5-1161/1 | 5-1161/1 |
8 JULI 2011
Dit voorstel neemt, de tekst over van een voorstel dat reeds op 29 september 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-206/1 - BZ 2007).
Het overheidspensioen wordt beschouwd als een uitgesteld loon en is een recht van de ambtenaar. Daarom is het niet splitsbaar of vervreemdbaar. Het ambtenarenpensioen is steeds hetzelfde, ongeacht de gezinstoestand. Bij feitelijke scheiding, scheiding van tafel en bed, echtscheiding op grond van bepaalde feiten, echtscheiding door onderlinge toestemming, heeft de echtgenoot geen enkele mogelijkheid om een pensioengedeelte op te eisen bij de administratie die belast is met de toekenning en/of de uitbetaling van het pensioen. Dit in tegenstelling tot de bepalingen in de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen. Zeker ingeval van echtscheiding na een langdurig huwelijk waarbij een der partijen geen of slechts gedeeltelijk pensioenrechten heeft opgebouwd, bijvoorbeeld wanneer men voor kinderen en het huishouden heeft gezorgd, en de andere partner een overheidspensioen kan genieten, leidt dit dikwijls tot onbillijke situaties.
Indien een van de echtgenoten geen eigen pensioenrechten heeft, rest enkel de mogelijkheid om een persoonlijk onderhoudsgeld te verkrijgen van de gewezen echtgenoot. In dat geval zijn langdurige, pijnlijke en dure procedures met wederzijdse verwijten schering en inslag. De maximumgrens van alimentatiegeld voor uit de echt gescheiden echtgenoot op grond van bepaalde feiten bedraagt bovendien maar één derde van het inkomen van degene die het alimentatiegeld verschuldigd is, en ingevolge van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 3 mei 2000 (arrest nr. 48/2000; Belgisch Staatsblad van 5 juli 2000, 2e uitgave, blz. 23845 en 23846) zal dezelfde grens waarschijnlijk toepasbaar worden op alimentatiegeld ingeval van echtscheiding op grond van feitelijke scheiding (zie wetsvoorstel tot wijziging van artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, wat de uitkering tot levensonderhoud in het kader van de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding betreft, Doc. Parl., 1999 — 2000, 0869/001). De praktijk leert dat alimentaties bovendien slecht worden betaald. Regelmatig dient er beslag gelegd te worden. Vaak wordt insolvabiliteit georganiseerd om betalingsverplichtingen te ontlopen.
Om pijnlijke procedures en dure gerechtskosten te vermijden zou de mogelijkheid moeten kunnen bestaan dat ook bij ambtenarenpensioenen een gedeelte van dit pensioen kan worden opgesplitst bij feitelijke scheiding en dat de gescheiden echtgenoot een eigen pensioenrecht geniet, op dezelfde manier als waarin voorzien wordt voor werknemers (zie artikel 74 en volgende van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers).
Er wordt met dit wetsvoorstel dus naar gestreefd dat de regeling in de openbare sector aangepast wordt naar het model van de andere pensioensystemen.
In artikel 2 wordt gedefinieerd op welke pensioenregelingen de wet van toepassing is. Het gaat om de rustpensioenen die worden uitgekeerd aan ambtenaren.
Daarnaast wordt ook gedefinieerd wie de aanvrager kan zijn om een gedeelte van het pensioen te bekomen of eigen pensioenrechten te laten gelden. Dit pensioen kan op aanvraag of ambtshalve worden toegekend.
Artikel 3 neemt de voorwaarden over van artikel 74 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
In artikel 4 worden de rechten van de feitelijk gescheiden echtgenoot, en de van tafel en bed gescheiden echtgenoot die dus niet meer met hun echtgenoten samenwonen, maar waarvan het huwelijk niet gerechtelijk verbroken is, vastgesteld tot maximum 50 % van het pensioen van hun echtgenoten.
In artikel 5 worden de rechten van de definitief gescheiden echtgenoot op een eigen pensioen op grond van de dienstjaren van zijn echtgenoot vastgesteld op maximaal 62,5 % van het overeenstemmend recht van zijn vroegere echtgenoot.
In artikel 6 wordt aan de Koning een uitgebreide machtiging verleend om de nadere regels te bepalen betreffende de uitkering van het pensioen en de samenloop met andere pensioenrechten van de aanvrager op dezelfde wijze als dit bijvoorbeeld in het werknemerssysteem het geval is.
