5-988/1

5-988/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

28 MAART 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde diverse fiscale maatregelen ten gunste van artistieke activiteiten in te voeren

(Ingediend door de heer François Bellot c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 1 april 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1264/1 - 2008/2009).

Cultuur is een belangrijk deel van het leven van een land en zijn gemeenschappen.

In ons land zijn er, zowel in de Vlaamse Gemeenschap als in de Franse en Duitstalige Gemeenschap, heel wat talenten actief en sommige zijn zelfs tot in het buitenland bekend. De verschillende gemeenschappen beschikken over heel wat dynamische en prestigieuze culturele instellingen. Een indrukwekkend aantal artiesten, producers en technici draagt elke dag bij tot een uiterst gevuld cultureel aanbod.

Onze gemeenschappen mogen best trots zijn op deze situatie. Ze stellen elk alles in het werk om hun artiesten en auteurs op een perfect autonome manier te ondersteunen.

Toch verkeert de sector ondanks deze inspanningen nog steeds in een zeer hachelijke situatie; het lijkt dan ook een absolute noodzaak dat er een echt federaal fiscaal beleid wordt ingevoerd bovenop het beleid van de gemeenschappen, waar de federale overheid niet op kan inwerken of in kan tussenkomen.

Hiertoe zijn al verscheidene maatregelen genomen.

Het belangrijkste voorbeeld hiervan is de tax shelter ten gunste van de filmindustrie, die ingevoerd werd door de programmawet van 2 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002) op basis van een wetsvoorstel van senator Monfils.

De tax shelter maakt het mogelijk om nieuwe financiële middelen bij te dragen die onontbeerlijk zijn voor filmontwikkeling, door binnenlandse vennootschappen toe te laten om een kaderovereenkomst te sluiten voor de productie van audiovisuele werken en daarbij de bedragen die door opneming op de jaarlijkse winst worden gebruikt, vrij te stellen, voorzover ze niet meer bedragen dan 50 % van de winst die aan de vennootschapsbelasting onderworpen is, of maximaal 750 000 euro bedragen.

De winst wordt vrijgesteld ten belope van 150 % van de effectief betaalde sommen.

Deze investeringen mogen niet meer bedragen dan 50 % van het budget van de totale kosten van het audiovisueel werk en moeten worden gerealiseerd in de vorm van leningen en risicoaandelenparticipaties.

De films die gebruik zouden kunnen gebruik maken van het stelsel, moeten langspeelfilms, documentaires of animatiefilms bestemd om in de bioscoop te worden vertoond, of voor de televisie bedoelde lange fictiefilms, een animatieserie of een documentaire zijn.

Onlangs werd de tax shelter uitgebreid naar kinder- en jeugdseries, namelijk fictiereeksen met een educatieve, culturele en informatieve inhoud voor een doelgroep van 0- tot 16-jarigen.

Dit mechanisme, dat minstens tot 31 december 2009 door de Europese Commissie is toegelaten, komt tegemoet aan de wensen van de hele Belgische audiovisuele sector. Het is een echt succes ! Tot op heden kon zo immers meer dan 100 miljoen euro in de Belgische audiovisuele sector worden geïnvesteerd.

Er werden tevens nieuwe wetsbepalingen ingevoerd met betrekking tot het sociaal statuut van de kunstenaar. De programmawet van 24 december 2002 heeft ter zake specifieke maatregelen ingevoerd. Deze nieuwe bepalingen, die op 1 juli 2003 in werking zijn getreden, bieden de kunstenaars de mogelijkheid om toegang te hebben tot de sociale zekerheid voor werknemers.

De nieuwe regelgeving onderwerpt elke persoon die tegen betaling van een loon in de audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en de choreografie artistieke prestaties levert en/of artistieke werken produceert ten bate van een opdrachtgever, aan de sociale zekerheid der werknemers.

Een andere maatregel ten gunste van kunstenaars is het stelsel van de « kleine vergoedingen », dat bestaat sinds 1 juli 2004. Het gaat om een vrijstelling van socialezekerheidsbijdragen die gekoppeld is aan een aantal voorwaarden. De geheven som mag niet meer bedragen dan 106,94 euro per dag (basisbedrag 2008 : 100 euro) of 2 138,70 euro per jaar (basisbedrag 2008 : 2 000 euro). De kunstenaar mag niet meer dan zeven opeenvolgende dagen werken, noch meer dan dertig dagen binnen een kalenderjaar. Hij moet in het bezit zijn van een « artiestenkaart » en die laten invullen door zijn verschillende opdrachtgevers.

Sinds 1 januari 2007 zijn ook deze onkostenvergoedingen fiscaal vrijgesteld (wet van 25 april 2007, Belgisch Staatsblad van 10 mei 2007).

De kwestie van de auteursrechten en de naburige rechten vormde een reëel probleem, dat eveneens aanzienlijk werd verbeterd.

Hoewel artistieke beroepen lijken op vrije beroepen en onderzoeksberoepen, beschikken zij niet over dezelfde wapens om hun afhankelijkheid van een tegelijk complexe en wisselvallige vraag te verminderen, en zij staan bloot aan specifieke risico's en afhankelijkheden waarmee de andere beroepen niet te kampen hebben :

— creativiteitsrisico;

— risico verbonden aan het onregelmatig karakter van de bezoldigde werkzaamheid, afgewisseld met noodzakelijke maar onbezoldigde creatieve periodes;

— risico verbonden aan het prototypisch karakter eigen aan artistieke producten en prestaties;

— risico verbonden aan de wisselvalligheden van succes en de mode.

De inkomsten uit artistieke activiteiten zijn van nature wisselvallig en bescheiden en worden pas opgestreken na lange, onbezoldigde periodes van schepping waarin de kunstenaars moeten investeren. Deze inkomsten ondergaan dan ten volle de progressieve belastingheffing terwijl ze betrekking hebben op voorgaande activiteitsperiodes.

