5-2003/1

5-2003/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

6 MAART 2013


Wetsvoorstel om de consument beter te beschermen in het kader van een minnelijke invordering van schulden

(Ingediend door de heer Gérard Deprez c.s.)


TOELICHTING


De bescherming van de consument

Het doel van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument was enerzijds, ervoor te zorgen dat schulden niet zouden aangroeien vanwege invorderingskosten die niet in de onderliggende overeenkomst zijn vastgesteld en anderzijds, te voorkomen dat gezinnen met schulden, die ze niet kunnen terugbetalen, nog kwetsbaarder worden.

Sinds de crisis van 2008 stelt men vast dat er steeds meer onbetaalde schulden zijn. Gezinnen die niet kunnen betalen, mogen echter niet systematisch worden beschouwd als « slechte betalers », maar veeleer als mensen die te maken hebben met een structurele overmatige schuldenlast.

In het kader van de minnelijke invordering, kan die overmatige schuldenlast nog groter worden door bepaalde wanpraktijken van enkele gerechtsdeurwaarderskantoren.

Met dit wetsvoorstel beogen de indieners een betere bescherming van de consument en willen ze tegemoetkomen aan de vraag van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders (NKGD). De Nationale Kamer stelt immers het volgende vast : « les pratiques illégales causent beaucoup de préjudices à la profession qui est déjà clouée au pilori (1) . » De heer Eric Choquet, ondervoorzitter van de NKGD, verduidelijkt dat « les pratiques illégales dénoncées ne sont le fait que de très peu d'études ».

De status van gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder is een ministerieel en openbaar ambtenaar die zijn ambt uitoefent als vrij beroep. Met andere woorden, hij heeft een dubbele beroepsidentiteit : enerzijds is hij een openbaar ambtenaar (de wetgever heeft hem dus bepaalde exclusieve bevoegdheden toegekend, zoals de betekening van akten); (2) anderzijds oefent hij zijn beroep uit als zelfstandige. De domeinen waarvoor de gerechtsdeurwaarder bevoegd is, kunnen in twee categorieën worden ingedeeld : de zogenoemde « gerechtelijke » domeinen en de « buitengerechtelijke » domeinen namelijk alle opdrachten die hij mag uitvoeren buiten een gerechtelijke procedure (minnelijke invordering van schulden, vaststellingen, kennisgeving van opzegging, ...). De gerechtsdeurwaarder staat ter beschikking van de autoriteiten, privépersonen en ondernemingen. Als titularis van een vrij beroep moet hij onafhankelijk en onpartijdig optreden. De deurwaarder treedt nooit op eigen initiatief op maar altijd op verzoek van iemand die hem een formele opdracht heeft gegeven.

Alle gerechtsdeurwaarders van het land (ongeveer vijfhonderdvijftig) zijn lid van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders. Die Kamer werd opgericht in 1963 om de werkmethoden, de tarifering, de deontologie en de tuchtprocedures binnen het beroep te uniformiseren.

In de hoofdplaats van elk gerechtelijk arrondissement bevindt zich de zetel van de arrondissementskamer van gerechtsdeurwaarders die is samengesteld uit alle gerechtsdeurwaarders van het betreffende arrondissement en die rechtspersoonlijkheid heeft. In België zijn er zesentwintig arrondissementskamers. De territoriale bevoegdheid van de gerechtsdeurwaarder is dus beperkt want hij moet zijn ambt uitoefenen in het gerechtelijk arrondissement dat in zijn benoemingsbesluit is bepaald (3) .

De ontwikkeling van de gerechtsdeurwaarderspraktijk

Net als advocaten en incassobureaus kunnen ook deurwaarders worden ingeschakeld voor de minnelijke invordering van verschuldigde bedragen buiten elke gerechtelijke procedure om. In dat kader treedt de deurwaarder niet op in zijn hoedanigheid van ministerieel en openbaar ambtenaar, maar enkel als mandataris van zijn cliënt.

Volgens de Vereniging van incasso-ondernemingen (VIO), wordt de omvang van de Belgische markt van schuldinvorderingen geschat op meer dan vijf miljoen aan vorderingen per jaar (4) .

Van 2006 tot eind 2012 steeg het aandeel van de door de deurwaarders uitgevoerde invorderingen van min of meer 20 % naar meer dan 50 %. Die stijging komt overigens tot uiting in een uitgesproken verbetering van de brutomarges zoals blijkt uit de jaarrekeningen van de grootste deurwaarderskantoren. Die marges liggen veel hoger dan de marges voor hun traditionele activiteiten. Sommige kantoren zijn zelfs uitgegroeid tot echte ondernemingen met soms meer dan vijfentachtig personeelsleden (gerekend in voltijdse equivalenten) en die brutomarges van meer dan 4 miljoen euro boekten in 2011 (5) .

De geest van de wet van 20 december 2002 en de toepassing ervan op de gerechtsdeurwaarders.

