5-2013/1 | 5-2013/1 |
18 MAART 2013
Na het debacle rond de Dexia holding waarbij de belastingbetaler voor miljarden euro's heeft mogen opdraaien voor het wanbeheer, en het hele verhaal van het spaargeld van 800 000 Arco spaarders, stond in de afgelopen weken het verhaal van de winstbewijzen van de feitelijke vereniging Algemeen Christelijk Werknemersverbond (ACW) in Belfius Bank volop in de politieke actualiteit. Het ACW en haar Waalse evenknie Mouvement ouvrier chrétien (MOC) kwamen tot een overeenkomst met staatsbank Belfius waarbij deze laatste de winstbewijzen voor 110 miljoen euro afkoopt. Naast deze verkoop brachten de winstbewijzen over de periode 2003 tot en met 2011 reeds ruim 100 miljoen euro aan dividenden op. Via een doordachte fiscale constructie kon het ACW de belastingen op de ontvangen dividenden beperken tot het luttele bedrag van 58 000 euro. Een gewone vereniging zonder winstoogmerk (VZW) of een individu zou op een dergelijke dividendenstroom minstens 25 miljoen euro aan roerende voorheffing betaald hebben. Bovendien rijst de vraag of een gedeelte van de belastingvermindering niet onrechtmatig verworven werd.
Een bondige reconstructie zoals uit het relaas in Trends blijkt. Op 19 december 2000 wordt door de feitelijke vereniging ACW de CVBA Sociaal Engagement opgericht. CVBA staat voor coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (en volgens de notariële akte « met een sociaal oogmerk »). ACW zelf bezit als feitelijke vereniging 6 198 van de 6 200 aandelen van Sociaal Engagement. De twee overige aandelen komen in handen van Jan Renders, van 2002 tot 2010 de voorzitter van het ACW en een zekere Marc Vandenberghe.
De CVBA Sociaal Engagement krijgt, volkomen parallel met de moedervereniging, als gevleugelde doelstelling mee « een samenleving te realiseren waarin iedereen, solidair en gelijkwaardig, kan genieten van de fundamentele politieke, sociale, economische en culturele rechten, te streven naar een emancipatie van de werknemersbevolking en bijzondere aandacht te schenken aan de zwaksten en de meest achtergestelden in de samenleving ». De CVBA Sociaal Engagement is immers gehuisvest op hetzelfde adres als het ACW.
Twee dagen later, namelijk op 21 december 2000, wordt het proces-verbaal verleden van de buitengewone algemene vergadering van een andere CVBA, met name BACOB. De origine van BACOB gaat terug tot 1924 toen binnen de christelijke werknemersbeweging de BAC (Belgische Arbeiderscoöperatie) wordt opgericht. BAC/BACOB doorloopt dan een aantal wijzigingen die er uiteindelijk toe leiden dat BACOB zowel als de ACW-verzekeringsgroep DVV in 1997 ondergebracht worden bij de Artesia Banking Group, grotendeels in handen van die andere ACW-maatschappij Arcofin.
Op de buitengewone algemene vergadering van BACOB wordt besloten dat per 31 december 2000 wordt overgegaan tot de creatie van 300 000 winstbewijzen « ten voordele van het ACW, de koepel van de christelijke werkgeversorganisatie/MOC (Mouvement ouvrier chrétien) ». Deze uitgifte gebeurt « ter vergoeding voor de positieve winstbijdrage van de houders van de winstbewijzen ». Volgens een beslissing op dezelfde buitengewone algemene vergadering van BACOB « geven de winstbewijzen recht op een preferent dividend ... Het totale dividend per boekjaar dat aan alle winstbewijzen gezamenlijk kan toegekend worden kan nooit hoger zijn dan 40 % van de beschikbare nettowinst ... ».
Binnen de ACW-koepel (verzameling van allerlei verenigingen en vennootschappen zoals de Christelijke Mutualiteiten, het ACV, OKRA, ...) wordt vervolgens beslist om de winstbewijzen in BACOB onder te brengen bij de CVBA Sociaal Engagement die dus twee dagen voor de uitgifte van de winstbewijzen was opgericht. Het gaat dan om 264 000 winstbewijzen, de overige 36 000 zitten bij de Franstalige evenknie van het MOC die trouwens een parallelle CVBA met als naam Mouvement Social oprichten. Aan deze winstbewijzen wordt in de balans van de CVBA Sociaal Engagement geen waarde toegekend. In alle volgende gepubliceerde jaarverslagen wordt telkens expliciet opgenomen dat de winstbewijzen « geen aanschaffingswaarde hebben ... niet verkocht kunnen worden ... en evenmin een verkoopwaarde hebben ». Het zijn deze winstbewijzen die Belfius als staatsbank eind januari 2013 heeft ingekocht voor het ronde bedrag van 110 miljoen euro, waarvan 97 miljoen euro voor Sociaal Engagement en een 13 miljoen euro voor de Franstalige tegenhanger Mouvement Social.
