5-647/1

5-647/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

29 DECEMBER 2010


Wetsvoorstel tot invoering van het Staatsburgerschapswetboek

(Ingediend door mevrouw Anke Van dermeersch c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt, in aangepaste vorm, de tekst over van een voorstel dat reeds op 24 november 2008 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1023/1 - 2008/2009).

1. Algemene toelichting

West-Europa wordt de jongste decennia geconfronteerd met een levensgroot maatschappelijk probleem : de massale aanwezigheid van mensen afkomstig uit een fundamenteel andere cultuuromgeving. De kloof tussen de cultuur van het thuisland en de cultuur van het gastland is in het merendeel van de gevallen te groot. Zeer grote aantallen moslimvreemdelingen leven bijgevolg geconcentreerd in bepaalde wijken, die na verloop van tijd de vorm van enclaves, van geïsoleerde cultuureilanden aannemen. Er zijn in onze steden talrijke voorbeelden te vinden van kleine Marokko's of Turkijes. De geborgenheid van het getto waar de etnische solidariteit primeert en de islam een houvast biedt in een « vijandige » wereld, maakt contact met de « Belgen » overbodig. Van een samenleving in de ware zin van het woord is nauwelijks sprake. De vreemdelingen beschikken over een eigen sociaal, cultureel, religieus en commercieel netwerk. In zekere zin vormen zij autarkische gemeenschappen. Vaak wordt ons door kosmopolitische geesten voorgehouden dat wij als gevolg van de telecommunicatie vandaag de dag in een « global village » leven en dat de culturen naar elkaar toe groeien. Het geval van de moslimvreemdelingen, die dankzij de moderne technologie probleemloos televisiezenders uit de landen van herkomst kunnen ontvangen, bewijst dat diezelfde telecommunicatie ook het isolement van een culturele groep in de hand kan werken.

De Belgische Staat draagt door zijn kortzichtige immigratiepolitiek een zeer grote verantwoordelijkheid. Het establishment wijst vandaag met de vinger naar de « bekrompen » en « racistische » kleine man die zich vragen durft te stellen bij het multiculturele Utopia van een handvol zelfbenoemde intellectuelen. De duurzame aanwezigheid van alle niet-Europese vreemdelingen wordt tot dogma verheven. Na jarenlange verwaarlozing van het probleem in de hoop dat alles wel vanzelf zou goed komen, beseft de Belgische Staat dat zelfs na meerdere generaties de integratie nog steeds niet heeft plaatsgevonden, een minderheid van de vreemde bevolking niet te na gesproken. Men verkeert in de waan dat de integratie bevorderd wordt door nagenoeg geen voorwaarden te stellen aan de verwerving van het Belgische staatsburgerschap. Er wordt hier een omgekeerde logica gevolgd. Het toekennen van het staatsburgerschap kan immers niet voorafgaan aan de integratie, maar zou de bekroning moeten zijn van een geslaagd integratieproces. De verwerving van het staatsburgerschap mag niet verworden tot een papieren aangelegenheid, tot een reeks administratieve formaliteiten die haast automatisch tot verlening van het staatsburgerschap leiden.

2. Historiek

De wetgeving op het Belgische staatsburgerschap trof men achtereenvolgens aan in artikel 10 van het Napoleontisch Wetboek (ius sanguinis), de Fundamentele Wet van 24 augustus 1815 (ius soli), decreten van het voorlopig bewind (ius sanguinis), de wet van 15 augustus 1881 (ius sanguinis), de wet van 8 juni 1909 (ius soli), en de wet van 15 mei 1922 (uitsluitend ius sanguinis). Er kwam een coördinatie bij koninklijk besluit van 14 december 1932 (B. Nascimbene (ed.), Nationality Laws in the European Union, Butterworths, Giuffrè, 1998, blz. 97-99). De aandachtige lezer valt onmiddellijk een slingerbeweging op.

In 1984 werd een nieuw Wetboek van de Belgische nationaliteit geschreven. Het Wetboek voorzag onder meer in de gelijkheid van mannen en vrouwen inzake de toekenning van de nationaliteit op grond van afstamming. Vóór 1984 was het immers zo dat er een onderscheid werd gemaakt tussen de afstamming van een Belgische vader en de afstamming van een Belgische moeder in die zin dat enkel de afstamming van de vader aanleiding gaf tot de verlening van de nationaliteit aan het wettige kind. In het licht van de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen was deze gewijzigde interpretatie van het ius sanguinis niet meer dan logisch.

Anderzijds bevatte het Wetboek ook meerdere bepalingen die het begin waren van een negatieve ontwikkeling van het Belgische nationaliteitsrecht. Zo konden de ouders van de kinderen van de derde generatie (in België geboren uit ouders die op hun beurt in België geboren zijn), voordat hun kind de leeftijd van twaalf jaar had bereikt, een verklaring afleggen, waarin zij om de toekenning van de Belgische nationaliteit aan hun kind verzochten. Het was de eerste maal dat de geboorte in België op zich — zonder dat er sprake was van uitzonderingstoestanden zoals staatloosheid of afstamming van wettig onbekende ouders — als een voldoende grond werd beschouwd voor de toekenning van de nationaliteit. Het ius soli deed als een paard van Troje in het Belgische nationaliteitsrecht zijn intrede.

Het enkele feit dat men in België geboren is, biedt vandaag omwille van het leven van de vreemdelingen in geïsoleerde culturele enclaves immers minder dan ooit een garantie op integratie. Er dient in dat verband te worden opgemerkt dat er zeer veel problemen zijn met de allochtone jongeren van uitgerekend de derde generatie. Of zij al dan niet het Belgische staatsburgerschap bezitten, blijkt in dat opzicht volstrekt irrelevant te zijn. Dat toont aan dat de lichtzinnige verlening van de nationaliteit de integratie geenszins bevordert. Op 25 mei 1999, kort voor hij minister van Justitie werd, verklaarde de heer Marc Verwilghen in De Morgen in verband met de hoge criminaliteit bij jonge genaturaliseerde vreemdelingen : « Waarom zou je die nationaliteit niet opnieuw afnemen ? De wetgever kan alles, als hij er de moed voor heeft. Als je ziet hoe er de voorbije jaren met de Belgische nationaliteit gesmeten is, stel ik mij daar vragen bij. »

Nefast was ook dat de invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit ervoor zorgde dat massaal bipatridie gecreëerd werd. Waar de gecoördineerde wetten van 14 december 1932 op de verwerving, het verlies en de herkrijging van de nationaliteit zowel inzake de verlening van de naturalisatie als inzake de nationaliteitskeuze bepalingen bevatten die neerkwamen op een consequent vasthouden aan de eenheid van nationaliteit en op de volstrekte afwijzing van het fenomeen van het meervoudige staatsburgerschap, is de mogelijkheid voor vreemdelingen — in tegenstelling tot de Belgische staatsburgers die vrijwillig een nieuwe nationaliteit verkrijgen — om de nationaliteit van verschillende Staten te cumuleren, sinds 1984, niet langer aan enige beperking onderhevig.

Wetswijzigingen na 1984 zorgden voor een verdere ontwaarding van de nationaliteit. De wet van 13 juni 1991 voorzag in de automatische toekenning van de nationaliteit aan de kinderen van de zogenaamde derde generatie, zonder dat hun ouders daartoe nog langer een verklaring dienden af te leggen. Op die manier werden als bij toverslag tienduizenden « nieuwe Belgen » gecreëerd. Met terugwerkende kracht werd immers ook aan de minderjarige personen van de derde generatie die vóór de inwerkingtreding van deze wet geboren waren, de nationaliteit verleend. De kinderen van de tweede generatie kunnen dankzij de wet van 1991 op dezelfde manier de nationaliteit verwerven als voorheen de kinderen van de derde generatie. Nieuw sinds 1991 is verder dat voor de vreemdelingen van de tweede generatie de mogelijkheid bestaat om de nationaliteit te verwerven door tussen hun achttien en hun dertig jaar een verklaring af te leggen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand.

In 1993 werden de naturalisatievoorwaarden nogmaals versoepeld. Het onderscheid tussen de gewone en de grote naturalisatie werd afgeschaft. Voorheen verleende enkel de laatste alle politieke rechten. Daarom golden voor de grote naturalisatie vrij strenge voorwaarden inzake verblijfsduur en werd zij slechts toegestaan aan vreemdelingen met bijzondere verdiensten of talenten. De wet van 6 augustus 1993 zorgde voor een eenvormige naturalisatieprocedure, waarbij het vervullen van de voorwaarden voor de gewone naturalisatie recht geeft op de uitoefening van alle politieke rechten.

In 1995 werd ten slotte de rol van de parketten in de naturalisatieprocedure beknot ten gunste van de Kamer van volksvertegenwoordigers die op onbezonnen wijze massaal vreemdelingen naturaliseerde. Terwijl in 40 % van de gevallen de parketten zich tegen de verlening van de naturalisatie uitspraken, schommelde het aantal door de Kamer verworpen aanvragen slechts rond de vijf procent. Waar het aantal naturalisaties per jaar van het einde van de jaren '60 tot en met 1993 vrij constant was, bedraagt het sindsdien een veelvoud. Opvallend is ook dat minder dan 2 % van de Brusselse naturalisatieaanvragen (meer dan 50 % van het totaal) Nederlandstalig is en dat even weinig genaturaliseerden een Nederlandstalige identiteitskaart vragen. Dit betekent dat de massale naturalisatieoperaties het Franstalige kiezerskorps in Brussel drastisch aan het versterken zijn, wat de Franstalige politici allerminst ontgaan is. Zij hanteren de extreem versoepelde nationaliteitswetgeving als wapen om een eindoffensief te kunnen ontketenen tegen de Brusselse Vlamingen.

Eind 1998 haalden de Franstalige partijen opnieuw hun slag thuis. In « ruil » voor de steun aan een tweederde meerderheid die noodzakelijk was om, voorafgaand aan de toekenning van het gemeentelijke stemrecht aan Europese vreemdelingen, de Grondwet te wijzigen, verkreeg de PRL/FDF-fractie dat de procedures tot de verkrijging van de Belgische nationaliteit nogmaals versoepeld werden. De rol van rechtbank en parket werd nog verder teruggedrongen en we kregen een sterke vereenvoudiging van de vragenlijst waarmee de integratiewil werd getoetst. Zo volstond het voortaan reeds dat men regelmatig naar een « Belgische » radiozender luisterde om als geïntegreerd beschouwd te worden. De procedures van nationaliteitsverklaring en nationaliteitskeuze werden op elkaar afgestemd. Indien er binnen de wettelijke termijn over een nationaliteitsverklaring of een verklaring van nationaliteitskeuze door het parket geen negatief advies werd uitgebracht, werd de verklaring door de ambtenaar van de burgerlijke stand ambtshalve ingeschreven in het nationaliteitsregister en was de aanvrager Belg.

3. De snel-Belgwet

Hoewel de wetswijziging van 1998 pas op 1 september 1999 van kracht werd, vond de regering-Verhofstadt I het nodig om nog maar eens het Wetboek van de Belgische nationaliteit te herzien, wat resulteerde in de zogenaamde snel-Belgwet van 1 maart 2000, die van kracht werd op 1 mei 2000. De verwerving van het Belgische staatsburgerschap werd voortaan ook gratis in de letterlijke zin van het woord. Wie drie jaar in ons land verblijft komt reeds voor naturalisatie in aanmerking. In Duitsland is acht jaar verblijf vereist; in Denemarken negen jaar; in Portugal, Spanje, Italië, Oostenrijk en Luxemburg komt men pas na tien jaar verblijf voor naturalisatie in aanmerking.

De snel-Belgwet wijzigde eveneens de voorwaarden voor de nationaliteitsverklaring. Wie zeven jaar in ons land verbleven heeft, heeft voortaan een afdwingbaar recht op de Belgische nationaliteit. Enkel op het moment dat de vreemdeling de verklaring aflegt, moet hij beschikken over een permanente verblijfsvergunning. Het is dus niet uitgesloten dat er met een illegaal verblijf wordt rekening gehouden voor de berekening van de vereiste verblijfsduur. Terwijl de nationaliteitsverklaring vóór de inwerkingtreding van de snel-Belg-wet diende afgelegd te worden tussen de leeftijd van 18 en 30 jaar, staat de procedure voortaan open voor alle meerderjarige vreemdelingen die aan de grondvoorwaarden voldoen. Een nieuwe categorie vreemdelingen die voor de procedure in aanmerking komt, zijn de vreemdelingen die in het buitenland geboren zijn uit een ouder die op het ogenblik van de verklaring de Belgische nationaliteit bezit. Telkens wanneer een vreemdeling in België de nationaliteit verwerft, krijgen zijn meerderjarige kinderen in het buitenland eveneens een afdwingbaar recht op het Belgische staatsburgerschap, zelfs al hebben zij nooit in ons land verbleven ! Op die manier ontstaat er een cascade-effect.

