5-1436/1

5-1436/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

13 JANUARI 2012


Voorstel van resolutie strekkende tot de splitsing van de sociale zekerheid

(Ingediend door de heer Yves Buysse c.s.)


TOELICHTING


Geldstromen van Vlaanderen naar Wallonië

Transfers vanuit Vlaanderen naar Wallonië zijn niet nieuw. Maar de jongste tijd wordt er angstvallig gezwegen over de echte cijfers om de « goede »Vlaams-Waalse verhoudingen en de Belgische staat toch maar niet in gevaar te brengen. Meer zelfs, tegenwoordig is het bon ton om te stellen dat het transferprobleem in de sociale zekerheid is opgelost door het beleid van de jongste jaren. Niets is minder waar. Vandaar dat het Vlaams Belang via voorliggend parlementair initiatief nog even wil scherp stellen op deze problematiek.

Een studie uit 1997 van de Leuvense professoren Van Rompuy, Verheirstraten en Bilsen bracht de intergewestelijke geldstromen in de periode 1955-1975 in kaart. De conclusie luidde dat er in de gehele bestudeerde periode geld van Vlaanderen naar Wallonië vloeide. Volgens berekeningen van dezelfde Leuvense professoren stroomde in 1975 2,5 % van de Vlaamse welvaart naar Wallonië. Tien jaar later was deze transfer opgelopen tot 10,4 % van de Vlaamse welvaart. In 1980 bedroegen de transfers naar Wallonië (en Brussel) 2 590 miljoen euro, in 1985 reeds 6 420 miljoen euro.

In de jaren '90 van de vorige eeuw werden studies naar de transfers verricht door de economen De Boeck en Van Gompel van de KBC-bank. Zij bevestigen de conclusies van andere auteurs. De financiële stroom in de sociale zekerheid steeg tussen 1990 en 1996 van ongeveer 2,18 miljard euro tot 2,6 miljard euro per jaar. De transfer via de verrichtingen van de federale overheid was in 1990 goed voor meer dan 550 miljoen euro en liep op tot 759 miljoen euro in 1995. De geldstromen in de financiering van Gemeenschappen en Gewesten bedroegen meer dan 830 miljoen euro in 1990 en waren zeven jaar later opgelopen tot 1 040 miljoen euro. Professor W. Brauers (Universiteit Antwerpen) hield in zijn berekening van de transfers — en dit in tegenstelling tot De Boeck en van Gompel — ook rekening met de intresten op de vroegere overdrachten (1) . Dit resulteerde in een extra transfer naar Wallonië van 1 510 miljoen euro.

In november 2000 publiceerde de KBC een actualisering van haar vorige studie. Daaruit bleek dat er massaal Vlaams geld naar de andere gemeenschappen en gewesten blijft vloeien. In 1999 bedroeg de totale overdracht naar Wallonië en Brussel in de sociale zekerheid 2,73 miljard euro, een stijging van maar liefst 25 % ten opzichte van 1990. De transfers via de federale begroting verdubbelden tussen 1990 en 1999, van 550 miljoen euro tot 1,24 miljard euro. De transfer via de financiering van gemeenschappen en gewesten bedroeg 960 miljoen euro in 1999 tegenover 830 miljoen euro in 1990. Professor Van Rompuy berekende dat Wallonië en Brussel verantwoordelijk waren voor respectievelijk 60 % en 10 % van de overheidsschuld in de periode 1975-1985. Via de interesten op de staatsschuld vloeit er jaarlijks, volgens een berekening van Van Rompuy en Bilsen, 4,72 miljard euro uit Vlaanderen weg.