In de loop van 2002 komt er een fusie tot stand tussen de BACOB-Artesia-groep en Dexia. De winstbewijzen horend aan CVBA Sociaal Engagement worden vernieuwd en geven nu recht op een preferent dividend van Dexia Bank België. Tussen 2003 en 2011 ontvangt Sociaal Engagement voor, afgerond, 102 miljoen euro aan dividenden, voornamelijk van Dexia Bank België (in veel mindere mate ook van DVV Verzekeringen). Als CVBA kan Sociaal Engagement alvast de roerende voorheffing verschuldigd op de uitgekeerde dividenden verrekenen in de vennootschapsbelasting. Dit levert op zich reeds een belangrijk belastingvoordeel op maar het regime van de definitief belaste inkomsten (DBI) biedt mogelijkheden tot een nog lagere belastingdruk. De DBI is destijds in het leven geroepen om in bepaalde gevallen dubbele belasting van vennootschapswinsten te voorkomen. De DBI-aftrek voorziet dat men 95 % van het bedrag aan ontvangen dividenden mag aftrekken van de belastbare basis van de vennootschap die de dividenden ontvangt.
De kernvraag is immers of de CVBA Sociaal Engagement voldeed aan de voorwaarden van de DBI-aftrek. Aan het gebruik van de DBI-aftrek zijn echter wettelijke voorwaarden verbonden. De vennootschap die de DBI-aftrek wil toepassen, moet aan één van de twee volgende voorwaarden voldoen. Ofwel moet zij aandelen aanhouden van de uitkerende vennootschap met een aanschaffingswaarde van minstens 1,2 miljoen euro (inmiddels opgetrokken naar 2,5 miljoen euro), ofwel moeten die aandelen minstens 10 % van het kapitaal of van de stemrechten vertegenwoordigen.
Aangezien de winstbewijzen die Sociaal Engagement bezit naar eigen zeggen « geen aanschaffingswaarde of verkoopwaarde » hebben en evenmin kapitaal of stemrechten vertegenwoordigen, kunnen deze niet in aanmerking worden genomen voor de drempel van 1,2 miljoen euro, evenmin voor de drempel van 10 %. Teneinde toch voor DBI-aftrek in aanmerking te komen, koopt Sociaal Engagement, zo staat expliciet te lezen in het jaarverslag over 2004, in de loop van 2003 106 000 aandelen van de holding Dexia NV met een aanschaffingswaarde van 1 240 391 euro, dus net boven de fiscale minimumdrempel van 1,2 miljoen euro. Aan de eerste van de twee hierboven vermelde voorwaarden lijkt voldaan te zijn en het vermeende recht op DBI-aftrek levert over de periode 2003-2011 aan Sociaal Engagement een extra fiscaal voordeel op van afgerond 6,9 miljoen euro (zie onderstaande tabel).
Het gevolg is dat Sociaal Engagement door een dergelijke constructie een fiscaal bijzonder « interessant » instrument geworden is. De cijfers over de periode 2003-2011 illustreren dit treffend (zie onderstaande tabel). De ruim 102 miljoen euro aan ontvangen dividenden gebruikt Sociaal Engagement voornamelijk om de lonen van ACW-personeelsleden te betalen (namelijk a rato van 8,2 miljoen euro in het boekjaar 2011 alleen). Na aftrek van onder meer deze personeelslasten blijft er uiteindelijk, voor het geheel van de periode 2003-2011, een belastbare basis van afgerond 20 miljoen euro over waarop de dochtervennootschap van het ACW het luttele bedrag van 58 017 euro aan vennootschapsbelasting betaalt. De gemiddelde belastingdruk waaraan Sociaal Engagement onderhevig is over het geheel van die negen jaar beloopt alzo minder dan 0,3 %. De gretigheid waarvan bepaalde grote multinationals de jongste maanden hieromtrent in het nieuws beschuldigd werden, verbleekt bij deze fiscale spitsvondigheid vanwege de feitelijke vereniging ACW.
Maar met dit alles is het verhaal nog niet ten einde. Bij nader toezien blijkt Sociaal Engagement volgens de bestaande wetgeving en rechtsleer hierover, geen recht te hebben op de DBI-aftrek. De participatie van iets meer dan 1,2 miljoen euro die Sociaal Engagement nam is immers in Dexia NV, de holdingmaatschappij, en niet in Belfius NV of voorheen Dexia Bank België NV. Het komt er dus op neer dat de CVBA Sociaal Engagement zich enkel op DBI-aftrek kan beroepen voor de bescheiden dividenden die ze van de holding Dexia NV verkrijgt. En dus niet voor de royale dividenduitkeringen van meer dan 100 miljoen euro die ze op basis van de winstbewijzen in Dexia Bank België NV ontvangt. Misleidend is bovendien dat het jaarverslag van CVBA Sociaal Engagement ieder jaar een participatie van 82 % in Dexia Bank België vermeldt en daardoor de indruk wekt aan de 10 % participatiedrempel voor de DBI-aftrek ruimschoots voldaan zou zijn.