Het aantal aanvragen voor gezinshereniging is sinds de inwerkingtreding van de snel-Belgwet drastisch toegenomen. In maart 2002 signaleerde de Dienst Vreemdelingenzaken, die belast is met de aflevering van visa voor gezinshereniging, dat het aantal aanvragen op een half jaar tijd verdubbeld was. Per maand zouden de bevoegde ambtenaren ongeveer 900 aanvragen moeten afhandelen. Volgens de DVZ was de stijging vooral te wijten aan de regularisatiecampagne en de nieuwe nationaliteitswetgeving (1) . Dit alles werd door toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne bevestigd in de Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken op 27 maart 2002. Over de invloed van de snel-Belg-wet en de regularisatiewet van 22 december 1999 zei hij het volgende : « Het Parlement heeft die twee wetten gewild. Ik draag er de gevolgen van op mijn niveau. » Duquesne stelde bovendien dat de verkrijging van de Belgische nationaliteit in wezen de gemakkelijkste manier is om zich van een permanente verblijfsvergunning te verzekeren en gaf toe dat er een gebrek aan samenhang bestaat tussen de verblijfsreglementering enerzijds en de nationaliteitswetgeving anderzijds. « Cette législation a perturbé l'application des règles en ce qui concerne l'accès au territoire. Donc on doit se poser la question de savoir si certaines ne sont pas trop généreuses ou si d'autres ne sont pas trop sévères. Il est vrai que cela pose un problème de cohérence. »

Het meest onverantwoorde aspect van de wet van 1 maart 2000 is de volledige afschaffing van het integratievereiste. De integratiebereidheid wordt verondersteld aanwezig te zijn, louter op grond van het feit dat de vreemdeling een nationaliteitsaanvraag indient ! Terwijl de nationaliteitsverwerving de bekroning van een geslaagd integratieproces zou moeten zijn, wordt deze logica in België op zijn kop gezet. Het parket kan enkel nog een negatief advies uitbrengen wegens « gewichtige feiten eigen aan de persoon » en bijvoorbeeld niet langer omdat de aanvrager geen enkele van de drie landstalen beheerst. Uit een rechtsvergelijkende studie (« Het integratiecriterium : Hoe is de toets van de integratie geregeld in de wetgeving van de Europese lidstaten ? »), uitgevoerd door Sarah D'Hondt, wetenschappelijk medewerker verbonden aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de KU Leuven, waarvan de resultaten gepresenteerd werden op een op 6 juni 2001 door de KU Leuven georganiseerde studiedag over de nieuwe Belgische nationaliteitswetgeving, blijkt dat België en Italië de enige Europese Staten zijn die de expliciete integratietoets hebben opgeheven. In het tolerante Nederland bijvoorbeeld moet de kandidaat-Nederlander beschikken over een kennis van de Nederlandse taal en van de Nederlandse staatsinrichting en aantonen dat hij zich in de Nederlandse samenleving « heeft doen opnemen ».

Sarah D'Hondt komt in haar studie tot de conclusie dat de Belgische nationaliteitswetgeving de soepelste is van de hele Europese Unie. Zij wijst erop dat alle lidstaten van de Europese Unie onrechtstreeks bij de lakse Belgische wetgeving betrokken zijn, daar de verwerving van de nationaliteit van een van de lidstaten van de Europese Unie meteen ook de verwerving van het burgerschap van de Europese Unie impliceert met de daaraan verbonden rechten zoals het vrij verkeer van personen in de hele Unie en het gemeentelijke stemrecht, indien men in een andere lidstaat van de Unie verblijft. « Een soepel nationaliteitsrecht heeft onvermijdelijk een aanzuigeffect. Tenzij er een algemene tendens is van versoepeling in de materie, zullen eigengereide beslissingen die de verwachtingen van de andere lidstaten te buiten gaan, ongetwijfeld de discussie over de koppeling van nationaliteit en burgerschap aanzwengelen. » Ook Marie-Claire Foblets wijst op het bestaan van een aanzuigeffect en op de gevolgen voor de hele Europese Unie : « Soepele regelgeving heeft onvermijdelijk een aanzuigeffect. Dat is des te meer zo wanneer aan de nationaliteitsverwerving ook het Europese burgerschap is verbonden. Via een soepele nationaliteitswet geeft België het Europese burgerschap aan vreemdelingen die in geen van onze buurlanden daarvoor in aanmerking zouden komen. »

Door de afschaffing van het integratievereiste kunnen de parketten, zoals reeds opgemerkt, enkel nog een negatief advies uitbrengen wegens « gewichtige feiten eigen aan de persoon ». De termijn waarbinnen het advies moet uitgebracht worden, werd door de snel-Belgwet voor alle procedures tot verwerving van de Belgische nationaliteit tot één maand herleid. Aangezien de parketten er zeer dikwijls niet in slaagden om binnen deze extreem korte tijdsspanne een grondig onderzoek te voeren en aangezien de afwezigheid van een advies gelijk staat met een gunstig advies, zal het niet verwonderen dat criminelen op grote schaal door de mazen van het net glipten. Vaak moesten de parketten een advies opstellen, zonder over het advies van de Dienst Vreemdelingenzaken en/of van de Dienst Veiligheid van de Staat te beschikken. Bovendien zijn de computers van de verschillende parketten niet met elkaar verbonden. Wanneer iemand tegen wie een zwaar gerechtelijk onderzoek liep, verhuisde van het ene arrondissement naar het andere en in een gemeente van dat laatste arrondissement een nationaliteitsverklaring aflegde, kon er onmogelijk tijdig een advies worden uitgebracht. Een advocaat-generaal verklaarde op de studiedag aan de KU Leuven op 6 juni 2001 dat hij de indruk had « dat men de termijnen zo kort heeft gesteld om te voorkomen dat het parket een hinderpaal zou zijn op de weg naar het verwerven van de nationaliteit ».

De verregaande inkorting van de adviestermijn voor parket, Dienst Veiligheid van de Staat en Dienst vreemdelingenzaken kwam de facto neer op de afschaffing van het advies. Dit had ernstige gevolgen omdat het uitblijven van een advies wordt gelijkgesteld aan een gunstig advies en te meer omdat er in de wet niets voorzien was om de nationaliteitsverkrijging achteraf ongedaan te maken. Het ontbreken van een procedure die toelaat de nationaliteit in geval van onrechtmatige verkrijging te ontnemen, riep nog meer vragen op, nu de snel-Belgwet aan de kandidaat-Belg de mogelijkheid biedt de geboorteakte te vervangen door een gelijkwaardig document, afgegeven door de diplomatieke en consulaire overheden van zijn land in België, dan wel door een akte van bekendheid of een beëdigde verklaring, zodat de kansen op fraude gevoelig zijn toegenomen.

De soepele nationaliteitswetgeving van de jongste decennia heeft, ondanks de voortdurende immigratie, geleid tot een vermindering van het aandeel van de niet-Belgen in de Belgische bevolking en komt dus neer op een grote verdwijntruc. Alleen al in de periode 1991-2000 « verdwenen » er 300 000 vreemdelingen uit de statistieken. Op 1 januari 1995 waren er 922 338 vreemdelingen in België. Op 1 januari 2000 — nog vóór de inwerkingtreding van de snel-Belgwet — was hun aantal geslonken tot 897 110, terwijl iedereen met eigen ogen kan zien hoe onze steden in werkelijkheid almaar meer « verallochtonen ». In 2000 alleen al verkregen 61 980 vreemdelingen het Belgische staatsburgerschap ! Dit wil zeggen dat 7 % van de niet-Belgen op 1 januari 2000 « Belg » waren op 31 december 2000. Tijdens de jaren 2001 en 2002 verkregen respectievelijk 62 982 en 46 417 vreemdelingen het Belgische staatsburgerschap. In 2002 en de daaropvolgende jaren daalde het aantal nationaliteitsverkrijgingen weliswaar sterk ten opzichte van de torenhoge pieken van 2000 en 2001, maar de snel-Belgwet heeft dus wel degelijk geleid tot een structurele toename van het jaarlijkse aantal nationaliteitsverkrijgingen. Tijdens de periode 2000-2009 verkregen niet minder dan 408 927 vreemdelingen de Belgische nationaliteit. Door de snel-Belgpolitiek tracht de Belgische overheid te verdoezelen dat de immigratiestop in België zo lek is als een zeef. Deze politiek verdoezelt eveneens bijvoorbeeld het werkelijke aandeel van vreemdelingen in de criminaliteit. Wanneer we weten dat 40 % van de gevangenispopulatie bestaat uit vreemdelingen, dan dienen we er rekening mee te houden dat onder meer de Marokkanen en Turken met de Belgische nationaliteit daar niet inbegrepen zijn. Ook in het rapport-Van San wordt gewezen op de gevolgen van de snel-Belgpolitiek. In dat rapport kwam het onderzoeksteam bijvoorbeeld tot de vaststelling dat de Marokkaanse jongeren meer dan drie keer zo vaak delicten pleegden dan de « Belgische » jongeren en dat Oost-Europese jongeren zelfs bijna dertien keer zoveel delicten pleegden als hun « Belgische » leeftijdsgenoten. Het rapport wijst er echter op dat op basis van het onderzoek onmogelijk met zekerheid kan gezegd worden wat het werkelijke aandeel van autochtone en allochtone jongeren in de geregistreerde criminaliteit is, aangezien het statistische materiaal gebaseerd is op het strikt juridische criterium van de nationaliteit. Indien we een ruimere definitie van het begrip « allochtoon » en een striktere definitie van het begrip « autochtoon » zouden wenselijk achten, aldus het rapport, « dan geven de gepresenteerde cijfers een overschatting van het absolute criminaliteitsaandeel van autochtone jongeren en een onderschatting van het absolute criminaliteitsaandeel van allochtone jongeren. » (Criminaliteit en criminalisering. Allochtone jongeren in België, blz. 14).

De goedkeuring van de snel-Belgwet kon voor sommigen binnen de regering-Verhofstadt I niet snel genoeg gaan. De Franstaligen en de Groenen verkregen dat de minister van Justitie de spoedbehandeling van de wetsontwerpen met betrekking tot de wijziging van de nationaliteitswetgeving vroeg. Hun haast was ingegeven door de nabijheid van de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000. De Franstaligen zagen in de snel-Belgwet een instrument om de Vlamingen in Brussel verder te minoriseren en Vlaams-Brabant verder te verfransen (ongeveer de helft van de aanvragen wordt in Brussel ingediend en daarvan is 98,8 % in het Frans opgesteld). Claude Eerdekens (PS), destijds voorzitter van de Commissie voor de Naturalisaties, verklaarde openhartig dat deze commissie « meer doet voor de verfransing van Brussel dan alle Vlaamse overheden ooit zullen kunnen doen om zich er tegen te verzetten (2)  ». De linkse partijen zagen in de « nieuwe Belgen » een electorale reserve om een tegengewicht te bieden voor de opmars van het Vlaams Blok. Het was de bedoeling dat zoveel mogelijk vreemdelingen nog vóór de afsluiting van de kiezerslijsten de Belgische nationaliteit zouden verwerven. Agalev riep de vreemdelingen in Antwerpen bijvoorbeeld nog vóór de aanneming van de snel-Belgwet op massaal en snel de Belgische nationaliteit aan te vragen en reeds de nodige voorbereidingen te treffen om op basis van de nieuwe wet een aanvraag in te dienen.

