte discriminatie is verboden bij :

­ het aanbieden en leveren van goederen en diensten;

­ de aanbieding en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking;

­ het aangaan en beëindigen van een arbeidscontract;

­ het opstellen en de uitvoering van arbeidsvoorwaarden en de invulling van de beroepsloopbaan;

­ de benoeming of de aanwijzing van een ambtenaar voor een openbare dienst;

­ de vermelding in een officieel stuk of in een proces-verbaal;

­ het verspreiden, het publiceren of het openbaar maken van een tekst, een bericht, een teken of enig andere drager van discriminerende uitlatingen;

­ elke andere uitoefening van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit; »

Verantwoording

De voorgestelde wijzigingen hebben tot doel zo volledig mogelijk te zijn bij het verbieden van uitingen van discriminaties. Zeker wanneer een wetsartikel een exhaustieve lijst bevat van gevallen waarin een discriminatie zich kan voordoen, is het belangrijk te waken over de volledigheid van de opsomming. Discriminaties vinden immers niet alleen plaats bij het leveren van goederen en diensten, soms wordt ook een niet te verantwoorden en kwetsend onderscheid gemaakt bij het aanbieden ervan. Arbeidsvoorwaarden kunnen discriminerende bepalingen bevatten in hun opstelling, maar kunnen ook in de uitvoering ervan discriminerend werken.

De overheid heeft in deze materie een voorbeeldrol te vervullen, en daarom is het goed het ambtenaren-apparaat in deze opsomming een aparte plaats te geven. De zin werd anders geformuleerd om te benadrukken dat het hier wel degelijk gaat over het begeven van een opdracht of functie.

Het bijvoeglijk naamwoord « normaal » kan in deze opsomming aanleiding geven tot bepaalde uitzonderingstoestanden, waarbij discriminatie niet als dusdanig wordt beschouwd, omdat het plaatsheeft in het kader van een « bijzondere » of « uitzonderlijke » economische, sociale, culturele of politieke activiteit. Dergelijke achterdeuren zijn in een algemene antidiscriminatiewet niet wenselijk.

Nr. 19 VAN MEVROUW KAÇAR

(Subamendement op amendement nr. 6 van de regering)

Art. 2

In de voorgestelde § 2 tussen het woord « geboorte », en het woord « leeftijd », de woorden « vermogen, moedertaal, » invoegen.

Verantwoording

In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd het « vermogen » eveneens als discriminatiegrond opgenomen. Terecht, want in ons land bestaat er helaas zoiets als kansarmoede of sociale uitsluiting, waarbij de financiële situatie van de persoon in kwestie of van diens familie een belangrijke rol speelt. Het amendement strekt ertoe dit criterium opnieuw in het wetsvoorstel op te nemen. Een tweede discriminatiegrond die wordt toegevoegd aan deze opsomming, is die van de moedertaal. Immers, ook al beheerst een persoon voldoende de landstaal, toch kan het bijvoorbeeld bij een aanwerving doorwegen dat deze « aangeleerd » is, en bijgevolg onderhevig aan een accent dat een vreemde afkomst doet vermoeden.

Nr. 20 VAN MEVROUW KAÇAR

(Subamendement op amendement nr. 7 van de regering)

Art. 3

Het voorgestelde artikel 3, eerste lid, vervangen als volgt :

« Art. 3. ­ Vanwege de aard van bepaalde activiteiten, al dan niet professioneel, of de omstandigheden waarin deze worden uitgevoerd, kan een verschil in behandeling berustend op een kenmerk zoals genoemd in artikel 2, § 2, objectief te rechtvaardigen zijn, in afwijking van de bepalingen van deze wet. »

Verantwoording

Strikt geïnterpreteerd vormt een verschil in behandeling, berustend op de in artikel 2, § 2, genoemde kenmerken, altijd een discriminatie. Het is echter zo dat een dergelijk onderscheid maken in sommige situaties te rechtvaardigen is, bij bepaalde beroepen zelfs noodzakelijk kan zijn. Het komt, volgens het tweede lid van dit artikel, aan de uitvoerende macht toe die gevallen vast te stellen, die vervolgens een uitzondering vormen op de bepalingen van deze wet, wat strafbepalingen en burgerrechtelijke bepalingen betreft. Bewust willen wij het artikel 3 ruimer stellen dan alleen geldend voor de beroepssfeer, waarvoor het artikel oorspronkelijk bedoeld was. Verruiming is nodig omdat zo niet elke uitsluiting van deelname aan een activiteit, ook al neemt niemand er aanstoot aan ­ denken we bijvoorbeeld maar aan verenigingen voor de derde leeftijd ­ strikt genomen een discriminatie zijn en men onnodig onder de toepassing van deze wet zou kunnen lijden.

Nr. 21 VAN MEVROUW KAÇAR

(Subamendement op amendement nr. 8 van de regering)

Art. 3bis (nieuw)

Aan artikel 3bis (nieuw) de volgende zin toevoegen :

« Onder interne organisatie mogen in geen geval functies van maatschappelijke dienstverlening begrepen worden. »

Verantwoording

De Grondwet garandeert de scheiding van Kerk en Staat, dat is een principe waaraan ook een antidiscriminatiewet niet kan raken. Met dit amendement wordt wel vermeden dat onder de noemer « interne organisatie » ook instellingen die door kerkelijke overheden worden georganiseerd, maar die een maatschappelijke rol vervullen (bijvoorbeeld : scholen, ziekenhuizen, opvangtehuizen, welzijnswerk) in hun dagelijkse werking discriminerend optreden ten aanzien van hun personeel of hun cliënteel.