Eén categorie inkomsten is nog meer het slachtoffer van dit fenomeen, namelijk de auteursrechten en naburige rechten die de kunstenaars ontvangen voor het gebruik van hun werken en/of vertolkingen. Deze inkomsten zijn uiterst wisselvallig, omdat ze afhangen van de exploitatie van de rechten door derden en van mediasucces.

Daarenboven is de fiscale behandeling van deze inkomsten bijzonder onzeker. Ze konden immers worden belast als werknemersbezoldigingen, baten uit een vrij beroep, exploitatiewinst, winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid, inkomsten uit occasionele verrichtingen of inkomsten van concessie van roerende goederen.

De wet van 16 juli 2004 (Belgisch Staatsblad van 30 juli 2008), die eveneens uit een parlementair initiatief voortvloeit, strekt ertoe de belastingregeling inzake auteursrechten en naburige rechten te wijzigen, te verduidelijken en te vereenvoudigen, door het fiscale recht en het gemene recht op elkaar af te stemmen.

Concreet worden deze inkomsten onderworpen aan een afzonderlijke heffing tegen een uniforme aanslagvoet van 15 %. De roerende voorheffing wordt aan de bron geheven en is bevrijdend. Deze aanslagvoet van 15 % kan nog worden verminderd via de belastingaangifte, dankzij de invoering van aftrekbaarheid voor forfaitaire kosten (50 % tot de eerste schijf van 10 000 euro en 25 % voor de schijf van 10 000 tot 20 000 euro).

Dit forfaitaire stelsel is van toepassing tot een indexeerbaar inkomen uit auteursrechten van 37 500 euro.

Deze korte samenvatting van de voornaamste en recentste onontbeerlijke maatregelen ten gunste van de kunstenaars en de auteurs die onze verschillende culturen gestalte geven, mag niet verhullen dat er op dit terrein nog heel wat moet worden gedaan.

De meeste Europese landen zijn zich bewust van de bijzondere moeilijkheden waar de culturele sector mee kampt en hebben specifieke fiscale stimuli gecreëerd.

Zo steunt Frankrijk sinds 1985 met name via de Sofica's (Société pour le financement du cinéma et de l'audiovisuel), dit wil zeggen via investeringsmaatschappijen die geld inzamelen dat uitsluitend wordt gebruikt voor de financiering van audiovisuele werken en films die zijn erkend door het Centre national de la cinématographie, zijn filmproducties via fiscale steun.

Elk betrokken land heeft ter zake zijn eigen specifieke regeling uitgewerkt : Ierland sinds 1 januari 1993, Luxemburg in 1999, Hongarije sinds 2004, het Verenigd Koninkrijk sinds 2007, enz.

Het lijkt verstandig om de bestaande maatregelen nu aan te vullen met een reeks fiscale maatregelen ten gunste van alle artistieke uitingen, meer bepaald via het bedrijfsmecenaat en de invoering van een belastingkrediet voor particulieren die deze artistieke expressievormen steunen.

Zodra men overweegt om fiscale stimuli ten gunste van welbepaalde sectoren te creëren, kan men de Europese wetgeving ter zake evenwel niet negeren.

Luidens artikel 87, paragraaf 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zijn, behoudens de afwijkingen waarin het genoemde Verdrag voorziet, door de lidstaten getroffen of op enigerlei wijze met staatsmiddelen gefinancierde steunmaatregelen die door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

In diverse Europese beslissingen werd bepaald dat het stelsel voor vrijstelling van de investeringen in filmproducties die ook in andere lidstaten zouden kunnen worden gemaakt of vertoond een steunmaatregel vormt op het niveau van de filmproductiemaatschappijen, in de zin van artikel 87, paragraaf 1, van het EG-Verdrag.

De staatssteun kan evenwel worden gerechtvaardigd op grond van de afwijking waarin wordt voorzien in artikel 87, paragraaf 3, d), van het EG-Verdrag, met het oog op steunmaatregelen om de cultuur te bevorderen. In de mededeling over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken zijn specifieke regels opgenomen voor de beoordeling van steun aan cinematografische en andere audiovisuele werken overeenkomstig het genoemde artikel.

Zoals in de besluiten van de Commissie werd uiteengezet, is men ervan uitgegaan dat wat de Belgische tax shelter betreft, werd voldaan aan de vier criteria voor verenigbaarheid die in de mededeling over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken werden omschreven.

De steun is voor een cultureel product bestemd en de filmproducenten kunnen ten minste 20 % van het filmbudget in andere lidstaten uitgeven; de in het kader van de regeling verkregen gecumuleerde steun mag niet hoger zijn dan 50 % en in de regeling zijn geen specifieke voordelen opgenomen voor bepaalde cinematografische activiteiten.

Derhalve is de Commissie tot de conclusie gekomen dat audiovisuele producties, die een steunregeling vormen in de zin van artikel 87, paragraaf 1, van het EG-Verdrag, verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, paragraaf 3, d), van hetzelfde Verdragen heeft bijgevolg het Belgische verzoek tot verlenging van de toepassing van vrijstellingsregeling in kwestie aanvaard.

Het is echter ook belangrijk om te verduidelijken wat men onder kunstenaar verstaat en welke domeinen direct of indirect de fiscale steunmaatregelen die dit wetsvoorstel wil invoeren, kunnen genieten.

De definitie van kunstenaar is in de loop van de tijd geëvolueerd.

Onder kunstenaar verstaat men ieder persoon die scheppend werkt of door zijn vertolking bijdraagt tot de schepping of de vertolking van kunstwerken, die zijn kunstzinnige creatie beschouwt als een essentieel element van zijn leven, die aldus bijdraagt tot de kunst en de cultuur en die erkend is of erkend wil worden als kunstenaar, al dan niet in het kader van de een of andere arbeidsrelatie of verbinding.

In die context hebben de verschillende voorgestelde maatregelen betrekking op de volgende kunstvormen : beeldhouwkunst, keramiek, schilderkunst, muziek (klassieke en hedendaagse muziek alsook niet-klassieke muziek), dans, theater en kermis-, circus- en straatkunsten, film, fotografie, beeldverhaal en digitale kunst.