Ook Johan Leman, voormalig directeur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, was in zijn nopjes met de nieuwe wet. « Het Vlaams Blok moet dringend nieuwe leuzen bedenken, want de demografische evolutie haalt hen in. Wat betekent « eigen volk » over vijftien jaar nog ? Met de versoepelde naturalisatiewet krijgen we zoveel nieuwe Belgen dat die slogan niets meer voorstelt. Ik denk dat het Blok zijn beste tijd heeft gehad (3) . » Leman neemt zijn dromen misschien net iets teveel voor werkelijkheid, maar hij heeft wel gelijk wanneer hij zegt dat het electorale effect van de snel-Belgwet niet te onderschatten is. De gevolgen van de snel-Belgwet zijn immers nog ingrijpender dan de toekenning van het gemeentelijke stemrecht aan vreemdelingen, aangezien de verkrijging van het Belgische staatsburgerschap leidt tot stemrecht op alle niveaus en niet enkel op gemeentelijk vlak. Het is goed eraan te herinneren dat de drastische versoepeling van de Belgische nationaliteitswetgeving er niet is gekomen omdat vreemdelingen grote moeilijkheden zouden ondervinden om het lidmaatschap van de Belgische « natie » te verkrijgen — volgens Verwilghen werd er ook vóór de snel-Belgwet reeds met de nationaliteit « gesmeten » —, maar wel om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk vreemdelingen zouden kunnen stemmen, zonder dat men dit met zoveel woorden « vreemdelingenstemrecht » hoefde te noemen. Het is dan ook ronduit ironisch dat we nu opgezadeld zitten met de snel-Belg-wet én het vreemdelingenstemrecht er bovenop kregen.

De wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen bevat een aantal wijzigingen van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit. Deze herziening van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit komt rijkelijk te laat. De pijnpunten met betrekking tot de snel-Belgwet waren immers reeds lang bekend. Het is een toonbeeld van paarse inertie en Belgisch immobilisme dat het meer dan zes jaar en ongeveer 300 000 « nieuwe Belgen » geduurd heeft vooraleer een aantal aperte ongerijmdheden uit de snel-Belgwet verwijderd werd. De verbeteringen die de nieuwe wet bevat, liggen zo voor de hand dat er daarover nooit discussie had mogen bestaan.

Zo werd bijvoorbeeld de adviestermijn voor parket, Dienst vreemdelingenzaken en Staatsveiligheid in de verschillende verkrijgingsprocedures van één maand op vier maanden gebracht, terwijl het van meet af aan duidelijk was dat de termijn van één maand in vele gevallen niet haalbaar zou zijn. Bij de Staatsveiligheid en bij de parketten heerste reeds jaren ongenoegen over de te korte termijn waarover zij beschikten om een advies uit te brengen met betrekking tot een nationaliteitsaanvraag. In plaats van enkel de adviestermijnen te verlengen, had men een stap verder moeten gaan door het ontbreken van een advies niet langer gelijk te stellen aan een gunstig advies. De adviesinstanties hebben thans wat meer ademruimte gekregen, maar het is nog steeds niet uitgesloten dat alsnog een negatief advies wordt uitgebracht nadat de betrokkene reeds de Belgische nationaliteit verkregen heeft. Er bestaat in dat geval nog steeds geen mogelijkheid om de nationaliteitsverlening ongedaan te maken.

In het WBN werd tevens een bepaling ingevoegd die het mogelijk maakt de vervallenverklaring uit te spreken wegens frauduleuze verkrijging van de Belgische nationaliteit. Het Vlaams Blok werd tijdens de bespreking van de snel-Belgwet weggehoond toen het wees op het toenemende risico op fraude en daarom een amendement indiende om een dergelijke bepaling in te voeren. De meerderheid vond dit niet nodig aangezien de nieuwe wet uitging van de « goede trouw » van de indiener van een nationaliteitsaanvraag. Dat dit getuigde van een kinderlijke naïviteit, bewees de huiszoeking die op 3 januari 2001 plaats vond in de gebouwen van de dienst Naturalisaties van de Kamer van volksvertegenwoordigers, waarbij een honderdtal naturalisatiedossiers werd meegenomen. In oktober van dat jaar werden nog eens 200 « verdachte » dossiers in beslag genomen, voornamelijk van Georgiërs, Russen en Oekraniërs. De problematiek van de frauduleuze verkrijging dateerde dus evenmin van gisteren en had reeds veel eerder een antwoord moeten krijgen.

De wijziging van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit leidde echter niet alleen tot verbeteringen. Meerderjarige kinderen van « nieuwe Belgen » behoeven zich niet eens meer naar België te begeven om een nationaliteitsverklaring af te leggen. Zij kunnen dat voortaan doen in het buitenland voor het hoofd van de diplomatieke zending of de Belgische beroepsconsulaire post. Dat hij in geval van verblijf in het buitenland moet aantonen dat hij werkelijke banden heeft met zijn Belgische ouder(s), is niet meer dan een doekje voor het bloeden. Aan dat bewijs zal immers reeds kunnen worden voldaan door het voorleggen van telefoonrekeningen, wenskaarten enz.

Meer in het algemeen blijft de fundamentele kritiek van het Vlaams Belang op het Belgische nationaliteitsrecht (geen, althans geen essentiële, voorwaarden, onbeperkt toestaan van multipatridie, veelheid van procedures, verdringen van het ius sanguinis ten gunste van het ius soli enz.) overeind.

4. Krachtlijnen van het onderhavige voorstel

Het onderhavige wetsvoorstel beoogt de uitholling van het nationaliteitsbeginsel een halt toe te roepen en het ius sanguinis in ere te herstellen. De toekenning van de nationaliteit op grond van de afstamming van een Belgische ouder moet de regel zijn. Voor meerderjarigen die geen Belg zijn op grond van afstamming, moet naturalisatie volstaan als mogelijkheid om de nationaliteit te verwerven. Die naturalisatie dient echter van veel meer en strengere voorwaarden afhankelijk te worden gemaakt dan momenteel het geval is, teneinde te verhinderen dat de nationaliteit door de vreemdeling slechts wordt beschouwd als een rechtverschaffend instrument. De indieners van onderhavig wetsvoorstel zijn daarom voorstander van de invoering van een burgerschapsproef, zoals dat onder meer in de VS en in Canada bestaat, teneinde de mate van integratie van de kandidaat-staatsburger na te gaan. Hierbij moet in de eerste plaats gedacht worden aan de mate waarin de betrokkene de streektaal beheerst. Taalvereisten worden onder andere gesteld in de nationaliteitswetgeving van Nederland, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Noord-Ierland en Portugal (B. Nascimbene, (ed.), Nationality Laws in the European Union, Butterworths, Giuffrè, 1998, blz. 346, 368, 592, 630 en 757).

De indieners van onderhavig wetsvoorstel wensen de burgerschapsproeven te laten organiseren door de Gemeenschappen, hetgeen in de lijn ligt van de verzelfstandiging van de deelstaten. De Gemeenschappen kunnen eigen klemtonen leggen, waardoor — in het kader van de ontbinding van de Belgische Staat — de overgang van het Belgische nationaliteitsrecht naar een afzonderlijk nationaliteitsrecht van de volksgemeenschappen wordt voorbereid.

Het voorliggende wetsvoorstel wil de gevallen van meervoudige nationaliteit tot een absoluut minimum beperken en de vreemdeling die zich wil laten naturaliseren, zoals vóór de invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit het geval was, verplichten afstand te doen van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap. Het meervoudige staatsburgerschap leidt immers tot « nationaliteits-shopping », waarbij de vreemdeling zich telkens beroept op de nationaliteit die, naar gelang van de omstandigheden, de meeste voordelen biedt. Door de vreemdelingen die genaturaliseerd wensen te worden een ondubbelzinnige keuze te laten maken voor één staatsburgerschap, worden allerlei wetsconflicten uitgesloten. Dit zou bijvoorbeeld als voordeel hebben dat de vreemdelingen die het Belgische staatsburgerschap hebben verkregen, niet langer hun vreemd personeel statuut kunnen inroepen om in hun land van herkomst een huwelijk aan te gaan met een minderjarige persoon, wat bij uithuwelijken niet zelden het geval is. Er zou bovendien een einde komen aan de situatie dat de landen van herkomst van genaturaliseerde vreemdelingen in heel wat gevallen de toepassing van ons recht op hun onderdanen niet aanvaarden, zodat de vonnissen die hier ten aanzien van die personen uitgesproken worden of de akten die in België afgeleverd worden, geen geldingskracht hebben in het land van herkomst. De indieners zijn bovendien de mening toegedaan dat men geen twee heren kan dienen : men kan moeilijk even loyaal zijn tegenover het ene land als tegenover het andere. De indieners zijn van oordeel dat een deel van de hier verblijvende vreemdelingen gerust de keuze kan maken zijn lot definitief met het onze te verbinden. Essentiële voorwaarde is dan wel dat zij ondubbelzinnig opteren voor het Belgische staatsburgerschap en voor dat staatsburgerschap alleen.

Het onderhavige wetsvoorstel wil degenen die, ten gevolge van de verkrijging van het Belgische staatsburgerschap, meer dan één staatsburgerschap bezitten, bovendien, op straffe van het verlies van hun Belgische staatsburgerschap, verplichten binnen een bepaalde termijn afstand te doen van hun vreemde staatsburgerschap(pen). Bovendien moeten bepaalde categorieën bi- of multipatride Belgische staatsburgers door verkrijging binnen een bepaalde termijn slagen voor een burgerschapsproef en worden de minderjarige bi- of multipatride Belgische staatsburgers, aan wie na 1 januari 1992 op grond van artikel 11 WBN het Belgische staatsburgerschap werd toegekend, niet langer als Belgische staatsburgers beschouwd, tenzij een van beide ouders het Belgische staatsburgerschap behoudt.

Op een schriftelijke vraag van volksvertegenwoordiger Guido Tastenhoye antwoordde toenmalig minister van Justitie Marc Verwilghen dat er op 1 oktober 1999 (vóór de inwerkingtreding van de snel-Belgwet) 688 990 personen waren die eventueel een dubbele nationaliteit zouden kunnen hebben tegenover 395 830 op 1 oktober 1989. Aan deze voortdurende uitbreiding van de bi- en multipatridie moet door de genoemde maatregelen een halt toegeroepen worden.

Ten slotte brengt dit wetsvoorstel een belangrijke terminologische wijziging aan. In deze wet wordt de term staatsburgerschap gebruikt in plaats van nationaliteit. Beide begrippen zijn namelijk geen synoniemen. Zoals de natie met de staat kan samenvallen, kan de nationaliteit (in de enge zin) met het staatsburgerschap samenvallen. Dit is het geval in natiestaten als Zweden, Noorwegen, Duitsland en Portugal. België daarentegen is geen natiestaat. Het verdient derhalve aanbeveling om in de Belgische context het neutrale begrip staatsburgerschap te hanteren.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Staatsburgerschapswetboek

Artikel 1

In dit artikel worden twee begrippen omschreven : het Belgische staatsburgerschap en, voor de toepassing van het Staatsburgerschapswetboek, de minderjarigheid.

Het artikel maakt duidelijk dat het behoren tot een van de volksgemeenschappen, bedoeld in de gecoördineerde Grondwet, primair is en het staatsburgerschap slechts secundair. In overeenstemming met dit uitgangspunt wordt in het wetsvoorstel het standpunt ingenomen dat de integratie in één van de volksgemeenschappen aan de verlening van het Belgische staatsburgerschap aan vreemdelingen moet voorafgaan.

Een tweede begrip dat door artikel 1 wordt omschreven is dat van de minderjarigheid. Deze tweede definitie geldt alleen voor de toepassing van het voorgestelde wetboek. Zij is vooral van belang voor de gevolgen, inzake de verwerving van het Belgische staatsburgerschap, van de adoptie door een (al dan niet genaturaliseerde) Belgische staatsburger en voor de toepassing van artikel 15, betreffende de collectieve verkrijging van het staatsburgerschap. Het kind wordt als minderjarig beschouwd zolang het geen achttien jaar oud is. In een eerste veronderstelling zal het « kind » negentien jaar oud zijn en zal zijn nationale wet de meerderjarigheid vaststellen op vijfentwintig jaar. Het zal door de adoptie, zoals hiervoor bedoeld, geen staatsburger worden, want het is ouder dan achttien jaar. In een tweede hypothese zal het kind zeventien jaar zijn, en zijn nationale wet zou de meerderjarigheid vaststellen op zestien jaar. Het wordt eveneens geen staatsburger, want het is meerderjarig volgens zijn personeel statuut. De economie van deze bepaling is duidelijk : geen staatsburgerschapstoekenning die indruist tegen het personeel statuut van het kind, maar evenmin tegen de regel van de Belgische wet, die personen van achttien jaar of ouder als meerderjarig beschouwt.