Het doel van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument was : « een einde te maken aan het sneeuwbaleffect waardoor de hoofdschuld van de schuldenaar steeds groter wordt door de kosten die gerechtsdeurwaarders eisen. Door het herhaaldelijk invorderen van schulden van mensen die niet in staat zijn ze terug te betalen, ontstaan toestanden waarbij de schuldvordering soms tot drie à vier maal groter wordt dan de oorspronkelijke schuld. » (6)

De minnelijke invordering wordt geregeld in de artikelen 4 tot 7 die meer bepaald voorzien in het verbod om aan de consument enige andere vergoeding te vragen dan de overeengekomen bedragen in de overeenkomst. Gedrag of praktijken waarbij het privéleven en de menselijke waardigheid van de consument niet in acht wordt genomen of de consument wordt misleid, zijn ook verboden.

Die maatregelen die genomen werden in het kader van het federaal plan armoedebestrijding dat werd goedgekeurd door de Ministerraad van 4 juli 2008, zijn meer dan ooit actueel.

Hoewel de tekst van het wetsvoorstel oorspronkelijk alle personen beoogde die minnelijke invorderingen verrichten, werd er tijdens de parlementaire voorbereiding een belangrijke beperking aangebracht : de invordering van schulden door een advocaat of een ministerieel ambtenaar of een gerechtsmandataris in de uitoefening van zijn beroep of functie, werd uit de definitie geweerd. Daardoor betrof de invorderingsactiviteit eigenlijk enkel de incassobureaus. Gerechtsdeurwaarders en advocaten, die niet onder de definitie van invorderingsactiviteit vallen, worden dus door die eerste versie van de wet buiten beschouwing gelaten.

Voor een buitengerechtelijke invordering treden gerechtsdeurwaarders niet op als gerechtelijk ambtenaar maar als mandataris van de schuldeiser. In dat opzicht zou er geen enkel onderscheid mogen zijn tussen een incassobureau, een gerechtsdeurwaarder of een advocaat. Er was dus geen enkele reden om die beperking in de wet op te nemen. Bovendien heeft die uitzondering tot grote misbruiken geleid : een consument wordt over het algemeen veel meer geïntimideerd door een brief van een gerechtsdeurwaarder omdat hij heel vaak niet weet of het om een gerechtelijke of een buitengerechtelijke procedure gaat.

Anderzijds kan er sprake zijn van een zekere oneerlijke concurrentie tussen de incassobureaus die een strikt wettelijk kader moeten naleven en de deurwaarders die in het kader van de minnelijke invordering de bij koninklijk besluit vastgestelde tarieven voor de gerechtelijke procedure blijven toepassen (7) . De deurwaarder blijft dus aanmaningskosten, verzendingskosten, kosten voor het inwinnen van inlichtingen, inningskosten, dossierkosten en uitgaven aanrekenen aan de schuldenaar.

Betreffende de wijziging die de wet van 27 maart 2009 aanbrengt

Om deze ambiguïteit op te heffen heeft de economische herstelwet van 27 maart 2009 sommige bepalingen van de wet van 20 december 2002 gewijzigd om ze toepasselijk te maken op elke activiteit op het vlak van minnelijke invordering, ongeacht of zij wordt uitgevoerd door een incasso-onderneming, een gerechtsdeurwaarder, een advocaat of een gerechtsmandataris in de ruime zin. Voortaan mogen deze laatsten tot de dagvaarding voor het gerecht geen rechten of kosten aan de consument aanrekenen die niet uitdrukkelijk in de onderliggende overeenkomst vermeld staan.

Ondanks deze laatste wijziging stelt men in de praktijk vast dat de wet op de minnelijke schikking niet doeltreffend genoeg is om het doel van de wetgever te bereiken. Weliswaar biedt hij een duidelijk kader voor al wie actief is in minnelijke schikkingen, maar hij laat ook een enorme leemte na : de controle op gerechtsdeurwaarders en de sancties tegen hen zijn totaal ontoereikend of zelfs onbestaande.

Misbruiken : vaststellingen in de praktijk

Men zou kunnen veronderstellen dat het optreden van een ministerieel ambtenaar in de invorderingsprocedure zou waarborgen dat de gevorderde bedragen in het kader van een minnelijke invordering wel degelijk verantwoord, gegrond en wettig zijn. Afgaande op vaststellingen in de praktijk is dit helaas niet altijd het geval. De meeste van deze vaststellingen zijn gebundeld in het verslag van oktober 2012 van het Steunpunt voor de diensten schuldbemiddeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (8) , en ook in gerechtsdocumenten betreffende veroordelingen, en brieven van de algemene directie Controle en Bemiddeling (ADCB) van de FOD Economie aan de voorzitter van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders.

