5-1545/2 | 5-1545/2 |
27 MAART 2012
Nr. 1 VAN DE HEER IDE
Art. 100
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
In Titel 7, afdeling 9, die de artikelen 100 tot en met 105 omvat, wordt een regeling voor de controle op het misbruik van fictieve adressen door gerechtigden op sociale prestaties voorgesteld.
Het gaat om de toekenning van een bijkomende bevoegdheid in hoofde van de individueel sociaal inspecteur die een vermoeden heeft dat een gerechtigde gebruik maakt van een fictief adres om aanspraak te maken op sociale prestaties waarop hij geen aanspraak kan maken.
Indiener meent dat alle vormen van sociale fraude bestreden moeten worden, ook fraude via fictieve domicilies. Indiener is echter van mening dat deze wettelijke bepalingen niet voldoende precies genoeg geformuleerd zijn en bijgevolg geen voldoende garantie bieden dat de privacy op een afdoende wijze beschermd wordt.
Dit amendement strekt er dan ook toe afdeling 9 van titel 7 van de programmawet te doen vervallen.
Nr. 2 VAN DE HEER IDE
Art. 101
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie verantwoording bij amendement nr. 1.
Nr. 3 VAN DE HEER IDE
Art. 102
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie verantwoording bij amendement nr. 1.
Nr. 4 VAN DE HEER IDE
Art. 103
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie verantwoording bij amendement nr. 1.
Nr. 5 VAN DE HEER IDE
Art. 104
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie verantwoording bij amendement nr. 1.
Nr. 6 VAN DE HEER IDE
Art. 105
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie verantwoording bij amendement nr. 1.
Nr. 7 VAN DE HEER IDE
(Subsidiair amendement op amendement nr. nr. 2)
Art. 101
Het eerste lid van dit artikel vervangen als volgt :
« Indien de sociaal inspecteur op basis van andere elementen in een onderzoek vermoedt dat een gerechtigde gebruik maakt van een fictief adres om aanspraak te maken op sociale prestaties waarop hij geen of slechts gedeeltelijk aanspraak kan maken, kan de leidend ambtenaar van de betrokken inspectiedienst of de door hem gemachtigde ambtenaar van niveau A, de verbruiksgegevens van water, electriciteit en gas opgevragen bij de nutsbedrijven of de distributienetbeheerder. »
Verantwoording
In Titel 7, afdeling 9, (dat de artikelen 100 tot en met 105 omvat), wordt een regeling voor de controle op het misbruik van fictieve adressen door gerechtigden op sociale prestaties voorgesteld.
Het gaat om de toekenning van een bijkomende bevoegdheid in hoofde van de individueel sociaal inspecteur die een vermoeden heeft dat een gerechtigde gebruik maakt van een fictief adres om aanspraak te maken op sociale prestaties waarop hij geen aanspraak kan maken.
Indiener meent dat alle vormen van sociale fraude bestreden moeten worden, ook fraude via fictieve domicilies. Indiener is echter van mening dat deze wettelijke bepalingen niet voldoende precies genoeg geformuleerd zijn en bijgevolg geen voldoende garantie bieden dat de privacy op een afdoende wijze beschermd wordt.
Opdat de sociaal gerechtigde beter beschermd zou zijn tegen de willekeur van een subjectieve beoordeling over een vermoeden van fraude door een individueel sociaal inspecteur wenst indienster dat de beslissing om gegegevens op te vragen bij een nutsbedrijf of en distributienetbeheerder genomen wordt door de leidend ambtenaar of de door hem gemachtigde persoon binnen de betrokken inspectiedienst.
Dit amendement strekt er toe het artikel 101 in die zin aan te passen.
Nr. 8 VAN DE HEER IDE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 6)
Art. 105
De woorden « de sociaal inspecteurs de verbruikersgegevens kunnen opvragen » vervangen door de woorden « de verbruiksgegevens opgevraagd worden ».
Verantwoording
In Titel 7, afdeling 9, (dat de artikelen 100 tot en met 105 omvat), wordt een regeling voor de controle op het misbruik van fictieve adressen door gerechtigden op sociale prestaties voorgesteld.
Het gaat om de toekenning van een bijkomende bevoegdheid in hoofde van de individueel sociaal inspecteur die een vermoeden heeft dat een gerechtigde gebruik maakt van een fictief adres om aanspraak te maken op sociale prestaties waarop hij geen aanspraak kan maken.
Indiener meent dat alle vormen van sociale fraude bestreden moeten worden, ook fraude via fictieve domicilies. Indiener is echter van mening dat deze wettelijke bepalingen niet voldoende precies genoeg geformuleerd zijn en bijgevolg geen voldoende garantie bieden dat de privacy op een afdoende wijze beschermd wordt.
