5-2104/1

5-2104/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

23 MEI 2013


Wetsvoorstel tot regeling van het taalgebruik inzake de winkelopschriften en andere schrifturen zichtbaar vanuit het openbaar domein

(Ingediend door mevrouw Anke Van dermeersch c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 23 juli 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1415/1 - 2008/2009).

Artikel 30 van de Grondwet bepaalt : « Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij. Het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken. »

Dit artikel vormt sinds het ontstaan van de Belgische Staat de basis voor de taalvrijheid die in dit land bestaat. Het staat er borg voor dat enkel de wetgever kan optreden om het taalgebruik te regelen en dan nog alleen voor handelingen die betrekking hebben op het openbaar gezag en de gerechtszaken. Voor het overige geldt in principe het vrije gebruik der in België gesproken talen.

Deze taalvrijheid is echter niet absoluut noch universeel. Uit de formulering van dit artikel blijkt onder meer dat deze taalvrijheid beperkt blijft tot « de in België gesproken talen ». Deze taalvrijheid strekt zich met andere woorden enkel uit tot de « nationale talen ». Volgens de tot op heden heersende rechtspraak zijn dat uitsluitend het Nederlands, het Frans en het Duits. Dit impliceert dat de taalvrijheid niet geldt voor andere talen (1) . De Raad van State heeft in een arrest aan deze beginselen een verstrekkende interpretatie gegeven door te stellen dat « de bescherming die de Grondwet aan de taalvrijheid verleent, zich niet uitstrekt tot de niet in België gesproken talen; dat iedere overheid binnen de kring van haar bevoegdheid het gebruik van die talen kan regelen of gewoon verbieden zonder daarin door enige grondwetsbepaling geremd te zijn (2)  ».

In het licht van deze bepalingen heeft onderhavig wetsvoorstel dus geenszins de bedoeling een regeling van het taalgebruik binnen het kader van artikel 30 van de Grondwet in te voeren, in die zin dat dit het taalgebruik volkomen vrij laat voor zover het om de landstalen gaat. Het strekt er enkel toe het gebruik van andere talen dan de landstalen te reglementeren, c.q. te verbieden.

Dit verbod tot gebruik van vreemde talen van buiten de Europese Unie wordt met name ingevoerd voor wat winkelopschriften en andere schrifturen betreft die zichtbaar zijn vanuit het openbaar domein. De indieners van dit wetsvoorstel hechten er immers groot belang aan dat het straatbeeld een Europees karakter blijft vertonen, maar moeten node vaststellen dat dit de jongste tien tot twintig jaar in (bepaalde delen) van onze grootsteden en steden snel gewijzigd is. Hoe langer hoe vaker ziet men immers opschriften opduiken die niet in de streektaal, zelfs niet in één van de landstalen zijn opgesteld. Schrifturen in het Arabisch zijn zelfs in een totaal ander — voor de autochtonen totaal onbegrijpelijk — schrift opgesteld. De indieners van dit wetsvoorstel vinden die gang van zaken — samen met heel wat andere burgers — ongewenst. Om dus te vermijden dat het straatbeeld op bepaalde plaatsen een overwegend of zelfs exclusief exotisch karakter zou krijgen ingevolge winkelopschriften en andere schrifturen zichtbaar vanuit het openbaar domein, wordt er een verbod ingesteld op het gebruik van andere talen dan de landstalen gangbaar in de landen van de Europese Unie voor wat deze opschriften betreft.

De indieners van dit voorstel beseffen dat het invoeren van een taalregeling voor handelsbetrekkingen in de Belgische context van taalvrijheid (voor de in België gesproken talen) eerder ongewoon is. Toch is een regeling van deze aangelegenheid in het buitenland niet helemaal ongebruikelijk. In dit verband kan worden verwezen naar de taalregeling ter zake die in de Canadese provincie Québec van kracht is. In de « Charte de la langue française » is in titel I een volledig hoofdstuk gewijd aan het taalgebruik in de handel en het zakenleven (hoofdstuk VII — artt. 51 tot 71 van de Charte). In titel II behandelt een volledig hoofdstuk de verfransing van de ondernemingen (hoofdstuk V — artikelen 135-154). Die hoofdstukken bevatten in essentie bepalingen die in de context van de Belgische taalvrijheid niet denkbaar zijn, maar die desalniettemin in de internationale context geen enkel probleem opleveren. Wat betreft de taalregeling inzake winkelopschriften, is artikel 58 van de Charte relevant waar het stelt dat de aanplakking in het publiek en de handelsreclame in het Frans moeten geschieden. Daar kan evenwel een andere taal worden aan toegevoegd voor zover het Frans overheersend is. Als uitzondering hierop kan de regering evenwel bepalen dat in bepaalde gevallen uitsluitend het Frans mag worden gebruikt, uitsluitend een andere taal, of dat er geen overheersing van het Frans hoeft te zijn. Hoewel de verbodsbepaling hier niet als algemene regel geldt, kan de regering wel degelijk exclusief de Franse taal opleggen indien zij dat wenselijk acht.

Anke VAN DERMEERSCH.
Yves BUYSSE.
Filip DEWINTER.
Bart LAEREMANS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :

1º « winkelopschrift » : elk opschrift op of in de gebouwen van een onderneming die een winstoogmerk nastreeft en dat bedoeld is om vanuit het openbaar domein te worden gezien;

2º « schrifturen zichtbaar vanuit het openbaar domein » : elk geschrift aangebracht door een natuurlijke persoon of door een andere rechtspersoon dan die bedoeld in de bepaling onder 1º, dat zichtbaar is vanuit het openbaar domein.

Art. 3

Het is verboden winkelopschriften of schrifturen zichtbaar vanuit het openbaar domein aan te brengen in andere talen dan de landstalen van de landen van de Europese Unie.

Art. 4

Hij die de bepalingen van deze wet overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro of met een van die straffen alleen.

Art. 5

Deze wet treedt in werking drie maanden na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

16 mei 2013.

Anke VAN DERMEERSCH.
Yves BUYSSE.
Filip DEWINTER.
Bart LAEREMANS.

(1) Zie : Velaers Jan, De bevoegdheidsverdeling in het federale België, deel 12, Het gebruik van de talen. Kortrijk, Die Keure, 2001, blz. 50-51.

(2) RvS, nr. 38 376 van 20 december 1991.