1º De ingebrekestellingen zijn soms in strijd met de wet :

Krachtens artikel 6, § 1 « dient elke minnelijke invordering van een schuld te starten met een schriftelijke ingebrekestelling waarin het telefoonnummer en de hoedanigheidvan de oorspronkelijke schuldeiser moeten vermeld worden »; § 2 : « In deze ingebrekestelling komen minstens de volgende gegevens voor : 1º de identiteit, het adres, het telefoonnummer en de hoedanigheid van de oorspronkelijke schuldeiser; ». Deze bepalingen hebben tot doel de band tussen de consument en de oorspronkelijke schuldeiser overeind te houden. Zelfs indien de schuldeiser beslist om de minnelijke invordering toe te vertrouwen aan een derde, « blijft hij, vanuit juridisch oogpunt, het bevoorrechte aanspreekpunt van de schuldenaar » (9) . Bepaalde deurwaarderskantoren laten systematisch na om het telefoonnummer van de oorspronkelijke schuldeiser te vermelden, met als doel de consument de mogelijkheid te ontnemen om rechtstreeks contact op te nemen met de oorspronkelijke schuldeiser, bijvoorbeeld in geval van betwisting of voor vragen over de oorspronkelijke factuur.Het gaat niet om een toevallige vergetelheid, maar om een terugkerende praktijk in sommige kantoren.

Krachtens artikel 6, § 2, 6 « dient elke minnelijke invordering van een schuld, verricht door een gerechtsdeurwaarder, te starten met een schriftelijke ingebrekestelling waarin volgende tekst is opgenomen « Deze brief betreft een minnelijke invordering en geen gerechtelijke invordering (dagvaarding voor de rechtbank of beslag) » ». Deze bepaling, die werd toegevoegd bij de laatste wijziging van de wet, heeft als doel te voorkomen dat de consument zou denken dat de deurwaarder optreedt in het kader van een gerechtelijke invordering, en wil zo verwarring vermijden. In de praktijk komt het nog voor, hoewel minder vaak, dat deze verplichte vermelding ontbreekt in schriftelijke ingebrekestellingen. Slecht geïnformeerde consumenten maken echter vaak niet het onderscheid tussen een minnelijke en een gerechtelijke invordering.

2º De inhoud van de brieven kan de consument misleiden of bevat onjuiste juridische bedreigingen :

Artikel 3, § 1, luidt als volgt : « In het kader van een minnelijke invordering van schulden wordt iedere gedraging of praktijk die het privéleven van de consument schendt of hem kan misleiden, alsook iedere gedraging of praktijk die een inbreuk maakt op zijn menselijke waardigheid, verboden. »; § 2 : « Worden in het bijzonder verboden : — elk geschrift dat, of elke gedraging die ertoe strekt verwarring te creëren omtrent de hoedanigheid van de persoon van wie het uitgaat, zoals in het bijzonder het geschrift dat verkeerdelijk laat uitschijnen dat het om een document gaat dat uitgaat van een gerechtelijke overheid, een ministerieel ambtenaar of een advocaat;- elke mededeling die onjuiste juridische bedreigingen bevat, of die onjuiste inlichtingen over de gevolgen van een wanbetaling bevat; ... »

In de praktijk stelt men vast dat de brieven van sommige kantoren de consument kunnen misleiden. Sommige deurwaarders geven immers geen verantwoording bij de aangerekende kosten en beperken zich tot de vermelding : « De eventuele kosten van minnelijke invordering in deze afrekening, worden aangerekend in overeenstemming met artikel 5 van de wet van 20 december 2002 betreffende deminnelijke invordering van schulden van de consument. » Hoewel deze vermelding juridisch niet onjuist is (aangezien de deurwaarder enkel beweert dat hij artikel 5 van de wet toepast, dat verbiedt om enige andere vergoeding te vragen dan de overeengekomen bedragen in de onderliggende overeenkomst) kan zij niettemin misleidend zijn voor de consument omdat men hem laat geloven dat de aangerekende kosten bij wet zijn vastgesteld enniet kunnen worden betwist. Dit is een duidelijke schending van artikel 3.

Sommige kantoren nemen in hun brieven de volgende vermelding op : « Het saldo van onderstaande afrekening moet op mijn rekening worden gestort bij ontvangst van dit schrijven. Bij het uitblijven van betaling, heb ik van mijn cliënt de opdracht gekregen om de invordering via gerechtelijke weg verder te zetten. In toepassing van het koninklijk besluit van 30 november 1976 tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders, zouden de daaruit voortvloeiende kosten wettelijk teuwen laste worden gelegd. »

Ondanks het gebruik van de voorwaardelijke wijs, gaat van deze zin een dreiging uit en is hij misleidend voor de consument omdat hij hem doet geloven dat hem, in overeenstemming met de wet, bijkomende kosten zullen worden aangerekend als hij niet betaalt. Deze informatie is onjuist aangezien men niet mag vooruitlopen op de afloop van een rechtsgeding en aangezien de gerechtskosten van een eventueel proces enkel ten laste van de consument zullen worden gelegd als deze laatste in het ongelijk wordt gesteld.

3º Sommige deurwaarders geven geen verantwoording voor de kosten die zij van de schuldenaar vorderen :

Artikel 6 § 2, 3º en 4º van de wet betreffende de minnelijke invordering bepaalt dat de ingebrekestelling een duidelijke beschrijving en verantwoordingmoet bevatten van de bedragen dievan de schuldenaar geëist worden, met inbegrip van de geëiste schadevergoedingen en nalatigheidsinteresten.