Het argument dat Dexia NV de moedermaatschappij is van Dexia Bank België is in deze niet relevant. De huidige wetgeving en rechtsleer is in dit verband ondubbelzinnig. Om van de DBI-aftrek te kunnen genieten moet het om een rechtstreekse relatie gaan en niet één via een of andere moederholding.
De conclusie van dit hele opzet is tweeërlei. Ten eerste heeft het ACW een constructie opgezet om via het gebruik van het mechanisme van de DBI-aftrek nagenoeg volledig te ontsnappen aan het betalen van belastingen op de dividenden uitgekeerd op de winstbewijzen. De vraag rijst hier welk moreel recht het ACW en al zijn geassocieerde organisaties nog heeft om van leer te trekken tegen ondernemingen die aan fiscale optimalisatie doen. Bovendien beging het ACW een kapitale fout door in de jaarrekening van Sociaal Engagement op verschillende manieren de schijn te wekken dat de voorwaarden voor de DBI-aftrek vervuld zouden zijn. De vraag rijst dus zeer nadrukkelijk of dit alles nog te vatten is onder de noemer van de belastingontwijking.
CVBA Sociaal Engagement (in euro)
Année — Jaar | Dividendes perçus sur les parts bénéficiaires — Ontvangen dividenden op winstbewijzen | Bénéfice imposable — Belastbare winst | Impôt des sociétés payé — Betaalde vennootschapsbelasting | Impôt des sociétés dû sans la réduction des RDT — Verschuldigde vennootschapsbelasting zonder DBI-aftrek |
2003 | 10 268 000,00 | 1 412 000,00 | 16 000,00 | 479 938,80 |
2004 | 10 684 000,00 | 2 501 000,00 | 17 000,00 | 850 089,90 |
2005 | 11 004 313,00 | 2 934 772,00 | 16 922,00 | 997 529,00 |
2006 | 11 592 274,00 | 2 999 889,00 | 8 095,00 | 1 019 662,27 |
2007 | 11 914 537,00 | 3 148 282,00 | 0,00 | 1 070 101,05 |
2008 | 12 023 776,00 | 2 177 567,00 | 0,00 | 740 155,02 |
2009 | 5 690 338,00 | -4 164 825,00 | 0,00 | 0,00 |
2010 | 12 053 726,00 | 2 781 776,00 | 0,00 | 0,00 |
2011 | 17 057 694,00 | 6 548 108,00 | 0,00 | 1 755 603,55 |
Total. — Totaal | 102 288 658,00 | 20 338 569,00 | 58 017,00 | 6 913 079,60 |
De gebeurtenissen rond het ACW kunnen niet langer toegedekt worden en wettigen volgens de indieners de absolute noodzaak dat deze zaak tot op het bot zou worden uitgespit.
Anke VAN DERMEERSCH. | |
Filip DEWINTER. | |
Yves BUYSSE. | |
Bart LAEREMANS. |
Artikel 1
Er wordt een parlementaire onderzoekscommissie opgericht, belast met het onderzoek naar de wijze waarop het ACW fiscale constructies heeft opgezet om belastingen te ontduiken, c.q. belastingfraude te plegen. Ook de elementen belangenvermenging tussen de bestuurders van Arco en Sociaal Engagement, voorkennis, schriftvervalsing, misleiding via jaarrekeningen van Sociaal Engagement en misbruik van vennootschapsgoederen moeten deel uitmaken van het onderzoek door een parlementaire onderzoekscommissie.
Art. 2
De commissie bestaat uit negen leden die de Senaat uit haar leden aanwijst volgens de regel van de evenredige vertegenwoordiging van de politieke fracties.
Art. 3
De commissie beschikt over alle bevoegdheden bedoeld in de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek. Zij kan zich voor alle opdrachten laten bijstaan door het Rekenhof.
Art. 4
De vergaderingen van de commissie zijn openbaar. De commissie kan evenwel op elk ogenblik het tegendeel beslissen.
Art. 5
De commissie kan, binnen het budget dat het Bureau van de Senaat haar ter beschikking stelt, alle nodige maatregelen nemen teneinde het onderzoek op deskundige wijze te voeren.
Daartoe kan zij, eventueel in het raam van een arbeids- of bedrijfsovereenkomst, een beroep doen op deskundigen. De duur van die overeenkomsten mag die van de onderzoekscommissie niet overschrijden.
Art. 6
De commissie brengt binnen drie maanden na haar oprichting verslag uit aan de Senaat, tenzij de Senaat een verlenging van de commissiewerkzaamheden toestaat.
8 maart 2013.
Anke VAN DERMEERSCH. | |
Filip DEWINTER. | |
Yves BUYSSE. | |
Bart LAEREMANS. |