De eerste maatregel betreft de tax shelter ten gunste van de filmindustrie, de tweede het bedrijfsmecenaat, de derde het belastingkrediet ten gunste van de fonografische industrie en de vierde het belastingkrediet voor natuurlijke particuliere personen voor de uitgaven voor kunst en cultuur.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Verdubbeling van het toegestane maximumbedrag voor de tax shelter (artikel 6)

De eerste voorgestelde maatregel betreft de tax shelter voor film en verdubbelt het huidige plafond van 750 000 euro.

De verdubbeling van de grens van 750 000 euro van de belastbare gereserveerde winst is in de eerste plaats gerechtvaardigd door de economische efficiëntie ervan. Men stelt vast dat er in de audiovisuele sector steeds een tekort aan financiering is. Er zijn steeds meer werken die financiering nodig hebben dan er financiering beschikbaar is.

Bovendien is dit winstbedrag voor een reeks maatschappijen vrij laag in vergelijking met de winst die ze daadwerkelijk realiseren. Enerzijds is het voor deze maatschappijen efficiënter om meer te investeren in een werk en anderzijds is het voor de producers efficiënter geen bijkomende financiering te moeten blijven zoeken bij andere instellingen.

De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van artikel 1, met dien verstande dat de wet niet in werking mag treden vóór het met goed gevolg beëindigen van de procedure waarin is voorzien door artikel 88.3 van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Ontwikkeling van het bedrijfsmecenaat (artikelen 2-5-7-8)

Deze tweede maatregel wil ook een fiscale stimulans invoeren voor andere artistieke uitingen dan film, namelijk voor beeldende kunsten (beeldhouwkunst, keramiek, schilderkunst, fotografie, beeldverhaal en digitale kunst) en podiumkunsten (theater, dans en kermis-, circus- en straatkunsten).

Het domein van de muziek (klassieke en hedendaagse muziek en niet-klassieke muziek) is niet opgenomen bij de sectoren waarop deze maatregel betrekking heeft, omdat dit domein met specifieke moeilijkheden wordt geconfronteerd. Deze sector valt bijgevolg onder de derde maatregel waarin dit wetsvoorstel voorziet.

Een uitbreiding van de bestaande tax shelter als dusdanig tot deze andere verschillende artistieke uitingen dan film en muziek lijkt evenwel niet de beste aanpak om de verwachtingen in te lossen, noch van de « investeerders », noch van de betrokken sectoren, omdat het rendement dat de investeerder kan verwachten of verhopen voor zijn investering zelden aanwezig is voor de andere kunstvormen dan film. Met andere woorden, de toegekende « investering » zal waarschijnlijk nooit rendabel zijn, zelfs als er een aanzienlijk fiscaal voordeel uit voortvloeit.

Er wordt dan ook voorgesteld om voor de belastingplichtigen die winst verkrijgen (die of natuurlijke personen of bedrijven kunnen zijn) veeleer een belastingstelsel te hanteren dat het bedrijfsmecenaat aanmoedigt.

Het mecenaat kan worden gedefinieerd als de steun die een bedrijf geeft aan een evenement, een activiteit of een uitdrukkingsvorm van algemeen belang, en dat in diverse vormen zoals de storting van geld of de levering van goederen of diensten, met de bedoeling het bedrijf te associëren met het prestige van dit evenement, deze activiteit of uitdrukkingsvorm en aldus zijn imago bij het publiek te promoten.

De bedrijven zijn vragende partij om actief te zijn in het culturele en artistieke mecenaat.

De federale wetenschappelijke instellingen vragen eveneens om een dergelijk kader goed te keuren, want de overheid is niet in staat hen de budgetten toe te kennen die ze nodig hebben om hun opdrachten te vervullen.

Dit wetsvoorstel voorziet dus in de volgende bepalingen :

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat de uitgaven voor mecenaat deel uitmaken van de aftrekbare beroepskosten.

Artikel 5

Dit artikel strekt ertoe de op dit moment toegestane aftrekbaarheidsgrens te verhogen en de overdracht toe te staan van de aftrekbare sommen die boven deze vastgelegde grens uitkomen.

Artikel 7

Dit artikel strekt ertoe voor vennootschappen de aftrekbaarheid toe te staan van giften van kunstwerken.

Het voert tevens de vrijstelling in de vennootschapsbelasting in van een door de overheid toegekende subsidie zoals die geldt voor de personenbelasting. Wanneer er sprake is van subsidie, bedoelen we elke vorm van subsidie toegekend om de cultuur te bevorderen.

Artikel 8

Deze bepaling strekt ertoe voor de rechtspersonen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, het aftrekbare maximumbedrag van giften ten gunste van erkende en in het wetboek van de inkomstenbelastingen opgesomde instellingen te verhogen en de overdracht toe te staan van de aftrekbare sommen die boven de bovengrens uitkomen. Het percentage van 10 % is terug te vinden in de meeste Europese wetgevingen. Tevens biedt de toevoeging van de begrenzing van 5 per duizend van de omzet de stabiele vestigingen van buitenlandse vennootschappen die in België worden belast, eveneens de mogelijkheid aan de financiering van de cultuur deel te nemen. Vaak is de belastbare grondslag van die vestigingen zeer laag, wegens hun internationale belastingplanning.

De overheid de mogelijkheid bieden particuliere geleerden, schrijvers en kunstenaars beter te steunen (artikel 3)

Artikel 3

Dit artikel strekt ertoe het bestaande stelsel voor de door de overheid toegekende subsidies en prijzen te vergemakkelijken.

Steun aan liefhebbers van kunstwerken en eigenaars van geklasseerde gebouwen (artikel 4)

Artikel 4

Dit artikel voegt een bepaling onder 10º toe aan artikel 104 van het WIB 1992, die de afschrijving van kunstwerken mogelijk maakt binnen de vastgestelde voorwaarden en grenzen, want het ontbreken van waardevermindering sluit die mogelijkheid uit.