Ten slotte verduidelijkt artikel 1 van het Staatsburgerschapswetboek dat slechts wordt rekening gehouden met een hoofdverblijf in België, voor zover de betrokkene tijdens dat hoofdverblijf was ingeschreven in het vreemdelingenregister of het bevolkingsregister. De vreemdeling dient tijdens de vereiste verblijfsduur met andere woorden te beschikken over een toelating of machtiging om in België voor onbeperkte duur te verblijven, dan wel over een vestigingsmachtiging. Het is derhalve volstrekt uitgesloten dat een illegaal verblijf wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de vereiste verblijfsduur. Evenmin wordt rekening gehouden met een inschrijving in het wachtregister, met andere woorden met het verblijf in België van een asielzoeker in afwachting van een definitieve beslissing inzake zijn asielaanvraag.

Art. 2

Dit artikel is een overname van artikel 2 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Art. 3

Dit artikel is een overname van artikel 3 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Art. 4

Dit artikel is een overname van artikel 4 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Art. 5

Dit artikel is een overname van artikel 6 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Art. 6

Dit artikel is een overname van artikel 7 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Art. 7

Het onderscheid dat in het Wetboek van de Belgische nationaliteit werd gemaakt tussen verkrijging en toekenning van de Belgische nationaliteit, naargelang de verwerving al dan niet afhing van een vrijwillige handeling van de betrokkene, wordt in dit voorstel met betrekking tot de verwerving van het Belgische staatsburgerschap gehandhaafd. Artikel 7 somt de verschillende manieren van toekenning en verkrijging van het Belgische staatsburgerschap op. Het Belgische staatsburgerschap zal niet automatisch toegekend worden aan de vreemdelingen van de derde generatie. Evenmin zal aan de vreemdelingen van de tweede generatie op eenvoudige verklaring van de ouders het Belgische staatsburgerschap worden toegekend. Het ius sanguinis, de afstamming, wordt opnieuw het basiscriterium om het Belgische staatsburgerschap toe te kennen. Wat de verkrijging van het Belgische staatsburgerschap betreft, wil het wetsvoorstel voor meer eenvormigheid zorgen door de naturalisatie in principe tot de enige manier te maken voor vreemdelingen om het Belgische staatsburgerschap op vrijwillige basis te verwerven. Een uitzondering wordt gemaakt in verband met de verkrijging als gevolg van het bezit van de staat van Belgisch staatsburger. Bedoeling hiervan is dat personen die reeds lang door het leven gaan als « Belg », maar waarbij de procedure formeel niet in orde was, na tien jaar toch het Belgische staatsburgerschap zouden verwerven. De mogelijkheid voor de vreemdeling om in dat geval het Belgische staatsburgerschap te verwerven door een verklaring af te leggen, was reeds voorzien in artikel 17 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Als verkrijging van het Belgische staatsburgerschap, en niet als toekenning, wordt in tegenstelling tot het Wetboek van de Belgische nationaliteit eveneens de verwerving van het Belgische staatsburgerschap door een niet ontvoogde minderjarige als gevolg van de vrijwillige verkrijging, door een ouder of adoptant, van het Belgische staatsburgerschap beschouwd.

De mogelijkheid om het Belgische staatsburgerschap te verkrijgen door een nationaliteitsverklaring of een verklaring van nationaliteitskeuze af te leggen, wordt door dit voorstel afgeschaft, evenals de mogelijkheid om door een eenvoudige verklaring af te leggen het Belgische staatsburgerschap te verkrijgen als gevolg van een huwelijk met een Belgisch staatsburger. Het wetsvoorstel wil misbruiken vermijden en acht het in het laatste geval meer aangewezen de naturalisatievoorwaarden te versoepelen.

Art. 8

Artikel 8 regelt de toekenning van het Belgische staatsburgerschap op grond van de afstamming. Het bezit van een van beide ouders van het Belgische staatsburgerschap volstaat, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen afstamming van een Belgische vader of een Belgische moeder. Net zoals in het Wetboek van de Belgische nationaliteit wordt wel een onderscheid gemaakt, naar gelang van het feit of de betrokkene al dan niet geboren is in België. In geval van geboorte in het buitenland moet de betrokkene afstammen van een ouder die zelf in België geboren is. Is die Belgische ouder niet geboren in België, dan wordt het Belgische staatsburgerschap slechts toegekend op voorwaarde dat de ouder daartoe een verklaring aflegt, waarbij een uitzondering wordt gemaakt in die gevallen waarin het niet toekennen van het Belgische staatsburgerschap de staatloosheid van het kind tot gevolg zou hebben. De bedoeling hiervan is te verhinderen dat het Belgische staatsburgerschap zou toegekend worden aan personen die elke band met België en zijn gemeenschappen hebben verloren.

In feite gaat het om een overname van de huidige regeling, zij het enigszins anders geformuleerd.

Art. 9

Het onderhavige wetsvoorstel wil de toekenning van het Belgische staatsburgerschap op grond van de geboorte in België beperken tot de toekenning aan in België geboren staatloze kinderen. Het ius soli mag slechts toegepast worden om humanitaire redenen en kan in geen geval uitgroeien tot een alternatief voor het ius sanguinis dat zijn deugdelijkheid reeds afdoende bewezen heeft. De automatische of sterk vereenvoudigde verwerving van het Belgische staatsburgerschap op grond van de geboorte in België, zoals we dit sinds de invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit in 1984 en vooral sinds de wetswijzigingen van 1991 kennen, wordt ongedaan gemaakt. Deze wijziging past volkomen in het proces van slingerbewegingen die men in de evolutie van onze wetgeving heeft gekend, zoals hiervoor werd opgemerkt.

Art. 10

Net zoals in artikel 8 betreffende de toekenning van het Belgische staatsburgerschap op grond van de afstamming van een Belgisch staatsburger, wordt met betrekking tot de toekenning van het Belgische staatsburgerschap op grond van de adoptie door een Belgisch staatsburger het onderscheid gemaakt tussen de geboorte in België en de geboorte in het buitenland. Adoptie door een Belgisch staatsburger geeft ingeval van geboorte in het buitenland slechts recht op het Belgische staatsburgerschap op voorwaarde dat de adoptant in België geboren is. Is de adoptant zelf in het buitenland geboren, dan moet hij — behalve indien het kind staatloos zou zijn — een verklaring afleggen waarin hij om toekenning van het Belgische staatsburgerschap aan het geadopteerde kind verzoekt. Dit moet vermijden dat het Belgische staatsburgerschap wordt toegekend aan personen waarvan men kan veronderstellen dat ze nog nauwelijks een band met België en zijn gemeenschappen bezitten.

In feite gaat het ook hier om een overname van de huidige regeling, zij het enigszins anders geformuleerd.

Art. 12

Het wetsvoorstel wil van de naturalisatie de manier bij uitstek maken voor vreemdelingen om het Belgische staatsburgerschap te verwerven, teneinde tot meer eenvormigheid in de wetgeving te komen. De voorwaarden die echter vandaag gelden voor de verkrijging van de Belgische nationaliteit door naturalisatie, zijn bijzonder minimalistisch. Zo volstaat een verblijf in België van slechts drie jaar en moet de vreemdeling die door naturalisatie het Belgische staatsburgerschap wenst te verkrijgen, sinds de inwerkingtreding van de snel-Belgwet niet langer op enige wijze blijk geven van zijn integratiebereidheid.

Naturalisatie zou de bekroning moeten zijn van een voltooid integratieproces. Het is een schromelijke vergissing er vanuit te gaan dat een soepele naturalisatieprocedure de integratie bevordert. Door het Belgische staatsburgerschap al te gemakkelijk toe te kennen, valt bij de vreemdeling immers de noodzaak weg om zich te integreren.

Het meervoudige staatsburgerschap dient met klem te worden afgewezen, zoals dit in de wetgeving van heel wat Europese landen het geval is. Het is onduldbaar dat de vreemdeling een gunstiger statuut geniet dan de Belgische staatsburger door afstamming, doordat de eerste van twee walletjes kan eten. Dit wetsvoorstel wil de vreemdeling die door naturalisatie Belgisch staatsburger wenst te worden, voor een ondubbelzinnige keuze stellen en hem verplichten afstand te doen van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap.

Momenteel geldt in België als voorwaarde voor naturalisatie een verblijfsduur van minimum drie jaar. Hoewel de verblijfsduur niet het belangrijkste criterium is, aangezien hij op zich niets zegt over de integratie van de vreemdeling, bedraagt die termijn minder dan in vele andere Europese landen. Dit artikel wil de verblijfsduur daarom op tien jaar brengen. De vreemde echtgenoot van een Belgisch staatsburger kan genieten van een gunstmaatregel en moet slechts drie jaar in België verbleven hebben. Om de bedoelingen van het beleid inzake ontwikkelingshulp niet te ondergraven, wordt het verblijf in België als student niet in aanmerking genomen voor de berekening van de voor de naturalisatie vereiste verblijfsduur.

De leeftijd waarop een verzoek tot naturalisatie kan ingediend worden, wordt van achttien jaar op vijfentwintig jaar gebracht. Dit moet er, gelet op de draagwijdte van de naturalisatie, voor zorgen dat de vreemdeling tot een zekere rijpheid is gekomen en dat hij geen ondoordachte keuze maakt. De leeftijd van vijfentwintig jaar gold ten andere tot 1993 als voorwaarde voor het bekomen van de grote naturalisatie.

Om de mate van integratie van de vreemdeling te kunnen vaststellen, wil dit wetsvoorstel hem verplichten een burgerschapsproef af te leggen. Het naturalisatieverzoek is slechts ontvankelijk indien de indiener een certificaat kan voorleggen waaruit blijkt dat hij voor zo een proef geslaagd is.

De indiener van het naturalisatieverzoek mag in het verleden, behoudens amnestie, uitwissing van veroordeling of herstel in eer en rechten, nog nooit veroordeeld zijn tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan drie maanden in België of een ander land van de Europese Unie, dan wel in een land buiten de Europese Unie veroordeeld zijn tot een effectieve gevangenisstraf wegens een misdrijf waarop door de Belgische wet gevangenisstraf van drie maanden of meer is gesteld, en moet kunnen aantonen dat hij in de behoeften van zichzelf en van zijn gezinsleden kan voorzien.

Omtrent goed gedrag en zeden, de integratiewil en de financiële draagkracht van de betrokkene wordt het advies van het college van burgemeester en schepenen ingewonnen.

Art. 13

Het afnemen van een burgerschapsproef laat toe de integratiewil op een objectieve basis vast te stellen. Een minimaal vereiste is dat de belanghebbende de taal van het taalgebied waar hij woonachtig is, zowel mondeling als schriftelijk, beheerst. In de verhandeling die naar de schriftelijke taalbeheersing peilt, kan de belanghebbende zijn besluit om Belgisch staatsburger te worden, toelichten. Op die manier kan verhinderd worden dat personen gebruikmaken van de naturalisatieprocedure om louter persoonlijk gewin en niet omdat zij hun lot aan dat van de gemeenschap wensen te verbinden. Verder moet de kennis van de rechtsbeginselen en grondnormen van onze samenleving worden nagegaan. Hiertoe kan de mondelinge proef nuttig zijn. Aangezien België een federale staat is en de integratie in onze « Belgische » samenleving in de eerste plaats verloopt via de integratie in de gemeenschap van het gebied waar de betrokkene woonachtig is, kan in de mondelinge proef ook de kennis van de geschiedenis en cultuur van die gemeenschap, alsook een elementaire kennis van de staatsstructuur worden getest. Om diezelfde reden is het logisch dat het de gemeenschappen zijn die belast worden met het organiseren van de burgerschapsproeven.

Overeenkomstig de artikelen 170, § 2, en 173 van de Grondwet zullen de gemeenschappen aan de kandidaten een retributie, als belasting, kunnen opleggen.

Om de tussenkomst van de gemeenschappen een grondwettelijke basis te geven wordt in een ander wetsvoorstel de wijziging van artikel 5, § 1, II, 3º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen voorgesteld.