Wanneer een incassobureau, een deurwaarder of een advocaat kosten eist waarin de onderliggende overeenkomst voorziet, moeten zij in hun ingebrekestelling dus op zijn minst wijzen op de precieze wettelijke of contractuele bepalingen die de geëiste bedragen verantwoorden. In geval van betwisting, moeten ze aan de schuldenaar ook een kopie bezorgen van de bewijsstukken (kopie van de overeenkomst of van de algemene voorwaarden).

In de praktijk stelt men vast dat sommige deurwaarders de aangerekende kosten niet verantwoorden, en dat hun brieven geen enkele nauwkeurige informatie bevatten. Bij andere kantoren bevatten de ingebrekestellingen allemaal dezelfde standaardvermelding : « De eventuele kosten van minnelijke invordering in deze afrekening, worden aangerekend in overeenstemming met artikel 5 van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument. » Deze algemene vermelding die de deurwaarder opneemt in al zijn brieven is in geen geval een verantwoording naar de geest van de wet.

Het is soms heel moeilijk om bewijsstukken te verkrijgen. Ondanks gegronde en gewettigde betwistingen van de schuldenaar, bezorgt de deurwaarder niet altijd een kopie van de betwiste factuur en blijft hij bedragen eisen die niet gerechtvaardigd zijn.

Het komt ook voor dat sommige deurwaarders aangerekende sommen verantwoorden, maar dat bij nader inzien blijkt dat deze verantwoording ongegrond is. Dat is het geval met sommige deurwaarders die zich beroepen op algemene voorwaarden die noch gedateerd, noch ondertekend zijn, en waarvan de debiteur geen kennis heeft genomen. Anderen verwijzen naar huidige algemene voorwaarden die echter niet van toepassing zijn omdat zij na het totstandkomen van de overeenkomst in voege zijn getreden. De gerechtsdeurwaarder is nochtans verplicht erop toe te zien dat hij de algemene voorwaarden ontvangt, die van toepassing waren op het ogenblik van het ontstaan van de rechten en verplichtingen van de partijen.

4º Bepaalde gerechtsdeurwaarders vorderen bedragen van de schuldenaars waarin het contract of de wet niet voorziet.

Volgens artikel 3, § 2, inzake de minnelijke invordering van schulden, is in het bijzonder « de inning van niet voorziene of niet wettelijk toegestane bedragen » verboden.

Daaruit volgt dat de persoon belast met de invordering er verantwoordelijk voor is na te gaan of de bedragen die gevorderd en geïnd worden voor rekening van de schuldeiser, vermeld staan in een contract of gerechtvaardigd zijn door een wettelijke bepaling. Dat is een actieve rol die hem toekomt. Wanneer blijkt dat de gerechtsdeurwaarderbedragen heeft ontvangen die hem niet toekwamen, zal hij als enige gesanctioneerd worden en moet hij die bedragen aan de schuldenaar terugbetalen.

« Met « niet wettelijk toegestane » bedragen worden, bijvoorbeeld, de bedragen bedoeld die de wettelijk maximaal toegestane bedragen in de wet op het consumentenkrediet overschrijden of bedragen die in strijd met de bepalingen van de wet handelspraktijken worden gevraagd. » (10)

Naast het feit dat ze voorzien en wettelijk toegestaan moeten zijn, dienen deze bedragen duidelijk berekend te zijn. « Bijvoorbeeld, indien er in de onderliggende overeenkomst enkel sprake is van « inningskosten » zonder nadere bepaling van deze kosten, kunnen die niet gevraagd worden (11) . » « .... de gevraagde vergoedingen (dienen) zodanig nauwkeurig beschreven te worden in de onderliggende overeenkomst dat ze bepaald of bepaalbaar zijn louter op basis ven het lezen van de overeenkomst. » (12)

Hoewel de wet een controle voorschrijft op de wettigheid en de rechtmatigheid van de gevorderde bedragen, wordt die controle in de praktijk niet altijd uitgevoerd. Hoewel de gerechtsdeurwaarder verplicht is de bedragen die hij onterecht gevorderd heeft aan de schuldenaar terug te betalen, zijn weinig burgers alert genoeg en zijn de meesten geneigd om de schuldvordering zo snelmogelijk te betalen omdat ze vrezen voor een sneeuwbaleffect.

5º Het gebeurt dat de deurwaarder zich beroept op de algemene verkoopsvoorwaarden van zijn lastgever ter verantwoording van de inning van zijn invorderingskosten.