Ditzelfde artikel schrapt tevens de voorwaarde van niet-verhuring voor de aftrekbaarheid van de uitgaven van de eigenaar die een geklasseerd gebouw wenst te restaureren.

(Ook moet de toegankelijkheid voor het publiek als voorwaarde worden afgezwakt door die bijvoorbeeld te beperken tot de dagen van het erfgoed of tot enkele weekeinden per jaar, doch de bevoegdheid op dat vlak behoort uitsluitend de gewesten toe.)

Invoering van een belastingkrediet ten gunste van de fonografische industrie (artikel 9)

Deze maatregel beoogt zoals de naam het zegt specifiek de muzieksector en wil via de invoering van een belastingkrediet naar het voorbeeld van de Franse regeling, de productie van opgenomen muziek beschermen en zo de carrière van de kunstenaars die binnen dit domein werkzaam zijn, uitbouwen.

Waarom een specifieke fiscale stimulans invoeren voor de muzieksector ?

Sinds bijna tien jaar beleeft de Belgische muzieksector een grote economische crisis, waardoor de omzet met bijna 40 % is gezakt voor alle platenproducenten.

Tijdens de periode tussen 2000 en 2007 heeft men voor de fysieke markt van albums en singles alleen immers een daling van 42 % vastgesteld (175 miljoen euro in 2000, 101 miljoen euro in 2007), terwijl de muziek-dvd's hieraan zijn toegevoegd (waarvan de verkoop eveneens daalt) (1) .

Deze daling van de verkoopcijfers van de traditionele geluidsdragers werd wel enigszins maar toch onvoldoende verzacht door de verkoop van digitale muziek, waarvan de omzet is gestegen van 3 miljoen euro in 2005 tot 7 miljoen euro in 2007. Wanneer we aan de « fysieke markt » de omzet van de digitale markt toevoegen, lijdt de platenindustrie toch een verlies van 33 % (van 175 miljoen euro in 2000 tot 117 miljoen euro in 2007).

De redenen van deze economische crisis kunnen als volgt worden samengevat :

— de convergentie van het digitale mp3-formaat, de ontwikkeling van informaticamateriaal voor het grote publiek en de komst van breedbandinternet heeft de muziekverspreiding omgegooid via de opkomst van systemen voor gratis en illegale uitwisseling van muziekbestanden (« peer to peer »);

— professionele of amateuristische piraterij via gekopieerde cd's;

— steeds kleinere marges voor cd's of dvd's, waarvan de prijs rond 16 à 20 euro ligt, wegens het btw-tarief van 21 % en steeds grotere marketinguitgaven door een sterke concurrentie in de vrijetijds- en communicatie-industrie (dvd's, videospelen, software, mobiele telefonie, enz.).

Meer nog dan vroeger brengt de investering in de productie en verspreiding van fonogrammen financiële risico's met zich mee waarvoor ook in België fiscale maatregelen noodzakelijk zijn, teneinde deze sector en tegelijk de muzikanten te steunen.

De invoering van specifieke en adequate fiscale maatregelen voor de productie van opgenomen muziek en de uitbouw van de carrière van de kunstenaars zou het mogelijk maken dat :

— de producers (in België allemaal kmo's) kunnen investeren in nieuwe technologieën en nieuwe communicatie- en verkoopsmiddelen;

— de culturele diversiteit op het gebied van muziekproductie bewaard blijft;

— onze kunstenaars nog meer kunnen worden gesteund, hoewel ze zelfs in het buitenland al erg worden gewaardeerd, maar met middelen die slechts zelden tot succes leiden.

De bedoeling is dus niet om een indirecte subsidie in te voeren of de rentabiliteit van bepaalde ondernemingen te verbeteren, maar tegelijkertijd de werkgelegenheid, de vernieuwing van de creatie en de modernisering van de ondernemingen te steunen — met name de omschakeling van de ondernemingen naar een economisch model gebaseerd op de digitale technologie.

Er bestaan reeds systemen ter ondersteuning van de productie van cultuurproducten via fiscale maatregelen in landen zoals Frankrijk en Italië (belastingkrediet) en in andere culturele sectoren (tax shelter voor de productie van films). Al deze fiscale stelsels zijn door de Europese Commissie erkend.

Het Franse belastingkrediet kan als volgt worden voorgesteld.

Het belastingkrediet voor de productie van fonografische werken en videoclips werd door de platenindustrie aangevraagd en werd goedgekeurd op 1 augustus 2006 in het kader van de stemming over de DADVSI-wet (Droits d'auteur et droits voisins dans la société de l'information (auteursrechten en naburige rechten in de informatiemaatschappij); titel III, artikel 36).

Dit krediet bedraagt 20 % van het totaalbedrag van de uitgaven voor de productie, ontwikkeling en digitalisering van een opname, tot maximaal 700 000 euro en in bepaalde gevallen 1 100 000 euro per onderneming en per jaar (loi de finance rectificative du 25 décembre 2007 modifiant l'article 220octies).

Het belastingkrediet is terugbetaalbaar indien de fiscale situatie van de belastingplichtige niet winstgevend is of indien zijn winst lager is dan 20 % van de investering.

De ondernemingen die van dit fiscale mechanisme gebruik maken zijn de platenlabels en -maatschappijen, namelijk de ondernemingen voor fonografische productie die eigenaar zijn van de eerste opname van een geluidssequentie (masteropname).

Om het recht op belastingkrediet te doen ontstaan, moeten de aangeworven kunstenaars en technici inwoners van Frankrijk zijn of onderdanen van een Staat zijn die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte, moeten de producers in Frankrijk of in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn en moet de opname en de postproductie in Frankrijk of in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte worden verwezenlijkt.

Naast de genoemde criteria kan het belastingkrediet slechts aan een producer worden toegekend voor de opname van werken die worden vertolkt door « nieuw talent », dit wil zeggen artiesten die de de grens van 100 000 verkochte exemplaren voor twee afzonderlijke albums vóór deze nieuwe opname niet hebben overschreden.