Art. 14

Vandaag is het zo dat het verzoek tot naturalisatie gericht wordt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers (eventueel door toedoen van de ambtenaar van de burgerlijke stand), die het voor advies overzendt aan het parket van de rechtbank van eerste aanleg (en aan de Dienst vreemdelingenzaken en de Dienst Veiligheid van de Staat). Dit artikel wil die gang van zaken omkeren. Het verzoek wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die het, samen met het advies van het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente, overmaakt aan het parket. Aangezien de integratiewil van de betrokkene reeds gebleken is uit het met vrucht afleggen van een burgerschapsproef, zal de taak van het parket er vooral in bestaan om na te gaan of er geen gewichtige feiten zijn die aan de verkrijging van het Belgische staatsburgerschap in de weg staan. Het verzoek wordt slechts aan de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden in geval van een gunstig advies. Deze procedure zal een einde maken aan het lichtzinnig naast zich neerleggen van negatieve adviezen, verstrekt door het parket. Er dient tot elke prijs vermeden te worden dat politici om electorale redenen massaal naturalisaties goedkeuren zonder bij de impact hiervan stil te staan. Door deze werkwijze te hanteren, wordt bovendien het prangende probleem van de krappe adviestermijn ten gronde opgelost.

De procureur des Konings moet ten slotte a posteriori nagaan of de genaturaliseerde zijn verbintenis tot afstand van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap binnen de door het wetboek bepaalde termijn heeft nageleefd. Wanneer vaststaat dat de genaturaliseerde nagelaten heeft afstand te doen van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap, verliest hij van rechtswege zijn Belgische staatsburgerschap.

Art. 15

De collectieve verkrijging van het Belgische staatsburgerschap werd in het Wetboek van de Belgische nationaliteit « toekenning van de Belgische nationaliteit als gezamenlijk gevolg van een akte van verkrijging » genoemd (artikel 12 WBN). Bedoeld wordt hier de verwerving van het Belgische staatsburgerschap door een minderjarige als gevolg van de vrijwillige verkrijging door een ouder of adoptant van het Belgische staatsburgerschap. De indieners van het wetsvoorstel verkiezen de term verkrijging. Weliswaar verwerft de minderjarige het Belgische staatsburgerschap zonder dat hijzelf een rechtshandeling stelt, maar het is een verwerving, waaraan een vrijwillige verkrijging door de ouder of adoptant ten grondslag ligt. De personen die op collectieve wijze het Belgische staatsburgerschap hebben verworven, moeten het eveneens op collectieve wijze kunnen verliezen. Indien de ouder of adoptant het Belgische staatsburgerschap (bijvoorbeeld door vervallenverklaring) verliest, gaat het eveneens verloren voor de persoon die als gevolg van zijn verkrijging het Belgische staatsburgerschap verwierf, tenzij deze persoon reeds de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt.

Art. 16

Dit artikel heeft tot doel administratieve vergissingen te regulariseren. Wanneer iemand tien jaar in het bezit van de staat van Belgisch staatsburger geweest is, doch er ten gevolge van een administratieve vergissing bij de overheidsdiensten formeel geen nationaliteitsverwerving plaats vond, kan hij door een verklaring af te leggen, het Belgische staatsburgerschap verwerven. Artikel 16 is grotendeels een overname van artikel 17 van het vigerende Wetboek van de Belgische nationaliteit. Naar de mening van de indieners van het wetsvoorstel moet de rechtbank van eerste aanleg niet slechts over de mogelijkheid beschikken om de inwilliging van de verklaring te weigeren op grond van een ontoereikend bezit van de staat van Belgisch staatsburger, maar eveneens omwille van gewichtige feiten eigen aan de persoon.

Artt. 17, 18, 19 en 20

De artikelen 17, 18 en 19 betreffen de omstandigheden die tot het verlies van het Belgische staatsburgerschap aanleiding geven. Het ligt voor de hand dat iemand die vrijwillig het staatsburgerschap van een ander land verkrijgt, automatisch zijn Belgische staatsburgerschap verliest. Net als in het geval van naturalisatie geldt ook hier dat men een ondubbelzinnige keuze moet maken voor het ene of het andere staatsburgerschap. De mogelijkheid tot verklaring van afstand van het Belgische staatsburgerschap (artikel 17, § 1, 2º) was eveneens reeds voorzien in het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Wanneer de vreemdeling die zich heeft laten naturaliseren, binnen de gestelde termijn geen afstand heeft gedaan van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap, wordt zijn naturalisatie als onbestaande beschouwd. In dat geval mag immers verondersteld worden dat de vreemdeling van zijn keuze voor het Belgische staatsburgerschap is teruggekomen. De verlening van het Belgische staatsburgerschap op grond van adoptie door een Belgisch staatsburger wordt ongedaan gemaakt, wanneer blijkt dat de betrokkene reeds meer dan achttien jaar was ten tijde van zijn adoptie.

Artikel 18 gaat specifiek over de gevallen waarin het Belgische staatsburgerschap verloren gaat op grond van een rechterlijke uitspraak. We nemen van het Wetboek van de Belgische nationaliteit (artikel 23) de term vervallenverklaring over. In tegenstelling tot het gewone verlies van het Belgische staatsburgerschap is de herkrijging van het Belgische staatsburgerschap in geval van vervallenverklaring niet gewenst. De mogelijkheid die de huidige wetgeving voorziet om via naturalisatie opnieuw het Belgische staatsburgerschap te verwerven, wordt daarmee afgeschaft. Voor het overige wordt inzake de vervallenverklaring een gelijkaardige procedure gevolgd als die welke op dit ogenblik gehanteerd wordt. De vordering tot vervallenverklaring wordt voortaan echter vervolgd voor de correctionele rechtbank en niet langer voor het hof van beroep.

Artikel 19 verleent de Koning de bevoegdheid om de verkrijging van het Belgische staatsburgerschap in te trekken, indien komt vast te staan dat het Belgische staatsburgerschap is verkregen door middel van fraude.

Voor minderjarigen geldt de regel dat zij Belgisch staatsburger blijven, zolang er een ouder of adoptant het Belgische staatsburgerschap behoudt. Wanneer een ouder of adoptant echter het Belgische staatsburgerschap verliest en geen van beide ouders het Belgische staatsburgerschap nog langer bezit, verliezen ook de minderjarige kinderen het Belgische staatsburgerschap. Er moet niet alleen vermeden worden dat individuen het meervoudig staatsburgerschap bezitten, multipatridie moet eveneens binnen het gezin beperkt worden.

Art. 21

Voor de personen die het Belgische staatsburgerschap hebben verloren, moet — zoals ook de huidige wetgeving voorziet — het mogelijk zijn om op relatief eenvoudige wijze het Belgische staatsburgerschap te herkrijgen. Zo kan van de verplichting om een burgerschapsproef of te leggen, worden afgezien. De herkrijging wordt voorbehouden voor diegenen die Belgisch staatsburger waren door toekenning (afstamming, adoptie of geboorte) en is bovendien uitgesloten voor diegenen waarvan het Belgische staatsburgerschap werd vervallen verklaard of werd ingetrokken. De burgerschapsproef is niet verplicht. Net zoals de verwerving en het verlies, houdt ook de herkrijging van het Belgische staatsburgerschap een keuze voor één staatsburgerschap in. De betrokkene moet dus afstand doen van zijn vreemde staatsburgerschap. Dit moet, net zoals bij de naturalisatie, gecontroleerd worden door de procureur des Konings.

Art. 22

Het wetsvoorstel wil het aantal gevallen van meervoudig staatsburgerschap zoveel mogelijk beperken. Zo wordt van de vreemdeling die zich wenst te laten naturaliseren, geëist dat hij van zijn vreemde staatsburgerschap afstand doet. Voor de gevallen waarin meervoudig staatsburgerschap nog voorkomt, bestaat de beste manier om wetsconflicten op te lossen in de toepassing van het territorialiteitsprincipe. Dit impliceert dat de gerechtelijke en administratieve overheden enkel rekening houden met het Belgische staatsburgerschap van een persoon die daarnaast ook nog het staatsburgerschap van andere staten bezit.

In verband met de diplomatieke bescherming werd een regeling opgenomen die de regels van het volkenrecht eerbiedigt, maar die het mogelijk maakt om op te komen voor minderjarige Belgische staatsburgers met meervoudig staatsburgerschap die door een vreemde ouder zijn ontvoerd.

Art. 23

Het uitgangspunt is dat een ieder die, op de datum van inwerkingtreding van dit wetboek, de Belgische nationaliteit bezit, vanaf die datum Belgisch staatsburger is.

Op dit uitgangspunt maakt het wetboek echter een aantal uitzonderingen. Gezien de lichtzinnige manier waarop het Belgische staatsburgerschap de laatste vijftien jaar werd verleend, is het immers aangewezen een aantal verleningen van het Belgische staatsburgerschap sinds 1 januari 1992 te herzien. Het terugschroeven van de verlening van het Belgische staatsburgerschap mag echter niet leiden tot staatloosheid en is dus enkel mogelijk ten aanzien van personen die tevens staatsburger van één of meer andere staten zijn.

Allereerst worden de vreemdelingen van de derde generatie aan wie krachtens artikel 11 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, vervangen bij artikel 1 van de wet van 13 juni 1991, de Belgische nationaliteit van rechtswege werd toegekend, niet langer als Belgische staatsburgers beschouwd. Hun minderjarige kinderen verliezen dan eveneens het Belgische staatsburgerschap. Een en ander vindt echter slechts toepassing voor zover het verlies van het Belgische staatsburgerschap er niet toe leidt dat de betrokkene niet langer een staatsburgerschap bezit.

De vreemdelingen die sinds de wetswijziging van 1993 genaturaliseerd werden, worden slechts onvoorwaardelijk als Belgische staatsburgers beschouwd, indien zij, behalve Belgisch staatsburger, geen staatsburger van een andere staat zijn. Zijn zij evenwel tevens staatsburger van één of meer andere staten, dan verliezen zij het Belgische staatsburgerschap, indien zij binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van dit wetboek geen afstand doen van hun vreemde staatsburgerschap(pen), alsmede indien zij binnen dezelfde termijn niet slagen voor een burgerschapsproef.

In dat geval verliezen eveneens hun minderjarige kinderen het Belgische staatsburgerschap, tenzij zij door het verlies van het Belgische staatsburgerschap staatloos zouden worden.

Wat hiervoor gezegd werd over de personen die sinds de wetswijziging van 1993 genaturaliseerd werden en hun minderjarige kinderen, is van overeenkomstige toepassing op de personen die sinds 1 januari 1992, anders dan door naturalisatie of dan ingevolge een rechterlijke uitspraak, de Belgische nationaliteit verkregen, en hun minderjarige kinderen.

De meerderjarige personen die de Belgische nationaliteit uitsluitend ontlenen aan een ouder of adoptant die na 1993 genaturaliseerd werd of aan een ouder of adoptant die na 1 januari 1992, anders dan door naturalisatie of dan ingevolge een rechterlijke uitspraak, de Belgische nationaliteit verkreeg, en die behalve Belgisch staatsburger tevens staatsburger van één of meer andere staten zijn, moeten eveneens binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van dit wetboek slagen voor een burgerschapsproef en afstand doen van hun vreemde staatsburgerschap(pen), willen zij staatsburger blijven.

Artikel 3

Het Gerechtelijk Wetboek wordt gewijzigd om het in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze wet, die de correctionele rechtbank bevoegd maken om kennis te nemen van de vorderingen tot vervallenverklaring van het staatsburgerschap.

Artikel 4

In artikel 634 van hetzelfde wetboek wordt voor alle duidelijkheid bepaald dat degene die ingevolge een strafrechtelijke veroordeling het Belgische staatsburgerschap verliest, niet opnieuw Belg wordt door herstel in eer en rechten.

Artikelen 5, 6, 7, 8 en 9

Deze artikelen wijzigen de wetsbepalingen die ook door de wet van 28 juni 1984 werden gewijzigd. Het gaat hier om bijzondere wetten betreffende de verwerving van het Belgische staatsburgerschap die werden uitgevaardigd naar aanleiding van de beide wereldoorlogen. De verwijzing naar de bepalingen van het Wetboek van de Belgische nationaliteit werd vervangen door een verwijzing naar de daarmee overeenstemmende bepalingen van het voorgestelde Staatsburgerschapswetboek.

