5-511/1

5-511/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

25 NOVEMBER 2010


Voorstel van resolutie met het oog op de invoering van een nieuw mechanisme van interparlementaire controle op het Europees buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid na de goedkeuring van het Verdrag van Lissabon en de ontbinding van de Assemblee van de West-Europese Unie

(Ingediend door de heer Armand De Decker c.s.)


TOELICHTING


A. Opzegging van het gewijzigde Verdrag van Brussel (1954) (WEU-verdrag van 1954)

Op 30 maart 2010 heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk haar voornemen aangekondigd om zich uit de West-Europese Unie (WEU) terug te trekken.

Op 31 maart 2010 heeft de Permanente Raad van de WEU, in naam van de Hoge Verdragsluitende Partijen van het gewijzigde Verdrag van Brussel (Duitsland, België, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk) een verklaring aangenomen houdende opzegging van het gewijzigde Verdrag van Brussel en als gevolg daarvan de ontbinding van de WEU. Die ontbinding zal plaatsvinden één jaar na de kennisgeving aan de Belgische overheid, die de depositaris is, van de opzegging van het verdrag door de Hoge Verdragsluitende Partijen.

De Permanente Raad van de WEU motiveert zijn beslissing in de officiële mededeling als volgt :

« The Western European Union has made an important contribution to peace and stability in Europe and to the development of the European security and defence architecture, promoting consultations and cooperation in this field, and conducting operations in a number of theatres, including Petersberg tasks.

Building on the achievements of the WEU and the principle of European solidarity, the EU has taken on crisis management tasks since 2000 and has now developed a Common Security and Defence Policy.

With the entry into force of the Lisbon Treaty, a new phase in European security and defence begins. Article 42.7 of the Treaty on the European Union now sets out that, if a Member State is the victim of armed aggression on its territory, the other Member States shall have towards it an obligation of aid and assistance by all the means in their power, and states that commitments and cooperation in this area shall be consistent with commitments in NATO, which for its members remains the foundation of their collective defence and the forum for its implementation.

In this context, we remain strongly committed to the principle of mutual defence of article V of the Modified Brussels Treaty.

The WEU has therefore accomplished its historical role. In this light we the States Parties to the Modified Brussels Treaty have collectively decided to terminate the Treaty, thereby effectively closing the organization ».

B. De Assemblee van de West-Europese Unie (WEU)

De Assemblee is opgericht in 1954, toen het Verdrag van Brussel van 1948 aangaande Europese samenwerking inzake veiligheid en defensie werd gewijzigd, om de « West-Europese Unie » op te richten. Het Verdrag voorziet in de verplichting voor de regeringen die lid zijn en die vertegenwoordigd zijn in de Raad van de WEU om de nationale parlementsleden die zitting hebben in de Assemblee een jaarverslag voor te leggen over hun activiteiten op het gebied van veiligheid en defensie.

Als gevolg van de beslissingen van de staatshoofden en regeringsleiders op de Europese Raad van Nice in december 2000, werden de noodzakelijk geachte beslissingsorganen (Politiek en Veiligheidscomité en Militair Comité, versterkt met een staf) officieel geïnstalleerd binnen de tweede pijler van de EU, om de rol en de functies van de WEU binnen de EU te vervullen.

De overdracht van instellingen en ambtenaren naar de EU heeft de ontwikkeling met zich gebracht van een systeem van « twee petten ». De ambassadeurs die de lidstaten vertegenwoordigen in het Politiek en Veiligheidscomité (PVC), het leidinggevende politieke orgaan inzake Europees veiligheids- en defensiebeleid, vormen tevens de Permanente Raad van de WEU, die geregeld contact heeft met de commissies van de Assemblee. De ministers van buitenlandse zaken en van landsverdediging hebben zowel zitting in de EU als in de WEU.

Als gevolg van de overdracht van de operationele WEU-activiteiten aan de EU, ging de aandacht van de Assemblee hoofdzakelijk naar de voortgangsbegeleiding van het Europees veiligheids- en defensiebeleid van de EU, waarbij zij aandacht bleef hebben voor de implicaties van het engagement van collectieve defensie (Artikel V) van de WEU en van de samenwerking met de NAVO op grond van Artikel IV van het gewijzigde Verdrag van Brussel, dat een organieke band met het Atlantisch Bondgenootschap tot stand brengt.

