5-2117/1

5-2117/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

29 MEI 2013


Voorstel van resolutie tot wijziging of opzegging van de sociale zekerheidsverdragen met Marokko, Tunesië, Algerije, Turkije en de landen van ex-Joegoslavië met het oog op de stopzetting van de export van kinderbijslag naar landen buiten de Europese Unie

(Ingediend door mevrouw Anke Van dermeersch c.s.)


TOELICHTING


Zowel uit de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders als uit het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen vloeit voort dat in beginsel geen kinderbijslag verschuldigd is voor kinderen die in het buitenland verblijven. Op dit territorialiteitsbeginsel wordt evenwel een uitzondering gemaakt door een reeks bilaterale socialezekerheidsverdragen die België ertoe verplichten kinderbijslag te betalen voor in het buitenland verblijvende kinderen van in ons land tewerkgestelde onderdanen van de betreffende verdragspartner.

Concreet gaat het om het Algemeen Verdrag van 27 februari 1968 betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Democratische Volksrepubliek Algerije, het Algemeen Verdrag van 24 juni 1968 tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko betreffende de sociale zekerheid, het Algemeen Verdrag van 29 januari 1975 betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Tunesië, het Algemeen Verdrag van 4 juli 1966 tussen het Koninkrijk België en de Republiek Turkije betreffende de sociale zekerheid en het Verdrag van 1 november 1954 tussen België en Joegoslavië betreffende de sociale zekerheid.

Ingevolge de uitwisseling van diplomatieke nota's tussen België en de landen van ex-Joegoslavië blijft het laatstgenoemde verdrag tussen België en de verschillende opvolgerstaten van het voormalige Joegoslavië ongewijzigd van kracht. Met Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Macedonië bestaan inmiddels afzonderlijke bilaterale overeenkomsten die in de plaats zijn getreden van het oude verdrag met Joegoslavië, namelijk de Overeenkomst van 31 oktober 2001 betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Kroatië enerzijds en de Overeenkomst van 13 februari 2007 betreffende de sociale zekerheid tussen de Belgische regering en de Macedonische regering.

De uitbetaling van kinderbijslag voor in de betreffende landen verblijvende kinderen wordt, wat de voorwaarden en de hoogte van de bedragen betreft, meestal in detail geregeld in zogenaamde administratieve schikkingen tussen België en die landen.

Behalve de opgesomde bilaterale socialezekerheidsverdragen kan nog worden gewezen op verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, die behalve voor de Europese Unie (EU) eveneens geldt voor Zwitserland en de landen die behoren tot de Europese Economische Ruimte (EER). Overeenkomstig artikel 67 van deze verordening heeft een persoon recht op gezinsbijslag volgens de wetgeving van de bevoegde lidstaat « ook voor de gezinsleden die in een andere lidstaat wonen, alsof deze in eerstbedoelde lidstaat woonden ». Artikel 68 van de verordening voorziet in prioriteitsregels voor het geval van samenloop (gelijktijdige toepasselijkheid van verschillende socialezekerheidsstelsels).

Dit voorstel van resolutie strekt ertoe het territorialiteitsbeginsel te veralgemenen door niet langer op grond van bilaterale socialezekerheidsverdragen kinderbijslag uit te keren voor kinderen die in het buitenland verblijven. Hiervoor bestaan verschillende redenen. Zo beschikken de Belgische autoriteiten bij de export van kinderbijslag niet over dezelfde bevoegdheden en feitelijke mogelijkheden tot onderzoek en controle als wanneer het kind in België verblijft. Bovendien is de kinderbijslag in beginsel bedoeld om gezinnen te ondersteunen in de verzorging en opvoeding van hun kinderen die in België verblijven. In tijden waarin van de bevolking wordt verlangd dat zij de broeksriem aanhaalt, is de export van kinderbijslag naar landen buiten de Europese Unie a fortiori moeilijk te verantwoorden. Ten slotte werd in Nederland op 19 juni 2012 door de Tweede Kamer der Staten-Generaal een wetsvoorstel goedgekeurd dat ertoe strekt de export van kinderbijslag naar zogenaamde verdragslanden stop te zetten (Kamerstuk 33162). Dit wetsvoorstel is momenteel in behandeling in de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Vermeden moet worden dat België ten opzichte van Nederland aantrekkelijker wordt voor immigranten uit landen als Marokko en Turkije doordat Nederland binnenkort niet langer kinderbijslag naar deze landen exporteert. In zowat de helft van de EU-lidstaten geldt nu reeds onverkort het territorialiteitsbeginsel wat de uitkering van kinderbijslag betreft.

België moet streven naar een zodanige wijziging van de bilaterale socialezekerheidsverdragen met Marokko, Tunesië, Algerije, Turkije en de landen van ex-Joegoslavië dat er niet langer een verplichting bestaat om kinderbijslag uit te keren voor kinderen die in deze landen verblijven. Indien de onderhandelingen met de bedoelde landen niet binnen een redelijke termijn tot het beoogde resultaat leiden, moeten de betreffende verdragen worden opgezegd. De verschillende verdragen voorzien telkens dat zij door elk van de verdragsluitende partijen kunnen worden opgezegd uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van elk beschouwd kalenderjaar. Het betreffende verdrag houdt dan op van kracht te zijn op het einde van dat jaar. In het geval van de landen van ex-Joegoslavië (met uitzondering van Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Macedonië) moet de opzegging geschieden drie maanden vóór het einde van het kalenderjaar in kwestie. Wat de meer recente overeenkomsten met Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Macedonië betreft, is voorzien in een opzeggingstermijn van twaalf maanden.