De redactie van artikel 1 van de besluitwet van 12 oktober 1918, gewijzigd bij de wetten van 15 december 1980 en 28 juni 1984, maakt het evenwel noodzakelijk de verwijzing naar het Wetboek van de Belgische nationaliteit te laten staan en de verwijzing naar het Staatsburgerschapswetboek toe te voegen (artikel 5 van het wetsvoorstel).

Artikel 12

In de bijzondere wetten en besluiten zal het woord « nationaliteit » vervangen moeten worden door het woord « staatsburgerschap ». De regering zal daartoe de nodige besluiten kunnen uitvaardigen.

Anke VAN DERMEERSCH
Yves BUYSSE
Bart LAEREMANS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Een Staatsburgerschapswetboek wordt ingevoerd met de volgende bepalingen :

« STAATSBURGERSCHAPSWETBOEK

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Met het Belgische staatsburgerschap wordt bedoeld het behoren tot een van de drie gemeenschappen zoals bedoeld in artikel 2 van de Grondwet.

Voor de toepassing van de bepalingen van dit Wetboek inzake de toekenning en de verkrijging van het Belgische staatsburgerschap wordt als minderjarig beschouwd hij die de volle leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, tenzij hij volgens zijn nationale wet reeds meerderjarig is.

Een hoofdverblijf in België wordt voor de toepassing van dit Wetboek slechts in aanmerking genomen, voor zover de betrokkene tijdens dat hoofdverblijf ingeschreven is in het vreemdelingenregister of het bevolkingsregister.

Art. 2

Toekenning, verkrijging, verlies en herkrijging van het Belgische staatsburgerschap, uit welke oorzaak ook, hebben alleen gevolg voor de toekomst.

Art. 3

De afstamming heeft inzake het bezit van het Belgische staatsburgerschap alleen dan van rechtswege gevolg indien ze is vastgesteld voordat het kind de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd wordt vóór die leeftijd.

Art. 4

Het bewijs van het Belgische staatsburgerschap wordt geleverd door aan te tonen dat de bij de Belgische wet opgelegde voorwaarden en vormvereisten zijn vervuld.

Wanneer het Belgische staatsburgerschap alleen op afstamming of adoptie berust, wordt zij, behoudens tegenbewijs, als bewezen beschouwd, indien de persoon aan wie de belanghebbende zijn Belgische staatsburgerschap beweert te ontlenen, zonder onderbreking de staat van Belgisch staatsburger heeft bezeten.

Iemand bezit de staat van Belgisch staatsburger, indien hij de rechten uitoefent die uitsluitend aan Belgische staatsburgers worden toegekend.

Art. 5

Iedere rechtshandeling met betrekking tot de toekenning, de verkrijging, het behoud, het verlies of de herkrijging van het Belgische staatsburgerschap, kan worden verricht krachtens een bijzondere en authentieke volmacht.

Art. 6

Personen die onbekwaam zijn uit hoofde van hun geestestoestand, worden, voor het verrichten van rechtshandelingen inzake staatsburgerschap, vertegenwoordigd door hun wettelijke vertegenwoordiger.

Personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd kunnen door hem worden vertegenwoordigd.

HOOFDSTUK II

De verwerving van het belgische staatsburgerschap

Art. 7

§ 1. Verwerving van het Belgische staatsburgerschap gebeurt door :

1º toekenning van dat burgerschap, die geen vrijwillige handeling van de belanghebbende met het oog op deze verwerving veronderstelt;

2º verkrijging van dat burgerschap, die een vrijwillige handeling van de belanghebbende met het oog op deze verwerving veronderstelt.

Het Belgische staatsburgerschap wordt eveneens verworven via verkrijging indien de belanghebbende een minderjarige persoon is die het Belgische staatsburgerschap heeft verworven als gevolg van een vrijwillige handeling van een ouder of adoptant die over de belanghebbende het gezag uitoefent.

§ 2. Het Belgische staatsburgerschap wordt onder de voorwaarden zoals bepaald in dit Wetboek toegekend op grond van :

1º de afstamming van een Belgisch staatsburger;

2º de geboorte in België;

3º of de adoptie door een Belgisch staatsburger.

§ 3. Het Belgische staatsburgerschap wordt onder de voorwaarden zoals bepaald in dit Wetboek verkregen :

1º door naturalisatie;

2º door collectieve verkrijging;

3º of door verklaring van het bezit van de staat van Belgisch staatsburger.

Afdeling 1

Toekenning van het Belgische staatsburgerschap op grond van de afstamming van een Belgisch staatsburger

Art. 8

§ 1. Belgisch staatsburger zijn :

1º het kind geboren in België uit een Belgisch staatsburger;

2º het kind geboren in het buitenland uit een Belgisch staatsburger geboren in België of in een gebied dat ten tijde van de geboorte van deze laatste onder Belgische soevereiniteit of onder Belgisch bestuur stond;

3º het kind geboren in het buitenland uit een Belgisch staatsburger die, binnen een termijn van vijf jaar na de geboorte van het kind, een verklaring heeft afgelegd waarin hij verzoekt om toekenning van het Belgische staatsburgerschap aan zijn kind;

4º en het kind geboren uit een Belgisch staatsburger, op voorwaarde dat het kind geen ander staatsburgerschap bezit of behoudt tot de leeftijd van achttien jaar of tot zijn ontvoogding vóór die leeftijd.

De verklaring bedoeld in het eerste lid, 3º, wordt afgelegd ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de hoofdverblijfplaats van de belanghebbende of, in het buitenland, ten overstaan van het hoofd van de Belgische diplomatieke zending of consulaire post. Zij wordt ingeschreven in het register van de geboorteakten of in het aanvullend register of in een bijzonder in tweevoud gehouden register. De ambtenaar van de burgerlijke stand treedt op zonder getuigen. Bovendien wordt deze verklaring vermeld op de kant van de geboorteakte die in België is gemaakt of overgeschreven.

Degene aan wie het Belgische staatsburgerschap krachtens het eerste lid, 4º, is toegekend, behoudt het Belgische staatsburgerschap zolang niet is aangetoond, voordat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd is vóór die leeftijd, dat hij een vreemd staatsburgerschap bezit.

§ 2. Voor de toepassing van paragraaf 1 dient de ouder, indien hij voor de geboorte van het kind overleden is, op de dag van zijn overlijden het Belgische staatsburgerschap bezeten te hebben.

§ 3. De afstamming vastgesteld ten aanzien van een Belgisch staatsburger na de datum van het vonnis of het arrest dat de adoptie homologeert of uitspreekt, verleent het Belgische staatsburgerschap maar aan het kind, indien die afstamming wordt vastgesteld ten aanzien van de adoptant of diens echtgenoot.

§ 4. De persoon aan wie het Belgische staatsburgerschap werd toegekend op grond van de afstamming van een Belgisch staatsburger, behoudt het Belgische staatsburgerschap, wanneer zijn afstamming niet langer vaststaat nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd is voor die leeftijd.

Indien zijn afstamming niet langer vaststaat voordat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of voordat hij ontvoogd is, kunnen de handelingen die zijn aangegaan toen de afstamming nog vaststond en voor de geldigheid waarvan het bezit van het Belgische staatsburgerschap vereist was, niet worden betwist enkel en alleen omdat de belanghebbende het Belgische staatsburgerschap niet bezat. Hetzelfde geldt voor de rechten welke voor die datum verkregen zijn.

Afdeling 2

Toekenning van het Belgische staatsburgerschap op grond van de geboorte in België

Art. 9

§ 1. Belgisch staatsburger is het kind geboren in België dat op het ogenblik van de geboorte staatloos zou zijn, indien het niet in het bezit was van het Belgisch staatsburgerschap.

Het eerste lid zal evenwel niet van toepassing zijn indien het kind een andere nationaliteit kan verkrijgen, mits zijn wettelijke vertegenwoordiger(s) administratieve handelingen verrichten bij de diplomatieke of consulaire overheden van het land van de ouders of van één van hen.

Het in België gevonden pasgeboren kind wordt, behoudens bewijs van het tegendeel, vermoed in België te zijn geboren.

§ 2. De persoon aan wie het Belgische staatsburgerschap werd toegekend op grond van de geboorte in België, behoudt het Belgische staatsburgerschap, wanneer zijn geboorte in België of zijn staatloosheid op het ogenblik van de geboorte niet langer vaststaat nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of ontvoogd is voor die leeftijd.

Indien zijn geboorte in België of zijn staatloosheid op het ogenblik van de geboorte niet langer vaststaat voordat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt of voor hij ontvoogd is, kunnen de handelingen die zijn aangegaan toen de geboorte in België of de staatloosheid nog vaststond en voor de geldigheid waarvan het bezit van het Belgische staatsburgerschap vereist was, niet worden betwist enkel en alleen omdat de belanghebbende het Belgische staatsburgerschap niet bezat. Hetzelfde geldt voor de rechten welke voor die datum verkregen zijn.

Afdeling 3

Toekenning van het Belgische staatsburgerschap op grond van de adoptie door een Belgisch staatsburger

Art. 10

§ 1. Belgisch staatsburger zijn :

1º het kind geboren in België dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger;

2º het kind geboren in het buitenland dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger geboren in België of in een gebied dat ten tijde van de geboorte van deze laatste onder Belgische soevereiniteit of onder Belgisch bestuur stond;

3º het kind geboren in het buitenland dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger die, binnen een termijn van vijf jaar na de adoptie van het kind, een verklaring heeft afgelegd waarin hij verzoekt om toekenning van het Belgische staatsburgerschap aan het kind;

4º het kind dat geadopteerd wordt door een Belgisch staatsburger, indien het anders staatloos zou zijn.

De verklaring bedoeld in het eerste lid, 3º wordt afgelegd, ingeschreven en vermeld, zoals bepaald in artikel 8, § 1, tweede lid.

§ 2. Het Belgische staatsburgerschap wordt verworven op de dag dat de adoptie uitwerking krijgt, op voorwaarde dat de betrokkene die dag de leeftijd van achttien jaar niet bereikt heeft of niet ontvoogd is voor die leeftijd.

Afdeling 4

Verkrijging van het Belgische staatsburgerschap op grond van naturalisatie

Art. 11

De naturalisatie verleent het Belgische staatsburgerschap. Zij is een gunst die slechts kan worden verleend wanneer er geen vermoedens bestaan dat de kandidaat een gevaar zou kunnen zijn voor de openbare orde, de goede zeden, de volksgezondheid of de veiligheid van de Staat.

Art. 12

§ 1. Het verzoek tot naturalisatie is ontvankelijk indien de belanghebbende aan de volgende voorwaarden voldoet :

1º zijn nationale wet laat toe dat hij zijn oorspronkelijke staatsburgerschap verliest in geval van verkrijging van het Belgische staatsburgerschap;

2º hij verbindt er zich toe afstand van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap te doen binnen de zes maanden na de bekendmaking van de akte van naturalisatie in het Belgisch Staatsblad;

3º hij heeft gedurende minstens tien jaar zijn hoofdverblijfplaats in België gehad, niet onderbroken door een periode die de duur van twee jaar te boven gaat.

De jaren gedurende dewelke de belanghebbende in België verbleef op grond van een machtiging, overeenkomstig artikel 58 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, om langer dan drie maanden in het Rijk te verblijven teneinde er te studeren in het hoger onderwijs of er een voorbereidend jaar tot hoger onderwijs te volgen, kunnen niet in rekening worden gebracht om te voldoen aan het vereiste inzake verblijfsduur.

De termijn van tien jaar wordt verminderd tot vijf jaar voor de vreemde echtgenoot van een Belgisch staatsburger, indien de echtgenoten tijdens de drie jaar die aan het naturalisatieverzoek voorafgaan, onafgebroken gehuwd waren en samen in België verbleven.

