5-1097/2

5-1097/2

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

22 JUNI 2011


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen, teneinde te garanderen dat vrouwen zitting hebben in de beslissingsorganen van de autonome overheidsbedrijven en de genoteerde vennootschappen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEREN BELLOT EN MILLER

Art. 2

Dit artikel vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 2. In de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven wordt een artikel 16/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 16/1. De raad van bestuur van de in artikel 1, § 4, bedoelde autonome overheidsbedrijven wordt dusdanig samengesteld dat de helft door de overheidsaandeelhouders aangewezen leden van het andere geslacht zijn dan de overige leden.

Alle kandidaten worden onderworpen aan een objectieve beoordeling waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere situaties van persoonlijke aard. Van het eerste lid mag worden afgeweken als uit die objectieve beoordeling blijkt dat de in dat lid bedoelde pariteit niet kan worden bereikt.

De minister bevoegd voor overheidsbedrijven legt elk jaar aan de Wetgevende Kamers een voortgangsrapport voor over de evolutie van de genderdiversiteit in de raden van de bestuur van de overheidsbedrijven. » »

Verantwoording

De Raad van State maakt in zijn advies een onderscheid tussen de regels voor de samenstelling van de raden van bestuur van de beursgenoteerde vennootschappen en van de overheidsbedrijven.

Volgens de Raad van State kan het opleggen van wetgevende regels inzake de samenstelling van de organen van de beursgenoteerde vennootschappen haaks staan op de door de Grondwet gewaarborgde vrijheid van vereniging, zelfs als met die regels wordt beoogd te beantwoorden aan een terecht streven naar gelijke behandeling in de vertegenwoordiging van de beide geslachten in de leidinggevende organen van de ondernemingen.

De Raad van State is van oordeel dat het alleen de aandeelhouders toekomt te beslissen hoe de organen van de onderneming moeten samengesteld zijn en in voorkomend geval een ondervertegenwoordiging van de vrouwen binnen die organen te bestraffen.

Voor de overheidsbedrijven volgt de Raad van State een andere redenering. Hij geeft aan dat het hanteren van quota in dat geval een maatregel blijft die in strijd is met het gelijkheidbeginsel, maar dat hij niettemin kan worden overwogen in het kader van een positieve actie van de overheid die erop gericht is de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de leidinggevende organen van die ondernemingen tegen te gaan.

De Raad van State preciseert echter dat een dergelijke maatregel die afwijkt van het gelijkheidsbeginsel moet beantwoorden aan voorwaarden van evenredigheid en van beperking in de tijd, conform de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Een dergelijke wetgeving mag niet automatisch en onvoorwaardelijk voorrang verlenen aan de kandidaten op grond van hun geslacht. Zoals de Raad van State aanstipt, moet die wetgeving « mannelijke kandidaten met gelijke kwalificaties als vrouwelijke kandidaten [waarborgen] dat de sollicitaties worden onderworpen aan een objectieve beoordeling, die rekening houdt met alle criteria betreffende de persoon van de sollicitanten en de aan vrouwelijke kandidaten toegekende voorrang buiten toepassing laat, wanneer één of meer van die criteria de balans ten gunste van de mannelijke kandidaat doen doorslaan. » (stuk Kamer, nr. 53-0211/007, blz. 10). Er moet immers worden gezorgd voor een daadwerkelijke vergelijking van de aanspraken en verdiensten van elke potentiële kandidaat en de betrekking moet worden toegekend aan de op grond daarvan meest gekwalificeerde kandidaat, ongeacht het geslacht van die kandidaat.

De Raad van State herinnert er voorts aan dat zo'n maatregel op zich tijdelijk is en dat hij mettertijd moet worden geëvalueerd in het licht van de doelstelling die ermee wordt beoogd.