Nr. 22 VAN MEVROUW KAÇAR

(Subamendement op amendement nr. 10 van de regering)

Art. 3quater (nieuw)

Artikel 3quater (nieuw) vervangen als volgt :

« Art. 3quater. ­ Deze wet laat onverlet :

­ de wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid;

­ de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden;

­ onderscheid dat gemaakt wordt door of krachtens enige ander(e) wet, decreet of ordonnantie, die de toetsing aan artikelen 10 en 11 van de Grondwet hebben ondergaan. »

Verantwoording

Het Belgisch recht kende, vóór de totstandkoming van deze wet reeds twee gelijkheidbevorderende wetten. Eén ervan, die de gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt vooropstelt, werd in het regeringsamendement specifiek vermeld. De antiracismewet moet hier echter ook worden vermeld, aangezien deze in strenge strafbepalingen voorziet voor overtreders. Indien deze wet de antiracismewet niet onverlet laat, zou dit een afzwakking kunnen betekenen van de strafmaat die wordt opgelegd aan mensen die zich schuldig maken aan door racisme of xenofobie ingegeven daden.

Onderscheiden die worden gemaakt in wetten, decreten of ordonnanties kunnen niet zonder meer onverlet blijven door deze wet. Zij kunnen, zij het wellicht ongewild, discriminerende effecten tot gevolg hebben. Om deze reden bestaat, krachtens artikel 142 van de Grondwet, het toetsingsmechanisme bij het Arbitragehof, die geldende regels onderwerpt aan de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, om ze precies door te lichten naar gelijkheid, discriminatie en bescherming van minderheden, en respect voor het grondrecht inzake onderwijs. Het is belangrijk om geen enkele rechtsregel van deze eventuele toetsing te ontheffen. Het kan niet de bedoeling zijn dat precies de antidiscriminatiewet afbreuk zou doen aan dit grondwettelijk principe.

Nr. 23 VAN MEVROUW KAÇAR

Art. 4

In artikel 4, § 1, de woorden « discrimineert of » invoegen tussen de woorden « Strafwetboek » en « aanzet ».

Verantwoording

In de oorspronkelijke tekst werd wel het aanzetten tot discriminatie, haat of geweld strafbaar gesteld, maar werd geen sanctie vooropgesteld voor degene die zichzelf schuldig maakte aan discriminatie, tenzij het ging om een ambtenaar in dienst. Met deze aanvulling wordt deze lacune verholpen.

Nr. 24 VAN MEVROUW KAÇAR

(Subamendement op amendement nr. 11 van de regering)

Art. 5

Het voorgestelde artikel vervangen als volgt :

« Art. 5. ­ Onverminderd de bepalingen van artikel 7 kunnen de correctionele straffen en de criminele straffen worden verdubbeld wanneer de drijfveer van de misdrijven beschreven in de artikelen 372, 375, 393 tot 398, 401bis, 402, 422bis, 422ter, 434, 448, 453 en 528 van het Strafwetboek gelegen is in de discriminatiegronden zoals beschreven in artikel 2, § 2 en § 3, van deze wet. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 25.

Nr. 25 VAN MEVROUW KAÇAR

(Subamendement op amendement nr. 12 van de regering)

Art. 7bis

Het voorgestelde artikel doen vervallen.

Verantwoording

Agalev voert reeds lang een strijd tegen discriminatie, tegen alle vormen van discriminatie. Het lijkt dan ook onlogisch om precies in de bestraffing van discriminaties een onderscheid in te voeren tussen de verschillende discriminatiegronden. De strengere straffen die door de antiracismewet van 1981 werden opgelegd blijven van kracht door de invoeging in artikel 6 en worden zelfs zwaarder door de voorgestelde uitbreiding van artikel 8. De combinatie van de amendementen nrs. 24 en 25 verantwoordt het opheffen van artikel 7bis.

Nr. 26 VAN MEVROUW KAÇAR

Art. 10

Het tweede lid van artikel 10, § 2, doen vervallen.

Verantwoording

Met dit amendement wordt deze alinea geschrapt, omdat deze, hoewel naar intentie correct is en gericht op doeltreffendheid, in de praktijk een beperking kan vormen voor de toepassing van deze wet. De openbaarmaking van schending van de antidsicriminatiewet is een krachtig wapen tegen het plegen van discriminaties. Het maakt, als het ware, deel uit van de gevolgen van de overtreding, en zal ertoe bijdragen dat de overtreder er belang bij heeft de gewraakte daad te staken. In de wet zelf de voorwaarde invoeren dat de overtreding slechts publiek gemaakt mag worden indien zij tot gevolg heeft dat het effect ervan ongedaan wordt gemaakt, is koffiedik kijken. Men riskeert er bovendien door dat de overtreder op zijn beurt het recht heeft de gerechtelijke sanctie als onwettelijk aan te klagen, en er schadevergoeding voor te eisen.

Nr. 27 VAN MEVROUW KAÇAR

(Subamendement op amendement nr. 15 van de regering)

Art. 10

In de voorgestelde § 3, het woord « zoals » doen vervallen.

Verantwoording

De hier voorgestelde wijziging bestaat in het weglaten van het woord « zoals ». Ofwel worden statistische gegevens en situatietests beschouwd als feiten, en past een meer exhaustieve opsomming van hetgeen onder « feiten » wordt verstaan, ofwel breidt men het begrip « feiten » uit met statistische gegevens en situatietests ­ die momenteel juridisch nog niet als volwaardig beschouwd worden ­, maar dat in de interpretatie van deze wet kunnen zijn. Om aan de toepassing van deze wet een zo ruim mogelijke armslag te bieden, wordt geopteerd voor het laatste.

Nr. 28 VAN MEVROUW KAÇAR

Art. 12

In artikel 12, tweede lid, 1º, de woorden « op de datum van de feiten sedert ten minste vijf jaar » doen vervallen.