Opdat de sociaal gerechtigde beter beschermd zou zijn tegen de willekeur van een subjectieve beoordeling over een vermoeden van fraude door een individueel sociaal inspecteur wenst indienster dat de beslissing om gegegevens op te vragen bij een nutsbedrijf of en distributienetbeheerder genomen wordt door de leidend ambtenaar of de door hem gemachtigde persoon binnen de betrokken inspectiedienst.
Dit amendement strekt er toe het artikel 105 in die zin aan te passen.
Louis IDE. |
Nr. 9 VAN MEVROUW STEVENS
Art. 44
Dit artikel doen vervallen
Verantwoording
Het gaat om een electronische flux tussen de verschillende verzekeringsinstellingen en ziekenfondsen en het RIZIV die nog ontwikkeld moet worden.
Er is bijgevolg geen band tussen datgene wat opgenomen is in de artikelen 44 en 45 en de begroting 2012.
Nr. 10 VAN MEVROUW STEVENS
Art. 45
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie verantwoording bij amendement nr. 9.
Nr. 11 VAN MEVROUW STEVENS
Art. 45/1 (nieuw)
In Titel 6, Hoofdstuk 2, onder het opschrift « Responsabilisering van de verzekeringsinstellingen » een nieuwe afdeling 1/1 invoegen dat een artikel 45/1 (nieuw) omvat, luidende :
« Art. 45/1 (nieuw) « In artikel 166 van de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gewijzigd bij de wet van 26 juni 2000, worden in § 1 de volgende wijzigingen aangebracht :
1º de bepaling onder c) wordt vervangen als volgt :
« c) een geldboete die 50 % bedraagt van het bedrag dat niet meer teruggevorderd kan worden ten gevolge van het niet stuiten door de verzekeringsinstelling van de verjaring van de vordering tot terugvordering van een ten onrechte betaald bedrag. De minimale geldboete voor deze inbreuk bedraagt 50 euro. »;
2º de bepaling onder i) wordt vervangen als volgt :
« i) een geldboete die 50 % bedraagt van het bedrag dat niet mocht voorkomen op de lijst van effectief teruggevorderde bedragen in toepassing van artikel 195. Indien het ten onrechte vermelde bedrag van een vorig jaar niet werd geregulariseerd, wordt aan de verzekeringsinstelling een geldboete opgelegd die 100 % bedraagt van dit bedrag. De minimale geldboete voor deze inbreuk bedraagt 50 euro. » »
Verantwoording
De betaling van de prestaties van de verplichte ziekteverzekering — zowel in de sector uitkeringen als in de sector voor geneeskundige verzorging — geschiedt via de onderscheiden ziekenfondsen, de gewestelijke dienst (als het gaat om de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering) of de Kas der geneeskundige verzorging van de NMBS.
In geval van een ten onrechte betaling, vorderen het ziekenfonds, de gewestelijke dienst of de Kas der geneeskundige verzorging van de NMBS terug bij degene die ten onrechte het bedrag ontving (artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994).
In geval van subrogatoire vordering vordert het ziekenfonds, de gewestelijke dienst of de Kas der geneeskundige verzorging van de NMBS terug bij degene die uiteindelijk tot de vergoeding gehouden is, bijvoorbeeld het Fonds voor arbeidsongevallen, het Fonds voor beroepsziekten, een verantwoordelijke derde, een wetsverzekeraar (artikel 136, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994).
Krachtens artikel 195, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 worden de administratiekosten van de verzekeringsinstellingen verhoogd met een percentage tussen 8 % en 20 % van de effectief teruggevorderde bedragen (zie ook de verhogingspercentages worden bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 7 oktober 1993 tot vaststelling van het percentage waarmee de administratiekosten van de verzekeringsinstellingen worden vermeerderd in geval van terugvordering van betaalde sommen).
In 2009 ontvingen de verzekeringsinstellingen op deze manier 18,23 miljoen euro aan « incentives » op een teruggevorderd bedrag van 115,2 miljoen euro (cf. Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, april 2011, dat de voorlopige berekening van het RIZIV van 15 februari 2009 citeert).
Met het oog op deze verhoging van hun administratiekosten dienen de verzekeringsinstellingen jaarlijks lijsten in bij het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV).
De Dienst voor administratieve controle van het RIZIV voert via steekproeven een controle uit voor de bedragen die op deze lijsten vermeld worden.