Gelet op het groeiende belang van de veiligheids- en defensieproblemen en op de noodzaak om op Europees niveau een efficiënte interparlementaire voortgangsbegeleiding uit te oefenen van de intergouvernementele beslissingen die op dat gebied worden genomen, had de Assemblee zijn Handvest en zijn Reglement in 2008 herzien. Daardoor konden de parlementsleden van de 27 EU-lidstaten van rechtswege zitting hebben in de plenaire vergaderingen en in de commissievergaderingen van de Assemblee, die sindsdien de naam Europese Interparlementaire Assemblee voor veiligheid en defensie (ESDA) draagt. Albanië, IJsland, Kroatië, Noorwegen en Turkije, Europese leden van de NAVO maar geen EU-leden, waren geassocieerde leden. Daarnaast werden vertegenwoordigers van een aantal nationale parlementen (Russische Federatie, Oekraïne, de Balkanlanden, ...), van het Europees parlement en van internationale parlementaire assemblees uitgenodigd, als partners of als waarnemers.

C. Invoering van een nieuw mechanisme om de continuïteit van de interparlementaire controle op het gemeenschappelijk buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid te waarborgen

De opzegging van het gewijzigde Verdrag van Brussel komt neer op de ontbinding van de WEU, met inbegrip van haar assemblee. Die ontbinding gebeurt na afloop van de termijn van één jaar, die begint te lopen vanaf de kennisgeving van de opzegging van het verdrag door de Hoge Verdragsluitende Partijen aan de Belgische overheid.

Bijgevolg is 30 juni 2011 de einddatum, waarop de werkzaamheden van de WEU moeten worden gestaakt.

Aangezien de ontbinding van de WEU en de bevoegdheidsoverdracht aan de Europese Unie geenszins tot een democratische lacune mogen leiden, heeft de conferentie van de voorzitters van de parlementen in de Europese Unie het Belgische voorzitterschap de opdracht gegeven om tegen haar volgende bijeenkomst, in april 2011, een voorstel uit te werken voor een nieuw mechanisme van parlementaire controle op het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) en op het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB).

Het is bijgevolg van primordiaal belang dat de Senaat nadenkt over de invoering van een nieuw systeem voor de interparlementaire controle op het gemeenschappelijk buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid dat in overeenstemming is met het Verdrag van Lissabon en meer bepaald met Protocol nr. 1 betreffende de samenwerking tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement.

Dat nieuwe systeem moet gebaseerd zijn op het principe dat het gemeenschappelijk buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid, in het belang van zijn democratische legitimiteit, moet worden onderworpen aan een democratisch toezicht dat, binnen een interparlementair forum, op collectieve wijze wordt uitgeoefend door nationale parlementsleden en leden van het Europees Parlement.

Een dergelijke structuur is de enige manier voor de nationale parlementsleden om een totaalbeeld te krijgen van de grote thema's inzake het veiligheids- en defensiebeleid, en om op correcte wijze hun nationale grondwettelijke verplichtingen na te komen. Op nationaal vlak liggen de beslissingen over de defensiebegroting en over troepen voor Europese of internationale missies immers bij de nationale parlementsleden, net zoals de beslissingen over de aankoop van materieel.

Het is bijgevolg onze taak om het meest geschikte mechanisme uit te werken opdat na de ontbinding van de WEU-assemblee, de continuïteit van de interparlementaire controle op het Europees buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid niet in het gedrang komt.

Dit ontwerp van resolutie wil dan ook een allesomvattend systeem voor een Europese interparlementaire controle voorstellen, waarbij de nationale parlementen en het Europees parlement als forum samenkomen om de dialoog met de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te voeren.

De oprichting van een dergelijk forum biedt waarborgen voor grotere transparantie en voor een Europees beleid dat minder ver staat van de burgers en van de publieke opinie in de EU.

Bovendien impliceert een dergelijk systeem, dankzij de volwaardige en volledige participatie van de nationale parlementen, dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) — voorheen het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) — verder wordt ontwikkeld. De nationale parlementen zullen immers blijven beslissen over de financiële middelen en de nationale contingentdelen die voor het GVDB worden vrijgemaakt en het laatste woord hebben over het inzetten van troepen voor de uitvoering van operaties voor het GVDB.

Overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Protocol nr. 1 bij het Verdrag van Lissabon zou die interparlementaire controle en begeleiding van het GVDB gebeuren door nationale parlementsleden die gespecialiseerd zijn in het buitenlands en defensiebeleid van de 27 lidstaten van de EU, samen met de leden van de Commissie Buitenlandse Zaken van het Europees Parlement die binnen dat parlement tevens lid zijn van de subcommissie veiligheid en defensie.

Armand DE DECKER.
Francis DELPÉRÉE.
Bart TOMMELEIN.
François BELLOT.
Jacky MORAEL.
Sabine de BETHUNE.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


DE SENAAT,

Overwegende :

Dat de Europese Unie na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, met het instellen van een Hoge Vertegenwoordiger en een Europese diplomatieke dienst (EDEO), en met de geleidelijke invoering van een gemeenschappelijk defensiebeleid, haar optreden inzake het Europees buitenlands, defensie- en veiligheidsbeleid aanzienlijk wil opvoeren;

Dat dit alles ook de invoering van een parlementaire controle en voortgangsbewaking inzake dit strategische domein vereist;

Dat de Permanente Raad van de WEU in naam van de Hoge Verdragsluitende Partijen van het gewijzigde Verdrag van Brussel (België, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk) op 31 maart 2010 een verklaring heeft aangenomen houdende opzegging van het gewijzigde Verdrag van Brussel en als gevolg daarvan de ontbinding van de West-Europese Unie, met inbegrip van haar Assemblee;

Dat die ontbinding zal plaatsvinden één jaar na de kennisgeving aan de Belgische overheid van de opzegging van het Verdrag door de Hoge Verdragsluitende Partijen;

Dat de WEU op 30 juni 2011 haar activiteiten zal stopzetten;

Dat de Parlementaire Assemblee van de WEU tot op de de dag van vandaag de enige parlementaire instantie is die vertegenwoordigers samenbrengt van de EU-lidstaten en kandidaat-lidstaten, van de NAVO-landen die geen lid zijn van de EU, en, in de hoedanigheid van waarnemers, vertegenwoordigers van de parlementen van Rusland, en van landen van de Kaukasus en de West-Balkan, regio's die van cruciaal belang zijn voor de Europese veiligheid;

Dat de lidstaten van de WEU in de verklaring van 31 maart 2010 houdende opzegging van het gewijzigde Verdrag van Brussel, erkennen dat de Parlementaire Assemblee heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van een Europese cultuur van veiligheid en defensie en een eventueel sterkere interparlementaire dialoog inzake het GVDB aanmoedigen, ook met de kandidaat-lidstaten van de EU en met alle andere Staten die daarvoor belangstelling hebben;

Dat de lidstaten van de Europese Unie vervolgens een soortgelijk standpunt hebben aangenomen;

Dat deze interparlementaire begeleiding van het GBVB en het GVDB dus moet worden voortgezet in het raam van de Europese Unie en met inachtneming van het Verdrag van Lissabon;

Dat artikel 12, f, van het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt dat « De nationale parlementen [...] actief bij[dragen] tot de goede werking van de Unie door deel te nemen aan de interparlementaire samenwerking tussen de nationale parlementen en met het Europees Parlement, overeenkomstig het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie »;

Dat artikel 9 van Protocol nr. 1 bij het Verdrag van Lissabon bepaalt dat « het Europees Parlement en de nationale parlementen [...] samen [bepalen] hoe binnen de Unie een efficiënte en regelmatige samenwerking tussen de verschillende parlementen kan worden georganiseerd en gestimuleerd »;

Dat artikel 10 van Protocol nr. 1 bepaalt dat de COSAC « ook interparlementaire conferenties over specifieke onderwerpen [kan] organiseren, met name om vraagstukken op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, waaronder het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, te bespreken ».