De totale welvaartsoverdracht bedroeg in 1999 naar schatting niet minder dan 11,215 miljard euro. Dit betekent een verlies van ongeveer 8 % van het Vlaamse BRP. Dankzij het Vlaamse geld stijgt het Brusselse BRP met 5 % en het Waalse met niet minder dan 16,8 % (2) . Met de transfer van 11,215 miljard euro konden in 1999 121 522 sociale woningen gebouwd worden (de gemiddelde verkoopprijs van een sociale woning bedroeg in dat jaar 92 285 euro) ! De transfers van Vlaanderen naar Wallonië zijn groter dan die van het voormalige West-Duitsland naar het voormalige Oost-Duitsland, terwijl het daar gaat om solidariteit binnen hetzelfde volk en de Oost-Duitse economie door het communisme ten tijde van de hereniging van Duitsland volledig aan de grond zat. Een dergelijke aderlating kent nergens in de wereld zijn gelijke.

Bij de efficiëntie van de geldstromen kunnen ernstige vraagtekens worden geplaatst. Wallonië wordt er immers niet beter van, wat blijkt uit het feit dat de transfers in de loop van de laatste decennia alleen maar verder zijn opgelopen. De miljardenoverdrachten werken als een verslavende drug en verhinderen dat de Waalse problemen ten gronde worden aangepakt. De transfers hebben niet geleid tot een toename van de investeringen in Wallonië, tot een productiviteit die de Vlaamse productiviteit benadert, tot een grotere tewerkstelling in de private sector, enz. Zij hebben een louter inkomensondersteunend of herverdelend karakter en hebben geenszins bijgedragen tot een structureel en duurzaam economisch herstel van Wallonië. In plaats van de oorzaken van de economische malaise waarin Wallonië zich bevindt, weg te nemen, bedreigen de transfers de welvaart van de overdragende deelstaat en bestendigen en maximaliseren zij de afhankelijkheid van het ontvangende gewest (3) . De contraproductiviteit van de Vlaams-Waalse geldstromen wordt eveneens onderkend door de Franstalige senator Alain Destexhe (MR), die begin 2005 brandhout maakte van de stelling dat Wallonië Vlaanderen op economisch vlak aan het bijbenen is, en verschillende Franstalige academici zoals de professoren Mignolet (Université de Namur), Pestiau (Université de Liège) en Capron (ULB). Deze laatsten stelden onomwonden dat de transfers Wallonië in slaap wiegen.

Eind oktober 2004 werden de resultaten bekend van een studie die werd uitgevoerd onder supervisie van de administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management (ABAFIM) van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Volgens deze ABAFIM-studie stroomde in 2003 via de sociale zekerheid 3,74 miljard euro van Vlaanderen naar de andere gewesten, waarvan 2,10 miljard euro naar Wallonië en 1,64 miljard euro naar Brussel (4) . In 2000-2003 nam de transfer jaarlijks gemiddeld met zo'n 0,13 miljard euro verder toe. In verhouding tot het primaire inkomen van de Vlaamse gezinnen en vennootschappen bleef deze transfer sinds 1990 vrij stabiel rond 2,4 %. Deze stabilisatie houdt verband met de tegengestelde, elkaar compenserende ontwikkelingen inzake bijdragen en uitkeringen. Enerzijds bleef de groei van de sociale zekerheidsbijdragen sinds 2000 in Vlaanderen hoger (gemiddeld +3,7 % per jaar) dan in Wallonië (+3,3 %). Hierdoor nam het Vlaamse aandeel in de financiering van de sociale zekerheid de voorbije jaren lichtjes toe tot 64 %. Daartegenover staat dat ook het aandeel van Vlaanderen in de uitkeringen verder opliep, al bleef dat met 56,6 % in 2003 nog ruim beneden het Vlaamse aandeel in de bijdragen.

Uit de ABAFIM-studie blijkt eveneens dat, ondanks de meer uitgesproken vergrijzing in Vlaanderen, er zonder een toename van de werkgelegenheid in de ontvangende gewesten geen inkrimping te verwachten valt van de transfers in de komende decennia, laat staan dat er sprake zou zijn van een omkering van de richting waarin de geldstromen in de sociale zekerheid verlopen. Weliswaar zal, als gevolg van de vergrijzing van de bevolking, de afhankelijkheidsgraad in Vlaanderen toenemen, maar als gevolg van de inkrimpende bevolking op beroepsleeftijd zal eveneens de werkgelegenheidsgraad in Vlaanderen toenemen en dit in sterkere mate dan in Wallonië.