Men kan er niet omheen dat wat in het bijzonder de overheidsbedrijven betreft, voorzien in quota een « noodzakelijk kwaad » lijkt te zijn, als nodige impuls om de gedragingen te doen evolueren. De indieners van het amendement wensen de doelstelling te bereiken door voorbeelden te stellen en niet door dwang. Daarom steunen zij de invoering van een algemene bepaling inzake de « genderquota » voor de overheidsbedrijven. Een doorgetrokken egalitaire logica impliceert dat in de raden van bestuur van de autonome overheidsbedrijven gewoonweg de man/vrouwpariteit wordt opgelegd. Als de overheid kan optreden, moet ze dat met de nodige ambitie doen en onmiddellijk het best mogelijke resultaat beogen.

De indieners van dit amendement zijn het echter volledig eens met de beperkingen waarmee een quotamaatregel volgens de Raad van State gepaard moet gaan, in tegenstelling tot wat in de hem voorgelegde tekst is aangegeven.

De indieners van dit amendement wensen te preciseren dat de bestuursmandaten in een overheidsbedrijf in eerste instantie worden toegekend op grond van een objectieve beoordeling van de persoonlijke situatie van elke kandidaat, vóór de egalitaire samenstelling waarin is voorzien, wordt gewaarborgd. Tevens wordt eraan toegevoegd dat die quotamaatregel jaarlijks zal worden geëvalueerd om de doeltreffendheid en de relevantie ervan na te gaan.

François BELLOT.
Richard MILLER.

Nr. 2 VAN DE HEER DE CROO

Opschrift

In het opschrift van het wetsontwerp tussen het woord « vrouwen » en het woord « zitting » de woorden « én mannen » invoegen.

Verantwoording

De opmerking in de nota nr. COM/34/2011 van de Dienst « Wetsevaluatie » is pertinent. In tegenstelling tot wat het opschrift voorhoudt, waarborgt dit wetsontwerp niet dat vrouwen zitting hebben in de raden van bestuur van de betrokken vennootschappen, maar wel dat vrouwen én mannen daarin zitting hebben.

Alexander DE CROO.

Nr. 3 VAN DE HEREN BELLOT EN DE CROO

Art. 3

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 3. In artikel 96, § 2, van het Wetboek van vennootschappen, zoals ingevoegd bij de wet van 6 april 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1) het eerste lid wordt aangevuld met een punt 6º, luidende :

« 6º de inspanningen om de vertegenwoordiging van de vrouwen in de raad van bestuur te verbeteren »;

2) in het tweede lid worden de woorden « en 5º » vervangen door de woorden « , 5º en 6º »;

3) het derde lid wordt aangevuld met de volgende zinnen :

« De Code inzake deugdelijk bestuur moet aanbevelingen bevatten met het oog op de verbetering van de genderdiversiteit in de raden van bestuur. In afwachting van de uitwerking van een dergelijke code blijft de in het koninklijk besluit van 6 juni 2010 vermelde Code inzake deugdelijk bestuur van toepassing. ». »

Verantwoording

1. De samenstelling van en het toezicht op de raad van bestuur van een beursgenoteerde vennootschap is een taak van de aandeelhouders en dat moet zo blijven.

Streven naar een grotere genderdiversiteit in de raden van bestuur blijft echter een belangrijke doelstelling. Het hoeft geen betoog dat de inbreng van de vrouwen in alle beroepsdomeinen aanzienlijk is. De indieners van dit amendement zijn zich daar ten volle van bewust.

Er moet worden gezorgd voor gelijke kansen tussen mannen en vrouwen met een gelijkwaardige bekwaamheid en eenieder moet, zonder onderscheid van geslacht, opleidingen kunnen volgen en met dezelfde mogelijkheden en instrumenten zijn of haar loopbaan kunnen uitbouwen.