Overeenkomstig artikel 5 « is (het) verboden aan de consument enige vergoeding te vragen, anders dan de overeengekomen bedragen in de onderliggende overeenkomst in geval van niet-naleving van de contractuele verbintenissen. »

De ratio legis van deze tekst is voorkomen dat de consument de persoon die de schuldeiser bijstaat bij de minnelijke invordering van de schulden, moet vergoeden. Het is immers de schuldeiser die ervoor heeft gekozen een gerechtsdeurwaarder onder de arm te nemen om zijn ongeïnde schulden te vorderen. Het is dus de schuldeiser en niet de consument die de gerechtsdeurwaarder moet vergoeden. De kosten die zijn overeengekomen in het contract daarentegen, namelijk het strafbeding, de contractuele intresten en de kosten van de ingebrekestelling, die door de schuldeiser werden gemaakt, kunnen uiteraard van de schuldenaar worden teruggevorderd.

Maar sedert 2009 hebben veel schuldeisers hun algemene verkoopsvoorwaarden aangepast om het in de wet ingeschreven principieel verbod te omzeilen. Deze nieuwe algemene voorwaarden bepalen dat de consument, in geval van wanbetaling, niet alleen een forfaitair bedrag en interesten verschuldigd is tegen een rentevoet die hoger is dan de wettelijke rentevoet, maar ook moet opdraaien voor alle invorderingskosten verbonden aan het optreden van de deurwaarder.

In de meeste gevallen zijn de algemene verkoopsvoorwaarden in strijd met de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming. Artikel 74 van de wet betreffende marktpraktijken bevat immers een nauwkeurige opsomming van drieëndertig onrechtmatige bedingen. Dat is het geval indien het strafbeding niet wederkerig (13) of duidelijk onevenredig is (14) .

Artikel 75, § 1, bepaalt het volgende : « Elk onrechtmatig beding is verboden en nietig. » In de praktijk blijkt echter dat, ook al zijn deze bedingen duidelijk onwettig of zelfs van rechtswege nietig, het uiterst moeilijk is voor de schuldenaar om een rechtzetting te verkrijgen via een minnelijke schikking.

De enige oplossing voor de schuldenaar op dit moment is naar de rechter stappen, hetzij om de kwijtschelding te verkrijgen op basis van de wet betreffende de marktpraktijken, hetzij om een korting te verkrijgen van de vermeerderingen die het werkelijk door de schuldeiser geleden nadeel overschrijden, op basis van de artikelen 1231 en 1153 van het Burgerlijk Wetboek (15) .

6º Sommige gerechtsdeurwaarders gaan te snel over tot dagvaarding van de consument :

In de praktijk blijkt dat sommige gerechtsdeurwaarders weigeren om een saldo-overzicht te sturen naar de dienst voor schuldbemiddeling, wat het onmogelijk maakt om een betalingsvoorstel te doen waardoor een rechtsgeding of andere onnodige daden in de loop van een geding kunnen worden vermeden.

In bepaalde dossiers wil de gerechtsdeurwaarder slechts een afbetalingsplan aanvaarden na bijkomende procedurekosten aangerekend te hebben of, omgekeerd, rekent hij kosten aan terwijl een afbetalingsplan werd aanvaard en door de debiteur wordt nageleefd. Door deze praktijken sturen de deurwaarder en diens lastgever aan op een gerechtelijke oplossing, die veel duurder is terwijl een minnelijk afbetalingsplan kan worden voorgesteld. Dit levert extra inkomsten op voor de deurwaarder maar impliceert rechtstreekse en onrechtstreekse kosten voor de schuldeisers en voor de consumenten. Deze praktijken zijn volledig in strijd met de deontologische code van de gerechtsdeurwaarders, aangezien de gerechtsdeurwaarder uit de invorderingsmogelijkheden die hem ter beschikking staan, die mogelijkheid moet kiezen die het goedkoopst is voor de consument en de inleiding van een rechtsgeding moet voorkomen aangezien de kosten daarvan niet in verhouding staan tot de gevorderde bedragen.

Door elke minnelijke onderhandeling te weigeren hoewel er geen gevaar is voor verjaring en de voorgestelde afbetalingsplannen redelijk zijn, pleegt de deurwaarder rechtsmisbruik waarvoor hij aansprakelijk kan worden gesteld. Vooral indien hij nadien voorwaarden en termijnen zou toestaan aan de debiteuren. Artikel 866 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt immers : « De proceshandelingen en akten die nietig zijn of nodeloze kosten veroorzaken door toedoen van een ministerieel ambtenaar, komen te zijnen laste; hij kan bovendien worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de partij. »

7º Sommige gerechtsdeurwaarders werken volgens het « No cure no pay » systeem :

Wanneer een schuldeiser een overheidsopdracht uitschrijft om ongeïnde schulden terug te vorderen, hoopt hij zoveel mogelijk geld terug te krijgen en zo weinig mogelijk geld aan de invorderaar te betalen. Meer en meer gerechtsdeurwaarders gaan op die offerteaanvragen in en stellen een « pakket » voor waarbij de minnelijke en gerechtelijke invordering worden aangeboden volgens het « no cure no pay » systeem. Door dit systeem garandeert de gerechtsdeurwaarder dat de gerechtskosten niet ten laste zullen vallen van de opdrachtgever, maar vraagt hij een percent op de schuldvordering, terwijl alle bijkomende kosten door hem worden gedekt. Deze praktijk is echter verboden. De deurwaarder kan geen afstand doen van zijn gerechtskosten, zelfs als de schuld oninvorderbaar blijkt : enerzijds omdat die kosten zijn vastgelegd bij koninklijk besluit (16) , anderzijds omdat de deurwaarder geacht wordt onafhankelijk en onpartijdig te handelen.