De Koning kan om het even welke kandidaat wegens bijzondere verdiensten vrijstellen van de voorwaarde inzake verblijfsduur;

4º hij heeft de leeftijd van vijfentwintig jaar bereikt;

5º hij is geslaagd voor een burgerschapsproef;

6º hij werd in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie nog nooit veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan drie maanden waarvoor geen amnestie, uitwissing van veroordeling of herstel in eer en rechten werd verkregen, en werd evenmin in een andere Staat veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf wegens een misdrijf waarop door de Belgische wet gevangenisstraf van drie maanden of meer is gesteld;

7º hij kan in de behoeften van zichzelf en van zijn gezinsleden voorzien en heeft geen belastingschulden;

8º hij legt een loyaliteitsverklaring af, waarin hij respect belooft voor de parlementaire democratie, de scheiding van Kerk en Staat, de nationale wetten, alsook de gewoonten en de cultuur van de gemeenschap waartoe hij wenst te behoren;

9º hij levert een attest af van een daartoe door de Koning gemachtigde instelling voor medisch onderzoek, waaruit blijkt dat hij geen ernstig gevaar oplevert voor de volksgezondheid;

10º hij legt een door de Belgische overheid afgegeven bewijs van goed gedrag en zeden voor.

§ 2. Het advies van het college van burgemeester en schepenen waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft, wordt ingewonnen om de integratiewil, het goed gedrag en zeden en de financiële draagkracht van de kandidaat te kunnen beoordelen.

Art. 13

§ 1. De burgerschapsproef bedoeld in artikel 12, § 1, 5º omvat de volgende onderdelen :

1º een schriftelijke verhandeling in de taal of een van de talen van het taalgebied waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft, waarin de belanghebbende uiteenzet waarom hij het Belgische staatsburgerschap wenst te verwerven, en een schriftelijke verhandeling over een onderwerp dat door de burgerschapscommissie bedoeld in paragraaf 3 onmiddellijk vóór het begin van de schriftelijke proef door loting wordt vastgesteld;

2º en een mondeling gesprek in de in 1º bedoelde taal met de kandidaat om te peilen naar diens kennis van de staatsstructuur, van de rechtsbeginselen en grondnormen van onze samenleving, alsook van de geschiedenis en de cultuur van de gemeenschap waartoe hij wenst te behoren.

§ 2. Tot de mondelinge proef als bedoeld in § 1, 2º, zal slechts overgegaan worden indien de kandidaat geslaagd is voor de schriftelijke proef als bedoeld in § 1, 1º.

§ 3. De burgerschapsproef wordt georganiseerd :

1º door een burgerschapscommissie aangesteld door de Vlaamse Gemeenschap krachtens artikel 5, § 1, II, 3º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen :

a) voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Nederlandse taalgebied;

b) in het tweetalige taalgebied van de negentien Brusselse gemeenten, indien de kandidaten hun proef in het Nederlands wensen af te leggen;

2º door een burgerschapscommissie aangesteld door de Franse Gemeenschap krachtens dezelfde bepaling :

a) voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Franse taalgebied;

b) in het tweetalige taalgebied van de negentien Brusselse gemeenten, indien de kandidaten hun proef in het Frans wensen af te leggen;

3º door een burgerschapscommissie aangesteld door de Duitstalige Gemeenschap krachtens artikel 4, § 2, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, voor de kandidaten die hun hoofdverblijfplaats hebben in het Duitse taalgebied.

§ 4. De burgerschapsproef wordt jaarlijks in twee zittijden georganiseerd door de bevoegde commissie.

De kandidaat die twee opeenvolgende jaren in de tweede zittijd niet geslaagd is voor de burgerschapsproef, kan pas opnieuw aan een dergelijke proef deelnemen na een tussenperiode van twee maal twee zittijden.

§ 5. Indien de kandidaat geslaagd is voor de burgerschapsproef, wordt hem door de burgerschapscommissie een burgerschapscertificaat uitgereikt.

Art. 14

§ 1. Het met redenen omklede verzoek om naturalisatie wordt samen met het in artikel 13, § 5, bedoelde certificaat overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar de kandidaat zijn hoofdverblijfplaats heeft. De ambtenaar van de burgerlijke stand zendt het verzoek van de belanghebbende, samen met het in artikel 12, § 2 bedoelde advies, over aan het parket bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft.

De aanvraagformulieren, waarvan de inhoud door de Koning wordt bepaald op voordracht van de minister van Justitie, kunnen worden bekomen bij ieder gemeentebestuur.

De Koning bepaalt op voordracht van de minister van Justitie welke akten en stavingstukken bij het verzoek moeten worden gevoegd om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 12, § 1. De verzoeker kan alle bijkomende documenten die hij nuttig acht ter staving ervan, bij zijn verzoek voegen.

§ 2. Het verzoek om naturalisatie vervalt, wanneer na de indiening ervan de belanghebbende ophoudt zijn hoofdverblijf in België te hebben.

§ 3. De procureur des Konings, na kennis te hebben genomen van het in artikel 12, § 2, bedoelde advies, gaat na of de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 12, § 1, zijn vervuld.

Daartoe :

1º beveelt hij een moraliteitsonderzoek;

2º stelt hij een onderzoek in om na te gaan of er geen gewichtige feiten voorhanden zijn die een bezwaar vormen tegen de verkrijging van het Belgische staatsburgerschap door de kandidaat;

3º en wint hij het advies in van de Dienst vreemdelingenzaken en van de Dienst Veiligheid van de Staat.

§ 4. De procureur des Konings zendt het verzoek slechts naar de Kamer van volksvertegenwoordigers wanneer zijn advies en de adviezen van de Dienst vreemdelingenzaken en de Dienst Veiligheid gunstig zijn.

§ 5. De akte van naturalisatie aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en bekrachtigd door de Koning op voordracht van de minister van Justitie wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Deze akte heeft uitwerking vanaf de dag van die bekendmaking.

§ 6. Binnen de termijn bepaald in artikel 12, § 1, 2º, levert de genaturaliseerde het bewijs van de afstand van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap af aan de procureur des Konings. Bij gebreke daarvan verliest hij van rechtswege het Belgische staatsburgerschap. De procureur des Konings zorgt voor de bekendmaking daarvan in het Belgisch Staatsblad.

Afdeling 5

Collectieve verkrijging van het Belgische staatsburgerschap

Art. 15

Belgisch staatsburger zijn :

1º het niet-ontvoogde minderjarige kind van een Belgisch staatsburger die het Belgische staatsburgerschap heeft verworven door naturalisatie na de geboorte van het kind;

2º het niet-ontvoogde minderjarige kind geadopteerd door een Belgisch staatsburger die het Belgische staatsburgerschap heeft verworven door naturalisatie na de dag dat de adoptie van het kind uitwerking krijgt.

Afdeling 6

Verkrijging van het Belgische staatsburgerschap door verklaring van het bezit van de staat van Belgisch staatsburger

Art. 16

§ 1. De staat van Belgisch staatsburger bezit diegene die de rechten uitoefent die uitsluitend aan Belgische staatsburgers worden toegekend.

§ 2. De persoon die gedurende tien jaar ononderbroken de staat van Belgisch staatsburger bezeten heeft, kan het Belgische staatsburgerschap, in geval van betwisting van het bezit van de betrokkene van dat staatburgerschap, verkrijgen door een verklaring af te leggen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar hij verblijft; de verklaring wordt door de ambtenaar van de burgerlijke stand overgemaakt aan het parket van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de belanghebbende zijn hoofdverblijfplaats heeft.

§ 3. De rechtbank van eerste aanleg doet uitspraak over de inwilliging van de verklaring op vordering van de procureur des Konings en na zijn advies te hebben ingewonnen. Indien de betrokkene niet verschijnt na behoorlijk te zijn opgeroepen, doet de rechtbank uitspraak zonder hem te hebben gehoord.

Zij weigert inwilliging, indien er sprake is van gewichtige feiten eigen aan de persoon.

HOOFDSTUK III

Het verlies van het Belgische staatsburgerschap

Art. 17

§ 1. Het Belgische staatsburgerschap gaat voor een meerderjarige van rechtswege verloren in de volgende gevallen :

1º het vrijwillig verkrijgen door de betrokkene van het staatsburgerschap van een andere Staat;

2º het afleggen van een verklaring waarin de betrokkene te kennen geeft afstand te willen doen van het Belgische staatsburgerschap; de verklaring kan alleen worden afgelegd wanneer de belanghebbende bewijst dat hij een ander staatsburgerschap bezit of die als gevolg van zijn verklaring zal verkrijgen;

3º het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 12, § 1, 2º, zonder dat de betrokkene inmiddels afstand heeft gedaan van zijn oorspronkelijke staatsburgerschap;

4º of de vaststelling dat aan de betrokkene het Belgische staatsburgerschap werd toegekend op basis van adoptie door een Belgisch staatsburger, hoewel hij op de dag dat de adoptie uitwerking kreeg, de leeftijd van achttien jaar reeds bereikt had of reeds ontvoogd was.

§ 2. De verklaring bedoeld in paragraaf 1, 2º, wordt afgelegd, ingeschreven en vermeld zoals bepaald bij artikel 8, § 1, tweede lid.

Art. 18

§ 1. Het Belgische staatsburgerschap van een persoon die het Belgische staatsburgerschap anders dan door toekenning verwierf, vervalt van rechtswege :

1º in geval van een veroordeling tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan drie maanden binnen de vijf jaar volgend op de verwerving van het Belgische staatsburgerschap;

2º of in geval van een veroordeling tot een effectieve gevangenisstraf van meer dan een jaar binnen de tien jaar volgend op de verwerving van het Belgische staatsburgerschap.

§ 2. De rechter kan het Belgische staatsburgerschap van een persoon die anders dan door toekenning het Belgische staatsburgerschap verwierf, vervallen verklaren, nadat hij geoordeeld heeft dat de daden van de betrokkene wijzen op een gebrek aan loyaliteit tegenover onze samenleving zoals bedoeld in artikel 12, § 1, 8º, of dat hij ernstig aan zijn elementaire plichten als Belgisch staatsburger heeft verzaakt.

§ 3. De vervallenverklaring wordt gevorderd door het openbaar ministerie. De ten laste gelegde tekortkomingen worden in het dagvaardingsexploot nauwkeurig omschreven.

§ 4. De vordering tot vervallenverklaring wordt vervolgd voor de correctionele rechtbank van de hoofdverblijfplaats in België van de verweerder of, bij gebreke daarvan, voor de correctionele rechtbank te Brussel.

§ 5. Is het vonnis bij verstek gewezen, dan wordt het na zijn betekening, tenzij deze aan de persoon is gedaan, bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

§ 6. Hoger beroep en voorziening in cassatie worden ingesteld zoals voorgeschreven in correctionele zaken.

§ 7. Wanneer het vonnis of het arrest, waarbij de vervallenverklaring van het Belgische staatsburgerschap wordt uitgesproken, onherroepelijk is geworden, wordt het bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De vervallenverklaring heeft gevolg vanaf die bekendmaking.

Art. 19

De Koning kan de verkrijging van het Belgische staatsburgerschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon afgelegde valse verklaring of op bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging relevant feit. De intrekking wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en werkt terug tot het tijdstip van verkrijging. De intrekking is niet mogelijk indien sedert de verkrijging meer dan vijftien jaren verstreken zijn.

Art. 20

§ 1. Het Belgische staatsburgerschap gaat, behoudens het bepaalde in paragraaf 2, voor een niet-ontvoogde minderjarige verloren op grond van :

1º de verkrijging van het staatsburgerschap van een andere Staat ingevolge de vrijwillige verkrijging door een ouder of adoptant van dat staatsburgerschap;

2º de verkrijging of het behoud van het staatsburgerschap van een andere Staat ingevolge het afleggen door een ouder of adoptant van een verklaring bedoeld in artikel 17, § 1, 2º;

3º het verlies door een ouder of adoptant van het Belgische staatsburgerschap krachtens artikel 17, § 1, 3º en 4º;

4º de verkrijging van het staatsburgerschap van een andere Staat ingevolge de adoptie door een vreemdeling;

5º de vervallenverklaring van het Belgische staatsburgerschap van een ouder of adoptant krachtens artikel 18;

6º de intrekking van het Belgische staatsburgerschap van een ouder of adoptant krachtens artikel 19.

§ 2. De niet-ontvoogde minderjarige behoudt het Belgische staatsburgerschap, zolang een van beide ouders of adoptanten het Belgische staatsburgerschap bezit.