De indieners van dit amendement geloven meer in de deugd van voorbeeldgedrag en aanmoediging dan in dwang en verplichting. Een blijvende mentaliteitsverandering zal alleen kunnen ontstaan uit voorbeeldgedrag en niet uit dwang. Daarom verkiezen ze te verwijzen naar de duidelijke aanbeveling in de Code inzake deugdelijk bestuur : ervoor zorgen dat over 7 jaar, met andere woorden in 2018, drie op de tien leden van de raden van bestuur van de beursgenoteerde vennootschappen vrouwen zijn. Om diezelfde reden willen zij dat de overheid het goede voorbeeld geeft en erover waakt dat, in de mate van het mogelijke, het aantal mandaten in de raden van bestuur van de overheidsbedrijven gelijk wordt verdeeld over bekwame mannen en vrouwen.

2. De indieners van dit amendement blijven er echter van overtuigd dat de verandering in de eerste plaats van de sector zelf moet komen. Ten slotte moeten de eerste betrokkenen, met name de aandeelhouders, sancties opleggen als de beide geslachten onvoldoende vertegenwoordigd zijn in de raad van bestuur. De Staat hoeft zich niet te bemoeien met louter privéaangelegenheden.

Ook de Raad van State bevestigt dat principe : « Luidens dat artikel 518 van het W.Venn. worden de bestuurders — ongeacht of ze uitvoerend lid zijn of niet — niet alleen benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders, maar kunnen ze ook te allen tijde door haar worden ontslagen : die regel — die beschouwd wordt als een regel van openbare orde — is de regel van de afzetbaarheid ad nutum, dat wil zeggen te allen tijde, zonder vooropzegging, zonder reden en zonder schadevergoeding. Zodoende bevestigt het recht inzake naamloze vennootschappen het beginsel van de soevereiniteit van de algemene vergadering, dat op zich niets anders is dan de concretisering van de vrijheid van vereniging gewaarborgd bij artikel 27 van de Grondwet. Het recht om zich te verenigen houdt het recht in om de vorm van de groepering te kiezen en de leden van de organen daarvan. (...) Aanpassingen in het statuut met betrekking tot de aanwijzing van de bestuurders zijn weliswaar mogelijk, maar tot op dezelfde hoogte, dat wil zeggen voor zover de algemene vergadering van aandeelhouders haar keuzevrijheid behoudt, met inachtneming van het beginsel van de vrije uitoefening van het stemrecht door de aandeelhouders en onder voorbehoud van eventuele machtsafwending of misbruik van een meerderheid. » (stuk Kamer, nr. 53-0211/077, blz. 12-13).

3. Bovendien dreigt een al te indringend wetgevend optreden kwalijke gevolgen te hebben en contraproductief te zijn. Dat moge blijken uit de ervaring met de regeling in Noorwegen, die door alle verdedigers van de invoering van quota als eerste voorbeeld wordt aangehaald. Er moet immers op gewezen worden dat sommige vennootschappen zich als gevolg van die verplichting van de beurs hebben teruggetrokken; bovendien stemt het bereikte percentage niet overeen met een echte toename van het aantal vrouwen omdat veel vrouwen in tal van ondernemingen mandaten bekleden (zie het onderzoek van het Institute of Social Research naar de situatie in Noorwegen, waaruit blijkt dat nagenoeg 40 % van de vrouwen minstens twee mandaten uitoefent; dat is het fenomeen van de golden skirts).

Het gevaar is dus groot dat Bel 20-ondernemingen de Belgische beurs de rug zullen toekeren.

Voorts moet deze aangelegenheid ruimer worden bekeken : de beursgenoteerde vennootschappen opereren nu eenmaal op een wereldwijde markt, waar zij elkaar beïnvloeden. De almaar dwingender beperkingen die de Belgische regelgeving de beursgenoteerde vennootschappen oplegt, dreigen op korte termijn de beleggers weg te jagen, omdat de Belgische markt voor hen veel minder aantrekkelijk zal worden.

4. De in de Kamer aangenomen en aan de Raad van State voorgelegde tekst bieden geen antwoord op de opmerkingen die de Raad van State in zijn advies formuleert.