Volgens de Europese Commissie is deze steunmaatregel verenigbaar met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 87, paragraaf 3, d), van het EG-Verdrag (besluiten van de Commissie van 16 mei 2006 over staatssteun nr. N 45/2006 en van 16 julli 2008 over staatssteun nr. N 760/2007).

Zoals reeds eerder werd aangegeven, zou men ook voor een tax shelter kunnen opteren, maar de regeling van de tax shelter is blijkbaar om verschillende, hierna opgesomde, redenen niet aangepast aan de behoeften en de specifieke eigenschappen van de muziekindustrie :

— de behoefte aan specifieke steunmaatregelen voor de producers, teneinde hun activiteiten in stand te houden en veilig te stellen;

— de moeilijkheid om privé-investeerders aan te trekken gezien de huidige economische en financiële crisis van de platenindustrie en de onzekerheid over de evolutie ervan;

— de verschillen, in vergelijking met de filmindustrie, op het vlak van bedragen en rendement op de investeringen.

Om die redenen wordt voorgesteld om een belastingkredietmechanisme in te voeren voor investeringen in muziekproductie en ontwikkeling van talenten.

Er bestaat reeds een stelsel voor belastingkrediet in de Belgische fiscale wetgeving.

De wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact heeft voor de vennootschappen de mogelijkheid ingevoerd om vanaf het aanslagjaar 2007 onherroepelijk te kiezen voor een belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling in de plaats van de huidige investeringsaftrek.

Dit belastingkrediet wordt aangerekend op de verschuldigde vennootschapsbelasting en wordt overgedragen naar de volgende vier aanslagjaren (artikel 289quater van het WIB 1992). De grote vernieuwing van de regeling is dat het saldo dat op het einde van deze vier aanslagjaren niet zou zijn aangerekend, in principe terugbetaalbaar is.

Dit wetsvoorstel stelt voor dat de platenmaatschappijen die onder de vennootschapsbelasting vallen, een belastingkrediet van 40 % van hun productie-uitgaven zouden kunnen genieten.

De in aanmerking komende uitgaven zijn de kosten voor de productie van de opnames (en voor de ontwikkeling en promotie van deze werken), die kunnen worden beschreven als volgt :

— de salarissen en de sociale lasten voor het permanente en niet-permanente personeel dat rechtstreeks instaat voor de productie en ontwikkeling van de werken, zoals uitvoerende kunstenaars (met een exclusiviteitscontract), regisseur, geluidsingenieur en technici, enz.;

— de uitgaven voor het gebruik van de opnamestudio's (geluidsopname, mixage, ...);

— de uitgaven met betrekking tot de huur en het transport van materieel en instrumenten;

— de uitgaven met betrekking tot het grafisch ontwerp van een opname (kosten voor de verwerving van de rechten);

— de postproductie-uitgaven (montage, ijking, mixage, codering, mastering);

— de uitgaven voor de digitalisering en codering van de producties;

— de kosten voor het repeteren van de opgenomen titels;

— de uitgaven om de concertproductie van de artiest in België of in het buitenland te ondersteunen (tour support waarvan het totale bedrag wordt vastgesteld in het kader van een artiesten- of licentiecontract);

— de uitgaven voor de deelname van de artiest aan televisie- of radio-uitzendingen (eveneens in het kader van een artiesten- of licentiecontract);

— de uitgaven voor de realisatie en productie van beeldmateriaal voor de uitbouw van de carrière van de artiest (videobanden, persdossiers, overdracht van rechten, enz.);

— de uitgaven voor het opstarten van een website die aan één of meer artiesten is gewijd;

— de uitgaven voor de voorschotten aan de artiesten in het kader van een productie-, licentie- of distributiecontract.

Gezien de economische crisis in de muziekindustrie lijkt een maatregel die op zeer korte termijn vruchten afwerpt een noodzaak. Ook wordt voorgesteld dat het saldo van het belastingkrediet dat niet zou zijn aangerekend, op het einde van elk aanslagjaar terugbetaalbaar zou zijn.

Om tegemoet te komen aan een culturele doelstelling en de diversiteit van de productie te beschermen, wordt voorgesteld om het belastingkrediet enkel toe te kennen aan albumproducties van nieuw talent en componisten of Europese uitvoerende kunstenaars van instrumentale muziek die niet meer dan 20 000 exemplaren hebben verkocht voor twee opeenvolgende albums. Bovendien geldt het voordeel van het belastingkrediet voor muzikale werken in verschillende talen, en dus niet alleen voor opnames in het Nederlands of het Frans.

Om het proportionele en noodzakelijke karakter van de betrokken maatregel te garanderen en dit met de bedoeling ze verenigbaar te maken met artikel 87, paragraaf 3, d), van het EG-Verdrag, wordt voorgesteld om in het geval dat de begunstigden andere steunmaatregelen genieten voor dezelfde in aanmerking komende kosten, de cumulatie van de steunmaatregelen te beperken tot maximum 50 % van de kosten.

Om tot slot discriminatie op grond van nationaliteit te voorkomen, hetgeen strijdig zou zijn met de bepalingen van het EG-Verdrag, zou het belastingkrediet toegankelijk zijn voor de Belgische ondernemingen die een beroep doen op producers, technici, muzikanten, componisten of uitvoerende kunstenaars die Belg zijn of gevestigd zijn in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

Belastingkrediet ten gunste van particulieren voor uitgaven op het gebied van kunst (artikel 10)

Deze maatregel wil particuliere, natuurlijke niet-zelfstandige personen de mogelijkheid bieden ook de andere vormen van artistieke expressie die voorheen werden opgesomd, te steunen.

Op dat gebied blijkt dat de bedragen die particulieren hiervoor uitgeven, waarschijnlijk redelijk beperkt zullen blijven. Een tax shelter-regeling zoals bedoeld in artikel 194ter van het WIB 1992 voor vennootschappen lijkt dan ook niet de meest geschikte maatregel.

