5-588/1

5-588/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

9 DECEMBER 2010


Voorstel van resolutie betreffende de noodzaak van een aanscherping van de Europese wetgeving inzake gezinshereniging

(Ingediend door de heer Bart Laeremans c.s.)


TOELICHTING


De in 1974 afgekondigde immigratiestop wordt niet alleen omzeild door het misbruik van de asielprocedure, maar tevens door het systeem van de gezinshereniging en gezinsvorming. De meerderheid van de Marokkaanse en Turkse mannen en vrouwen huwt nog steeds met iemand uit het land van herkomst. Uit een onderzoek van Lesthaeghe uit 1992 bleek dat 75 % van de Turken en 60 % van de Marokkanen een huwelijkspartner importeerden uit het land van herkomst. Sindsdien is de situatie nauwelijks veranderd. Zo leerde het onderzoek « Liefde op maat » van Carolien Bouw en Leen Sterckx dat anno 2005 nog steeds 70 % van de Turkse jongeren in Nederland en België en ruim de helft van de Marokkanen een huwelijkspartner importeerden uit het land van herkomst.

Een rapport van de studiedienst van de Vlaamse regering wijst eveneens uit dat Turkse en Marokkaanse jongvolwassenen in Vlaanderen een zeer sterke voorkeur hebben voor een partner uit de eigen herkomstgroep. Op de leeftijd van twintig-vierentwintig jaar hebben ongeveer zes op tien Turkse mannen en evenveel Turkse en Marokkaanse vrouwen van de tweede generatie hun partner uit Turkije of Marokko gehaald. Bij Marokkaanse mannen van de tweede generatie gaat het op die leeftijd om « slechts » vier op tien. Het rapport stelt dat het allesbehalve om een uitdovend fenomeen gaat. Ondanks de verwachting dat in ons land opgegroeide Turken en Marokkanen van de tweede generatie zouden beïnvloed worden door de hier heersende normen en waarden en ondanks het grotere aanbod van tweede generatiegenoten als potentiële huwelijkspartners, blijven velen voor een huwelijksmigrant kiezen. De studiedienst van de Vlaamse regering komt tot de bevinding dat de visie op de partnerkeuze van de jongvolwassenen en van hun ouders nauwelijks gewijzigd is (1) .

Samen met de hogere vruchtbaarheidsgraad leidt huwelijksmigratie ertoe dat de Marokkaanse en Turkse bevolkingsgroepen in ons land de jongste decennia exponentieel zijn aangegroeid. Het argument dat « wij » de vreemdelingen naar hier gehaald hebben om « het vuile werk » te doen, snijdt dan ook al lang geen hout meer. Meestal gaat het niet om gezinshereniging — de hereniging van een immigrant met zijn in het land van herkomst achtergebleven gezinsleden —, maar om gezinsvórming, waarbij een in België verblijvende vreemdeling huwt met een partner uit het land van herkomst en er dus een nieuw gezin wordt gevormd. In de meeste gevallen waarin een beroep wordt gedaan op « gezinshereniging », gaat het om Turken of Marokkanen die hier zijn geboren en een bruid of bruidegom laten overkomen uit het land (en meestal zelfs de streek of het dorp) van herkomst van hun ouders.

De gezinsherenigingscarrousel is niet alleen een belangrijk immigratiekanaal, maar fnuikt ook nog eens in aanzienlijke mate de integratie van de vreemdelingen van de tweede, derde en vierde generatie. Het integratieproces moet steeds opnieuw van voor af aan beginnen. Doordat ten minste een van de echtgenoten de streektaal niet machtig is, wordt binnen het nieuwe gezin opnieuw de taal van het land van herkomst gebruikt. De kinderen die uit een dergelijk huwelijk voortspruiten, lopen daardoor onvermijdelijk een taal- en leerachterstand op. De Nederlandse sociologe Erna Hooghiemstra, auteur van « Trouwen over de grens », heeft het over de « generatie anderhalf » : « Kinderen van wie een van de ouders pas op volwassen leeftijd naar Europa is gekomen, zijn niet de derde, noch de tweede generatie, maar de generatie anderhalf (2) . » Elke inburgeringspolitiek is tot mislukken gedoemd zolang men er niet voor zorgt dat een halt wordt toegeroepen aan het misbruik van de « gezinshereniging ».