HOOFDSTUK IV

Herkrijging van het Belgische staatsburgerschap

Art. 21

§ 1. De persoon die het Belgische staatsburgerschap anders dan door vervallenverklaring of door intrekking verloren heeft, kan het Belgische staatsburgerschap opnieuw verwerven onder de volgende voorwaarden :

1º hij is Belgisch staatsburger door toekenning geweest;

2º hij heeft de leeftijd van achttien jaar bereikt;

3º hij legt een verklaring af ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn hoofdverblijfplaats of, in het buitenland, ten overstaan van het hoofd van de Belgische diplomatieke zending of consulaire post;

4º hij heeft gedurende de twee jaar die voorafgaan aan de verklaring zijn hoofdverblijf in België gehad;

5º en hij doet afstand van zijn vreemde staatsburgerschap binnen de zes maanden na de herkrijging van het Belgische staatsburgerschap.

§ 2. Binnen de termijn bepaald in paragraaf 1, 5º, levert de betrokkene het bewijs van de afstand van zijn vreemde staatsburgerschap af aan de procureur des Konings. Bij gebreke daarvan verliest hij van rechtswege het Belgische staatsburgerschap. De procureur des Konings zorgt voor de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van een bericht waaruit het verlies van het Belgische staatsburgerschap blijkt.

HOOFDSTUK V

Meervoudig staatsburgerschap

Art. 22

In geval van een conflict tussen het Belgische staatsburgerschap en het staatsburgerschap van één of meer andere Staten ingevolge het bezit door een Belgisch staatsburger van meer dan één staatsburgerschap, houden de Belgische administratieve en gerechtelijke overheden enkel rekening met het Belgische staatsburgerschap van de betrokkene.

Er wordt evenwel geen diplomatieke bescherming verleend aan een meerderjarige Belgische staatsburger die zich uit vrije wil op het grondgebied bevindt van een vreemde Staat waarvan hij het staatsburgerschap bezit, tenzij deze vreemde Staat daarom verzoekt.

HOOFDSTUK VI

Overgangsbepalingen en slotbepalingen

Art. 23

§ 1. Belgisch staatsburger is een ieder die op de datum van inwerkingtreding van het Staatsburgerschapswetboek de Belgische nationaliteit bezit, voor zover dit Wetboek niet anders bepaalt.

§ 2. Geen Belgisch staatsburger zijn degenen aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 11, zoals vervangen bij artikel 1 van de wet van 13 juni 1991, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, en hun minderjarige kinderen.

Het eerste lid vindt geen toepassing, indien deze toepassing de staatloosheid van de in dat lid bedoelde personen zou meebrengen. Het vindt ten aanzien van de minderjarige kinderen evenmin toepassing, indien een ouder of adoptant het Belgische staatsburgerschap behoudt.

§ 3. Degenen die de Belgische nationaliteit verkregen krachtens artikel 19, zoals gewijzigd bij artikel 6 van de wet van 6 augustus 1993, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, en degenen die de Belgische nationaliteit verkregen krachtens artikel 19, zoals gewijzigd bij artikel 9 van de wet van 1 maart 2000 of krachtens artikel 19, zoals gewijzigd bij artikel 384 van de wet van 27 december 2006 van hetzelfde Wetboek, zijn Belgisch staatsburger.

Zijn evenwel de in het eerste lid bedoelde personen, behalve Belgisch staatsburger, tevens staatsburger van één of meer andere Staten, dan verliezen zij het Belgische staatsburgerschap, indien zij, binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van het Staatsburgerschapswetboek, niet het bewijs leveren dat zij afstand hebben gedaan van het staatsburgerschap van die andere Staat of Staten, alsook indien zij binnen dezelfde termijn niet slagen voor een burgerschapsproef als bedoeld in artikel 13.

Het Belgische staatsburgerschap gaat eveneens verloren voor de minderjarige kinderen van de personen die krachtens het vorige lid het Belgische staatsburgerschap verliezen, tenzij dat verlies hun staatloosheid zou meebrengen of een ouder of adoptant het Belgische staatsburgerschap behoudt.

§ 4. De paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing op degenen die na 1 januari 1992 de Belgische nationaliteit, anders dan door naturalisatie of dan ingevolge een rechterlijke uitspraak, verkregen en op hun minderjarige kinderen.

§ 5. Degenen die op de datum van inwerkingtreding van het Staatsburgerschapswetboek meerderjarig zijn en aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 12 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, zijn Belgisch staatsburger.

Zijn evenwel de in het eerste lid bedoelde personen, behalve Belgisch staatsburger, tevens staatsburger van één of meer andere Staten, dan verliezen zij het Belgische staatsburgerschap, indien de in artikel 12 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit bedoelde ouder of adoptant de Belgische nationaliteit verkreeg op de in paragraaf 3, eerste lid, of paragraaf 4 bedoelde wijze, en zij binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van het Staatsburgerschapswetboek niet het bewijs leveren dat zij afstand hebben gedaan van het staatsburgerschap van die andere staat of Staten, alsook indien zij binnen dezelfde termijn niet slagen voor een burgerschapsproef als bedoeld in artikel 13.

Het Belgische staatsburgerschap gaat eveneens verloren voor de minderjarige kinderen van de personen die krachtens het vorige lid het Belgische staatsburgerschap verliezen, tenzij dat verlies hun staatloosheid zou meebrengen of een ouder of adoptant het Belgische staatsburgerschap behoudt.

§ 6. Degenen die binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van het Staatsburgerschapswetboek meerderjarig worden en aan wie de Belgische nationaliteit werd toegekend krachtens artikel 12 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, zijn Belgisch staatsburger.

Zijn evenwel de in het eerste lid bedoelde personen, behalve Belgisch staatsburger, tevens staatsburger van één of meer andere staten, dan verliezen zij het Belgische staatsburgerschap, indien de in artikel 12 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit bedoelde ouder of adoptant, op een ogenblik dat zij reeds meerderjarig waren, het Belgische staatsburgerschap overeenkomstig paragraaf 3, tweede lid, of paragraaf 4 verloor, en zij binnen de drie jaar na dat verlies van het Belgische staatsburgerschap door die ouder of adoptant niet het bewijs leveren dat zij afstand hebben gedaan van het staatsburgerschap van die andere Staat of Staten, alsook indien zij binnen dezelfde termijn niet slagen voor een burgerschapsproef als bedoeld in artikel 13.

Het Belgische staatsburgerschap gaat eveneens verloren voor de minderjarige kinderen van de personen die krachtens het vorige lid het Belgische staatsburgerschap verliezen, tenzij dat verlies hun staatloosheid zou meebrengen of een ouder of adoptant het Belgische staatsburgerschap behoudt.

Art. 24

De Koning neemt de nodige besluiten ter uitvoering van dit wetboek. Deze besluiten worden in Ministerraad overlegd.

De Koning regelt inzonderheid, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van dit wetboek, de verwerking van deze gegevens door de Kamer van volksvertegenwoordigers uitgezonderd.

Art. 3

§ 1. Artikel 569, eerste lid, 22º, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 juni 1984 en gewijzigd bij de wet van 13 juni 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« 22º van de verklaringen op grond van artikel 16 van het Staatsburgerschapswetboek; »

§ 2. Artikel 604 van hetzelfde wetboek wordt opgeheven.

§ 3. Artikel 628, 9º, van hetzelfde wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 1 maart 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« 9º de rechter van de plaats waar degene die de verklaring aflegt zijn hoofdverblijfplaats heeft, wanneer het gaat om verklaringen op grond van artikel 16 van het Staatsburgerschapswetboek. »

Art. 4

Na het vierde lid van artikel 634 van het Wetboek van strafvordering wordt een nieuw, vijfde lid, ingevoegd, luidende als volgt :

« Het heeft niet tot gevolg dat de veroordeelde het Belgische staatsburgerschap, waarvan hij van rechtswege was vervallen verklaard, herkrijgt; ».

Art. 5

In artikel 1, tweede lid, van de besluitwet van 12 oktober 1918 betreffende het verblijf, in België, der vreemdelingen en der personen van vreemde oorsprong, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984, worden na de woorden « Wetboek van de Belgische nationaliteit » de woorden « of de artikelen 9 en 15 van het Staatsburgerschapswetboek » ingevoegd.

Art. 6

In artikel 2, eerste lid, van de wet van 5 februari 1947 houdende het statuut van de buitenlandse politieke gevangenen, gewijzigd bij de wet van 6 augustus 1993, worden de woorden « artikel 19 van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit » vervangen door de woorden « artikel 12, § 1, 3º, van het Staatsburgerschapswetboek ».

Art. 7

§ 1. Artikel 9 van de wet van 30 december 1953 betreffende het verval van de Belgische nationaliteit uit hoofde van een veroordeling bij verstek wegens misdrijven tussen 26 augustus 1939 en 15 juni 1949 tegen de uitwendige veiligheid van de Staat gepleegd, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 9. Artikel 15 van het Staatsburgerschapswetboek is van toepassing. »

§ 2. In artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984, worden de woorden « in artikel 25 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit » vervangen door de woorden « in artikel 8, § 1, 4º, tweede lid, van het Staatsburgerschapswetboek ».

Art. 8

In artikel 13, eerste lid, van de wet van 21 juni 1960 houdende statuut van de militairen die tijdens de oorlog 1940-1945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië gediend hebben, gewijzigd bij de wet van 6 augustus 1993, worden de woorden « artikel 19 van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit » vervangen door de woorden « artikel 12, § 1 3º, van het Staatsburgerschapswetboek ».

Art. 9

In artikel 1, § 2, van de wet van 30 maart 1962 betreffende het verval van de Belgische nationaliteit ten gevolge van de besluitwet van 20 juni 1945, gewijzigd bij de wet van 28 juni 1984, worden de woorden « in artikel 15, §§ 2 en 3 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit » vervangen door de woorden « in artikel 16, § 3, van het Staatsburgerschapswetboek ».

Art. 10

§ 1. In artikel 1, 1º, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1996, worden de woorden « de Belgische nationaliteit » vervangen door de woorden « het Belgische staatsburgerschap ».

§ 2. Artikel 10, § 1, 2º, van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 15 juli 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« 2º de vreemdeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden om het Belgische staatsburgerschap te verkrijgen door een verklaring van bezit van de staat van Belgisch staatsburger, of om het te herkrijgen. »

Art. 11

§ 1. In artikel 7 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919, betreffende de regeling der Luchtvaart, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1967 en 31 maart 1987, worden na het eerste lid een nieuw tweede en derde lid ingevoegd, die luiden als volgt :

« Het kind geboren aan boord van Belgische luchtvaartuigen in volle vlucht wordt, voor de toepassing van het Staatsburgerschapswetboek, niet geacht in België te zijn geboren, tenzij :

1º het ook het Belgische staatsburgerschap zou verkregen hebben indien het niet in België geboren was;

2º het geboren wordt op een vlucht die begonnen is op Belgisch grondgebied en er na het opstijgen nog geen landing is gemaakt;

3º het als staatloos zou moeten beschouwd worden.

Voor de toepassing van hetzelfde Wetboek wordt het kind gevonden aan boord van een Belgisch luchtvaartuig in volle vlucht, tot bewijs van het tegendeel, geacht geboren te zijn na het opstijgen van het toestel. »

§ 2. In het vierde lid van hetzelfde artikel, dat ingevolge de vorige paragraaf het nieuwe zesde lid wordt, worden de woorden « de nationaliteit » vervangen door de woorden « het staatsburgerschap ».

Art. 12

§ 1. De woorden « de nationaliteit » en « de Belgische nationaliteit » worden in de bestaande wetsbepalingen vervangen door de woorden « het staatsburgerschap » en « het Belgische staatsburgerschap ».

§ 2. De Koning kan de terminologie van de bestaande wetsbepalingen aanpassen aan de terminologie van het Staatsburgerschapswetboek.

Art. 13

Het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd door de wet van 28 juni 1984 en gewijzigd door de wetten van 22 mei 1991, 13 juni 1991, 6 augustus 1993, 13 april 1995, 22 december 1998 en 1 maart 2000, wordt opgeheven.

Art. 14

Deze wet treedt in werking de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

14 december 2010.

Anke VAN DERMEERSCH
Yves BUYSSE
Bart LAEREMANS.

(1) De Morgen, 15 maart 2002.

(2) Le Matin, 9 februari 2001.

(3) De Standaard, 15 januari 2000.