Om de fiscalisering van de bedoelde sommen mogelijk te maken, kunnen verschillende fiscale technieken worden overwogen : een formule waarbij de uitgave aftrekbaar is van het volledige netto-inkomen, een formule waarbij de uitgave recht geeft op een belastingvermindering of een belastingkrediet.

De eerste formule biedt de mogelijkheid een fiscaal voordeel te genieten tegen de marginale aanslagvoet. Dit is niet langer de formule die vandaag wordt aanbevolen. De uitgave die recht geeft op een belastingvermindering laat toe om het bedrag van het voordeel vast te leggen tegen een uniforme aanslagvoet voor iedereen, bijvoorbeeld 40 %. Deze techniek vergt een voldoende heffingsgrondslag zodat de belastingplichtigen die niet in aanmerking komen, niet effectief het fiscaal voordeel dat hun wordt voorgesteld, kunnen genieten.

Een belastingkredietregeling levert dezelfde bedenking op en leidt tot hetzelfde resultaat, behalve indien het belastingkrediet verrekenbaar en terugbetaalbaar is.

Aangezien het wetsvoorstel zoveel mogelijk mensen in staat wil stellen de uitgaven te doen die vallen onder dit vierde luik, lijkt een stelsel van belastingkrediet het meest geschikt, ook om met name de gepensioneerde belastingplichtigen niet uit te sluiten.

Aangezien de financiële bijdrage van een vennootschap of een natuurlijke (zelfstandige) persoon voor een van de kunstvormen die men wil steunen, wordt belast via het bedrijfsmecenaat, moet men de andere natuurlijke personen (loontrekkenden, gepensioneerden, bijstandstrekkers, enz.) op een coherente manier een belastingkrediet toekennen.

Maar waarom een fiscale stimulans (wij stellen een belastingkrediet voor) invoeren voor de particulieren die de artistieke creatie en verspreiding willen steunen ?

« L'art, c'est la plus sublime mission de l'homme, puisque c'est l'exercice de la pensée qui cherche à comprendre le monde et à le faire comprendre » (Auguste Rodin).

Als men echter een definitie van de status van kunstenaar moet geven, denkt men spontaan aan « onzekerheid », « verschillende activiteiten » en « zelffinanciering ».

Heel weinig kunstenaars slagen erin om te leven van hun kunst en ze zijn dan ook verplicht om verschillende banen te combineren, waardoor er minder tijd overblijft om te besteden aan creaties. Kunstenaars vinden de middelen voor de ontwikkeling van hun artistieke activiteit — kosten om te beschikken over een atelier, hun werk te produceren, bewaren, transporteren, communiceren, verspreiden en zichtbaar te maken — bij zichzelf, hun partner of familie.

Zelfs in de veronderstelling dat de kunstenaar zijn werk verkoopt en die verkoop zijn kosten compenseert, wat zelden de realiteit is, kan hij nog altijd niet leven van zijn kunst. In feite bevinden heel wat artiesten, in elk geval de beeldende kunstenaars, zich in een paradoxale situatie, tussen gratis-economie en institutionele economie.

Gratis-economie, omdat iedereen het blijkbaar vanzelfsprekend vindt om toegang te hebben tot artistieke werken zonder dat de kunstenaar een « billijke vergoeding » krijgt voor de verspreiding van zijn werk. De kunstenaar financiert vaak zelf als enige de beschikbaarheid van de werken via de tentoonstellingen waaraan hij deelneemt of die hij zelf organiseert. Ook al wordt hij gratis uitgenodigd, wordt er geen rekening gehouden met de investeringen die hij heeft gedaan.

Het gebrek aan financiële middelen bij de artiesten houdt hen in een overlevingseconomie, waardoor het moeilijk of zelfs onmogelijk wordt om het onderscheid te maken tussen een professioneel kunstenaar en een amateur. De meeste artistieke praktijken glijden immers af naar een vrijetijdsactiviteit, een onbeduidende aanvulling die men uitoefent volgens de beschikbaarheid en het inkomen van de kunstenaar en het geduld van zijn naasten.

Het ontbreken van een scheidingslijn tussen professionalisering en amateurspraktijken zou in theorie het voordeel moeten bieden dat de deur op een kier blijft staan voor de erkenning van ieders creatieve mogelijkheden. In werkelijkheid is het nadeel dat uiteindelijk die artiesten overleven die de grootste behendigheid aan de dag leggen om zich te mengen in een netwerk, om trouw te zijn aan een tendens, om beurzen en de diverse vormen van overheidssteun te grijpen, om kortom erkend te worden door een institutioneel milieu van enkele tientallen mensen.

Om tot slot het label te hebben dat nodig is voor een zekere zichtbaarheid, moet de artiest vaak terugvallen op subsidies en institutionele afhankelijkheid. Zodra een project slechts kan worden gerealiseerd met de financiële steun van een overheidsinstelling, is de artiest gebonden aan verplichtingen zoals de afstemming van zijn werk op een specifieke verspreidingsplaats, zijn kneedbaarheid om te passen in het laatst gekozen concept, met als uiteindelijk gevolg dat hoe meer financiële overheidssteun het project vergt, hoe meer kans het heeft om te slagen.

Zelfs al zou de overheidssteun in de sector van de beeldende kunst een goede oplossing blijken — quod non — dan nog stelt men vast dat de middelen van de gemeenschappen, die ter zake bevoegd zijn, altijd ontoereikend zullen zijn in verhouding tot de vraag en er bijgevolg nooit in zullen slagen een echte creatie tot een goed einde te brengen. Bovendien houden ze de afhankelijkheid ten opzichte van de beleidsmakers in stand, zetten ze de artiesten ertoe aan projecten voor te stellen die passen binnen de normen van de bestaande steunmaatregelen en beperken zo de diversiteit. Financiële steun gebaseerd op esthetische keuzes die worden vooropgesteld door enkele tientallen beleidsmakers, is strijdig met de idee van kunst zelf. Temeer omdat een subsidiebeleid van de overheid het zogenaamd culturele evenement als voorkeurscriterium hanteert wegens het spectaculaire en toeristisch rendabele karakter ervan.