Verantwoording

Indien een vereniging naar aanleiding van bepaalde discriminerende feiten wordt opgericht, met de bedoeling die discriminatie te wreken, of gelijkaardige situaties te bestrijden, dan kunnen deze naar de letter van de oorspronkelijke wettekst, niet in rechte optreden. Dat kan een nadeel zijn, of als een onrecht worden ervaren voor de betrokkenen, die hun zaak georganiseerd wensen te behartigen. Hun eventuele ondeskundigheid kan immers worden opgevangen door een beroep te doen op het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding of op een andere organisatie. Het amendement strekt ertoe eventuele initiatiefnemers toch de mogelijkheid te bieden om hun betrokkenheid te uiten en zelf actie te ondernemen.

Nr. 29 VAN MEVROUW KAÇAR

Art. 1

In artikel 1, het cijfer « 78 » vervangen door het cijfer « 77 ».

Verantwoording

Het wetsvoorstel beoogt de uitbreiding van de bevoegdheden van de rechtbanken overeenkomstig de regelen uitgewerkt in dit voorstel. Het heeft dus betrekking op de organisatie van de hoven en rechtbanken en regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Meryem KAÇAR.

Nr. 30 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 6 van de regering)

Art. 2

Dit artikel wijzigen als volgt :

A. De aanhef van de voorgestelde § 1, doen luiden als volgt :

« Elke vorm van directe of indirecte discriminatie gebaseerd op een van de gronden bedoeld in § 2, is verboden bij : »

B. Eveneens in de voorgestelde § 1, de opsomming vervangen als volgt :

« a) de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van bevorderingskansen,

b) werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning,

c) het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij een werkgevers- of werknemersorganisatie of enige organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, waaronder de voordelen die deze organisaties bieden,

d) de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die publiekelijk bechikbaar zijn, met inbegrip van de huisvesting. »

C. De voorgestelde § 2 vervangen als volgt :

« § 2. Er is directe discriminatie wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie behandeld wordt, is of zou worden op basis van een zogenaamd ras, de huidskleur, afstamming of nationale of etnische afkomst, seksuele geaardheid, burgerlijke stand, geboorte, leeftijd, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap.

Directe discriminatie kan in principe niet worden gerechtvaardigd. Bepaalde verschillen in behandeling onder meer op grond van leeftijd vormen geen discriminatie indien zij objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. »

D. De voorgestelde § 3 vervangen als volgt :

« § 3. Er is indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze als dusdanig personen waarop een van de gronden bedoeld in § 2 van toepassing is, in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt, tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

E. In de voorgestelde § 2, na de woorden « of een fysieke eigenschap » de woorden « het behoren tot een sociaal-economisch achtergestelde groep » toevoegen.

F. In de Franse tekst van de voorgestelde § 4, het woord « base » vervangen door het woord « motif ».

Verantwoording

A. Als er niet wordt verwezen naar de gronden van discriminatie bedoeld in § 2, is de tekst van § 1 onnauwkeurig en zouden er problemen kunnen rijzen bij de interpretatie.

B. Deze opsomming neemt ratione materiae de toepassingssfeer over van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en van richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming. Daarbij wordt evenwel rekening gehouden met de wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid. Alleen die toepassingsdomeinen waarvoor krachtens onze nationale wetgeving de gewesten of gemeenschappen bevoegd zijn, zijn eraan onttrokken.

Er moet worden opgemerkt dat de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen gepleit had voor een specifieke wetgeving over discriminatie op sociaal vlak (arbeid en beroep). Op Europees niveau is over discriminatie in arbeid en beroep een richtlijn uitgevaardigd (richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000). In de domeinen arbeid en beroep komen alle vormen van discriminatie aan bod (transversale wetgeving). De omzetting van deze richtlijn in de nationale wetgeving vergt de integratie van de bestaande regels van CAO nr. 38 (artikel 2bis gelijke behandeling bij werving en selectie) en de wet van 13 februari 1998 (artikelen 2 tot 11 ­ verbod op het vaststellen van een maximum leeftijdsgrens bij werving en selectie).

De vermelding in een proces-verbaal en het verspreiden, publiceren of openbaar maken vormen niet zozeer een deel van de toepassingssfeer ratione materiae in de strikte zin; het zijn veeleer manieren waarop discriminatie geuit kan worden. Duidelijkheidshalve is het beter deze elementen op te nemen in een aparte paragraaf.

Het laatste streepje, « elke andere normale uitoefening van een economische, sociale, culturele of politieke activiteit; » is veel te vaag. De toepassingssfeer van de wet (arbeid en beroep en andere specifieke domeinen) moet worden verduidelijkt; de twee genoemde richtlijnen kunnen hier als voorbeeld dienen. Wat betekent « normale » ? Deze algemene bewoordingen passen niet bij de duidelijke toepassingsdomeinen die eraan voorafgaan.

De twee vermelde richtlijnen gaan uit van een algemenere aanpak van discriminatie (verbod op alle vormen van discriminatie in een welbepaalde sector en/of verbod op een bepaalde vorm van discriminatie in verschillende sectoren). In artikel 13 van het Verdrag van Maastricht wilden de verdragsluitende partijen deze algemene benadering niet. Dit voorstel kiest voor de algemene aanpak.