Als de transfers in de sociale zekerheid (3,74 miljard euro in 2003) worden uitgedrukt als een bedrag per hoofd van de bevolking, betekent dit dat iedere Vlaming gemiddeld 624 euro per jaar afdraagt om de sociale zekerheid in Wallonië en Brussel te financieren. In feite zijn het echter slechts de personen die economisch actief zijn die zorgen voor de inkomsten van de sociale zekerheid. Zo bezien draagt iedere actieve Vlaming gemiddeld 1 500 euro per jaar af (5) .

In een beleidspaper van eind 2010 publiceert de aan de KU Leuven verbonden denktank VIVES (Vlaams instituut voor Economie en Samenleving) een nieuw rapport over de geldstromen tussen de verschillende gewesten (6) . Daarin wordt berekend dat de transfers van Vlaanderen naar de andere gewesten in 2007 goed waren voor in totaal 5,73 miljard euro, waarvan 1,065 miljard via de verrichtingen in de federale begroting (overheidspensioen, sociale voorzieningen in geld, salarissen van de ambtenaren, rente-uitgaven), 1,017 miljard euro via de bijzondere financieringswet (PB-dotaties gewesten, PB-dotaties gemeenschappen, solidariteitsmechanismen gewesten, btw-dotaties gemeenschappen) en 3,648 miljard euro via de federale sociale zekerheid. Van laatstgenoemd bedrag gaat 3,435 miljard euro naar Wallonië en 214 miljoen euro naar het Brussels Gewest. Via de werkloosheidsverzekering gaat er 1,0388 miljard euro naar Wallonië en 248,5 miljoen euro naar Brussel. Via het Riziv draagt Vlaanderen 1,0399 miljard euro over aan Wallonië, terwijl er eveneens een (kleine) transfer is van 9,8 miljoen euro van Brussel naar Wallonië. In de sector van de pensioenen is er een transfer 508,5 miljoen euro van Vlaanderen en van 165,3 miljoen euro van Brussel naar Wallonië. Volgens de Vives-studie geeft de totale transfer van 5,73 miljard euro een minimum aan. « Doordat voorliggende studie voorrang geeft aan het uitdiepen van de discussie over de methode van transferberekening, kan het totale transferbedrag waartoe zij besluit worden beschouwd als een ondergrens van het werkelijke totale transferbedrag. ». Zoals andere studies hebben aangetoond, heeft het niet of onvolledig in rekening brengen van deze transfersoort — vanwege de grote federale begrotingstekorten in het verleden — een grote onderschatting van de transfers tot gevolg.

Communautarisering van de sociale zekerheid

Vlaanderen heeft het recht om zijn eigen toekomst en zijn welvaart, die slechts in enkele generaties tijd verworven werd, veilig te stellen. De Vlaamse welvaart wordt jaarlijks in een onaanvaardbare mate afgeroomd zonder dat de ontvangende gewesten daar beter van worden. Slechts de stopzetting van de miljardenstromen in de sociale zekerheid zal de broodnodige ommekeer in Wallonië bewerkstelligen. Slechts dan zullen de Waalse politici de noodzaak voelen om het roer drastisch om te gooien en eventueel pijnlijke stappen te zetten. Dit zal Wallonië bevrijden uit de wurggreep van het étatisme en het cliëntelisme waardoor de PS-staat wordt gekenmerkt en het Waalse volk zijn zelfrespect teruggeven.