Anne Defossez, directrice van het Centre d'appui aux services de médiation de dettes de la Région de Bruxelles (GREPA), zegt hierover het volgende : « L'huissier ne peut plus être un agent commercial en phase judiciaire. Toutes les règles du Code judiciaire ont été créées pour lui éviter un conflit d'intérêts. Il ne peut ainsi jamais faire de remise de frais, car il est simple exécutant, un garant impartial de la justice. Intéressé dans le recouvrement, l'huissier peut ainsi être tenté d'aller en justice pour ajouter des frais supplémentaires, à charge non pas du créancier qui s'est protégé de ces frais, mais de la personne poursuivie. »

De Nationale Kamer van de gerechtsdeurwaarders heeft er in januari 2013 in een omzendbrief aan herinnerd dat het « no cure no pay »systeem illegaal is in gerechtsprocedures. Toch lijkt het erop dat een aantal gerechtsdeurwaarders op de overheidsopdrachten blijven ingaan met het « no cure no pay » systeem.

Wat een striktere controle en sancties betreft die aan de gerechtsdeurwaarders kunnen worden opgelegd om deze mistoestanden te doen stoppen :

In tegenstelling tot de incassobureaus ontsnappen advocaten, ministeriële ambtenaren en gerechtelijke mandatarissen in de uitoefening van hun beroep of functie aan de controle en de sancties van de algemene directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie. Dit betekent dat bij een minnelijke invordering met een advocaat of een gerechtsdeurwaarder en die tegen de wettelijke bepalingen ingaat, de klachten gericht dienen te worden aan de Orde van Advocaten of de Nationale Kamer van de gerechtsdeurwaarders, aangezien die beroepen hun eigen deontologische regels hebben.

Overeenkomstig artikel 2, § 2, van de wet van 20 december 2002, dat het volgende bepaalt : « De artikelen 4, 8 tot 13 en 16 zijn niet van toepassing op de minnelijke invordering van schulden gedaan door een advocaat of een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris in de uitoefening van zijn beroep of ambt ». Het opzoeken en vaststellen van inbreuken gepleegd door de gerechtsdeurwaarders of de advocaten valt dus niet onder de bevoegdheden van de ADCB, die alleen kan optreden tegen incassobureaus. Nochtans wijzen de unanieme vaststellingen van de diensten schuldbemiddeling erop dat de deontologische controle ontoereikend is en vooral ondoeltreffend (17) .

Artikel 542 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt immers : « De raad van de arrondissementskamer heeft opdracht : 1º orde en tucht onder de gerechtsdeurwaarders van het arrondissement te handhaven en de toepassing van de hen betreffende wetten en verordeningen te verzekeren;

2º de tot zijn bevoegdheid behorende tuchtstraffen op te leggen en aan de procureur des Konings de feiten aan te geven die naar zijn oordeel aanleiding zouden kunnen geven tot tuchtstraffen die buiten de bevoegdheid van de raad vallen;

3º de hem onderworpen klachten te onderzoeken betreffende het door de gerechtsdeurwaarders gevorderde bedrag van alle kosten en uitgaven en de terugbetaling van alle onrechtmatig geïnde kosten of uitgaven te bevelen;

4º telkens wanneer dit van hem wordt gevorderd door de hoven en rechtbanken of door de procureur des Konings, advies uit te brengen, met name over alle geschillen die kunnen oprijzen hetzij tussen gerechtsdeurwaarders, hetzij tussen hen en hun opdrachtgevers en over alle klachten of bezwaren betreffende fouten of nalatigheden in de uitoefening van hun functies; »

Gerechtsdeurwaarders zijn weliswaar onderworpen aan de tuchtrechtelijke procedures van hun arrondissementskamer. Maar dit verhindert niet dat de misbruiken van deurwaarders bij het uitoefenen van de activiteit van minnelijke invordering van schulden blijven bestaan.

Dit kan op twee manieren worden verklaard : ten eerste staat de korpsgeest de controle van de praktijken van collega's in de weg; ten tweede worden de klachten gericht aan de arrondissementskamer vertrouwelijk behandeld en heeft de aanklager geen toegang tot de procedure. Tot slot worden de richtlijnen van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders niet nageleefd en hebben de tuchtmaatregelen bepaald in artikel 531 van het Gerechtelijk Wetboek een louter symbolisch karakter.