Zoals de Europese Commissie benadrukte, wijst de formulering van artikel 13 van het Verdrag veeleer naar specifieke initiatieven om welbepaalde vormen van discriminatie in duidelijk afgebakende sectoren te bestrijden. Volgens artikel 13 moet men « passende maatregelen nemen om discriminatie [...] te bestrijden ». De maatregelen moeten dus nauwkeurig zijn en aangepast aan de doelstelling. De Europese Commissie merkte ook op dat de gronden van discriminatie bedoeld in artikel 13 van het Verdrag, erg uiteenlopend zijn. Precies omdat ze zo verschillend zijn, is het beter voor elke vorm van discriminatie specifieke maatregelen uit te werken.

C. Deze definitie van discriminatie is overgenomen uit de al vermelde richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 en van richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000.

De voorgestelde definitie in § 2 is onjuist, aangezien er eigenlijk gezegd wordt dat elk onderscheid op basis van geslacht, een zogenaamd ras, enz. discriminerend is. Deze interpretatie is strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en met artikel 14 van het EVRM. Deze artikelen veroordelen niet alle vormen van ongelijke behandeling, maar alleen die welke niet gegrond zijn op een objectief te rechtvaardigen en redelijk criterium, waarbij rekening wordt gehouden met het nagestreefde doel, de uitwerking van de maatregel en de aard van de principes. De gebruikte middelen moeten bovendien evenredig zijn met het nagestreefde doel.

De richtlijnen wijzen ook telkens op de schadelijke gevolgen die een ongelijke behandeling moet hebben om van discriminatie te kunnen spreken. In de rechtsleer wordt immers steeds opgemerkt dat er maar sprake kan zijn van discriminatie wanneer een onderscheid in behandeling een nadelig of negatief effect geeft voor de persoon tot wie het gericht is (zie hierover de hoorzitting met de directie gelijke kansen, in het verslag over het advies van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen, stuk Senaat, nr. 2-12/3, 2000, blz. 5).

In sommige omstandigheden kan een verschil in behandeling op basis van een van de in § 2 opgesomde criteria gerechtvaardigd zijn. Zo geeft richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 een niet-exhaustieve lijst van verschillen in behandeling op grond van leeftijd die geen rechtstreekse discriminatie inhouden, op voorwaarde dat zij objectief gerechtvaardigd worden (artikel 6). Deze omstandigheden zouden in de wet nader bepaald moeten worden.

De uitsluiting van « geslacht » als grond van discriminatie volgt uit het advies van 7 maart 2000 van het bureau van de Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen en uit het advies van de directie van deze raad. Door het transversale karakter van genderdiscriminatie en door de bijzondere behandeling die deze vorm van discriminatie krijgt in het Europees recht, is het aangewezen een specifieke wet aan deze grond van discriminatie te wijden. Dit sluit aan bij amendement nr. 1 (stuk Senaat, nr. 2-12/2).

D. Dit amendement strekt er eveneens toe de definitie van indirecte discriminatie, gegeven in de vermelde richtlijnen, over te nemen. Deze definitie is gebaseerd op de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers. Het feit dat een bepaling ongunstig kan zijn voor bepaalde personen, betekent nog niet dat die bepaling deze personen extra benadeelt vergeleken met anderen. Het lijkt ons belangrijk dat de gebruikte definities stroken met de Europese richtlijn.

E. Sommige slachtoffers van armoede of sociale uitsluiting zullen wellicht meer dan anderen geconfronteerd worden met ­ voornamelijk indirecte ­ discriminatie.

De Raad van State wijst de wetgever erop dat geloofshaat en klassehaat, samen met rassenhaat, de oorzaak geweest zijn van de ernstigste schendingen van de rechten van de mens in de twintigste eeuw (advies nr. 30.462/2, stuk Senaat, nr. 2-12/5, blz. 13).

F. Een technische correctie om de tekst in overeenstemming te brengen met § 2 van artikel 2 en met amendement nr. 7 van de regering, tot wijziging van artikel 3 van het voorstel, dat spreekt van « motifs de discrimination ». Deze terminologie stemt ook overeen met de Europese terminologie (zie richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 en richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000).

Nr. 31 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 7 van de regering)

Art. 3

Dit artikel wijzigen als volgt :

A. Aan het slot van het voorgestelde eerste lid de woorden « een wezenlijke beroepskwalificatie vormt » vervangen door de woorden « een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is ».

B. Het voorgestelde tweede lid vervangen als volgt :

« . In het geval van publieke of particuliere organisaties, waarvan de grondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd, voor wat betreft de beroepsactiviteiten van deze organisaties, vormt een verschil in behandeling gebaseerd op godsdienst of overtuiging van een persoon geen discriminatie indien vanwege de aard van de activiteiten of van de context waarin deze worden uitgeoefend, de godsdienst of overtuiging een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt gezien de grondslag van de organisatie. »

C. Het voorgestelde derde lid doen vervallen.

Verantwoording

A en B. De Raad van State heeft met nadruk op het volgende punt gewezen : « Doordat het voorstel burgerrechtelijke en strafbepalingen bevat die rechtstreeks op de particulieren van toepassing zouden zijn, kan de onnauwkeurigheid van het voorstel niet worden aanvaard. De burgers moeten precies weten welk gedrag zij niet mogen vertonen. Zulks geldt in het bijzonder in strafzaken. Krachtens het beginsel van de wettelijkheid van de strafbaarstellingen en van de straffen, dat voortvloeit uit artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en uit de artikelen 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet, heeft de wetgevende macht de grondwettelijke plicht om in voldoende duidelijke, nauwkeurige en rechtszekerheid biedende bewoordingen te bepalen welke feiten strafbaar worden gesteld, zodat aan de rechter geen al te grote beoordelingsbevoegdheid wordt gelaten. » (Advies nr. 30.462/2 van de Raad van State, blz. 8). De wet moet de belangrijkste beroepsvereisten vermelden. Het is niet wenselijk op dit punt bevoegdheden over te dragen aan de Koning.