Een communautarisering van de sociale zekerheid stelt de gemeenschappen in staat om eigen klemtonen te leggen in de wijze waarop zij hun sociale zekerheidsstelsel gestalte geven en daarbij rekening te houden met de noden en verzuchtingen van hun bevolking. De uitdagingen in Vlaanderen en Wallonië zijn totaal verschillend en vergen een verschillende aanpak. Zo zal de vergrijzing harder toeslaan in Vlaanderen dan in Wallonië. Vlaanderen dient de nodige reserves opzij te zetten om de pensioenen betaalbaar te houden. Het Belgische Zilverfonds is immers een lege doos. Ook de werkloosheid heeft in Vlaanderen en Wallonië een totaal andere omvang en zij doet zich voor in geheel andere verschijningsvormen. Vlaanderen telt vooral oudere werklozen, terwijl Wallonië kampt met een torenhoge jeugdwerkloosheid. Andere problemen vereisen andere oplossingen. Een unitair Belgisch beleid houdt de problemen alleen maar in stand.

Vlaanderen en Wallonië hebben een radicaal verschillend consumptiepatroon inzake gezondheidszorg dat op zijn beurt de vertaling is van culturele- en daarmee samenhangende mentaliteitsverschillen tussen beide gemeenschappen. Dat blijkt onder meer uit een studie van de Christelijke Mutualiteiten uit 2001. Vlaanderen past veel meer dan Wallonië het echelonneringsprincipe toe : in 2001 had meer dan de helft van de Vlamingen een vaste huisarts tegenover slechts 19 % van de Walen en 16 % van de Brusselaars. Franstalig België besteedt veel meer uitgaven aan duurdere specialistische geneeskunde.

De top-tien (2009) van de duurste ziekenhuizen bevindt zich zonder uizondering in Wallonië en Brussel. Volgens een studie uit 2003 van de CM over de regionale analyse van ziektekost in het jaar 2001 lagen de uitgaven voor klinische biologie per gerechtigde 20 % hoger in Wallonië. Inzake medische beeldvorming (röntgenfoto's, echografie en dergelijke) blijkt uit gegevens van het RIZIV dat in 2001 alle Waalse provincies meer en alle Vlaamse provincies minder uitgaven dan het Belgische gemiddelde. De dringendheidshonoraria bedroegen aan Franstalige kant 28,5 % meer dan in Vlaanderen. Waalse artsen schreven 30 % meer antibiotica voor dan hun Vlaamse collega's. Inzake verloskunde lagen de uitgaven per gerechtigde 23,7 % hoger in Wallonië en inzake inwendige geneeskunde 26,5 %. De uitgaven voor geneesmiddelen bedroegen per hoofd van de bevolking 18,3 % meer in Wallonië dan in Vlaanderen. Deze grote verschillen in uitgavenpatroon zijn niet objectief gerechtvaardigd, maar houden verband met het feit dat gezondheidszorg ten dele cultuurgebonden is. De efficiëntie van de gezondheidszorg kan bij een splitsing alleen maar wel varen. Preventief en curatief beleid moeten, om efficiënt te zijn, een eenheid vormen en door dezelfde overheid worden aangestuurd. Thans behoort preventieve gezondheidszorg tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen, terwijl curatieve gezondheidszorg een federale bevoegdheid is gebleven. De volledige communautarisering van het gezondheidsbeleid kan bovendien bijdragen tot de responsabilisering van de gemeenschappen tot een zo spaarzaam en rationeel mogelijk beleid.

Onderstaand voorstel van resolutie strekt ertoe de bevoegdheid inzake de organisatie van de sociale zekerheid en de financiering daarvan integraal toe te bedelen aan de gemeenschappen en de Vlaamse Gemeenschap bevoegd te maken voor alle aangelegenheden inzake sociale zekerheid wat het Brussels Hoofdstedelijk gebied betreft.