Artikel 531 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt immers : « De raad van de arrondissementskamer kan de volgende tuchtstraffen opleggen : 1º aan de gerechtsdeurwaarder-titularis : a) terechtwijzing; b) enkele censuur; c) censuur met berisping door de syndicus ten overstaan van de raad van de arrondissementskamer; d) niet-toelating tot de raad van de arrondissementskamer en tot de vaste raad van de Nationale Kamer gedurende ten hoogste drie jaar, de eerste maal, en ten hoogste zes jaar in geval van herhaling; »

Deze symbolische sancties hebben geen enkel ontradend effect gehad op de wanpraktijken van bepaalde kantoren van gerechtsdeurwaarders. De enige manier voor een consument om zijn rechten te doen gelden tegenover een deurwaarder die de wettelijke voorschriften niet naleeft, is beroep aan te tekenen voor een ad hoc rechtscollege. Eenieder weet echter dat de toegang tot justitie omslachtig is, niet in het minst om de kosten die eraan verbonden zijn. Wanneer de betwisting geen hoge bedragen betreft, kiest men er dan ook vaak voor geen procedure te starten.

De Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders pleit zelf voor het verstrengen van de regels van het tuchtrecht : « De onrechtmatige praktijken moeten bestraft worden en de ter zake geldende deontologische regels van de gerechtsdeurwaarder zouden moeten aangescherpt en verduidelijkt worden zodat de tuchtoverheden bepaalde praktijken kunnen bestraffen (18) . »

Dat is de doelstelling van onderhavig wetsvoorstel : de consument beter beschermen.

Het wetsvoorstel heeft tot doel striktere controles en sancties op te leggen aan de gerechtsdeurwaarders, zodat de wanpraktijken stoppen.

Ten eerste dienen de regels van het tuchtrecht vastgelegd in artikel 531 van het Gerechtelijk Wetboek te worden verstrengd, teneinde de arrondissementskamers van gerechtsdeurwaarders in staat te stellen om de onrechtmatige praktijken van sommige van hun leden doeltreffend te bestraffen.

Naast de tuchtstraffen die vermeld staan in artikel 531, kan de arrondissementskamer immers niet méér doen dan de feiten waarvan zij vindt dat ze zwaarder gestraft moeten worden, aan de procureur des Konings melden.

Er zijn al veel Pro Justitia's met aangiften door de kamers en de ADCB van de FOD Economie naar de bevoegde parketten gestuurd betreffende bepaalde deurwaarders. Blijkbaar kunnen de parketten dit echter niet als een prioriteit zien.

De indieners van dit voorstel willen de raden van de arrondissementskamers dus de bevoegdheid toekennen om schorsingen van een maand tot drie maanden op te leggen. Door deze nieuwe tuchtstraf kunnen de kamers de beschuldigde gerechtsdeurwaarder tijdelijk op non-actief zetten, zodat de rechtbank van eerste aanleg zich over de zaak kan buigen en indien nodig een zwaardere straf tegen de deurwaarder kan uitspreken.

Ten tweede horen de gerechtsdeurwaarders en de advocaten, wanneer zij optreden in het kader van een minnelijke invordering, aan dezelfde verplichtingen te voldoen als de incassobureaus.

De indieners willen de gerechtsdeurwaarders en de advocaten dus onderwerpen aan de onafhankelijke controle van de ADCB van de FOD Economie.

Om alle vaststellingen van misbruiken op te vangen, dient er ook een dienst te komen die de klachten verzamelt betreffende het optreden van deurwaarders en advocaten ten opzichte van consumenten.

De indieners stellen dan ook voor om artikel 2, § 2, van de wet betreffende de minnelijke invordering van schulden te schrappen. Dit artikel luidt : « De artikelen 4, 8 tot 13 en 16 zijn niet van toepassing op de minnelijke invordering van schulden gedaan door een advocaat of een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris in de uitoefening van zijn beroep of ambt. »

Het schrappen van de uitzondering zal tot efficiëntere controle en transparantere regelgeving leiden. Zo zullen de gerechtsdeurwaarders en de advocaten, net als andere actoren van de minnelijke invordering, verplicht worden zich voorafgaandelijk in te schrijven bij het ministerie van Economische Zaken, zullen zij verplicht zijn om over voldoende waarborgen te beschikken, geen reclame mogen voeren, en onderworpen zijn aan de controles en de sancties van de ADCB van de FOD Economie.

De indieners wensen ook dat er binnen de ADCB van de FOD Economie vertegenwoordigers aanwezig zijn van de Orde van Advocaten en van de syndicus van de arrondissementskamer van de gerechtsdeurwaarders. Dank zij deze voorzorgen kunnen de controleurs zowel op het vlak van de minnelijke invordering als op het juridische vlak — dat door het beroepsgeheim wordt gedekt — aan de slag. De scheidingslijn tussen de twee categorieën is immers zeer dun.

Wanneer er wantoestanden zijn, zal de consument werkelijk over middelen beschikken om zich te beschermen.

Gérard DEPREZ.
Jacques BROTCHI.
Christine DEFRAIGNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 531 van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 6 april 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) het eerste lid, 1º, wordt aangevuld met een punt e), dat luidt als volgt :

« e) schorsing gedurende een periode van een tot drie maanden »;

B) in het eerste lid, 2º, worden de woorden « 1, a, b of c » vervangen door de woorden « 1, a, b, c of e ».