Het voorgestelde amendement neemt artikel 4 van de richtlijn 2000/78/EG van de Raad over, dat handelt over de beroepsvereisten. In dit artikel wordt het principe van de wezenlijke en bepalende beroepsvereisten geformuleerd. Vervolgens wordt specifiek het geval beoogd van de organisaties waarvan de grondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd, wat betreft de beroepsactiviteiten van deze organisaties. Zoals artikel 4 van de richtlijn bepaalt, is de richtlijn van toepassing onverminderd het recht van publieke of particuliere organisaties waarvan de grondslag op godsdienst of overtuiging is gebaseerd om van personen die voor hen werkzaam zijn, een houding van « goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de organisatie » te verlangen.

C. Wat betreft de verschillen in behandeling op grond van geslacht, dient verwezen te worden naar een aparte specifieke wetgeving (zie verantwoording bij amendement nr. 30 C en amendement nr. 1).

Nr. 32 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 8 van de regering)

Art. 3bis (nieuw)

Het voorgestelde artikel 3bis (nieuw) vervangen als volgt :

« Artikel 3bis. § 1. Deze wet is van toepassing op alle personen, zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van de overheidsinstanties;

§ 2. Deze wet is niet van toepassing op private betrekkingen.

Zij mag de vrijheid van meningsuiting niet schenden : zij beoogt geen strafbepaling in te voeren op het uiten van meningen, grappen of karikaturen die verband houden met de criteria vermeld in artikel 2, § 2, in zoverre het niet specifiek gaat om beledigingen, laster, eerroof of schending van de persoonlijke levenssfeer.

Zij doet geen afbreuk aan de vrijheid van personen om zich te verenigen om redenen die hun eigen zijn en op basis van gemeenschappelijke criteria opgesomd in artikel 2, § 2.

Zij is niet van toepassing op de interne organisatie van erediensten noch van religieuze gemeenschappen en levensbeschouwelijke organisaties die door de Koning zijn erkend. »

Verantwoording

Dit amendement wil in de eerste plaats de toepassingssfeer ratione personae van dit voorstel verduidelijken (zie richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 en richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000).

Daarnaast tracht dit amendement een antwoord te bieden op de opmerkingen van de Raad van State over een eventuele strijdigheid van het voorstel met de fundamentele vrijheden : het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging.

Amendement nr. 8 gaat meer bepaald over de vrijheid van eredienst. Het is echter ook belangrijk dat de vrijheid van vereniging niet wordt geschonden (advies Raad van State, nr. 30.462/2, stuk Senaat, nr. 2-12/5, blz. 15 en volgende). Culturele, folkloristische, sportieve, caritatieve, filantropische en andere verenigingen kunnen bijvoorbeeld alleen openstaan voor bepaalde personen op grond van een van de criteria vermeld in artikel 2, § 2, van het voorstel en kunnen zichzelf kenbaar maken zonder het risico te lopen beschuldigd te worden van het aanzetten tot discriminatie of van het openlijk te kennen geven van hun voornemen tot discriminatie (advies Raad van State, nr. 30.462/2, stuk Senaat, nr. 2-12/5, blz. 16).

Nr. 33 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 10 van de regering)

Art. 3quater (nieuw)

Het voorgestelde tweede streepje vervangen als volgt :

« ­ de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden. »

Verantwoording

De bepaling zoals ze nu is opgesteld (« onderscheid dat gemaakt wordt door of krachtens enige andere wet, decreet of ordonnantie ») holt het voorstel volledig uit.

Het is belangrijk te verduidelijken dat zowel de wet van 7 mei 1999 voor de discriminaties op grond van het geslacht in de arbeidssfeer, als de wet van 30 juli 1981 voor de discriminaties op grond van ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, van toepassing blijven.

Nr. 34 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 4

In het eerste streepje van de voorgestelde § 1 van dit artikel de woorden « wegens de bijzondere kenmerken bedoeld in artikel 2 » vervangen door de woorden « wegens de gronden bedoeld in artikel 2, § 2 ».

Verantwoording

Samenhang in de gebruikte terminologie (zie amendementen nrs. 6 en 7 van de regering).

Nr. 35 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 34 van mevrouw Nyssens)

Art. 4

In het eerste streepje van de voorgestelde § 1 van dit artikel de woorden « wegens de bijzondere kenmerken bedoeld in artikel 2 » vervangen door de woorden « wegens de gronden bedoeld in artikel 2, § 2, met uitzondering van de gronden gebaseerd op een zogenaamd ras, de huidskleur, afstamming of nationale of etnische afkomst ».

Verantwoording

Zonder deze verduidelijking heeft amendement nr. 12 van de regering geen zin. Het bepaalt dat de wet van 30 juli 1981 van toepassing is op strafsancties voor discriminatie op grond van een zogenaamd ras, de huidskleur, de afkomst of de nationale of etnische afstamming.

Nr. 36 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 34)

Art. 4

In de voorgestelde § 1 het eerste streepje doen voorafgaan door het volgende streepje :

« ­ Hij die in de werkingsfeer van artikel 2, § 1, zich schuldig maakt aan discriminatie jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of de leden ervan, op basis van gronden bedoeld in artikel 2, § 2, met uitzondering van de gronden gebaseerd op een zogenaamd ras, de huidskleur, afstamming of nationale of etnische afkomst. »

Verantwoording

De strafsancties voor personen die in de toepassingssfeer bedoeld in artikel 2, § 1, (aanbod en verstrekking van goederen en diensten of arbeid en beroep) discrimineren op grond van een van de in het voorstel opgesomde gronden, worden niet in de wet bepaald. Dit moet echter wel gebeuren, naar analogie van de artikelen 2 en 2bis van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden.