Anke VAN DERMEERSCH.
Bart LAEREMANS.
Yves BUYSSE.
Filip DEWINTER.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. gelet op het Algemeen Verdrag van 27 februari 1968 betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Democratische Volksrepubliek Algerije, het Algemeen Verdrag van 24 juni 1968 tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko betreffende de sociale zekerheid, het Algemeen Verdrag van 29 januari 1975 betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Tunesië, het Algemeen Verdrag van 4 juli 1966 tussen het Koninkrijk België en de Republiek Turkije betreffende de sociale zekerheid, het Verdrag van 1 november 1954 tussen België en Joegoslavië betreffende de sociale zekerheid, de Overeenkomst van 31 oktober 2001 betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Kroatië, de Overeenkomst van 13 februari 2007 betreffende de sociale zekerheid tussen de Belgische regering en de Macedonische regering en de Overeenkomst van 6 maart 2006 betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Bosnië-Herzegovina;

B. gelet op de voortdurende toepasselijkheid van het Verdrag van 1 november 1954 tussen België en Joegoslavië betreffende de sociale zekerheid op de onderdanen van Slovenië, Servië, Montenegro en Kosovo, met welke landen België sinds het uiteenvallen van Joegoslavië geen afzonderlijke bilaterale overeenkomst betreffende de sociale zekerheid heeft gesloten;

C. gelet op het feit dat uit de voormelde internationale verdragen en overeenkomsten voor België de verplichting voortvloeit om kinderbijslag te betalen aan in ons land tewerkgestelde onderdanen van Algerije, Marokko, Tunesië, Turkije, Slovenië, Servië, Montenegro, Kosovo, Kroatië, Macedonië en Bosnië-Herzegovina voor kinderen die verblijven in het land van herkomst;

D. overwegende dat de Belgische autoriteiten in geval van de export van kinderbijslag niet beschikken over dezelfde bevoegdheden en feitelijke mogelijkheden tot onderzoek en controle als wanneer het rechtgevende kind verblijft in België;

E. overwegende dat de kinderbijslag in beginsel bedoeld is om gezinnen te ondersteunen in de verzorging en opvoeding van hun kinderen die in België verblijven;

F. overwegende dat de export van kinderbijslag naar landen buiten de Europese Unie moeilijk te verantwoorden is in tijden waarin van onze bevolking wordt verlangd de broeksriem aan te halen;

G. gelet op de goedkeuring op 19 juni 2012 door de Tweede Kamer der Staten-Generaal van een wetsvoorstel dat ertoe strekt de export van kinderbijslag naar landen waarmee Nederland een sociale zekerheidsverdrag heeft gesloten stop te zetten, welk voorstel thans in behandeling is in de Eerste Kamer der Staten-Generaal;

H. gelet op het feit dat Nederland in het kader van deze wetswijziging streeft naar de herziening van bilaterale socialezekerheidsverdragen die Nederland ertoe verplichten kinderbijslag uit te betalen voor kinderen die in het buitenland verblijven, en, indien de onderhandelingen daartoe geen resultaten opleveren, de opzegging van deze verdragen overweegt;

I. overwegende dat België aantrekkelijker dreigt te worden voor immigranten uit landen als Marokko en Turkije doordat Nederland de export van kinderbijslag naar deze landen stopzet, hetgeen kan leiden tot een aanzuigeffect;

J. gelet op het feit dat nu reeds in dertien van de zevenentwintig EU-lidstaten onverkort het territorialiteitsbeginsel geldt voor wat betreft de uitbetaling van kinderbijslag;

K. gelet op het feit dat de verschillende bilaterale socialezekerheidsverdragen uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid van opzegging mits inachtneming van een bepaalde opzeggingstermijn,

Vraagt de regering :

1. onverwijld onderhandelingen aan te knopen met de regeringen van Algerije, Marokko, Tunesië, Turkije, Slovenië, Servië, Montenegro, Kosovo, Kroatië, Macedonië en Bosnië-Herzegovina met het oog op de wijziging van respectievelijk het Algemeen Verdrag van 27 februari 1968 betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Democratische Volksrepubliek Algerije, het Algemeen Verdrag van 24 juni 1968 tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Marokko betreffende de sociale zekerheid, het Algemeen Verdrag van 29 januari 1975 betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Tunesië, het Algemeen Verdrag van 4 juli 1966 tussen het Koninkrijk België en de Republiek Turkije betreffende de sociale zekerheid, het Verdrag van 1 november 1954 tussen België en Joegoslavië betreffende de sociale zekerheid, de Overeenkomst van 31 oktober 2001 betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en de Republiek Kroatië, de Overeenkomst van 13 februari 2007 betreffende de sociale zekerheid tussen de Belgische regering en de Macedonische regering en de Overeenkomst van 6 maart 2006 betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Bosnië-Herzegovina, opdat België niet langer krachtens deze verdragen en overeenkomsten zou verplicht zijn kinderbijslag te exporteren naar de betreffende landen;

2. de onder punt 1 genoemde verdragen en overeenkomsten op te zeggen als het niet mogelijk blijkt om binnen een redelijke termijn tot overeenstemming te komen over de beoogde wijziging;

3. aan de commissie Buitenlandse Zaken van de Kamer van volksvertegenwoordigers vóór 1 juli 2014 en vervolgens om de zes maanden verslag uit te brengen over het verloop van de onderhandelingen met de landen in kwestie.

27 mei 2013.

Anke VAN DERMEERSCH.
Bart LAEREMANS.
Yves BUYSSE.
Filip DEWINTER.