Art. 3

Artikel 532 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 532. Schorsing van meer dan drie maanden, afzetting en veroordeling tot geldboeten worden tegen de gerechtsdeurwaarders uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg van hun standplaats, ten verzoeke van de procureur des Konings. De duur van de straf van de schorsing mag niet meer dan een jaar bedragen. Tegen deze vonnissen staat hoger beroep open. »

Art. 4

In artikel 2 van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument, gewijzigd bij de wet van 6 april 2009, wordt § 2 vervangen als volgt :

« § 2. De artikelen 4, 8 tot 13 en 16 van deze wet zijn van toepassing op de minnelijke invordering van schulden gedaan door een advocaat of een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris. »

6 februari 2013.

Gérard DEPREZ.
Jacques BROTCHI.
Christine DEFRAIGNE.

(1) De woorden van Eric Choquet, ondervoorzitter van de Nationale Kamer van gerechtsdeurwaarders, geciteerd door Olivier Bailly in het artikel van Le Vif l'express van 31 januari 2013 met als titel : « Ces huissiers spécialisés dans le business des dettes ».

(2) Artikel 516 van het Gerechtelijk Wwetboek : « Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen zijn alleen de gerechtsdeurwaarders bevoegd tot het opstellen en betekenen van alle exploten en tot het tenuitvoerleggen van alle gerechtelijke beslissingen, akten of titels in uitvoerbare vorm. »

(3) Artikel 513 van het Gerechtelijk Wetboek : « Het koninklijk besluit tot benoeming bepaalt in welk gerechtelijk arrondissement de gerechtsdeurwaarder zijn ambt zal uitoefenen en moet kantoor houden. De gerechtsdeurwaarder mag slechts één kantoor hebben, dat gevestigd wordt in de gemeente die de minister van Justitie aanwijst. Deze aanwijzing kan worden gewijzigd op verzoek van de betrokkene. De gerechtsdeurwaarder mag zijn ambt slechts uitoefenen in het gerechtelijk arrondissement dat bij het koninklijk besluit tot benoeming is bepaald. »

(4) Cijfers verkregen door extrapolatie door de Vereniging op basis van de dossiers van de leden van ABR-BVI en de gegevens met betrekking tot wanbetalingen inzake consumentenkredietenvan de Nationale Bank. Les dérives de la loi du 20 décembre 2002 sur le recouvrement amiable de dettes des consommateurs : Le recouvrement par les huissiers de justice, ASBL Centre d'appui — Médiation de dettes, Anne Defossez, Sylvie Moreau, met de medewerking van de schuldbemiddelingsdiensten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, oktober 2012. blz. 3.

(5) Jaarrekeningen neergelegd bij de Centrale Bank, Les dérives de la loi du 20 décembre 2002 sur le recouvrement amiable de dettes des consommateurs : Le recouvrement par les huissiers de justice, op cit. Bijlage 1.

(6) Persmededeling van de Ministerraad van 29 januari 2009.

(7) Koninklijk besluit van 30 november 1976.

(8) Les dérives de la loi du 20 décembre 2002 sur le recouvrement amiable de dettes des consommateurs : Le recouvrement par les huissiers de justice, ASBL Centre d'appui — Médiation de dettes, Anne Defossez, Sylvie Moreau, met de medewerking van de schuldbemiddelingsdiensten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, oktober 2012.

(9) Parlementaire voorbereiding van de wet van 20 december 2002, Senaat 2-1061/5, blz. 7.

(10) Website van de FOD Economie : http://economie.fgov.be/nl/consument/Schuldenlast_schuldinvordering/Schuldinvordering/Verboden_invordering/

(11) Ibidem.

(12) Ibidem.

(13) Wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, Artikel 74, 24 : in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de consument, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die duidelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden.

(14) Artikel 74, 17 : In de overeenkomsten gesloten tussen een onderneming en een consument zijn in elk geval onrechtmatig, de bedingen en voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden die ertoe strekken : het bedrag vast te leggen van de vergoeding verschuldigd door de consument die zijn verplichtingen niet nakomt, zonder in een gelijkwaardige vergoeding te voorzien ten laste van de onderneming die in gebreke blijft.

(15) Artikel 1231, § 1, van het Burgerlijk Wetboek : De rechter kan, ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar, de straf die bestaat in het betalen van een bepaalde geldsom verminderen, wanneer die som kennelijk het bedrag te boven gaat dat de partijen konden vaststellen om de schade wegens de niet-uitvoering van de overeenkomst te vergoeden.

(16) Koninklijk besluit van 30 november 1976 tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders.

(17) Les dérives de la loi du 20 décembre 2002 sur le recouvrement amiable de dettes des consommateurs : Le recouvrement par les huissiers de justice, op cit. blz. 17.

(18) Le rôle économique et social de l'huissier de justice, L. Chabot, Uitg. Story-Scientia, blz. 35.