Yves BUYSSE.
Bart LAEREMANS.
Anke VAN DERMEERSCH.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. gelet op de zeer grote verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië in alle geledingen van de federale sociale zekerheid;

B. gelet op de economische kloof tussen Vlaanderen en Wallonië;

C. gelet op de groeiende lasten voor Vlaanderen om de federale sociale zekerheid in stand te houden;

D. gelet op het verschillend medisch consumptiepatroon in Vlaanderen en in Wallonië;

E. gelet op de hogere uitgaven voor de gezondheidszorg in Wallonië dan in Vlaanderen;

F. gelet op het veel hogere Vlaamse aandeel in de welvaartscreatie van België in vergelijking met het Waalse aandeel;

G. gelet op de vaststelling dat Vlaanderen in geen enkele tak van de federale sociale zekerheid een aandeel heeft dat hoger ligt dan zijn bevolkingsaandeel;

H. gelet op de vaststelling dat Vlaanderen in de ontvangsten van de federale sociale zekerheid een aandeel heeft dat hoger ligt dan zijn bevolkingsaandeel;

I. gelet op de niet objectief verantwoordbare gedeeltelijke financiering van het Waalse deel van de federale sociale zekerheid door Vlaanderen;

J. gelet op de verschillende wetenschappelijke studies die aantonen dat de verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië in alle geledingen van de federale sociale zekerheid leiden tot een jaarlijks toenemende geldstroom van Vlaanderen naar Wallonië;

K. gelet op het feit dat de transfers contraproductief werken en niet bijdragen tot een duurzaam economische herstel van Wallonië;

L. gelet op het inefficiënte solidariteitsmechanisme van de federale sociale zekerheid;

M. gelet op het feit dat de niet objectief verklaarbare uitgavenverschillen in de sociale zekerheid tussen Vlaanderen en Wallonië niet worden gedicht;

N. gelet op het feit dat enkel Vlaanderen beschikt over de financiële middelen om de sociale zekerheid te dragen wat betreft het Brussels hoofdstedelijk gebied;

O. gelet op het feit dat wegens historische en economische redenen het Brussels hoofdstedelijk gebied na de splitsing van België integraal deel moet uitmaken van een onafhankelijk Vlaanderen;

P. gelet op het feit dat voor een goed bestuur homogene bevoegdheidspakketten te verkiezen zijn boven een onduidelijke bevoegdheidsverdeling tussen de federale en de regionale overheden;

Q. gelet op het feit dat noch de Vlaamse, noch de Waalse bevolking baat heeft bij het voortbestaan van de huidige federale sociale zekerheid;

R. gelet op het feit dat Vlaanderen en Wallonië het recht moeten krijgen om hun eigen sociale zekerheidsstelsel gestalte te geven, rekening houdend met de verschillende noden, verzuchtingen en voorkeuren van hun respectievelijke bevolking,

Vraagt aan de regering :

1. om werk te maken van de splitsing van alle takken van de federale sociale zekerheid;

2. de Vlaamse Gemeenschap bevoegd te maken voor alle aangelegenheden van de sociale zekerheid wat het Brussels hoofdstedelijk gebied betreft.

10 januari 2012.

Yves BUYSSE.
Bart LAEREMANS.
Anke VAN DERMEERSCH.

(1) Brauers, W.K., Het bruto regionale product van Vlaanderen, Wallonië en Brussel, Working Paper 99/02, Departement Toegepaste Economische Wetenschappen, RUCA, p. 17-18.

(2) Joseph, B. en Leen, L., De kostprijs van België. De financiële plundering van Vlaanderen, 2003.

(3) Manifest voor een zelfstandig Vlaanderen, Denkgroep « In de Warande », p. 168.

(4) De door de Vlaamse regering medio 2005 aangestelde gemengde commissie van Nederlandstalige en Franstalige professoren, belast met de validering van de resultaten van de ABAFIM-studie, bevestigde eind januari 2007 het bestaan van grote interregionale transfers en formuleerde een aantal aanbevelingen op het vlak van de methodologie.

(5) Aktiekomitee Vlaamse Sociale Zekerheid, Waar Maas & centen vloeien, mei 2005, blz. 9.

(6) Buyst, F., Jennes, G. en Reynaerts, J., Update van de berekening van de stromen van de overheidsmiddelen tussen de gewesten voor het jaar 2007, Leuven, Vives 2010.