5-486/1 | 5-486/1 |
16 NOVEMBER 2010
Dit voorstel van bijzondere wet neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 15 oktober 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1459/1 - 2009/2010).
Voor de toewijzing van de parlementszetels is België in 1899 overgestapt naar het stelsel van evenredige vertegenwoordiging, en wel naar de methode-D'Hondt, om zo goed mogelijk rekening te houden met de diverse politieke en communautaire gevoeligheden.
Het verschil met het meerderheidsstelsel is dat met de evenredige vertegenwoordiging ook politieke partijen die geen meerderheid van stemmen hebben behaald, vertegenwoordigd zijn in de wetgevende assemblees. De wil van het kiezerskorps wordt aldus zo representatief mogelijk weergegeven; in de feiten wordt immers rekening gehouden met alle stemmen die de bevolking heeft uitgebracht bij parlementsverkiezingen. Het aantal stemmen wordt omgerekend in zetels, en vervolgens komt men tot een bepaalde samenstelling van de diverse wetgevende assemblees. Die parlementen zijn aldus een zo getrouw mogelijke weergave van de politieke schakeringen en diverse opinies binnen de Natie.
In sommige gevallen kan dat kiesstelsel jammer genoeg net het omgekeerde veroorzaken van wat het nastreeft : in bepaalde dunbevolkte arrondissementen komt het kiesstelsel met evenredige vertegenwoordiging immers vaak de twee grootste partijen ten goede. De andere partijen worden door dat kiesstelsel benadeeld, ook al hebben ze vaak heel veel stemmen weten te behalen.
In die arrondissementen kan het kiesstelsel dat geacht wordt alle belangrijke politieke stromingen te vertegenwoordigen, de verwachtingen dus niet waarmaken.
Die toestand wordt niet rechtgezet door het systeem van de apparentering, dat werd ingesteld om na de eerste toewijzing van de zetels reststemmen niet verloren te laten gaan. In bepaalde gevallen, waarop de indieners hierna zullen ingaan, zal apparentering die scheeftrekking zelfs nog verergeren. Apparentering is bedoeld om het evenredigheidsprincipe te verbeteren : na de eerste toewijzing van de zetels worden de reststemmen van elke kieskring samengevoegd per arrondissement. De stemmen die na de eerste toewijzing overblijven, worden dus samengeteld en op grond daarvan komt er een tweede toewijzingsronde, waarbij de restzetels naar de lijsten met de meeste reststemmen gaan.
In een dunbevolkte kieskring kunnen door de apparentering de resterende zetels enkel worden toegewezen aan lijsten die de natuurlijke kiesdrempel reeds hebben gehaald. Hoe kleiner het aantal inwoners, hoe hoger de natuurlijke kiesdrempel ligt. Het gevolg is dan ook dat alleen de lijsten die deze kiesdrempel overschrijden (en bijgevolg al één of meer zetels hebben behaald), in aanmerking komen voor de toewijzing van de zetel(s) via apparentering.
Zulks gaat met andere woorden zonder meer in tegen de geest van evenredige vertegenwoordiging : partijen met een puik verkiezingsresultaat vallen uit de boot, ofschoon ze in een andere kieskring met meer inwoners, met hetzelfde percentage aanspraak maken op één of meer zetels. In de dunbevolkte arrondissementen zal de via apparentering toegewezen zetel dus altijd de grootste (of de op een na grootste partij) toevallen.
Die situatie is in de provincie Luxemburg genoegzaam bekend, maar is ook in Vlaanderen al opgedoken.
De partij Groen ! heeft terzake overigens beroep ingesteld bij het Grondwettelijk Hof. Die partij was immers van mening dat het decreet van het Vlaams Gewest van 2 juni 2006 tot wijziging van het provinciedecreet van 9 december 2005 een schending inhield van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Volgens Groen ! is werken met kleine kieskringen nadelig voor de kleine partijen; de partij vorderde daarom de vernietiging van artikel 2 van het voormelde decreet van 2 juni 2006 en hoopte bij latere verkiezingen een gunstiger regeling uit de brand te slepen. De eisers gaven aan dat de bestreden bepaling tot grote verschillen leidde op het vlak van het aantal administratieve arrondissementen en kieskringen naar gelang de provincie, zonder dat daarvoor enige objectieve en redelijke verantwoording werd aangevoerd.
Bij het Hof werd dus een beroep tot vernietiging ingesteld omdat de bestreden bepaling « zowel de stem van kiezers als de kandidatuur van kandidaten ongunstig kan beïnvloeden ». Het Hof schaarde zich achter de eisers en erkende dat « ofschoon elke indeling in kieskringen leidt tot verschillen in de natuurlijke kiesdrempel, (...) de uit de bestreden bepaling voortvloeiende verschillen niet (kunnen) worden geacht binnen redelijke grenzen te blijven ».
Het Hof stelde verder dat wanneer de decreetgever ervoor opteert de verkiezingen te laten geschieden volgens het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging, hij bovendien ermee rekening dient te houden dat dit stelsel slechts zinvol kan worden toegepast, indien in de kieskringen een minimaal aantal vertegenwoordigers zijn te verkiezen, alsook dat « ofschoon kan worden aanvaard dat een kiesdistrict waar vier mandaten zijn te verdelen verenigbaar is met het bij de provincieraadsverkiezingen gehanteerde stelsel van de « evenredige vertegenwoordiging », is dit niet het geval voor districten waar slechts twee of drie mandaten zijn te verdelen en waar de natuurlijke kiesdrempel om die reden onredelijk hoog is » (1) .
Het is jammer dat het Grondwettelijk Hof snel over het stelsel van de apparentering heen gaat (apparentering maakt het mogelijk de « discriminerende » gevolgen te milderen van het feit dat een dunbevolkte kieskring onderdeel is van een dichtbevolkt arrondissement). Het Hof staat niet stil bij het feit dat apparentering dergelijke gevolgen niet kan verhelpen voor de kleine kieskringen in een dunbevolkt administratief arrondissement. Het Grondwettelijk Hof heeft met dit arrest niettemin een duidelijk signaal gegeven en noopt ons ertoe dienaangaande een wetgevend initiatief te nemen.
De « Europese Commissie voor Democratie door Recht » (Raad van Europa) heeft een vergelijkend rapport uitgebracht inzake het quorum en andere aspecten van het kiesstelsel die de toegang tot het parlement bemoeilijken; ook die Commissie heeft erkend dat « it is obvious that depriving minor/new parties of accurate or any representation can be done just as well by low district magnitude as by imposing a formal threshold » (2) .
Om al die redenen wordt voorgesteld dat bij de gewestverkiezingen in elke kieskring ten minste vier parlementsleden worden verkozen. Zodoende krijgt de regeling van de evenredige vertegenwoordiging volle uitwerking en krijgt een billijke toewijzing van de zetels meer kansen.
Dominique TILMANS. François BELLOT. Gérard DEPREZ. |
Artikel 1
Deze bijzondere wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 26 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt een § 2/1 ingevoegd, luidende :
« § 2/1. In elke kieskring worden ten minste vier leden verkozen. »
14 oktober 2010.
Dominique TILMANS. François BELLOT. Gérard DEPREZ. |
(1) Grondwettelijk Hof, arrest nr. 149/2007 van 5 december 2007, considerans B.24.3.
(2) Europese Commissie voor Democratie door Recht (Commissie van Venetië), Comparative report on Thresholds and Other Features of the Electoral System which Bar Parties from Access to Parliament, nr. 485/2008.