5-1009/1 | 5-1009/1 |
5 MEI 2011
De huidige wetgeving bepaalt dat in geval van zwangerschapsafbreking geen enkele geneesheer, verpleger of lid van het paramedisch korps gedwongen kan worden medewerking te verlenen aan een abortus. De geneesheer die weigert een dergelijke ingreep te verrichten, moet de vrouw bij haar eerste bezoek in kennis stellen van zijn weigering. In de huidige toestand wordt er bijgevolg van uitgegaan dat geneesheren, verplegers en leden van het paramedisch korps instemmen met medewerking aan abortus tenzij zij zich hiertegen uitdrukkelijk verzetten. Dit vereist dat diegenen die niet willen deelnemen aan abortus een actieve daad stellen. Zij moeten in het openbaar een positie innemen en bijgevolg « de nek uitsteken ».
Het komt voor dat aan mensen die een opleiding volgen voor geneesheer of verpleger, in het kader van hun opleiding gevraagd wordt te assisteren of aanwezig te zijn bij een zwangerschapsafbreking. Hoewel de betrokkenen, die veelal jongeren zijn, dit mogen weigeren, vereist deze regeling dat zij zich uitdrukkelijk tegen abortus verzetten. Het is niet denkbeeldig dat betrokkenen zich geïntimideerd voelen of dat zij vrezen dat hun verzet een nadelige invloed kan hebben op de beoordeling van hun opleiding door hun professoren en leraars. Hierdoor zouden zij zich, uit vrees voor nadelige gevolgen, verplicht kunnen voelen mee te werken aan praktijken die eigenlijk tegen hun geweten ingaan.
Het verdient daarom aanbeveling de bestaande situatie om te keren in die zin dat niet zij die zich tegen abortus verzetten uitdrukkelijk kennis moeten geven van hun weigering hieraan mee te werken, maar wel dat zij die bereid zijn om mee te werken aan het afbreken van een zwangerschap dit kenbaar moeten maken. Op die manier zal niemand zich gedwongen voelen mee te werken aan praktijken die tegen zijn of haar geweten ingaan.
Het Strafwetboek gaat er trouwens van uit dat zwangerschapsafbreking altijd een misdrijf blijft, behalve in de specifieke bij wet opgesomde gevallen en onder de bij wet gestelde voorwaarden. Het is daarom logisch dat stilzwijgend verondersteld wordt dat geneesheren, verplegers en paramedici altijd weigeren aan abortus mee te werken, behalve indien zij uitdrukkelijk kenbaar maken dat zij wel degelijk bereid zijn dit te doen.
Vandaar het voorstel om artikel 350, tweede lid, 6º, van het Strafwetboek te wijzigen in die zin dat elkeen die meewerkt aan of assisteert bij een abortus daarmee vooraf schriftelijk moet hebben ingestemd. Om te vermijden dat mensen onder druk gezet worden om een dergelijke instemming te geven, mag bovendien aan niemand de vraag gesteld worden om aan een abortus mee te werken of erbij te assisteren, behoudens twee uitzonderingen. Een vrouw die haar eigen zwangerschap wil laten afbreken onder de bij wet bepaalde voorwaarden mag een geneesheer hierom verzoeken. Een geneesheer die dergelijke ingreep wil uitvoeren mag anderen, zoals verplegers en paramedici, verzoeken daarbij te assisteren op voorwaarde evenwel dat deze anderen vooraf vrijwillig en schriftelijk te kennen hebben gegeven dat zij aanspreekbaar zijn voor een dergelijke vraag. Daartoe moeten hun namen genoteerd zijn op een jaarlijks te hernieuwen lijst van personen die eventueel bereid zijn mee te werken aan of te assisteren bij abortus.
Bart LAEREMANS Jurgen CEDER Anke VAN DERMEERSCH. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 350, tweede lid, 6º, van het Strafwetboek, gewijzigd bij de wetten van 3 april 1990 en 26 juni 2000, wordt vervangen als volgt :
« 6º Elke geneesheer, elke verpleger of verpleegster, elk lid van het paramedisch personeel of elkeen die in gelijk welke functie medewerking verleent aan of betrokken is bij een zwangerschapsafbreking, mag dit slechts doen op voorwaarde dat hij of zij vooraf schriftelijk en ondubbelzinnig verklaard heeft hiertoe uit vrije wil bereid te zijn.
Behoudens aan de geneesheer tot wie een vrouw zich wendt met een vraag om haar zwangerschap af te breken, mag een vraag om medewerking of gelijk welke betrokkenheid bij een zwangerschapsafbreking slechts gesteld worden aan personen die zich vooraf op vrijwillige basis gemeld hebben als aanspreekbaar voor dergelijke vraag.
De vraag wordt voorafgaand aan elke zwangerschapsafbreking gesteld door de geneesheer die de ingreep op vraag van de vrouw zal uitvoeren.
De verklaring dat men aanspreekbaar is voor een zwangerschapsafbreking wordt schriftelijk afgelegd bij de instelling voor gezondheidszorg waar de zwangerschapsafbreking plaats vindt. Ze wordt jaarlijks hernieuwd.
De geneesheer die weigert een zwangerschap af te breken, is niet verplicht de vrouw daarvan in kennis te stellen, tenzij hij de vrouw bij haar eerste raadpleging schriftelijk en ondubbelzinnig te kennen gegeven zou hebben dat hij wel bereid was om haar zwangerschap af te breken. In dat geval geeft hij zijn weigering binnen zes dagen na de eerste raadpleging schriftelijk te kennen. »
3 februari 2011.
Bart LAEREMANS Jurgen CEDER Anke VAN DERMEERSCH. |