Nr. 37 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 4. ­ De strafsancties wegens discriminatie gebaseerd op de gronden bedoeld in artikel 2, § 2, zijn die welke vermeld staan in artikel 1, tweede tot vierde lid, van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden. »

Verantwoording

Het lijkt erop dat artikel 4 per slot van zaken een afschrift is van de artikelen 1, tweede lid, en 4 van de voormelde wet van 30 juli 1981 wat de vastgestelde straffen betreft.

Omwille van de rechtszekerheid stelt het amendement dus voor te verwijzen naar de strafsancties van de wet van 1981 die discriminatie op grond van ras, huidskleur, afkomst, nationale of etische afstamming bestraft, om ook alle discriminerende gedragingen bepaald door de wet te bestraffen (namelijk zowel het plegen van discriminatiemisdrijf als het aanzetten tot discriminatie of het feit van te behoren tot een groep die discriminatie bedrijft of verkondigt op grond van een van de gronden bedoeld in artikel 2, § 2).

Dit amendement impliceert dat men amendement nr. 12 (stuk Senaat, nr. 2-12/6, blz. 5) van de regering, dat een artikel 7bis nieuw wil invoegen, niet aanneemt.

Nr. 38 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 11 van de regering)

Art. 5

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 5. ­ Onverminderd het bepaalde in artikel 4, geldt er een persoonlijke verzwarende omstandigheid wanneer een van de drijfveren van een misdrijf in de artikelen 372, 375, 393 tot 398, 401bis, 402, 405, 422bis, 422ter, 434, 448, 453 en 5528 van het Strafwetboek bestaat in de haat tegen, het misprijzen van of de vijandigheid tegen een persoon wegens diens subjectieve geaardheid, burgerlijke stand, afkomst, leeftijd, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, handicap of fysieke eigenschap.«

Verantwoording

Dit amendement is vooreerst een antwoord op de opmerking van de Raad van State volgens welke het beter is te voorzien in een specifieke verzwarende omstandigheid dan de vastgestelde straffen te verdubbelen, aangezien voor sommige misdrijven, zoals zedenmisdrijven, het wezenlijke bestanddeel betrekking heeft op het geslacht, zodat de tekst ertoe zou leiden dat de straffen die de wet in dergelijke gevallen oplegt noodzakelijkerwijze verdubbeld worden, wat verder lijkt te gaan dan de bedoeling van de indieners van het voorstel.

Bovendien is, etymologisch en volgens de strafrechtelijke logica, de drijfveer niet de grond van de discriminatie als dusdanig, maar het persoonlijke gevoel (haat, misdrijven of vijandigheid) dat een persoon jegens een andere persoon heeft wegens het bestaan van een dergelijke discriminatiegrond.

Volgens de verantwoording van amendement nr. 11 zou de regering ermee instemmen de verwerpelijke beweegreden in te voeren als verzwarende omstandigheid voor alle misdrijven op basis van een van de discriminatiegronden bedoeld in het onderhavige voorstel. Een verdubbeling van de (correctionele of criminele) straffen is niet hetzelfde : dit moet verduidelijkt worden.

De grondslag « afkomst » werd blijkbaar niet opgenomen. Het amendement voegt deze eraan toe. De discriminatiegrond op basis van het geslacht wordt echter weggelaten, omdat het in een specifieke wetgeving (moet) behandeld word(t)en. Met betrekking tot de bedoelde misdrijven, herstelt het voorgestelde amendement een tegenstrijdigheid tussen het voorgestelde amendement en de verantwoording ervan, waarin in het bijzonder verwezen wordt naar de artikelen 393 tot 398 van het Strafwetboek.

Bovendien bezigt het voorontwerp van wet tot versterking van de wetgeving tegen het racisme en de xenofobie de term « beweegreden » in plaats van « drijfveer ».

Nr. 39 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 38 van mevrouw Nyssens)

Art. 5

In het voorgestelde artikel de woorden « de drijfveren » vervangen door de woorden « een van de drijfveren ».

Verantwoording

De voorgestelde tekst zou het een verdachte of een beklaagde mogelijk maken aan te voeren dat de drijfveer op basis van een discriminatiegrond vermeld in artikel 2, § 2, niet de enige drijfveer was toen hij het voornaamste misdrijf gepleegd had waarvoor hij vervolgd wordt (standpunt van de MRAX van 9 mei 2001).

Nr. 40 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 38)

Art. 5

In het voorgestelde artikel de woorden « de drijfveren van de misdrijven in de artikelen 372, 375, 393, 401bis, 402, 405, 422bis, 422ter, 434, 448, 453 en 528 van het Strafwetboek » vervangen door de woorden « de drijfveren van een strafbaar feit ».

Verantwoording

Het lijkt niet opportuun de misdrijven te beperken waarvoor een negatief gevoel jegens een persoon wegens een van de criteria die opgesomd worden in artikel 2, § 2, een verzwarende omstandigheid zou zijn. Dit besluit werd door de MRAX geformuleerd met betrekking tot de misdrijven met een racistische drijfveer. Het is dus belangrijk dat de straf van toepassing is zodra er een discriminerende drijfveer bestaat op basis van een van de criteria van artikel 2, § 2.

Nr. 41 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 12 van de regering)

Art. 7bis (nieuw)

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Dit amendement moet gelezen worden in samenhang met amendement nr. 37 dat het voorgestelde artikel 4 wil vervangen door een tekst die bepaalt dat de strafsancties wegens discriminatie gebaseerd op de gronden bedoeld in artikel 2, § 2, de strafsancties zijn welke vermeld staan in artikel 1, tweede tot vierde lid, van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden.

