5-710/1

5-710/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

26 JANUARI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, met het oog op de erkenning van de representatieve vakbondsorganisaties van het kaderpersoneel

(Ingediend door de heer François Bellot c.s.)


TOELICHTING


Krachtens de vigerende wetgeving zijn de representatieve werknemersorganisaties

— ofwel de interprofessionele organisaties van werknemers die landelijk zijn opgericht en die in de Centrale Raad voor het bedrijfsleven en in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd zijn; de werknemersorganisaties moeten bovendien ten minste 50 000 leden tellen;

— ofwel de vakorganisaties die aangesloten zijn bij of deel uitmaken van een interprofessionele organisatie.

In werkelijkheid voldoen slechts drie organisaties aan de terzake in België geldende wettelijke voorwaarden. Zij zijn dus gemachtigd om zitting te hebben in de paritaire comités en om binnen de paritaire comités collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's) te sluiten.

In de praktijk hebben de leden van het kaderpersoneel evenwel niet de indruk dat ze door die drie organisaties worden vertegenwoordigd.

Het lijkt evenwel een normale gang van zaken dat de sociale relatie tussen een onderneming en haar personeel optimaal door een voor dat personeel representatief orgaan wordt behartigd.

De meerderheid van de werknemers vindt het immers vanzelfsprekend dat de vakbonden het mandaat krijgen om hen te vertegenwoordigen, voor hen als spreekbuis te fungeren en hun bijstand te verlenen bij individuele en/of collectieve conflicten. Ook het kaderpersoneel heeft er nood aan om te worden vertegenwoordigd.

Momenteel worden de — nochtans bij de wet van 20 december 1948 erkende — representatieve organisaties van het kaderpersoneel evenwel uitgesloten van het sociaal overleg, van de uitwerking van de sociale regelgeving (de collectieve arbeidsovereenkomsten) en van de interpretatie van de sociale wetgeving.

Aangezien de representatieve organisaties van het kaderpersoneel cao nr. 5 (1) niet mede ondertekend hebben, kunnen zij bovendien onmogelijk vragen een vakbondsafvaardiging op te richten.

De aan de representatieve vakbondsorganisaties verleende bevoegdheden zijn zeer beperkt en worden alleen omschreven in de wet van 20 september 1948.

Het door artikel 154 van de wet van 22 januari 1985 gewijzigde artikel 14, 5º, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, bepaalt immers het volgende :

« (Dient) te worden verstaan onder :

5º representatieve organisaties van kaderleden, de interprofessionele organisaties van kaderleden, die voor het gehele land zijn opgericht en die ten minste tienduizend leden tellen.

Deze organisaties worden als representatief erkend door de Koning volgens de nadere regelen en de procedure die Hij bepaalt. (...) »

Zo geldt krachtens artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 mei 1999 betreffende de ondernemingsraden en comités voor bescherming en preventie op het werk, het volgende :

« De representatieve organisaties van kaderleden die willen erkend zijn, moeten hun verzoek bij een ter post aangetekende brief richten tot de minister van Tewerkstelling en Arbeid.

Dit verzoek moet vergezeld zijn van :

— een afschrift van hun statuten;

— een lijst met hun leiders;

— hun benaming;

— hun adres;

— hun telefoonnummer.

Zij moeten eveneens elk gegeven eraan toevoegen, dat dienstig is om vast te stellen of zij de voorwaarden vervullen, vastgesteld in artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.

Alvorens Ons de erkenning van een representatieve organisatie van kaderleden voor te stellen, wint de minister van Tewerkstelling en Arbeid het advies in van de Nationale Arbeidsraad. Deze deelt zijn advies mede binnen twee maanden na de hem gedane aanvraag; bij ontstentenis ervan wordt eraan voorbijgegaan. »

De wet verleent de representatieve organisaties van het kaderpersoneel derhalve een aantal bevoegdheden, zoals :

— de voordracht van kandidaten bij de samenstelling van de ondernemingsraden;

— het als verweerder dan wel als eiser in rechte optreden bij geschillen met betrekking tot de sociale verkiezingen voor de samenstelling van de ondernemingsraden;

— het betrokken worden bij de procedure inzake het ontslag om gewichtige redenen van een van hun afgevaardigden.

Voormelde bevoegdheden blijven evenwel beperkt.

Met uitzondering van hun aanwezigheid in de ondernemingsraden, worden de representatieve organisaties van het kaderpersoneel derhalve uitgesloten van het sociaal overleg, van de uitwerking van de sociale regelgeving en van de interpretatie van de sociale wetgeving.

Daarom is ons wetsvoorstel erop gericht dat billijk evenwicht te herstellen door de representatieve organisaties van het kaderpersoneel in staat te stellen deel te nemen aan de onderhandelingen die betrekking hebben op de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.

François BELLOT.
Jacques BROTCHI.
Dominique TILMANS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 3. Voor de toepassing van deze wet worden als representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties aangemerkt :

1º de interprofessionele organisaties van werknemers en van werkgevers, die voor het gehele land zijn opgericht en die in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd zijn;

2º de vakorganisaties die aangesloten zijn bij of deel uitmaken van een onder 1º genoemde interprofessionele organisatie;

3º de vakorganisaties van werkgevers die de Koning, op advies van de Nationale Arbeidsraad, als representatief in een bepaalde bedrijfstak erkent;

4º de representatieve organisaties van kaderleden die vastgesteld zijn in artikel 14, § 1, tweede lid, 5º, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.

Als representatieve werkgeversorganisaties worden bovendien aangemerkt de nationale interprofessionele organisaties en beroepsverenigingen die erkend zijn overeenkomstig de wetten betreffende de organisatie van de middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979, en die representatief zijn voor de ondernemingshoofden uit het ambachtswezen, de kleine en middelgrote handel en de kleine nijverheid en voor de zelfstandigen die een vrij of een ander intellectueel beroep uitoefenen. »

Art. 3

Artikel 19 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgend lid :

« De overeenkomst gesloten door een representatieve organisatie van kaderleden is echter alleen bindend voor de kaderleden zoals bepaald door artikel 14, § 1, tweede lid, 3º, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven. In de ondernemingen waarin een representatieve organisatie van kaderleden vertegenwoordigd is in de ondernemingsraad, zijn de kaderleden slechts door een overeenkomst gebonden als die organisatie daarvan de ondertekenaar is. »

Art. 4

Artikel 42, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

« De minister beslist welke organisaties worden vertegenwoordigd. Aangezien de kaderleden niet uitgesloten zijn van de werkingssfeer van het comité, wordt de representatieve organisatie van kaderleden die de meerderheid van de kadermandaten heeft in de ondernemingen die onder het comité ressorteren door de minister aangewezen bij de organisaties die worden vertegenwoordigd. De minister bepaalt het aantal mandaten van elke organisatie. Die beslissingen worden ter kennis gebracht van alle organisaties die erom hebben verzocht te worden vertegenwoordigd. Bovendien wordt aan de aangewezen organisaties gevraagd binnen een termijn van één maand twee kandidaten voor te dragen voor elk van de hun toegekende mandaten. »

22 december 2010.

François BELLOT.
Jacques BROTCHI.
Dominique TILMANS.

(1) Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 5 van 24 mei 1971 betreffende het statuut van de syndicale afvaardigingen van het personeel der ondernemingen, gewijzigd en aangevuld bij de cao's nrs. 5bis van 30 juni 1971 en 5ter van 21 december 1978.