Wouter BEKE Dirk CLAES Cindy FRANSSEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
§ 1. Deze wet is van toepassing op :
1º de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Openbare Schatkist, met inbegrip van :
a) die toegekend aan de personen die hun recht op pensioen putten uit een regeling die in het emeritaat voorziet;
b) de pensioenen der gewezen pleitbezorgers;
c) de rust-, invaliditeits- of overlevingspensioenen van het gewezen beroepspersoneel van de kaders in Afrika;
2º de rust- en overlevingspensioenen en andere als zodanig geldende voordelen toegekend aan de personeelsleden evenals aan de door de Koning of door de met benoemingsbevoegdheid beklede vergadering benoemde leden van de beheers-, bestuurs- en directieorganen :
a) van de provincies, de gemeenten, de agglomeraties van gemeenten, de federaties van gemeenten, de verenigingen van gemeenten en de gemeenschapscommissies;
b) van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, van toepassing is;
c) van de Regie voor Maritiem Transport;
d) van de instellingen van openbaar nut waarop de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, van toepassing is;
e) van de instellingen waarop de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, van toepassing is;
f) van de hiervoor nog niet bedoelde autonome overheidsbedrijven;
g) van de andere door de Staat, de provincies en de gemeenten opgerichte instellingen met als oogmerk het algemeen nut, evenals van de hiervoor nog niet bedoelde openbare kredietinstellingen, ongeacht de juridische vorm waarin zij werden opgericht;
h) van de hiervoor nog niet bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen die afhangen van de gemeenschappen of de gewesten;
3º de rust- en overlevingspensioenen toegekend aan de leden van de bestendige deputatie, aan de burgemeesters en schepenen, evenals aan de mandatarissen van de agglomeraties, van de federaties van gemeenten, van de verenigingen van gemeenten en van andere instellingen opgericht door de provincies en gemeenten met als oogmerk het algemeen nut, ongeacht de juridische vorm waarin ze werden opgericht, van de gemeenschapscommissies en van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
§ 2. Er wordt verstaan onder « aanvrager » : de feitelijk gescheiden echtgenoot, de van tafel en bed gescheiden echtgenoot en de echtgescheiden echtgenoot voor wie het recht op uitkering van een gedeelte van het aan zijn echtgenoot toegekend pensioen, of zijn eigen recht op pensioen op grond van de dienstjaren van zijn echtgenoot onderzocht wordt, op aanvraag of ambtshalve.
Art. 3
De aanvrager kan de uitbetaling van een gedeelte van het rustpensioen, van zijn echtgenoot verkrijgen, of zijn eigen pensioenrechten laten gelden op grond van de dienstjaren van zijn echtgenoot voorzover :
1º hij niet van de ouderlijke macht werd ontzet of niet veroordeeld werd om zijn echtgenoot naar het leven te hebben gestaan;
2º zijn verblijf in het buitenland geen beletsel vormt voor de uitbetaling van het werknemerspensioen;
3º hij alle andere dan toegelaten beroepsactiviteit gestaakt heeft en geen vergoeding geniet wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid bij de toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid noch een uitkering wegens loopbaanonderbreking of wegens het verminderen van de arbeidsprestaties;
4º hij niet hertrouwd is.
Art. 4
De aanvrager die feitelijk van zijn echtgenoot gescheiden is, of van tafel en bed gescheiden is verkrijgt betaling van maximaal 50 t.h. van het pensioen dat aan zijn echtgenoot in het kader van een rustpensioen wordt toegekend.
Art. 5
De aanvrager die gescheiden is verkrijgt een eigen recht op pensioen op grond van de dienstjaren van zijn vroegere echtgenoot, zonder dat het recht van de aanvrager meer dan 62,5 % mag zijn van het overstemmend recht van zijn vroegere echtgenoot.
Art. 6
De Koning bepaalt de nadere regels van uitkering van het pensioen alsmede de hoegrootheid daarvan en de regelingen betreffende de samenloop met de andere pensioenrechten van de aanvrager, met het oog op harmonisering van de verschillende pensioenregelingen
Art. 7
Deze wet treedt in werking uiterlijk op de eerste dag van de zesde maand die volgt op die waarin zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
20 juli 2010.
Wouter BEKE Dirk CLAES Cindy FRANSSEN. |