5-1912/1

5-1912/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

20 DECEMBER 2012


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 24 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot de schorsing van de verjaring.

(Ingediend door de heer Rik Torfs c.s.)


TOELICHTING


De recente aanvulling door de wet houdende fiscale en andere bepalingen (Senaat, stuk nr. 5-1887) van artikel 24 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, voorziet in de schorsing van de verjaringstermijnen met één jaar telkens er door de onderzoeksrechter of de kamer van inbeschuldingstelling bijkomende onderzoekshandelingen worden gevorderd of als de raadkamer in het kader van de regeling der rechtspleging ingevolge een verzoek overeenkomstig artikel 61quinquies of 127, § 3, van het Wetboek van strafvordering, de rechtspleging niet kan regelen. Het nieuwe vierde lid van artikel 24 voorziet hetzelfde voor het verrichten van bijkomende onderzoekshandelingen door het vonnisgerecht.

De wetswijziging vloeide voort uit een aanbeveling van de Parlementaire Onderzoekscommissie naar de Grote Fiscale Fraudedossiers (nr. 28). Door de wet-Franchimont hebben verdachten van misdrijven en de burgerlijke partij meer mogelijkheden om bijkomende onderzoekshandelingen te vragen, indien zij van oordeel zijn dat bepaalde aspecten van de zaak niet voldoende zijn onderzocht. Hoewel de wet uiteraard goede bedoelingen had, ontkennen de indieners van dit wetsvoorstel niet dat een verdachte van fiscale fraude of andere misdrijven, zich beroepende op de Wet-Franchimont, de rechter om bijkomende onderzoekshandelingen verzoekt met als louter doel de rechtspleging te vertragen. In dit licht kan een eventuele schorsing van de verjaringstermijn zoals de Parlementaire Onderzoekscommissie aanbevolen heeft in haar verslag worden verantwoord.

Evenwel doen het nieuwe derde en vierde lid van artikel 24 van de voorafgaande titel verschillende vragen rijzen doordat ze (1) voor alle misdrijven gelden, (2) omdat ze niet alleen van toepassing zijn als de verdachte bijkomende onderzoekshandelingen verzoekt, maar ook in geval dat de burgerlijke partij hierom verzoekt of het rechtscollege ambtshalve en (3) omdat theoretisch gezien de zaak telkens opnieuw kan geschorst worden, waardoor dat men niet de zekerheid heeft dat op een bepaald tijdstip de feiten verjaard zijn, waardoor de regeling geen garanties biedt op het respecteren van de redelijke termijnvereiste van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Ten slotte kunnen deze nieuwe schorsingsgronden gecombineerd worden met de stuitingsgrond van artikel 22 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, dat voorziet in de stuiting van de verjaringstermijn en vanaf de daad van onderzoek of vervolging binnen de initiële verjaringstermijn een volledig nieuwe termijn doet lopen.

Om te voorkomen dat de verjaringstermijn na reeds gestuit te zijn, telkens opnieuw kan geschorst worden, stellen de indieners van dit wetsvoorstel voor om de maximale bijkomende schorsingsduur, ingeval de omstandigheden beschreven in artikel 24, derde en vierde lid van de voorafgaande titel van toepassing zijn, al dan niet gecumuleerd, te beperken tot één jaar. Hierdoor moet worden voorkomen dat de verjaringstermijn van rechtszaken telkens opnieuw zou geschorst worden en hierdoor de feiten in de praktijk slechts na een onredelijk lange duur zouden berecht worden of dat het telkens opnieuw aanwenden van nieuwe onderzoekshandelingen tot de onverjaarbaarheid van bepaalde feiten zou aanleiding geven.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Dit artikel past artikel 24 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering aan, in die zin dat in het derde en het vierde lid de zinsnede waarin wordt bepaald dat elke schorsing niet langer dan een jaar mag duren, wordt opgeheven.

Er wordt een nieuw lid toegevoegd waarin wordt bepaald dat de gecumuleerde duur van de schorsingen vastgelegd in het derde en het vierde lid niet langer mag zijn dan één jaar.

Rik TORFS.
Alain COURTOIS.
Dirk CLAES.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 24 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 16 juli 2002 en gewijzigd bij de wetten van 5 augustus 2003 en van ... ... ... ..... worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het derde lid worden de woorden « zonder dat elke schorsing evenwel langer dan een jaar mag duren » opgeheven;

2º in het vierde lid worden de woorden « zonder dat elke schorsing van de verjaring evenwel langer dan een jaar mag duren » opgeheven;

3º het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende :

« In geval van toepassing van de schorsingen bedoeld in het derde en vierde lid, of een van deze afzonderlijk, mag de gecumuleerde duur van deze schorsingen van de verjaring het jaar niet overstijgen. »

19 december 2012.

Rik TORFS.
Alain COURTOIS.
Dirk CLAES.