Nr. 42 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 10

In de voorgestelde eerste paragraaf van dit artikel doen vervallen de woorden « van de procureur des Konings, ».

Verantwoording

De procureur des Konings lijkt ons niet bevoegd om voor een burgerlijke rechtbank de staking te vragen van gedrag dat strijdig wordt geacht met de onderhavige wet.

Nr. 43 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 15 van de regering)

Art. 10

In de voorgestelde § 4 van dit artikel doen vervallen de woorden « het geslacht, ».

Verantwoording

Zie supra.

Nr. 44 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 11

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Er wordt verwezen naar de opmerkingen van de Raad van State (stuk Senaat, nr. 2-12/5, advies nr. 30.462/2, blz. 25) hieromtrent. De Raad van State benadrukt dat de algemene regeling waarin artikel 1385bis van het Gerechtelijk Wetboek voorziet, ieder rechter toestaat, op verzoek van een van de partijen, aan zijn beslissing een dwangsom te koppelen voor het geval de veroordeelde partij niet aan de hoofdveroordeling voldoet. Alleen bij veroordelingen tot het betalen van een geldsom en bij beslissingen betreffende de tenuitvoerlegging van arbeidsovereenkomsten kan zulk een dwang niet worden opgelegd. Bijgevolg is het niet noodzakelijk een rechter bij wie een vordering tot staking van een discriminerende handeling aanhangig gemaakt is, uitdrukkelijk te machtigen een dwangsom uit te spreken. Als de indieners van het voorstel het toepassingsgebied van de dwangsom wensen uit te breiden tot beslissingen betreffende de tenuitoerlegging van een arbeidsovereenkomst, dient dat duidelijker te worden aangegeven.

Nr. 45 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 44 van mevrouw Nyssens)

Art. 11

De aanhef van dit artikel doen luiden als volgt : « De rechter kan op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie ... ».

Verantwoording

Volgens de Raad van State kunnen rechters die zich in procedures « zoals in kort geding » uitspreken, geen schadevergoeding toekennen. Een soortgelijke mogelijkheid instellen lijkt weinig overeen te brengen met het begrip zelf van vordering tot staking die zou haar karakter van specifieke vordering verliezen en uiteindelijk een gewone vordering in het kader van een versnelde procedure zijn. Voor de Raad van State zou het spijtig zijn dat bij een beslissing waaraan gezag van gewijsde verbonden is en die nog uitvoerbaar is ondanks het ingestelde beroep, schadevergoeding zou worden toegekend na afloop van een procedure waarvan het snelle verloop het onderzoek belet naar de feitelijkheid van de schade en het oorzakelijk verband tussen die schade en de foutieve handeling waarvan de staking gevorderd wordt (Advies van de Raad van State, o.c., blz. 16).

Nr. 46 VAN MEVROUW NYSSENS

Art. 13

De voorgestelde § 1 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het lijkt coherenter het gemene recht van de procedure « zoals in kort geding » te behouden die voorgeschreven is voor de vorderingen tot staking zoals de vordering tot staking bepaald bij de wet op de handelspraktijk, die niet voorziet in deze bepaling. Bovendien lijkt deze bepaling moeilijk uitvoerbaar op het vlak van de gerechtelijke procedure.

Nr. 47 VAN MEVROUW NYSSENS

(Subamendement op amendement nr. 17 van de regering)

Art. 14

Dit artikel wijzigen als volgt :

A. In de Franse tekst van het tweede lid van het voorgestelde artikel 2, het woord « bases » vervangen door het woord « motifs ».

B. Eveneens in het tweede lid, de woorden « is het centrum er bij het uitvoeren van deze opdracht toe verplicht samen te werken met verenigingen » vervangen door de woorden « werkt het centrum bij het uitvoeren van deze opdracht samen met verenigingen ».

Verantwoording

A. Terminologische samenhang binnen het wetsontwerp en met de Europese terminologie.

B. Dit lid is volledig gerechtvaardigd. Artikel 14 van richtlijn 2000/78 van 27 november 2000 dringt aan op dialoog met de NGO's. De lidstaten moeten de dialoog bevorderen met aangewezen NGO's die een rechtmatig belang hebben bij te dragen tot de bestrijding van discriminatie met het oog op het bevorderen van het beginsel van gelijke behandeling.

Dit amendement is van technische aard. Men kan het Centrum geen verplichtingen opleggen zonder sancties vast te stellen. Deze samenwerking van het centrum met de andere betrokken verenigingen en organisaties moet aangemoedigd en tot stand gebracht worden.

Clotilde NYSSENS.

Nr. 48 VAN DE HEER MAHOUX

Art. 1er

In dit artikel de woorden « in artikel 78 » vervangen door de woorden « in artikel 77 ».

Verantwoording

Artikel 77 van de Grondwet is hier van toepassing omdat het voorgestelde artikel 10 handelt over de inrichting van de rechtbanken. Het verleent immers een nieuwe bevoegdheid aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, aan de voorzitter van de arbeidsrechtbank en aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel.

Nr. 49 VAN DE HEER MAHOUX

(Subamendement op amendement nr. 6 van de regering)

Art. 2

In het laatste streepje van de voorgestelde § 1 van dit artikel de woorden « toegankelijk voor het publiek » toevoegen.

Verantwoording

De toelichting bij het wetsvoorstel wijst erop dat deze wet uiteraard niet slaat « op de zuiver private betrekkingen tussen individuen, met inbegrip van de betrekkingen die ontstaan in het kader van een vereniging tussen personen, die daarvoor hun eigen redenen hebben en daarbij hun eigen, gemeenschappelijke criteria hanteren ».

