5-691/1 | 5-691/1 |
25 JANUARI 2011
Uit de werking van de parlementaire onderzoekscommissie die moest nagaan of de Grondwet, in het bijzonder de scheiding der machten, en de wetten werden geëerbiedigd in het raam van de tegen de nv Fortis ingestelde gerechtelijke procedures (de zogenaamde « Fortis-commissie »), is gebleken dat met betrekking tot de werking van parlementaire onderzoekscommissies nog heel wat verbeteringen aan te brengen zijn. Zo mogen parlementaire onderzoekscommissies niet vastlopen op specifieke bepalingen inzake haar expertisebijstand. Ook tijdsbeperkingen van het onderzoek worden best vermeden, zeker wanneer die louter politiek geïnspireerd zijn. Een aantal noodzakelijke verbeteringen nopen bijgevolg ertoe de wetgeving inzake het parlementair onderzoek aan te passen.
In de eerste plaats dient het gebrek aan respect voor minderheidsstandpunten weggewerkt te worden. Het opstellen van de conclusies en de aanbevelingen voor het verslag van een parlementaire onderzoekscommissie gebeurt niet altijd bij consensus. Zo verviel ook de Fortis-commissie in een spel van meerderheid tegen minderheid, waarbij de conclusies en de aanbevelingen van de meerderheid zeer sterk afweken van die van de oppositie. De afwijkende meningen kwamen echter in het rapport niet aan bod. Er viel zelfs uit het rapport niet af te leiden rond welke punten er onenigheid bestond. Om de transparantie te verhogen is het noodzakelijk dat het minderheidsstandpunt eveneens wordt opgenomen in het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie. Een rechtvaardig democratisch systeem is een systeem waarin voldoende waarde gehecht wordt aan opvattingen van iedereen. Met dit wetsvoorstel willen de indieners dan ook waarborgen dat alle meningen in het verslag van een parlementaire onderzoekscommissie worden verwoord.
De Fortis-commissie stelde vervolgens problemen vast met het opvragen van het rechtsplegingsdossier. Ook de parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek van de grote fiscale fraudedossiers kreeg geen toegang tot bepaalde burgerrechtelijke dossiers. De toepassingssfeer van de wet op het parlementair onderzoek blijft immers beperkt tot de criminele, correctionele, politie- en tuchtzaken. In het verslag van beide onderzoekscommissies (Stuk Kamer nr. 52-1711/7 en Stuk Kamer nr. 52-34/4) werden aanbevelingen gedaan om deze bevoegdheden uit te breiden tot burgerrechtelijke en fiscale zaken. Om het mogelijk te maken dat de parlementaire onderzoekscommissie tijdens haar werkzaamheden alle noodzakelijke gerechtelijke dossiers kan inzien, breiden de indieners de toepassingssfeer uit naar alle rechtstakken. De tekst wordt tevens geactualiseerd door de verouderde verwijzing naar de auditeur-generaal bij het militair gerechtshof weg te laten.
Eén van de meest flagrante incidenten die de werking en de geloofwaardigheid van de Fortis-commissie en zelfs van het parlementair onderzoek als grondwettelijke instelling, ernstig in gevaar heeft bracht, was de weigering van advocaat Van Buggenhout om de eed af te leggen en te getuigen. Volgens de vigerende wetgeving dient elke getuige voor een onderzoekscommissie nochtans de eed af te leggen, ongeacht de beroepsgroep waartoe hij behoort. Een getuige kan zich slechts op zijn beroepsgeheim beroepen nadat hij de eed heeft afgelegd en binnen de door de rechtspraak bepaalde beperkingen.
De huidige wetgeving voorziet in onvoldoende middelen om op te treden bij weigering van eedaflegging door een getuige of een deskundige. Om weigering van eedaflegging in de toekomst te vermijden stellen de indieners een nieuwe procedure voor die geïnspireerd is op het bestaande Nederlandse systeem, alwaar de mogelijkheid bestaat dat een getuige of deskundige die voor de commissie is verschenen en zonder wettelijke grond weigert zijn verklaring af te leggen in gijzeling kan worden gesteld (zie artikel 28 van de Nederlandse wet van 1 april 2008, houdende regels over de parlementaire enquête). Onder de term « gijzeling » verstaat men in casu « gevangenschap wegens weigering van eed » (van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse taal, 14e herziene uitgave, Utrecht/Antwerpen, Van Dale Lexicografie, 2005, blz. 1194, verbo « gijzeling », punt 2). De indieners stellen voor deze procedure mutatis mutandis toe te passen bij weigering van eedaflegging.
Bart LAEREMANS Jurgen CEDER Anke VAN DERMEERSCH. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 4, § 5, eerste lid, van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek, vervangen bij de wet van 30 juni 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º de woorden « criminele, correctionele, politie- en tuchtzaken » worden vervangen door de woorden « burgerrechtelijke, handelsrechtelijke, publiekrechtelijke, fiscale, straf- en tuchtzaken »;
2º de woorden « of de auditeur-generaal bij het militair gerechtshof » worden opgeheven.
Art. 3
In dezelfde wet wordt een artikel 8/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 8/1. — Indien een getuige of deskundige weigert de eed af te leggen, kan een onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op verzoek van de commissie bevelen dat hij op kosten van de Staat in gijzeling zal worden gesteld totdat hij aan zijn verplichting zal hebben voldaan. Het verzoek wordt ingeleid bij verzoekschrift.
De commissie kan het verzoek indienen zonder de bijstand van een procureur.
De commissie kan de getuige of deskundige in bewaring houden totdat de onderzoeksrechter uitspraak heeft gedaan. Zij kan daarbij ondersteuning van de openbare macht inroepen.
De onderzoeksrechter doet onverwijld, doch uiterlijk binnen drie dagen na ontvangst van het verzoek, uitspraak.
De onderzoeksrechter wijst een verzoek als bedoeld in dit artikel toe, tenzij hij van oordeel is dat de commissie in redelijkheid niet tot haar oordeel kan komen dat de gijzeling nodig is voor de vervulling van haar opdracht.
De uitspraak van de onderzoeksrechter is uitvoerbaar bij voorraad.
Gedurende de bewaring en de gijzeling kan de getuige of deskundige zich beraden met een advocaat. De advocaat heeft vrije toegang tot de getuige of deskundige, kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen wordt kennisgenomen, een en ander onder het vereiste toezicht en met inachtneming van de huishoudelijke reglementen.
De gijzeling kan ten hoogste dertig dagen duren. De onderzoeksrechter beëindigt hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de commissie, hetzij op verzoek van de getuige of deskundige, de gijzeling indien voortzetting ervan naar zijn oordeel niet meer door het belang dat met de toepassing van de gijzeling werd gediend, wordt gerechtvaardigd. »
Art. 4
In artikel 13 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1996, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :
« In het verslag van de commissie dienen alle meningen te worden verwoord. »
13 januari 2011.
Bart LAEREMANS Jurgen CEDER Anke VAN DERMEERSCH. |