Tevens overwegende :

Dat op het vlak van het buitenlands, defensie- en veiligheidsbeleid geleidelijk parlementaire fora zijn ontstaan :

— om de zes maanden vergaderen de voorzitters van de commissies voor buitenlandse zaken van de landen van de Unie, van het Europees Parlement en van de kandidaat-lidstaten in de COFACC, die wordt georganiseerd en voorgezeten door het nationale parlement van het land dat het zesmaandelijkse voorzitterschap van de Raad Algemene Zaken uitoefent, in aanwezigheid van de Hoge Vertegenwoordiger van het GBVB;

— het parlement dat het wisselende voorzitterschap van de EU uitoefent, organiseert reeds soortgelijke zesmaandelijkse vergaderingen met de voorzitters van de commissies voor defensie van de parlementen van de lidstaten, de kandidaat-lidstaten en het Europees Parlement;

— de commissie voor Buitenlandse Zaken van het Europees Parlement heeft, zonder daar een vast tijdschema aan te verbinden, onlangs interparlementaire ontmoetingen georganiseerd over het GBVB en het GVDB, waaraan vertegenwoordigers van de nationale parlementen konden deelnemen;

— binnen die commissie voor Buitenlandse Zaken van het Europees Parlement is een subcommissie veiligheid en defensie opgericht;

Dat vanwege de samenstelling en werkwijze van de bovenvermelde instanties het risico bestaat van een overdreven compartimentering, waardoor de interparlementaire controle op het GBVB/GVDB wellicht minder opgewassen is tegen de uitdagingen inzake veiligheid en defensie waarvoor Europa staat;

Dat het dus aangewezen is om stabiliteit en continuïteit te verlenen aan deze « versterking van de interparlementaire dialoog » betreffende gemeenschappelijke defensie- en veiligheidskwesties waartoe de verklaring van 31 maart 2010 van de Permanente Raad van de WEU oproept, door de bevoegde parlementaire overlegfora te rationaliseren en te verenigen, zonder daarbij de representativiteit en de continuïteit uit het oog te verliezen;

Dat het essentieel is om overeenkomstig Protocol nr. 1 van het Verdrag van Lissabon een forum op te richten dat de nationale parlementen en het Europees Parlement verenigt voor de uitoefening van een gezamenlijke verantwoordelijkheid inzake het Europees buitenlands, defensie- en veiligheidsbeleid;

Dat de Italiaanse Kamer van volksvertegenwoordigers, de Franse Senaat en andere Europese parlementen reeds een oproep in dezelfde zin hebben gedaan;

Dat het Europees Parlement op 28 september jongstleden een conferentie over dit onderwerp heeft gehouden, waaraan vertegenwoordigers van de parlementen van de 27 EU-lidstaten hebben deelgenomen;

Dat de Conferentie van voorzitters van de parlementen van de Europese Unie het Belgisch voorzitterschap heeft opgedragen om tegen haar volgende vergadering in april 2011 een voorstel uit te werken;

STELT VOOR :

Een « Interparlementaire Conferentie voor het Europees defensie- en veiligheidsbeleid » op te richten, samengesteld uit delegaties van de parlementen van de lidstaten en kandidaat-lidstaten van de EU, van het Europees Parlement, en, eventueel, van de Europese NAVO-lidstaten die geen lid zijn van de EU;

De commissie voor Buitenlandse Zaken van het Europees Parlement en nationale parlementaire delegaties — met leden van zowel de meerderheid als de oppositie — die meestal zullen bestaan uit leden van de commissies voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Europese Aangelegenheden, nemen deel aan de Conferentie;

De Commissie zal gevestigd zijn in het Europees Parlement te Brussel en zal minstens twee maal per jaar vergaderen. In noodzakelijke en dringende gevallen kan zij buitengewone vergaderingen organiseren;

De Conferentie, die uitgerust zal worden met een beperkt secretariaat, keurt haar eigen reglement en werkingsregels goed. Binnen de Conferentie kunnen met name een politieke commissie en een defensiecommissie worden opgericht;

De Hoge Vertegenwoordiger wordt uitgenodigd op de vergaderingen van de Conferentie en licht minstens twee maal per jaar persoonlijk de hoofdlijnen en strategieën van het gemeenschappelijk buitenlands en defensiebeleid van de Unie toe;

Wenst dat alle belanghebbende parlementaire assemblees hiervoor een bespreking houden opdat een gemeenschappelijk voorstel kan worden goedgekeurd tijdens de Conferentie van voorzitters van de Parlementen van de Europese Unie;

Vraagt de regering het onderhavige voorstel te steunen op Europees niveau, en het te gebruiken als basis om tot de meest doeltreffende oplossing te komen.

23 november 2010.

Armand DE DECKER.
Francis DELPÉRÉE.
Bart TOMMELEIN.
François BELLOT.
Jacky MORAEL.
Sabine de BETHUNE.