5-641/1

5-641/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

23 DECEMBER 2010


Wetsvoorstel tot het verlenen van rechtspersoonlijkheid aan het ongeboren kind

(Ingediend door mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Bart Laeremans)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 11 maart 2008 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-627/1 - 2007/2008).

Tot op heden heeft het ongeboren kind geen juridisch statuut en geen rechtspersoonlijkheid en het wordt enkel in sommige en in beperkte takken van ons rechtsbestel als dusdanig erkend.

Deze situatie is in strijd met het Verdrag van 10 december 1948 inzake de Universele Verklaringen van de rechten van de mens (artikel 3), met het Verdrag van 20 november 1989 van de rechten van het kind en met het Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden die allen het recht van een ieder op het leven beschermen.

Voorts zij gewezen op aanbeveling 874 (1979) van de Raad van Europa met betrekking tot een Europees Handvest van de rechten van het kind, die in punt VI (a) bepaalt :

« Het recht op leven voor elk kind vanaf zijn verwekking, op huisvesting, op behoorlijke voeding, een aangepaste omgeving, zou moeten erkend worden en de nationale regeringen zouden een verbintenis moeten aangaan alles in het werk te stellen om de onverkorte uitoefening van dit recht mogelijk te maken. »

Het staat vast dat de wetenschap die enige tijd heeft getracht te bewijzen dat er een ogenblik tijdens de zwangerschap was waarop een menselijk leven ontstond het er nu over eens is dat het menselijk leven begint vanaf de verwekking, vermits geen enkel culminatiepunt kan worden aangetoond.

Het ongeboren leven ontwikkelt zich op een nieuwe, oorspronkelijke en afzonderlijke wijze, onafhankelijk van een moederlijk organisme dat het voedt. Het staat vast dat het menselijk wezen zich vanaf de bevruchting gestadig en geleidelijk ontwikkelt en dat het in elk van de stadia om hetzelfde menselijk wezen gaat. De erkende stadia zijn louter willekeurig en de evolutie van het menselijk wezen vanaf de verwekking verloopt volkomen gradueel. Het ongeboren leven is dus een menselijke persoon aan wie het recht op leven niet kan worden geweigerd. Dit recht op leven kan dus niet afhankelijk gesteld worden van een min of meer onzekere politieke meerderheid en het berust op de erkenning van de gelijkwaardigheid van ieder menselijk wezen. Dit recht op leven kan dus niet gerelateerd worden aan de gewenstheid of de ongewenstheid door de moeder of de beide ouders en het is dus een kenmerk van een democratie dat zij deze menselijke waardigheid beschermt, overal waar zich een menselijke persoon aandient.

Iedere beschaving kenmerkt zich door het min of meer officieel erkennen en beschermen van precies dit ongeboren menselijk leven. Al tijdens het Romeinse tijdperk had het ongeboren leven rechtspersoonlijkheid.

Dit wetsvoorstel strekt ertoe om, naast een aantal onrechtstreekse rechtsbeschermingen, ook de formele rechtspersoonlijkheid van het ongeboren kind te erkennen.

Anke VAN DERMEERSCH
Bart LAEREMANS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 9 van het Burgerlijk Wetboek, opgeheven bij de wet van 15 december 1949, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 9. — Het ongeboren kind bezit rechtspersoonlijkheid vanaf zijn verwekking. »

14 december 2010.

Anke VAN DERMEERSCH
Bart LAEREMANS.