Luidens artikel 166, § 1, i), van de wet van 14 juli 1994 kan de leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle een geldboete van 50 euro opleggen per bedrag, indien de verzekeringsinstelling bedragen heeft ingeschreven, op de lijsten van effectief teruggevorderde bedragen in toepassing van artikel 195, terwijl het bedrag er niet op mocht voorkomen of het ten onrechte vermeld bedrag van een vorig jaar niet werd geregulariseerd. Het bedrag van de geldboete wordt verhoogd tot 125 euro voor een ten onrechte vermeld bedrag tussen 300 euro en 1 250 euro en tot 250 euro indien het ten onrechte vermelde bedrag hoger is dan 1 250 euro.
De huidige geldboete — die in geval van verzachtende omstandigheden door de leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle nog verminderd kan worden met 50 % — staat niet in verhouding tot de gepleegde inbreuk c.q. de gevolgen ten aanzien van de verplichte ziekteverzekering.
De indienster wenst de verzekeringsinstellingen te responsabiliseren met betrekking tot de goede werking van dit systeem dat tot een verhoging van de administratiekosten aanleiding geeft. Zij wenst een administratieve sanctie in te voeren die bepaald wordt op 50 % van het bedrag dat ten onrechte werd ingeschreven op de lijsten die door het RIZIV in aanmerking genomen worden voor de verhoging van hun administratiekosten. Tevens wordt bepaald dat de minimale sanctie voor deze inbreuk 50 euro bedraagt.
De terugvorderingen (artikelen 136, § 2, en artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994) worden uitgevoerd met inachtneming van de verjaringstermijnen die voorgeschreven zijn bij artikel 174 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Deze verjaringstermijnen kunnen op eenvoudige wijze gestuit worden, met name door een aangetekende brief van de crediteur (ziekenfonds) naar de debiteur (sociaal verzekerde, zorgverlener enz.).
Indien een ziekenfonds nalaat de verjaring van een ten onrechte uitbetaald bedrag te stuiten, kan er niet meer teruggevorderd worden bij de debiteur (behoudens indien deze zou afzien van de verjaring). In voorkomend geval kan de verzekeringsinstelling (of de HZIV of de Kas voor GV van de NMBS) door de leidend ambtenaar gesanctioneerd worden. Artikel 166, § 1, c, van de wet van 14 juli 1994 voorziet in een geldboete van 62,50 euro indien de verzekeringsinstelling de verjaring niet heeft gestuit voor de terugvordering van onverschuldigde betalingen van 151 euro of meer. Het bedrag van de geldboete wordt verhoogd tot 125 euro indien de onverschuldigde betaling hoger is dan 1 250 euro.
De indienster merkt op dat het niet tijdig stuiten van de verjaring van een ten onrechte betaling een ernstige tekortkoming is in het beheer van de verplichte ziekteverzekering. De verzekeringsinstellingen dienen beter geresponsabiliseerd te worden met betrekking tot dit beheer. De huidige administratieve sanctie — die in geval van verzachtende omstandigheden door de leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle nog verminderd kan worden met 50 % — staat niet in verhouding tot de ernst van de inbreuk c.q. de gevolgen ten aanzien van de verplichte ziekteverzekering.
De indienster wenst een administratieve sanctie in te voeren die bepaald wordt op 50 % van het bedrag dat niet meer teruggevorderd kan worden ten gevolge van de omissie van het ziekenfonds. Tevens wordt bepaald dat de minimale sanctie voor deze inbreuk 50 euro bedraagt.
Helga STEVENS. |
Nr. 12 VAN MEVROUW SLEURS
Art. 16
In de in dit artikel voorgestelde paragraaf de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º de woorden « het voorschrijven » doen vervallen;
2º de woorden « De overeenkomstencommissie formuleert haar advies binnen de maand nadat de minister haar daar toe uitnodigt. Bij gebrek aan advies binnen deze termijn wordt het advies geacht positief te zijn. » doen vervallen.
Nr. 13 VAN MEVROUW SLEURS
Art. 16
De in dit artikel voorgestelde paragraaf aanvullen met een tweede en een derde lid, luidende :
« Hij stelt, na gezamenlijk advies van de Nationale Commissie Geneesheren Ziekenfonden en de Overeenkomstencommissie apothekers-verzekeringsinstellingen, eveneens de regels met betrekking tot het voorschrijven op.
De adviezen bedoeld in het eerste en tweede lid dienen gegeven te worden binnen de maand nadat de minister hierom gevraagd heeft. Bij gebrek aan advies binnen deze termijnen worden de adviezen geacht positief te zjin. »
Verantwoording
In het oorspronkelijke ontwerp diende enkel de overeenkomstencommissie met de apothekers zich uit te spreken over de regels om medische zuurstof voor te schrijven. De indieners van het amendement lijkt het evident dat de voorschrijvers zich ook mogen uitspreken over de wijze waarop zij hun voorschrift moeten opstellen. Vandaar dat specifiek wat de regels voor het voorschrijven betreft ook de Médicomut een advies moet geven.
Elke SLEURS. |