In zijn advies wijst de Raad van State erop dat « de wetgever immers de burgers niet mag verplichten om in alle handelingen van hun maatschappelijk leven en bij het uiten van hun mening, de ideeën van de overheid inzake « bestrijding van discriminaties » over te nemen ». De wetgever behoort dus de gulden middenweg te vinden tussen het verbieden van bepaalde gedragingen of het afleggen van bepaalde verklaringen die tot discriminatie kunnen leiden enerzijds en de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden (recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging, ...) anderzijds.

Het ligt niet in de bedoeling van de indieners van het voorstel hoe dan ook in te grijpen in de organisatie en de keuze van activiteiten van een vereniging bijvoorbeeld. Zodra evenwel een activiteit toegankelijk is voor het publiek en dus niet meer in de persoonlijke levenssfeer ligt, of alleen aan de leden van een vereniging is voorbehouden, mogen er bij het publiek geen vormen van discriminatie ontstaan.

Nr. 50 VAN DE HEER MAHOUX

(Subamendement op amendement nr. 11 van de regering)

Art. 5

In dit artikel de woorden « en 528 » vervangen door de woorden « 528 en 561, § 7 ».

Verantwoording

Door het § 7 van artikel 561 van het Strafwetboek in de bepaling op te nemen vallen beledigingen ook onder de strafbare feiten bedoeld in artikel 5.

Nr. 51 VAN DE HEER MAHOUX

Art. 10

In de Franse tekst van het eerste lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « une infraction » vervangen door de woorden « un manquement ».

Verantwoording

De indieners van het voorstel wilden niet alleen de strafbare overtredingen vermelden maar alle overtredingen van de bepalingen van deze wet.

Nr. 52 VAN DE HEER MAHOUX

Art. 11

De aanhef van dit artikel doen luiden als volgt : « De rechter kan op verzoek van het slachtoffer ... ».

Verantwoording

Het ligt niet in de bedoeling dat artikel 11 de rechter die als in kortgeding uitspraak doet over een vordering tot staking van een discriminerende handeling tijdens dezelfde procedure ook nog schadevergoeding kan toekennen. Om schadevergoeding te krijgen kan een vordering ten gronde worden ingesteld (artikel 13).

Nr. 53 VAN DE HEER MAHOUX

Art. 12

De aanhef van het voorgestelde laatste lid van dit artikel doen luiden als volgt : « Wanneer het slachtoffer van de wetsovertreding of van de discriminatie een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is, is de vordering ... ».

Verantwoording

De groeperingen vermeld in het eerste en het tweede lid kunnen ook in rechte optreden wanneer een venootschap bijvoorbeeld de bepalingen van de wet overtreedt.

Nr. 54 VAN DE HEER MAHOUX

Art. 16 (nieuw)

Een nieuw artikel 16 invoegen, luidende :

« Art. 16. ­ Artikel 585 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 11 april 1989, wordt aangevuld met een 9º, luidende :

« 9º over de vorderingen tot staking en hij legt de maatregelen van openbaarmaking van zijn beslissing op die hij nodig acht, krachtens artikel 10 van de wet van ... ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestijding. »

Verantwoording

Aangezien het voorgestelde artikel 10 een nieuwe bevoegdheid verleent aan de voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, aan de voorzitters van de arbeidsrechtbank en aan de voorzitters van de rechtbank van koophandel, behoren ook de artikelen van het Gerechtelijk Wetboek die deze bevoegdheden vermelden, te worden gewijzigd.

Nr. 55 VAN DE HEER MAHOUX

Art. 17 (nieuw)

Een nieuw artikel 17 invoegen luidend :

« Art. 17. ­ Artikel 587bis van het Gerechtelijk Wetboek ingevoegd bij de wet van 19 maart 1991, wordt vervangen als volgt :

« Art. 587bis. ­ De voorzitter van de arbeidsrechtbank, aangezocht bij verzoekschrift, doet uitspraak :

1º over de vorderingen ingesteld krachtens de artikelen 4 en 5, §§ 3 en 4, van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden :

2º over de vorderingen tot staking en hij legt de maatregelen van openbaarmaking van zijn beslissing op die hij nodig acht, krachtens artikel 10 van de wet van ... ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 54.

Nr. 56 VAN DE HEER MAHOUX

Art. 18 (nieuw)

Een nieuw artikel 18 invoegen, luidend :

« Art. 18. ­ Artikel 588 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1971, 11 april 1989 en 4 december 1990, wordt aangevuld met een 13º, luidende :

« 13º op de vorderingen tot staking en hij legt de maatregelen van openbaarmaking van zijn beslissing op die hij nodig acht, krachtens artikel 10 van de wet van ... ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 54.

Nr. 57 VAN DE HEER MAHOUX

Art. 13

Het vijfde lid van de voorgestelde § 2, van dit artikel vervangen als volgt :

« Over de vordering tot staking wordt uitspraak gedaan niettegenstaande vervolging wegens dezelfde feiten voor enig ander strafgerecht ; er kan niet beslist worden over de strafvordering dan nadat een in kracht van gewijsde gegane beslissing is genomen betreffende de vordering tot staking. »

Verantwoording

In navolging van artikel 106 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, bepaalt dit artikel eveneens dat de strafvordering wordt opgeschort zolang er een gewone vordering tot staking loopt.

Philippe MAHOUX.

Nr. 58 VAN MEVROUW VAN RIET C.S.

(Subamendement op amendement nr. 6)

Art. 2

Het voorgestelde artikel, aanvullen met een § 5 luidende :

« § 5. Het eerste streepje in § 1, is niet van toepassing op eisen die gelet op het privé-karakter van de omstandigheden in redelijkheid kunnen worden gesteld. »

Iris VAN RIET.
Nathalie de T' SERCLAES.
Meryem KAÇAR.
Fatima PEHLIVAN.