Tijdens de periode 2001-2008 werden er door de Dienst Vreemdelingenzaken meer dan 70 000 visa afgeleverd voor gezinshereniging. Het aantal importhuwelijken gaat in stijgende lijn. Terwijl er in 2001 « slechts » 4 312 visa voor gezinshereniging werden afgegeven, was het aantal in 2008 opgelopen tot 10 059. De Dienst vreemdelingenzaken merkt op dat dit cijfer niet volledig is : « Allereerst moet herinnerd worden aan het feit dat de diplomatieke of consulaire posten in bepaalde gevallen een visum dat in het kader van een gezinshereniging wordt gevraagd ambtshalve kunnen afgeven. De hieronder vermelde cijfers bieden dus geen volledig overzicht van de problematiek van de gezinshereniging, maar ze geven wel een beeld van de activiteit van de dienst (3) . »

Het werkelijke aantal gevallen van gezinshereniging ligt dus veel hoger dan het aantal afgeleverde visa voor gezinshereniging laat vermoeden. Tijdens de jaren 2007 en 2008 zouden respectievelijk 27 349 en 30 997 gezinsherenigingen voltrokken zijn (4) . Volgens Eurostat werden in 2009 in België 28 523 eerste verblijfsvergunningen afgeleverd om familiale redenen tegenover 20 320 in 2008. Eenduidige cijfers blijken jammer genoeg te ontbreken. Vast staat dat de gezinsmigratie zorgt voor een aanzienlijke instroom van nieuwe vreemdelingen. Ongeveer de helft van de volgmigranten bezit de Turkse of Marokkaanse nationaliteit (5) . Vier vijfden van de in België verblijvende personen bij wie de gezinshereniger zich voegt, is zelf Belg, genaturaliseerd tot Belg of EU-vreemdeling (6) .

Op 22 september 2003 vaardigde de Raad van de Europese Unie richtlijn 2003/86/EG uit inzake het recht op gezinshereniging. Deze richtlijn, die gebaseerd is op artikel 63, aanhef en onder 3, punt a, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (thans : artikel 79, tweede lid, onder a, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), beknot in aanzienlijke mate de mogelijkheden waarover de Europese lidstaten — met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken — beschikken om strengere nationale regels vast te stellen inzake gezinshereniging. Zo mag er geen onderscheid worden gemaakt naargelang de ingeroepen gezinsband tot stand is gekomen vóór of na de komst van de zogenaamde gezinshereniger, d.w.z. de onderdaan van een derde land die reeds wettig verblijft in een lidstaat en die een verzoek indient of wiens gezinsleden een verzoek indienen tot gezinshereniging om met hem verenigd te worden (artikel 2, aanhef en onder d, van de richtlijn). Aldus wordt het fenomeen in stand gehouden van de zogenaamde gezinsvórming, waarbij in ons land geboren en/of getogen vreemdelingen systematisch een huwelijkspartner zoeken in het land van herkomst, een fenomeen dat de inpassing van de reeds aanwezige vreemdelingenpopulatie aanzienlijk bemoeilijkt, bijdraagt aan de versnelde allochtonisering van onze steden en daarenboven in essentie neerkomt op de import van armoede, werkloosheid en achterstand.

Wanneer een gezinshereniger wettig verblijft in een lidstaat, in het bezit is van een door de lidstaat afgegeven verblijfstitel met een geldigheidsduur van één jaar of langer en reden heeft om te verwachten dat hem een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend (artikel 3, eerste lid, van de richtlijn), moeten de lidstaten aan zijn/haar echtgenote of echtgenoot toestemming geven tot toegang en verblijf (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de richtlijn). Men zal dus in beginsel de beslissing omtrent toelating of verblijf of behoud van het verblijfsrecht niet kunnen laten afhangen van het beantwoorden aan integratiecriteria. Met het oog op een betere integratie en om gedwongen huwelijken te voorkomen, kunnen de lidstaten weliswaar eisen dat zowel de gezinshereniger en zijn echtgenote of echtgenoot een minimumleeftijd hebben, maar deze kan ten hoogste eenentwintig jaar bedragen (artikel 4, vijfde lid, van de richtlijn).

