5-2294/1 | 5-2294/1 |
14 OKTOBER 2013
Bij de berekening van een pensioen worden bepaalde periodes waarin men niet aan het werk was, toch soms meegerekend. Dit zijn de zogenaamde gelijkgestelde periodes. De meeste van die gelijkgestelde periodes zijn wettelijk vastgelegd. Indien het echter studieperiodes betreft, is er een zekere mate van keuzevrijheid. Werknemers kunnen vrijwillig bijdragen betalen om van studiejaren gelijkgestelde periodes te maken voor de pensioenberekening door ze te regulariseren. Dit kan voor de jaren vanaf 1 januari in het jaar waarin de persoon zijn twintigste verjaardag viert. In tegenstelling tot zelfstandigen, moeten werknemers deze keuze maken binnen de tien jaar na het afronden van de studie.
Ten eerste is er geen rationeel argument voor het verschil tussen de regeling voor werknemers en die voor zelfstandigen. Er bestaat ondertussen ook een brede consensus over het feit dat de grenzen tussen de verschillende statuten geleidelijk moeten vervagen.
Ten tweede is het moeilijk voor werknemers om deze beslissing te nemen op een ogenblik dat ze nog niet het minste zicht hebben op de opgebouwde pensioenrechten op het einde van hun loopbaan.
Tegelijk is er het steeds groeiende belang van scholing. Een diploma is stilaan een conditio sine qua non op de arbeidsmarkt. Kwaliteit van het menselijk kapitaal wordt door de Nationale Bank van België beschouwd als een belangrijke indicator inzake het niet-prijsconcurrentievermogen. Het percentage gediplomeerden in het hoger onderwijs bij de Belgische bevolking van dertig tot vierendertig jaar was in de periode 2009-2011 hoger dan in onze drie buurlanden en hoger dan het EU-gemiddelde. Voor het aantal gediplomeerden hoger onderwijs in een wetenschappelijke of technische richting en het percentage van de bevolking van vijfentwintig tot vierenzestig jaar dat deelneemt aan levenslang leren zijn de indicatoren dan weer onder het gemiddelde tegenover de buurlanden en de Europese Unie (EU). Volgens de EU 2020-doelstellingen moet het percentage vroege schoolverlaters ook nog aanzienlijk dalen in ons land.
Het is dan ook van groot belang dat het volgen van hogere studies op alle mogelijke manieren gepromoot wordt. Dit rechtvaardigt dan ook een uitbreiding van de mogelijkheden tot gelijkstelling van studieperiodes. Mensen die studeren mogen hierdoor niet bij voorbaat benadeeld worden in hun pensioenberekening, maar moeten een zo ruim mogelijke keuzevrijheid behouden voor de gelijkstelling van deze periodes.
Tegelijk moet worden gewaakt over de kostprijs van de nieuwe maatregelen. De Rijksdienst voor pensioenen beschikt niet over een afzonderlijke boekhoudkundige post studieregularisatie voor werknemers. Hierdoor is het niet mogelijk om het gemiddelde verschil te kennen tussen wat een aanvrager van regularisatie van studiejaren betaalt en wat die persoon daarvoor terugkrijgt tijdens het pensioen. De kostprijs om één studiejaar te regulariseren bedraagt momenteel 1 387,50 euro. De regularisatie van één studiejaar levert in de werknemersregeling op dit ogenblik voor een alleenstaande een aanvullend pensioenbedrag op van 246,67 euro bruto per jaar en voor een gezin 308,33 euro bruto per jaar. Bovendien zijn deze rechten in geval van overlijden overdraagbaar op de rechtverkrijgende. De geregulariseerde studiejaren tellen niet mee voor de loopbaanvoorwaarde.
De eventuele kostprijs van de regularisatie van studiejaren voor de overheid is afhankelijk van de levensduur van de aanvrager, van de belastingschijf waarin de persoon zich bevindt, maar ook van het feit of de aanvrager zonder regularisatie ook al het vereiste aantal loopbaanjaren voor een volledige loopbaan had. Als dat laatste het geval is, dan worden enkel de meest gunstige jaren in aanmerking genomen en is het mogelijk dat de geregulariseerde studiejaren niet meegeteld worden. Het risico hierop is meteen ook een drempel voor werknemers om in het systeem te stappen. Cijfergegevens over de verschillende variabelen zijn niet beschikbaar. We stellen dan ook voor om het maximum aantal te regulariseren studiejaren te beperken tot drie.
Het aantal aanvragen blijft de laatste jaren stabiel : 314 in 2010, 326 in 2011 en 316 in 2012. Slechts 70 % van deze aanvragers gaat ook over tot betaling en stapt dus effectief in het systeem. In het kader hiervan kunnen we stellen dat, mocht er al sprake zijn van een kost, dat deze beperkt zou zijn. Mochten er toch budgettaire implicaties meetbaar zijn, versterkt door een mogelijke stijging van het aantal aanvragen, dan kunnen de bijdragen per te regulariseren studiejaar aangepast worden per koninklijk besluit.
Dirk CLAES. |
Cindy FRANSSEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in § 1 wordt tussen het tweede en het derde lid, een lid ingevoegd, luidende :
« De studiën kunnen in aanmerking worden genomen voor een totale periode van maximum drie jaar. »;
b) in § 6 wordt het tweede lid vervangen als volgt :
« Deze aanvraag moet worden ingediend en de regularisatiebijdrage bedoeld in § 3 moet worden betaald voor het opnemen van het pensioen ».
Art. 3
De Koning is gemachtigd de bepaling van artikel 2 te wijzigen.
4 juli 2013.
Dirk CLAES. |
Cindy FRANSSEN. |