Particulieren moeten bijgevolg de mogelijkheid krijgen artistieke creatie en verspreiding te steunen via een andere manier dan enkel door de rechtstreekse aanschaf van kunstwerken, namelijk door « de kosten er gedeeltelijk uit te krijgen » via de belastingen.

Teneinde misbruik te voorkomen, moeten de natuurlijke personen, de verenigingen en de ondernemingen waarvoor de uitgaven worden gedaan, erkend zijn om deze bedragen te ontvangen, net als bij de giften het geval is.

Wat de natuurlijke personen betreft, moet het gaan om « professionele » kunstenaars die als dusdanig bekend zijn bij de administratie van de btw, zodanig dat artiesten worden uitgesloten die hun kunst enkel bij wijze van hobby beoefenen. De financiële bijdragen van particulieren vormen voor de betrokken kunstenaars belastbare inkomsten.

Wat de structuren betreft die de sommen van de natuurlijke particuliere personen ontvangen, moet het gaan om een entiteit met een rechtspersoonlijkheid, die geen vennootschap is en die ofwel een theater, een circus, een museum, een wetenschappelijke instelling, een organisator van tentoonstellingen, een organisator van kunstprijzen, een school voor schone kunsten of een uitgever van gespecialiseerde werken en/of tijdschriften over kunst is en die nog niet over de erkenning bedoeld in artikel 104 van het WIB 1992 beschikt.

De bedoelde structuren moeten bijgevolg worden onderworpen aan de rechtspersonenbelasting.

De genoemde lijst is niet exhaustief, maar het moet gaan om structuren die hoofdzakelijk de artistieke creatie en verspreiding steunen.

Om tot slot het systeem niet onnodig te verzwaren, is er in casu niet voorzien in een specifieke erkenning, zoals bij giften het geval is. De verplichting voor de artiesten om te worden onderworpen aan de btw en voor de structuren om te worden onderworpen aan de rechtspersonenbelasting, biedt een voldoende garantie voor een mogelijke controle door de belastingadministratie.

François BELLOT.
Gérard DEPREZ.
Richard MILLER.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een artikel 52bis/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 52bis/1. De uitgaven van een mecenas, dit wil zeggen elke som toegekend in contanten of in de vorm van een bijdrage in natura door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ten gunste van kunstenaars, schrijvers of elke entiteit die, ongeacht haar rechtspositie, in hoofdzaak tot doel heeft de artistieke schepping of het historisch, wetenschappelijk, cultureel en artistiek patrimonium te steunen en/of in stand te houden, worden aangemerkt als beroepskosten. »

Art. 3

In artikel 90, 2º, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º de woorden « gedurende twee jaar » worden geschrapt;

2º de woorden « 2 500 euro » worden vervangen door de woorden « 10 000 euro ».

Art. 4

In artikel 104 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in de bepaling onder 8º, gewijzigd bij de wet van 4 juni 1998, worden de woorden « tot ten hoogste 25 000 euro » en de woorden « niet verhuurde » geschrapt;

2º de bepaling onder 10º, opgeheven bij de wet van 28 december 1992, wordt hersteld als volgt :

« 10º de aankoopwaarde, inclusief btw, van een kunstwerk van een hedendaags kunstenaar die fiscaal verblijfhouder van de Europese Economische Ruimte is, ten belope van 2 % per jaar, op voorwaarde dat het bedrag niet hoger is dan 5 % van de belastbare grondslag van de belastingplichtige; het bedrag dat boven de grens van 5 % uitkomt kan gedurende een periode van maximum vijf jaar vanaf het jaar van de aankoop worden overgedragen. »

Art. 5

In artikel 109 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º de woorden « 250 000 euro » worden vervangen door de woorden « 500 000 euro »;

2º het artikel wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« Voor de toepassing van de bepalingen van het vorige lid wordt, wanneer de giften in de loop van een jaar hoger zijn dan 10 %, het surplus achtereenvolgens naar de volgende jaren, tot en met het vijfde jaar, overgedragen en opent dit surplus onder dezelfde voorwaarden recht op belastingvermindering, overeenkomstig de voorwaarden bepaald door de Koning. »

Art. 6

In artikel 194ter, § 3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 17 mei 2004, wordt het cijfer « 750 000 » vervangen door het cijfer « 1 500 000 ».

Art. 7

In artikel 199 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 26 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º de woorden « en van de in artikel 104, 5º, b), vermelde giften in de vorm van kunstwerken » worden geschrapt;

2º het artikel wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« Van die winst wordt eveneens de subsidie toegekend door Belgische of buitenlandse overheden of openbare instellingen zonder winstoogmerk voor de instandhouding van het kunstpatrimonium, afgetrokken. »

Art. 8

In artikel 200 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º de woorden « 5 % » worden vervangen door de woorden « 10 % van de nettowinst of 5 % van de omzet »;

2º het enige lid wordt aangevuld met het volgende zinsdeel : « met de mogelijkheid het surplus van de gift gedurende een periode van maximum vijf jaar over te dragen, overeenkomstig de voorwaarden bepaald door de Koning. »

Art. 9

In Titel VI, Hoofdstuk II, Afdeling IVbis, van hetzelfde Wetboek wordt een Onderafdeling III ingevoegd, met als opschrift « Belastingkrediet voor de fonografische industrie », die de artikelen 289novies/1 tot 289novies/5 bevat, luidende :

« Art. 289novies/1. Wat de uitgaven voor de productie van fonografische opnames en de ontwikkeling en promotie van fonografische werken betreft, kan er op de venootschapsbelasting een belastingkrediet worden verrekend ten belope van het bedrag bedoeld in het tweede lid, toegepast op een gedeelte van de uitgaven bedoeld in het derde lid, wanneer deze uitgaven, mits behoorlijk gerechtvaardigd door facturen, worden betaald aan producers, technici, muzikanten, componisten of uitvoerende kunstenaars die Belg zijn of gevestigd zijn in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte. Dit belastingkrediet wordt « belastingkrediet voor de fonografische industrie » genoemd.