De indieners van dit voorstel van resolutie zijn voorstander van een drastische beperking van de immigratie van niet-Europese vreemdelingen, in het bijzonder door een verregaande aanscherping van de regels inzake gezinshereniging. Het is duidelijk dat richtlijn 2003/86/EG een belangrijke hinderpaal vormt om een dergelijk beleid te voeren. De richtlijn mag in haar huidige vorm dan ook niet worden gehandhaafd.

Bart LAEREMANS
Jurgen CEDER
Anke VAN DERMEERSCH
Yves BUYSSE.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. gelet op het feit dat gezinsmigratie de jongste decennia zowat het belangrijkste legale migratiekanaal was en deel uitmaakt van een bewuste migratiestrategie van bepaalde allochtone bevolkingsgroepen;

B. overwegende dat de in 1974 afgekondigde immigratiestop op grote schaal wordt omzeild door gebruikmaking van de regels inzake gezinshereniging en dat een drastische aanscherping van deze regels noodzakelijk is;

C. gelet op het feit dat uit recent onderzoek blijkt dat de meerderheid van de Turkse en Marokkaanse jongeren die in ons land zijn opgegroeid, nog steeds een huwelijkspartner importeren uit het land van herkomst;

D. overwegende dat het in de meeste gevallen niet om gezinshereniging in de echte zin van het woord, maar om gezinsvorming gaat;

E. overwegende dat de grootschalige huwelijksmigratie heeft bijgedragen en verder bijdraagt aan de snelle aanwas van onder meer de bevolking van Marokkaanse en Turkse afkomst in ons land;

F. gelet op het feit dat de aanhoudende gezinsmigratie in de vorm van gezinsvorming zorgt voor een aanzienlijke instroom van moeilijk inpasbare vreemdelingen met een sterk verschillende culturele achtergrond en de integratie van de reeds aanwezige allochtone bevolkingsgroepen aanzienlijk bemoeilijkt;

G. gelet op het feit dat ongeveer de helft van de volgmigranten de Turkse of Marokkaanse nationaliteit bezitten;

H. overwegende dat richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging in verschillende opzichten voor de EU-lidstaten een beletsel vormt voor de noodzakelijke aanscherping van de regels inzake gezinshereniging,

Vraagt de regering :

1. zich in te spannen hetzij voor een herziening van richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging hetzij voor de intrekking ervan, gevolgd door de vaststelling van een nieuwe richtlijn, en deze kwestie te agenderen tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie;

2. actief overleg te plegen met de regeringen van andere EU-lidstaten teneinde een zo breed mogelijk draagvlak tot stand te brengen voor een aanscherping van het secundaire EU-recht inzake gezinshereniging;

3. te ijveren voor een richtlijn inzake gezinshereniging die zodanig is opgevat dat het de EU-lidstaten is toegestaan strengere, maar geen minder stringente, voorwaarden te stellen aan de uitoefening van het recht op gezinshereniging ten opzichte van de voorwaarden die krachtens de richtlijn minstens moeten worden vervuld.

23 november 2010.

Bart LAEREMANS
Jurgen CEDER
Anke VAN DERMEERSCH
Yves BUYSSE.

(1) Corijn M. en Lodewijckx E., De start van de gezinsvorming bij de Turkse en Marokkaanse tweede generatie in het Vlaamse Gewest. Een analyse op basis van Rijksregistergegevens, Brussel, Studiedienst van de Vlaamse regering 2009, p. 15 e.v.

(2) De Standaard, 5 juni 2004.

(3) Activiteitenrapport 2008 Dienst Vreemdelingenzaken, p. 83.

(4) Gazet van Antwerpen, 28 oktober 2009.

(5) Dit kan worden afgeleid uit de gegevens voor de jaren 2004 tot en met 2006 inzake de aflevering van visa type D gezinshereniging, verstrekt door de minister van Binnenlandse Zaken in antwoord op schriftelijke vraag nr. 1266 van 4 april 2007 van Paul Meeus (VB).

(6) De Standaard, 13 juli 2006.