De Raad van State bevestigt immers :

a) een quotumverplichting is een maatregel die mogelijkerwijze indruist tegen het gelijkheidsbeginsel en dan ook tot omzichtigheid noopt;

b) of een dergelijke maatregel wenselijk en wettig is, moet verschillend worden nagegaan naargelang het om beursgenoteerde vennootschappen dan wel overheidsbedrijven gaat;

c) voor de beursgenoteerde vennootschappen is een dergelijke maatregel in strijd met de vrijheid van vereniging, waarvan de oprichting van een besloten vennootschap een toepassing is;

d) voor de overheidsbedrijven kan een quotumverplichting bij wijze van positieve actie worden overwogen, voor zover zij met passende nadere voorwaarden gepaard gaat, zoals een evaluatie van de doelstelling in de tijd en een openingsclausule. Die criteria stemmen overeen met de beperkingen die zowel het Belgisch Grondwettelijk Hof als het Hof van Justitie van de Europese Unie noodzakelijk achten met betrekking tot een maatregel die de gelijkheid van behandeling aldus doorbreekt.

Nr. 4 VAN DE HEREN BELLOT EN DE CROO

Art. 4

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 4. De voor Justitie bevoegde minister legt de Wetgevende Kamers, in de tweede helft van het zevende jaar nadat deze wet in werking is getreden, een voortgangsrapport voor over de evolutie van de genderdiversiteit in de raden van bestuur van de beursgenoteerde vennootschappen. »

Verantwoording

Het is belangrijk dat de maatregelen die strekken tot een betere genderdiversiteit binnen de bedrijfsleiding van nabij kunnen worden opgevolgd door het Parlement, dat het beleid vervolgens zal kunnen bijsturen volgens de ontwikkeling van de situatie in het veld.

Niettemin moeten de bestaande mandaten in acht worden genomen; daarom wordt bepaald dat het evaluatierapport er komt na een periode van 7 jaar. Volgens diverse mensen uit de sector is een periode van 7 jaar vereist opdat meer vrouwen in de bedrijfsleiding terechtkomen naarmate de bestuursmandaten in de raden van bestuur worden vernieuwd.

Na die « proefperiode » zullen de parlementsleden de maatregelen kunnen nemen die zij in het licht van de bevindingen op dat ogenblik passend achten.

Nr. 5 VAN DE HEREN BELLOT EN DE CROO

Art. 5

Dit artikel weglaten.

Verantwoording

De Nationale Loterij is immers noch een overheidsbedrijf bedoeld door de wet van 1991, noch een op de beurs genoteerde vennootschap. Ze valt dus geenszins onder onderhavig voorstel. Mocht dit het geval zijn, dan kan men het toepassingsgebied ervan uitbreiden tot andere instellingen van die aard waarover de Staat iets te zeggen heeft. Hoe kan men verantwoorden dat de Nationale Loterij erbij betrokken wordt ?

Nr. 6 VAN DE HEREN BELLOT EN DE CROO

Art. 7

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 7. De tenuitvoerlegging van de bij artikel 2 opgelegde verplichting gebeurt naarmate de lopende mandaten worden hernieuwd. »

Verantwoording

De nieuwe regeling inzake de samenstelling van de bestuursraden van de overheidsinstellingen mag niet leiden tot de overdracht van de reeds toegewezen bestuursmandaten. Daarom is bepaald dat aan die pariteitsplicht wordt voldaan naarmate de lopende mandaten aan hernieuwing toe zijn, door telkens wanneer dat mogelijk is, naar gelang van de beschikbaarheid en van de capaciteiten van de kandidaten voor de te begeven functie, een bestuurder van het ondervertegenwoordigde geslacht te benoemen.

François BELLOT.
Alexander DE CROO.

Nr. 7 VAN DE HEREN BELLOT EN MILLER

Art. 6

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

In onze voorgaande amendementen nrs. 1 en 4 stellen we voor dat de minister die bevoegd is voor de overheidsbedrijven voor de autonome overheidsbedrijven en de minister die bevoegd is voor Justitie voor de genoteerde vennootschappen een verslag overleggen aan het Parlement.

François BELLOT.
Richard MILLER.