Het tarief van het belastingkrediet voor de fonografische industrie is gelijk aan het tarief bedoeld in artikel 215, eerste lid, verhoogd met de aanvullende crisisbijdrage vermeld in artikel 463bis.

De uitgaven die in aanmerking komen voor de toekenning van het belastingkrediet voor de fonografische industrie kunnen enkel bestaan uit uitgaven die in de volgende exhaustieve lijst worden opgesomd :

a) de salarissen en de sociale lasten voor het permanente en niet-permanente personeel dat rechtstreeks instaat voor de productie en ontwikkeling van de werken, zoals uitvoerende kunstenaars (met een exclusiviteitscontract), regisseur, geluidsingenieur en technici, enz.;

b) de uitgaven voor het gebruik van de opnamestudio's (geluidsopname, mixage, ...);

c) de uitgaven met betrekking tot de huur en het transport van materieel en instrumenten;

d) de uitgaven met betrekking tot het grafisch ontwerp van een opname (kosten voor de verwerving van de rechten);

e) de postproductie-uitgaven (montage, ijking, mixage, codering, mastering);

f) de uitgaven voor de digitalisering en codering van de producties;

g) de kosten voor het repeteren van de opgenomen titels;

h) de uitgaven om de concertproductie van de artiest in België of in het buitenland te ondersteunen (tour support waarvan het totale bedrag wordt vastgesteld in het kader van een artiesten- of licentiecontract);

i) de uitgaven voor de deelname van de artiest aan televisie- of radio-uitzendingen (eveneens in het kader van een artiesten- of licentiecontract);

j) de uitgaven voor de realisatie en productie van beeldmateriaal voor de uitbouw van de carrière van de artiest (videogrammen, persdossiers, overdracht van rechten, enz.);

k) de uitgaven voor het opstarten van een website die aan één of meer artiesten is gewijd;

l) de uitgaven voor de voorschotten aan de artiesten in het kader van een productie-, licentie- of distributiecontract.

Art. 289novies/2. Om het belastingkrediet bedoeld in artikel 289novies/1 te genieten, dienen de belastingplichtigen voor deze mogelijkheid onherroepelijk te opteren vanaf een bepaald belastbaar tijdperk.

Art. 289novies/3. Het gedeelte bedoeld in artikel 289novies/1, eerste lid, bedraagt 40 %.

Art. 289novies/4. Het belastingkrediet voor de fonografische industrie komt niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden of minderwaarden op de vaste activa waarvoor het is verleend.

Art. 289novies/5. De Koning bepaalt de wijze waarop het belastingkrediet voor de fonografische industrie moet worden toegepast en de verplichtingen die belastingplichtigen moeten naleven om recht te hebben op het voordeel ervan. »

Art. 10

In Titel VI, Hoofdstuk II, Afdeling IVbis, van hetzelfde Wetboek wordt een Onderafdeling IV ingevoegd, met als opschrift « Belastingkrediet voor steun aan artistieke creatie en verspreiding », die de artikelen 289novies/6 tot 289novies/7 bevat, luidende :

« Art. 289novies/6. Met de personenbelasting of, voor de in artikel 227, 1º, bedoelde belastingplichtigen, met de belasting van niet-inwoners, wordt een belastingkrediet verrekend voor de uitgaven die werkelijk zijn betaald gedurende een belastbaar tijdperk aan kunstenaars die als dusdanig bekendstaan bij de administratie van de btw en aan entiteiten die onderworpen zijn aan de in artikel 220 tot 226 bedoelde rechtspersonenbelasting en die in hoofdzaak actief zijn op het gebied van steun aan artistieke creatie en verspreiding en niet zijn erkend in de zin van artikel 104.

Het bedrag van het in het vorige lid bedoelde belastingkrediet bedraagt 40 percent van de betaalde sommen. Dit bedrag wordt integraal verrekend met de personenbelasting of, voor de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 1º, met de belasting van niet-inwoners. Het eventuele overschot wordt verrekend met de aanvullende belastingen en het saldo wordt teruggegeven indien het ten minste 2,50 euro bedraagt

Art. 289novies/7. Om het in artikel 289novies/6 bedoelde belastingkrediet te genieten, dient de belastingplichtige bij zijn verklaring in de inkomstenbelasting van het aanslagjaar waarvoor hij de verrekening aanvraagt, een ingevuld, gedateerd en ondertekend overzicht voegen in overeenstemming met het model dat is vastgesteld door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde. »

Art. 11

De Koning bepaalt de inwerkingtreding van artikel 6 van deze wet, die van toepassing is vanaf het aanslagjaar 2011.

18 maart 2011.

François BELLOT.
Gérard DEPREZ.
Richard MILLER.

(1) Bron : BEA (Belgian Entertainment Association), die grote en onafhankelijke Belgische producers en labels groepeert, namelijk A&S Productins BVBA, AMC SA, Anorax Supersport, ARS Entertainment, Bang !, Choux de Bruxelles, CNR NV, CODA BVBA, Dreanteam Productons BVBA, EMI Music Belgium NV, EURO LOWIE (GREEN L.F. ANT), Harmonica Mundi BVBA, Impuls International NV, Jean Kluger SA, LC Music BVBA, Music Avenue, News NV, Nada (62TV), Onadisc (eenmanszaak), Parsifal BVBA, Penny Lane, Petrol — 44B BVBA, Piet Roelen Production NV, Play It Again Sam BVBA, Sony BMG Music Entertainment (Belgium) NV, Soundstation, Studio 100 NV, Team for Action, The Entertainment Group, Tracks CVOA, Universal Music SA, V2 Records Belgium BVBA, Viva Nova en Warner Music Belgium NV.